De jutter van de smeltende gletsjer

Gletsjers zijn ijsgraven die pas na tientallen jaren hun geheime doden prijsgeven. In de Alpen zouden zo'n 300 vermiste personen begraven liggen. Door de klimaatopwarming komen deze 'geheimen' nu snel naar boven. De ontdekking van Oetzi, de Ijsman (een lijk dat van 3300 jaar voor Chr dateert) is de bekendste "klimaatvondst" in de Alpen.
Alleen al deze zomer zijn de stoffelijke overschotten van bergwandelaars uit de jaren '70 en '80 gevonden. Een berggids vond ook de brokstukken van een vliegtuig dat in 1968 was neergestort boven de Zwitserse Aletsch-gletsjer.

De gletsjer die nog het meeste moet "blootleggen" is de grote gletsjer onder de top van de Mont Blanc. In 1950 en in 1966 crashten hier toestellen van Air India: slechts enkele van de 165 doden konden geborgen worden. De andere stoffelijke resten en de duizenden wrakstukken verdwenen in sneeuw en ijs.
In 2015 sprak ik Josée De Vérité (geen pseudoniem!). Zij is alpiniste en verzamelt al twintig jaar wrakstukken in de Mt Blanc-gletsjer om er een travail de mémoire en kunst mee te maken. Ze noemt zich expressioniste glacière.
“Als ik menselijke resten vind, begraaf ik ze nog dieper in het ijs.”

© Jan Hertoghs Humo 2015 (ingekort)

© Jan Hertoghs

“Hij was ontroerd. Hij hield dat stuk metaal zo innig vast alsof het zijn verongelukte broer was.”

Vanuit haar huis en tuin kijkt Josée De Vérité (63) over de vallei en op het efemere blauw van de Glacier des Bossons, een onbeweeglijke waterval, een ijsveld dat zich uitstrekt tot op de top van de Mont Blanc (4810 m). Haar atelier is een bescheiden houten tuinhuis, met tegen de wand een buidel wrakstukken, haar 'oogst' van vorig jaar. Wat ze opdiept, knarst als oud ijzer: een stuk uitlaat, driekwart patrijspoort, een deel van een radiator, en veel ondefinieerbaar aluminium, uit rompen en vleugels losgescheurd.
De brokstukken zijn afkomstig van twee vliegtuigcrashes. Op 3 november 1950 crashte een Lockheed Constellation van Air India (balans: 48 doden), en op 24 januari 1966 crashte een Boeing 707, ook van Air India (117 doden). Twee keer dezelfde luchtvaartmaatschappij, twee keer dezelfde plek, honderd meter onder de Mont-Blanc-top. De crash van 1966 was toen één van de zwaarste in de geschiedenis van de luchtvaart. Vermoed wordt dat de piloot de landing naar het vliegveld van Genève al had ingezet, terwijl hij door de dichte sneeuw niet zag dat hij nog een bergkam moest passeren. De ontelbare brokstukken van die crash lagen over honderden meters van de noordflank verspreid: ze zijn in die jaren nooit geborgen, enkel langzaam afgevoerd door de gletsjer. 
Kijk naar die krassen en plooien, zegt ze, "dat zijn de littekens van de botsing tegen de bergwand. En van het dalwaarts schuiven van de gletsjer. Die schramt en schuurt, die plooit en breekt, die laat ook zijn littekens na." Het gletsjerijs heeft een art brut uitgeoefend op dat metaal, en nadien voegt zij er "haar expressie aan toe". Haar eerste vondst deed ze in 1994.

Josée: "Al klimmend op de gletsjer trapte ik op zo'n stuk metaal. Het zag er oud uit, als een verdwaald stuk ijzer dat ze terugvinden van 14-18. Ik heb het in m'n rugzak gestopt, en aan een berggids laten zien en hij wist van die crashes, en zo ben ik alles daarover beginnen lezen. Wat me al vroeg verwonderde, was dat er voor al die slachtoffers maar één klein monumentje is (in Saint-Gervais-les-Bains-Le Fayet). Zo is die gedachte ontstaan om met die wrakstukken een travail de mémoire te beginnen. Die 165 slachtoffers van 1950 en 1966 mogen niet vergeten worden. 

Een verhakkelde brandstofmeter van de crash in 1966 © Jan Hertoghs

Metalen harten
Strandjutters kennen de plekken waar de zee haar wrakhout komt afzetten. Heeft een gletsjer ook van die vergaarplaatsen?
"Totaal niet. Alles ligt verspreid, alsof de big bang van zo'n crash nog altijd doorgaat. (toont een foto van de poot van een landingsgestel) Zelfs zo'n groot onderdeel is pas in 2013 vanonder het ijs gekomen."   
Was je de eerste om 'gletsjer-opgravingen' te doen?
"Ja, want niemand had er oog voor. Men beschouwde die wrakstukken als rommel, als te verwaarlozen. Ik heb dat nooit zo gezien. Ik vind die metaalresten mooi. Met hun aparte glans, klinknagels en naden, is dat bijzonder materiaal. Dat is een nieuwe grondstof, een niet eerder ontdekte erts waarmee ik mijn sculpturen maak. Een stuk van een patrijspoort zet ik bijvoorbeeld onder een glazen stolp. Dan zie je door glas het raam waardoor een passagier op het laatst nog gekeken heeft.  Ik snij ook harten uit die metalen. Daarboven zijn meer dan honderdzestig harten gestopt met kloppen, en ik geef dat oude koude metaal opnieuw een hart. 't Is een teken van leven vanuit de gletsjer." 

Je zou het crash art kunnen noemen.
"Nee, dat leunt teveel aan bij de dood, dat klinkt morbide."
Je exposeert die bewerkte wrakstukken, dat zullen sommigen toch ook morbide vinden.
"Mogelijk, maar tot hiertoe heeft niemand dat al vlakaf gezegd. Ik zou het ook niet doen, vijf of tien jaar na zo'n crash. Maar nu is er 49 en 65 jaar overheen gegaan, dat schept een eerbiedige afstand. Ik ben ook scrupuleus. Ik werk alleen met metalen van het casco. Ik werk niet met vindmateriaal dat bij de passagiers aanleunt, zoals zetelbekleding of veiligheidsgordels." 
Het heeft toch iets dubbel dat je geld verdient met dingen die van een ongeluk afkomstig zijn.
 "Vroeger gaf ik het weg. Maar dat gaf ook een dubbel gevoel: alsof het niks was, alsof het waardeloos was, niet meer dan schroot. Door geld te vragen, bepaal ik een waarde. Mensen moeten dan overwegen of ze dat geld willen uitgeven, of het voor hen ook waarde heeft. Dat is beter. Maar rijk word ik er niet van. Ik koop er slijpschijven en lasmateriaal van. Of zoals vorig jaar dat tuinhuisje. Dat is investeren in m'n werk. Want vroeger had ik alleen een tentzeil als onderdak." 

Een stuk zeildoek van een brancard, teruggevonden op de crash-site van 1966. © Jan Hertoghs

Staalblauw  
"De kopers zijn heel vaak mensen die zelf iets dramatisch hebben meegemaakt. Zo worden m'n harten vaak gekocht door hartpatiënten die een transplantatie achter de rug hebben. Zij zijn ook een nieuw leven begonnen met 'ander materiaal'. Een andere koper was een piloot die zelf een crash overleefde, hij droeg nog de littekens van derdegraads brandwonden. Hij zag in dat verwrongen metaal "een kracht die niet gebroken was", omdat het de botsing én de gletsjer had overleefd. Ik zag aan zijn lichaamstaal hoe heftig dat ding hem aangreep; ik sta vaak versteld welk krachtig effect mijn werk teweegbrengt.
Ik ben ook extra blij als ik een pakje moet verzenden naar een buitenlandse klant, want dan weet ik dat m'n kunstwerk opnieuw het vliegtuig neemt. Dan is de dood in zekere zin overwonnen, want die stukken vliegtuig vliegen opnieuw. Ze zetten hun reis verder."
Zie je de gletsjer nog als een natuurwonder of toch eerder als een morgue die langdurig lichamen bewaart?
"Als een wonder natuurlijk! Dat diep staalblauwe van dat ijs, die kou die daar gestold is, dat is prachtig. Langs buiten ziet zo'n gletsjer er immobiel uit, maar binnenin beweegt het licht en dat ijs voortdurend. 't Is een vluchtig landschap dat elke dag verandert. Het smelt, breekt, wijzigt zijn koers, altijd is die gletsjer in beweging. 
Door mijn travail de mémoire heb ik diepgang verworven in mijn alpinisme. Vroeger waren de bergen een speelterrein, een avontuurlijk milieu waar ik me kon uitleven. Nu is dat bergmassief van gezicht veranderd. Ik zit niet meer aan de buitenkant te krabben met mijn stijgijzers en pikkel, ik zie nu de kern: dat die bergen geven en nemen zoals de zee. En dat ze dat al eeuwen doen, op hun eigen stilzwijgende manier.

De tragedie van Henry en Vincendon. De neergestorte heli zit nog grotendeels in het ijs.

“Zoals in december 1956, toen zijn in datzelfde gebied van die vliegtuigcrashes een Franse en een Belgische alpinist gestorven, Jean Vincendon en François Henry. Ze deden een winterbeklimming en kwamen op die grote hoogte in moeilijkheden. Een Sikorsky-helicopter kon na zes dagen bij hen komen, maar stortte neer. De vierkoppige bemanning moest zelf gered worden, en tegen de jonge alpinisten zei men dat het de dag daarop hun beurt zou zijn. Maar het weer werd zo slecht dat ze meer dan tien dagen moesten bivakkeren, en dat ze stierven van bevriezing en uitputting. En dat voor de ogen van honderden in Chamonix, men zag het met verrekijkers, er waren journalisten vanuit de hele wereld. Hun tragisch lot kan ik onmogelijk vergeten. Ze zijn geborgen, maar van hun bivak, -ze vonden een schuilplaats in die neergestorte Sikorsky- ontdek ik soms nog brokstukken. Jij bent van een Belgisch blad, de familie van François Henry mag weten dat zich nog altijd iemand om zijn nagedachtenis bekommert."

Josée De Vérité en berggids Fernand Audibert bij een teruggevonden vliegtuigmotor van de Air India crash 1950. © Jan Hertoghs

We bezoeken berggids Fernand Audibert op wiens erf een stuk motor van de crash van 1950 staat.
En we gaan langs bij Claude Ancey. Ook een berggids, hij leerde haar klimmen in de jaren zeventig, én hij was op de plek van de crash in 1966.
"Ik was toen een jonge skimonitor en ik herinner me het slechte weer van die dag, onophoudelijk sneeuwen en haast geen zichtbaarheid. Het vliegtuig is 's morgens tegen de berg te pletter gevlogen, en 's namiddag is een eerste equipe daar geland tijdens een opklaring. Mij hebben ze de dag nadien opgeroepen om overlevenden te zoeken: maar wie kan zo'n botsing overleven, in een sneeuwstorm en bij twintig onder nul? Toen de helicopter ons neerzette, zagen we alleen maar brokstukken verspreid over sneeuw en ijs. Vanuit Chamonix zelf was het te zien; die ongerepte witte noordflank bezaaid met zwarte stippen. Het leek alsof de sneeuw in rouw was.

We moesten op zoek naar de zwarte doos, dat was moeilijk vorderen, met touwen, stijgijzers en pikkel (klimhouweel). Een bizarre ervaring was het. Ik had nog nooit gevlogen, zelfs nog nooit een vliegtuig van dichtbij gezien en hier zag ik ineens zo'n crash, met raampjes, zetels en bagage die daar rondslingerden. Nabij de grootste stukken van de romp, allicht de bagageruimte, zagen we roze lichaampjes, dat bleken zijdeaapjes te zijn, die bestemd waren voor dierentuinen en dierproeven in een labo. Slachtoffers hebben we niet gezien. Tenzij dan die twee  ledematen die we in een zeil hebben gedraaid en meegenomen. De vele andere lichamen zijn allicht totaal verhakkeld of onzichtbaar in de sneeuw verdwenen. Na enkele dagen was er weer veel wind en sneeuw en was alles ingesneeuwd, geen zwart meer te zien. Eén stuk van de romp  is nog enkele jaren zichtbaar gebleven langs het belangrijkste pad om de Mt Blanc te beklimmen, honderden alpinisten zijn daarlangs gepasseerd. Die aapjes waren niet meer te zien, die zitten nog altijd in het ijs."

Bron: Het Aanzien van 1966

1966 versus 2015
Ancey zegt dat in 1966 amper familieleden van de slachtoffers naar Chamonix zijn afgereisd, "een hemelsbreed verschil met wat we nu zien". Dat zegt ook Blaise Agresti (44). Hij was luitenant-kolonel van het gerenommeerde Peloton de Gendarmerie Haute Montagne (PGHM), hij is berggids en historicus, en schreef een boek over het reddingwezen in het Mont-Blanc-massief. Hij legt uit hoe de houding van de maatschappij veranderd is: in de jaren 50 en 60 "accepteerde" men zo'n ramp. Nu moet elk detail van de slachtoffers geweten zijn en elk spoor van hen moét teruggevonden worden.
Agresti: "Toen die Constellation crashte in 1950 is er zo goed als niks ondernomen. Er zijn twee kleine equipes van berggidsen vertrokken om te zien of er overlevenden waren. Eén is ter plaatse geraakt, de andere is voortijdig teruggekeerd toen een berggids onderweg omkwam door een lawine. Meer is niet gebeurd. Niemand heeft ook maar iets van het vliegtuig of de slachtoffers geborgen.
In 1966 was er al een verschil. Toen gingen al berggidsen én gendarmes met een helicopter de plek van de ramp onderzoeken. Men is zelfs elf keer teruggegaan om belangrijke onderdelen van het toestel naar het dal te brengen, want de luchtvaartautoriteiten stelden toen al een onderzoek in. Er zijn wel maar een klein aantal lichamen geborgen, enkel lichamen die makkelijk toegankelijk waren.
Ook qua identificatie is er intussen veel veranderd. Er was geen DNA-onderzoek, geen onderzoek van de gebitten. In 1966 zocht men alleen naar identiteitspapieren, en van de kleren en de gedragen sieraden van de slachtoffers stuurde men alleen foto's naar de familie van de passagiers. Dat was alles.
Ook onze houding tegenover de dood is veranderd. In 1966 aanvaardde men het feit dat niet alle doden geborgen waren en dat een groot aantal mensen gewoon verdwenen in sneeuw en ijs. Nu verwachten de familieleden een snelle identificatie en dat elk stukje ledemaat of persoonlijke bezitting terug "naar huis" komt; niks mag in het ongewisse blijven liggen.
Ook de media kammen nu elk gegeven uit. Elk detail over die crash, over de doden, hun laatste minuten, wat ze nog gezien hebben, of ze nog wanhopig geroepen hebben, dat moet gewéten zijn. Ik vind het al te dubieus. Men herdenkt niet de doden, nee, men aast op die primaire angst dat ons leven elk moment in gruwel en horror kan omslaan. De media voelen intuïtief aan dat daar onze zwakte ligt. Wij leven in een moderne maatschappij, een maatschappij die technisch "alles" aankan, maar die geestelijk heel kwetsbaar is, en heel snel in paniek, en daar wordt diep op ingespeeld."

Titel in Le Soir na de vliegtuigramp in 1966.

Ijsman Oetzi
Dat de gletsjervondsten toenemen samen met de klimaatverandering is al langer aan de gang: zoals de ijsman Oetzi die na 5300 jaar "bovenkwam" in de Italiaans-Oostenrijkse Alpen. Maar evengoed vliegtuigen én soldaten van de beide wereldoorlogen die nu ontdekt worden. Josée De Vérité ziet de klimaatverandering met eigen ogen.   
"De opwarming heeft mijn gletsjer helemaal in de greep. Toen we dit huis bouwden in 1994, was de gletsjertong niet te zien en nu kijken wij op een kaal rotsveld: de gletsjertong zit op die twintig jaar al tientallen meters hoger. En dat smelt niet fijntjes weg, dat kalft af, met grote blokken die met een knallend gedruis loskomen en omlaag storten. Dat is verschrikkelijk dat je die majestueuze ijsmassa dag voor dag ziet wegteren.Door die opwarming is de gletsjer labiel en extreem gevaarlijk geworden. 2014 was uiterst onveilig door het grote aantal afkalvingen en voor 2015 weet ik zelfs niet of ik erheen kan gaan.

Hier in Chamonix zitten we dan ook nog met een lokale 'opwarming': al die zware camions die uren staan aan te schuiven voor de Mont-Blanctunnel, die zetten zelden of nooit hun motor af, en dat is een warmtesluier die omhoog trekt, naar de gletsjer. Fijn stof blijft hier ook massaal hangen tussen de bergwanden. De pollutie is zo erg dat de schoolkinderen op sommige dagen verbod krijgen om op de speelplaats te spelen. Soms staan hier wel files van 20 kilometer; dat is dan die zogezegd gezonde berglucht! En dan hoor je de Franse overheid niet over het milieu spreken, want die tunnel brengt hen heel veel geld op."

Josée De Vérité met een brokstuk onder de arm.
Het ijs van de gletsjers smelt snel af. Steengruis dat aanwaait of dat in het ijs zat opgesloten komt vrij, en die grijze plekken absorberen nog meer warmte van de zon, waardoor het gletsjerijs nog sneller gaat smelten.
(Ingescand uit Humo).

Beschermengel
Ondanks dat afkalven zien buitenstaanders een gletsjer doorgaans als een blok dode materie. Maar van alpinisten weet ik dat een gletsjer leeft. 
"Ah oui! Die gletsjer leeft. Die gletsjer ademt. De wind fluit in die kloven. Het water ruist in die kolkgaten. Je hoort ijs afkalven, ça craque, ça bouge, nooit is die gletsjer stil.
In zo'n onstabiele omgeving is het ook altijd gevaarlijk. Altijd kan er een sérac afkalven of verschuiven, dat zijn ijsblokken zo groot als een huis, en dat kondigt zich aan als een lichte trilling, en dan moet je tijdig wég van dat ijs.  Er zijn al momenten geweest dat het op het nippertje was. In september heb ik zo'n 'waarschuwing' gekregen, dat ik bijna ben meegesleurd. Toen heb ik tegen mezelf gezegd: ça suffit, hou op met het gevaar te zoeken. Maar ik sterf veel liever daarboven dan in een ziekenhuis (lacht).
En mijn hond Abyss (=afgrond) neem ik altijd mee, zij is een goede beschermengel. Als ik merk dat zij zich van mij verwijdert richting de vaste grond, dan ben ik ook weg. Want dieren voelen dat gevaar en die trillingen eerder dan mensen.  

Josée De Vérité: “Die gletsjer leeft. Die gletsjer ademt. De wind fluit in die kloven. Het water ruist in die kolkgaten, ça craque, ça bouge, nooit is die gletsjer stil.“© Jan Hertoghs

Daal je ook af in gletsjerkloven?
"Als er iets ligt, laat ik me soms zakken in die crevasses, tot twintig meter diep zelfs. Die kloven vormen een grillig labyrint, als smalle straatjes in een oude stad,  c'est magnifique."
"Ik kom zeker twintig keer per jaar op de gletsjer, maar enkel in de warmere maanden. Tussen oktober en maart ga ik niet, dan dekt de sneeuw teveel af, dan kan ik de gevaarlijke plekken niet  onderscheiden. Ik plan het nooit vooraf. Om de zoveel tijd is het alsof de gletsjer me wenkt, dan laat ik alles vallen, pak m'n rugzak en vertrek."

Hoe krijg je die wrakstukken beneden?
"Alleen of met vrienden. Ik draag ze in een rugzak of ik laad ze op een draagstel zoals een sjerpa. Ik schat dat ik op die twintig jaar al zo'n vier ton omlaag heb gehaald. Met telkens een voettocht van twee uur. Ik zou een helicopter kunnen inschakelen, m'n man is heli-piloot, maar dat is me te gemakkelijk. Het moet serieus blijven. Ik moet een inspanning doen, ik moet een offer brengen, ik moet respect betonen aan wat vooraf is gegaan."
"Dat is me heel duidelijk geworden toen ik bezoek kreeg van  Chris Arora. Hij is Indiër en heeft zijn broer Avtar verloren in de crash van '66. Chris kwam hier thuis, zag die metaalresten naast m'n atelier, nam één stuk vast en begon te wenen. (ontroerd) Hij hield dat zo innig vast, alsof het zijn broer was. Ik heb 'm ook andere wrakstukken meegegeven voor zijn familie, en hij heeft gezegd, "dankzij u kunnen wij eindelijk rouwen". Nu pas rouwen, nà bijna vijftig jaar!
Hij is later nog een keer teruggekomen met z'n vrouw Nita en dan zijn we met de kabelbaan naar de top van de Aiguille du Midi (3777 m) gegaan om vandaar de plek van de crash te kunnen zien. Toen hij dat "graf" zag, heeft hij me langdurig in zijn armen gehouden. Het was alsof hij nooit eerder zo dicht bij zijn overleden broer was gekomen. Hij stond daar met de tranen in zijn ogen, en zei: Josée, vanaf nu ben je deel van onze familie (geëmotioneerd).
Sterven in een afgelegen bergmassief brengt altijd bijzondere emoties teweeg. En natuurlijk kunnen de vele verwanten van die beide crashes niet tot hier komen. Vandaar dat ik hoop dat Air India of de Indische overheid ooit een museum of een memorial zal inrichten, dan mogen ze heel mijn collectie hebben."

Verzamelde brokstukken: “Elk stuk heeft littekens.” . © Jan Hertoghs

Ze gaat "iets halen wat ze aan weinig mensen laat zien", haar petits trésors die ze aan Indië wil overmaken. In een grote kartonnen doos zitten wikkels van zijdepapier, ze vouwt ze voorzichtig open. Ik zie een fuel flow meter, een dekentje dat aan elke passagier werd uitgedeeld en een 45-toeren-plaatje met oosters opschrift, "toen een Indisch top-tien-hitje in 1966". Dat gletsjers ook hitsingles bewaren voor later, geen sterveling die het kan bedenken. Verder nog wanddecoratie uit eerste klasse, de voet van een zilveren theepot ("voor de catering aan boord") en de afgescheurde hoek van een valies, het motief van een zonnige palmboom is nog te zien.

Menselijk bot
De gletsjer bewaart ook heel dure stukken. In 2013 trof een 'anonieme alpinist' een koffertje met juwelen in het ijs, waarde: 200.000 euro.
"Dat kwam van de crash van 1966 en de dag erna zag ik zeker vijftien 'klimmers' op de gletsjer, allen met de kop naar de grond (lacht). Dat kistje is zogezegd ontdekt door een alpinist, maar het gerucht gaat dat het al in de jaren zestig is gevonden, door iemand uit de streek. Maar omdat het geseind stond, kon hij d'r niks mee aanvangen. Die persoon is dan overleden, en bij het leegmaken van z'n huis vond z'n familie  dat koffertje op een goed verborgen plek. Om te verdoezelen dat hun familielid die "schat" al jaren in bezit had, hebben ze het zogezegd op de gletsjer gevonden. Zo kunnen ze tenminste een vindersloon claimen. Ik denk dat er in die eerste maanden en jaren veel waardevolle bagage verdwenen is op die gletsjer, maar 't is een taboe, iedereen zwijgt erover.

Zelf heb ik nog geen dure dingen gevonden. Hoogstens een kettinkje. Maar ik heb wel een brief gevonden! Een flinterdunne envelop in luchtpostpapier. Die zat kurkdroog in het ijs. Ik dacht aan een liefdesbrief, blauwe omslag, adres handgeschreven, en ook een jaar oud, dus iemand droeg die als souvenir bij zich. Dat zou formidabel zijn als ik die brief zoveel jaar later nog aan die geliefde kon bezorgen, wat een groots en onverwacht geluk zou dat zijn! Maar de vertaling uit het Hindi leerde dat het zakelijke correspondentie was. Grote teleurstelling natuurlijk! (ze toont de brief, luchtdicht in plastic) Dat is toch fantastisch, dat zoiets fragiel als een reepje papier bewaard kan blijven onder honderdduizenden tonnen ijs! Dat is alsof de gletsjer vijftig jaar als een presse-papier erbovenop heeft gedrukt!     

Een brief uit 1966, vijftig jaar bewaard onder de presse-papier van het ijs. (De plastic folie is recent.) © Jan Hertoghs

Heb je al menselijke resten gevonden?
"Ja, maar nog nooit een schedel of een been, eerder stukken bot, en vaak is het de hond die dat vindt. Er zit ook nog vlees aan, maar dat is uitgeteerd en gelooid als van een mummie. Ik kap zo'n stuk ijs met bot erin altijd los, en ik schuif het in een diepere kloof. Zo kan er niemand bij. Dat ijs is hun graf, dat moet je niet verstoren. En ik ben wel atheïst, maar ik zeg ook altijd een gebedje. Je kan zomaar niet je rug draaien, je moet je hoofd buigen en iets zeggen.    

Voel je soms een 'aanwezigheid' van die slachtoffers?
Ik voel hun aanwezigheid heel goed. Die passagiers zijn daar, die weten dat ik er ben, meer nog, ze beschermen mij. Dat ik dat "werk" al twintig jaar overleef, dat dank ik aan hén!"
"Die gletsjer is geen morbide bunker. Die gletsjer geeft rust en bescherming aan die slachtoffers, ze rusten daar werkelijk in vrede. Zelfs de zwarte dozen van 1950 en 1966 zijn nog altijd niet gevonden. Zo is de gletsjer, hij bewaart nog vele geheimen. Slechts met mondjesmaat geeft hij iets weg. Alsof hij wacht tot de tijd de wonden heeft geheeld."

Het stuk is rond. Ter illustratie zoek ik nog enkele krantentitels van januari 1966. Plotse voorpagina in Het Laatste Nieuws: Elf Belgen Bij 117 Doden op de Mont Blanc. Een abrupte verrassing. Ik zie namen als Van Bogaert, Verstraeten, Verhoeven en Malherbe, inwoners van Brussel, Gent en Antwerpen. In Chamonix wisten ze van geen Belgische slachtoffers; daar sprak men vaagweg van Indiërs, Amerikanen en Engelsen. Het blijkt nu ook dat enkele Belgische nabestaanden al vroeg in Chamonix waren, "ze namen foto's van de besneeuwde top als enig aandenken, dit was nu het graf van hun familielid." De krant Le Soir heeft met Alpenjagers gesproken en voorspelt wat de slachtoffers te wachten staat: "de glacier des Bossons zal zijn opgeslotenen pas loslaten na een kwarteeuw gevangenschap in het ijs. De levenden zullen hen dan vergeten zijn, zij die daar begraven liggen in het grootste graf van Europa."

Wat minstens even merkwaardig is: er zijn elf landgenoten omgekomen, en toch houdt de berichtgeving al na twee dagen op; wat erop wijst hoe ànders men toen met rampen omging. Ik bel Josée, ze is al even hevig verrast: "Elf Belgen?! Nooit geweten! Goed dat je ze 'gevonden' hebt. Zo raken zij ook uit de vergetelheid. Die Belgische families mogen gerust zijn. Hier is iemand die zorg zal dragen voor de nagedachtenis." 

Het is wachten op de groenkartonnen identiteitskaarten in het staalblauwe ijs.   

NASCHRIFT: Josée De Vérité liet me weten dat het een “afschuwelijke zomer was”. Bevroren ondergrond in het hooggebergte (permafrost) is ontdooid waardoor er grote rotsblokken uit de bergwanden loskomen. Ze zegt ook dat het smelten van de Bossons-gletsjer “zienderogen” te volgen is.
Ze heeft sinds enkele jaren een website waarop haar werkwijze en enkele van haar kunstwerken te zien zijn
https://www.joseedeveritechamonix.com/#presentation

© Jan Hertoghs

 

Vorige
Vorige

Close encounters met de Queen: de undercover-lakei van Buckingham Palace

Volgende
Volgende

De droge zomer van 1976 geklopt door 2022 ?