Reportages
Een archief van eigen reportages.
Over bliksemjagers en voetbalveteranen,
de klaroenblazers van de Last Post en autobestuurders die geen 1000 km per jaar rijden. En natuurlijk nog Vele Anderen.
“Alles voor de Kempen” - Reportages waarin de Kempen of Kempenaren een rol spelen worden vooraf gegaan door <k> .
ARCHIEF
-
oktober 2024
- 20 okt 2024 Hoe Herman Selleslags België zag veranderen
- 19 okt 2024 Afscheid van Herman Selleslags
-
juli 2023
- 5 jul 2023 <k> De kermisfotografen van de Kempen
-
mei 2023
- 26 mei 2023 <k> Memoires van een Ijsboerke
- 26 mei 2023 <k> Kaasfabriek Kempico : kroniek van een aangekondigde dood
- januari 2023
- september 2022
- juni 2022
- mei 2022
- februari 2022
-
september 2021
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (4): tijd willen winnen in de non-stopmaatschappij (24/24)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt ? (3): het 'kopen' van andermans tijd (met o.a. de hondenuitlater en de ‘loopjongen’ voor je kleren)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (2): meer vrije tijd en toch meer opgejaagd
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (1): het Vlaamse gezin en zijn dagelijkse 'rit tegen de tijd'
- 8 sep 2021 11 september (2): Mohammed Atta, de student stedenbouw die architect van de aanslagen werd
- 8 sep 2021 <k> 80 Vlaamse bakkers en “hun” 11 september
-
augustus 2021
- 30 aug 2021 Katrina (2): de boswachters als redders van New Orleans
- 30 aug 2021 Orkaan “Ida” - 16 jaar na de ravage van orkaan Katrina
- 24 aug 2021 20 jaar 'Zomerbeelden' op de VRT !
-
juli 2021
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (3): de ontreddering van de redders en de hulpverleners
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (2): de onderzoeksjournalist en de psychologe van de overlevenden
- 22 jul 2021 Tien jaar na de tragedie in Utøya (1): het relaas van de overlevenden
- 16 jul 2021 Zomeroverstromingen: het nieuwe normaal?
- 12 jul 2021 Na het EK Voetbal : het EK Minigolf in België
- juni 2021
-
mei 2021
- 1 mei 2021 Interview met de allereerste Mol (1999)
- april 2021
-
maart 2021
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (2): blij met een levende mus
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (1): een vroege-vogel-wandeling en de eerste Belg die vogelzang op vinyl zette
- 23 mrt 2021 De laatste dagen van Doel: kroniek van een aangekondigde dood
- 7 mrt 2021 Altijd wind mee: fietsenmakers over de demarrage van de elektrische fiets
-
februari 2021
- 23 feb 2021 Diefstal per brief: Bpost wil de postzegel in Belgische frank doen verdwijnen
- 9 feb 2021 De marathonwinter van 1962-1963 (2) : de bevroren zee
- 9 feb 2021 De marathonwinter van '62 -'63: de koudste winter sinds 1833
- 2 feb 2021 1 februari 1953: de achtenveertig uur durende “blizzard” over zuidoost-België
- 1 feb 2021 De overstromingsramp van 1953 (2) : de Belgische redders vanuit de lucht
- januari 2021
-
december 2020
- 27 dec 2020 <k> Op kerststallentocht in de Kempen: een autocar van goede wil
- 18 dec 2020 De Grote Glühweinroute (revisited)
- 11 dec 2020 Het kerstbomenbos: hoe de Nordmann de Ardennen inpalmt
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (2): Onze Man valt van de hondenslee
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (1): de Belgische die de jaarlijkse ijstijd en rendieren trotseert
- 4 dec 2020 Sint en Piet in het echt: uit koets gevallen, van baard beroofd en andere waargebeurde feiten
- 4 dec 2020 Sint en Piet gaan hard méé met hun tijd: van schimmel tot bulldozer en parachute
-
november 2020
- 26 nov 2020 Op huisbezoek met Sint en Piet (2) : in Antwerpen
- 26 nov 2020 <k> Op huisbezoek met Sint en Piet (1): in de Kempen
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (4): de verkopers van stofzuigers en gebakken lucht
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (3): de getuige van Jehova en de huis-aan-huis-winkelier
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (2): Hans de Booij (zanger-boekenverkoper) en een Franciscaanse bedelbroeder
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (1) Martin Heylen en de Appelleurders
- 10 nov 2020 Jodelen: de nieuwe superverspreider van corona
- 1 nov 2020 Trump: staat de verongelijkte kiezer nog altijd aan zijn kant?
- 1 nov 2020 De sprookjes van Trump
-
oktober 2020
- 23 okt 2020 De derby Antwerp-Beerschot: rood-witte honden versus mauve-witte ratten
- 16 okt 2020 De laatste "westerners" en cowboydorpen van België (3): Texas City in Tremelo
- 15 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (2): van Antwerpse indianen en Kempense outlaws
- 14 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (1) : begraaf mijn hart bij de baan naar Wuustwezel
- september 2020
-
augustus 2020
- 31 aug 2020 Het nieuwe schooljaar: leerkrachten vertellen hoe ze een klas aanpakken in het éérste lesuur
- 27 aug 2020 De pottenkijkers (2): voetbal kijken ondanks gesloten deuren / de dakfans en andere voetbalburen
- 26 aug 2020 De pottenkijkers (1): toch voetbal kijken in stadions met gesloten deuren
- 14 aug 2020 De hittegolf en een coup de foudre: op stap met een bliksemjager
- 7 aug 2020 Beiroet en de honden van de (puin)hoop
- 5 aug 2020 De ramp van Beiroet en de ramp van Tessenderlo (1942): als tonnen ammoniumnitraat exploderen
- 1 aug 2020 <k> De machtige duivenvlucht uit Barcelona: vertrokken in volle corona
-
juli 2020
- 31 jul 2020 De stille bekerfinale tijdens corona en de roodwitte roots van Luk Perceval
- 30 jul 2020 De alziende corona-camera: de burgemeester met het fotografische geheugen
- 26 jul 2020 Zomer van verveling: 13-jarige rijdt 800 km met oma's auto
- 9 jul 2020 <k> Voetnoten langs de weg: achter de schermen van de zelfgeknutselde wegwijzers
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (3): the day after
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (2): de pionier van de mobiele toiletten
- 2 jul 2020 Zomer zonder Werchter (1): twee trouwe soldaten van de frontstage
-
juni 2020
- 29 jun 2020 Toerisme in eigen land (1): koninklijke familie bezoekt Bokrijk
- 21 jun 2020 De stille overwegen (3): ontsnapt aan de klap
- 20 jun 2020 De stille overwegen (2): koeien op het spoor
- 19 jun 2020 Lege treinen en stille overwegen (1): de laatste onbewaakte spoorovergangen
- 12 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (4): met een gocart de grens over
- 11 jun 2020 <k> Experimenteel reizen in eigen land (3): in volle zomer liften met een slee
- 10 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (2): de pionier van de maffe reisformules
- 9 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (1) : rugzaktoerist op 500 meter van je voordeur
- 5 jun 2020 Café Corona: hoe moet het verder met het volkscafé?
- 1 jun 2020 Kinderen van de holocaust: de vrouw die honderden kinderen hielp onderduiken
-
mei 2020
- 28 mei 2020 <k> Record social distancing op café: 245 uur in quarantaine op een barkruk
- 27 mei 2020 Uit onze gevoelige platenkast: de huwelijksfotografen !
- 23 mei 2020 De hobo’s (5): een klein foto-album
- 22 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (4) / de overlevers van de Grote Depressie
- 21 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (3) / de Vietnam-veteranen
- 20 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (2) / de rammeling voor het slapengaan
- 19 mei 2020 De hobo's: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (1) / de leerschool
- 13 mei 2020 2020: het jaar van het lange haar (de “hippie-comeback”)
- 9 mei 2020 Rock-’n-roll-model voor alle online huiskamerconcerten: de Slechtste Gitarist van Vlaanderen
- 7 mei 2020 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (2)
- 7 mei 2020 <k> 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (1)
- 3 mei 2020 75 jaar Buchenwald: de dodenmars en de dodentrein
-
april 2020
- 28 apr 2020 Yo de dobbermannen! Bekende Vissers (BV’s) over hun watersport
- 24 apr 2020 Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (2)
- 24 apr 2020 <k> Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (1)
- 21 apr 2020 Hoe een bezoek aan de supermarkt zes dagen kon duren
- 17 apr 2020 Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (2)
- 17 apr 2020 <k> Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (1)
- 16 apr 2020 Arendonk? Gitarendonk! De revival van het mini-festival
- 15 apr 2020 De man die 29 jaar in quarantaine leefde
- 7 apr 2020 <k> Verhalen uit het containerpark (2)
- 7 apr 2020 Verhalen uit het containerpark (1)
- 2 apr 2020 De voetbalveteranen (3): de zwarte panter van SK Waanrode
- 1 apr 2020 <k> De voetbalveteranen (2): de oldtimers van KFC Herenthout
- 1 apr 2020 De voetbalveteranen (1) : de éminence grise van KFC Putte
-
maart 2020
- 29 mrt 2020 <k> De pionier-tv-verkopers (jaren ‘50 en ‘60)
- 24 mrt 2020 De eenzaamheid van de Last-Post-klaroenblazer
- 21 mrt 2020 De zeldenrijders (2)
- 17 mrt 2020 De zeldenrijders (1) chauffeurs met 1000 km per jaar
Meer reportages lezen?
Wil je ingelicht worden als er nieuwe
reportages verschijnen?
Vul dan hier je e-mail-adres in:
Hoe Herman Selleslags België zag veranderen
Nog meer dan anderen zien fotografen hoe mensen, steden en dorpen veranderen.
Daarover verscheen een reeks in Humo waarin ik met oudere (pers)fotografen sprak: De Donkere Kamer van België (2011).
Herman Selleslags was één van hen. Hij had alles zien veranderen na de oorlog. “Coca Cola kwam op en van de meester moest heel de klas het proeven. Ik zei: het smaakt naar afwaswater”.
De blue jeans, de jukebox, het lange haar, de nieuwe snelwegen, dat alles heeft hij zien verschijnen.
Een terugblik door een lens, door een oog dat het leven wilde bewaren “voor later”.
(c) Jan Hertoghs
"Op de tram is ieder verdiept in zijn gsm. Niemand kijkt nog uit het raam, niemand kijkt nog naar het werkelijke leven."
Hij is van het bouwjaar 1938, twee jaar jonger dan Humoradio. Niet dat Herman Selleslags alleen voor dit blad gewerkt heeft. Hij heeft voor àlles gewerkt: dag-, week- en maandbladen, maar ook voor het theater, de vakbond, de autofabriek en het stroombedrijf. Op zijn twaalfde was hij al onderweg, samen met zijn vader Rik die een eigen fotobureau had. Vanaf zijn zestiende deed hij opdrachten op z'n eentje "en op die leeftijd hield mij dat al bezig, dat ik fotografeerde voor later."
"Op m'n twaalfde ben ik beginnen helpen in de donkere kamer van mijn vader. En ik mocht ook met hem mee: statief en glasplaten dragen, licht opstellen, die hele voorbereiding. Op m'n zestiende fotografeerde ik zelf en werd ik met journalisten van dag- en weekbladen meegestuurd. In feite was ik hun aanhangsel, zij wézen wat ik moest fotograferen. Daarnaast nam ik de foto's die ik zelf de moeite vond, die gaf ik ook af op de redactie. Die vrije fotografie vond ik natuurlijk beter dan die verplichte foto's. Op m'n achttiende dacht ik heel simpel: als ik van elk onderwerp, van elke reportage één goeie foto overhoud, ben ik binnen tien jaar beroemd. Dan kan ik in het museum gaan hangen. Terwijl ik als jonge gast een hékel aan musea had (lacht)! Dus ja, zelfzekerheid te over.
Het motto van vader was: we specialiseren ons niet, we doen àlles. We werkten voor Het Handelsblad, De Post, Ons Land, Humo, noem maar op. Maar naast die dag- en weekbladreportages heb ik evengoed huwelijken gedaan, bedrijfsfotografie en publiciteit, veel theater, film en klassieke concerten, werkelijk alles, alles, alles.
Tankstation van Hopper
Als je veel onderwerpen voor veel opdrachtgevers wilde doen, moest je een auto hebben. Mijn vader en ik, wij deden onder ons beiden al honderdduizend kilometer per jaar in de jaren vijftig. Voor mezelf denk ik dat ik tussen 1955 en 2005 2,5 à 3 miljoen kilometer heb gereden, waarvan zeker driekwart binnen die kleine driehoek van België.
De nieuwe Koning Boudewijnsnelweg, of althans het eerste gedeelte tussen Antwerpen en Herentals, heb ik nog gefotografeerd. In 1958, dat was toen de tweede snelweg in België, nà Brussel-Oostende (1956). Ik weet niet meer voor welk blad, maar ik moest dat informatief fotograferen. Zodat de lezers zouden zién, dit is nieuw, dit is voor auto's, dit is om op korte tijd grote afstanden te overbruggen, en zo ziet het eruit! (lacht) Ja, hier spreekt iemand over een tijd toen er nog geen tv was om zoiets uit te leggen!
Er waren twee rijstroken in elke richting, maar er was op dat moment zo weinig verkeer dat ik mijn eigen auto mee op de foto heb gezet. Vanop die snelwegbrug ben ik via een zijweg op die snelweg gereden, zo simpel toegankelijk was dat nog, niks grachten of vangrails. En dan heb ik die auto in de zijkant van dat beton gezet als bewijs dat die wijdse baan voor auto's moest dienen!
Dat die spoorwegmaatschappij van de jaren vijftig heel snel een automaatschappij is geworden, dat staat vast. Maar je staat 's morgens niet op: hola, de wereld is veranderd, d'r zijn meer auto's dan gisteren! Als dat aan het gebeuren is, dan sta je daar niet bij stil. Het is pas achteraf dat je dat beseft.
De eerste tankstations (met een drive-in naar Amerikaans model) dat moet eind de jaren vijftig zijn geweest. Die eerste stations werden meestal bij bestaande autogarages aangebouwd, de selfservice was er nog niet, een pompbediende kwam je tank volgooien. Dat had iets romantisch toen, een tankstation in de avond. Overal, en dan zeker op de buiten, was het nog donker, en dan doemde daar die kleine lichttempel op: een stukje beschaving aan de rand van de wildernis, helemaal zoals in dat schilderij van Hopper. Ik heb nog lang zo'n bolvormig melkglas gehad met het logo van Esso: dat was zo'n "ballon" die bovenop de pompen stond en die 's avonds verlicht was.
's Nachts sloten de pompstations. Als ik begin jaren zestig naar Cannes reed, moest ik voor tien uur 's avonds mijn tank volgooien en dan kon ik ongeveer doorrijden tot vijf uur s' morgens, want dan gingen de eerste tankstations weer open langs de Route Nationale 7. Zelfs op die 1400 km naar Cannes waren toen geen snelwegen. Toch lapte ik die 1400 km af in goed veertien uur want 's nachts was er amper verkeer op de weg. Een autoreis naar Cannes, dat was toen nog geweldig. Al mijn copains keken naar mij op: naar Cannes, Herman, amai! fantastisch! Als je nu zegt dat je naar Cannes rijdt, dan vallen de omstaanders in slaap terwijl je 't vertelt!
Hardrijder
Vroeger waren er ook amper snelheidsbeperkingen buiten de agglomeraties. Als ik eind jaren zestig 's nachts terugkwam van een opdracht in Amsterdam, was ik met m'n auto - toen een knalrode Mercedes- op anderhalf uur in Antwerpen. En dan moet je weten dat er alleen maar snelweg was tot Breda en dat de rest rijks- en steenwegen waren, en je aan de grens ook nog moest stoppen bij een slagboom en een douane die de in- en uitvoerpapieren van je camera moest afstempelen. Dan nog ging het zo rap!
In 1973 maakte ik een reportage met Will Tura, we waren bij hem thuis en ineens wordt hij gebeld door zijn bassist: "Will, het is ermee gedaan!"' Je denkt aan iets ernstig, iets fataal zelfs, maar die man had het over de nieuwe wettelijke snelheidsbeperkingen op de snelwegen! (lacht) Tura was een notoire hardrijder, en maximum 120 per uur, dat was natuurlijk slécht nieuws voor hem. Die maximum 120 is er overigens niet gekomen voor de veiligheid, maar vanwege de oliecrisis!
A propos, mijn vader reed ook hard. Hij had een Ford décapotable, een zescilinder, en in de jaren dertig had hij ooit nog gekoerst tegen een express-stoomtrein in Tsjecho-Slowakije, en die trein had gewonnen. Dat stàk hem natuurlijk, en ook dat die lelijke machinist nog gewuifd had vanuit zijn locomotief. Dat heb ik hem heel zijn leven horen vertellen (lacht).
Nog iets dat met auto's te maken heeft, en dat nu zo goed als verdwenen is: de sticker of zelfklever! Dat is in de jaren zestig begonnen met naar het buitenland te reizen, de mensen waren in Tirol of de Zwitserse Alpen geweest en plakten een sticker van die vakantieplaats achterop hun auto. Pas op, IK heb dat niet gedaan hé (lacht) Het was zo'n beetje uitpakken met waar je per auto al geweest was, net zoals ze vroeger van die klevers op de valiezen plakten. In de jaren zeventig zijn daar de stickers van alle mogelijke actiegroepen bijgekomen. De auto was een uithangbord, een manier om je overtuiging te laten zien.
Bloed op de drempel
(Toont een foto van sjofele Italiaanse gastarbeiderskinderen bij hun noodbarakjes naast een terril in Winterslag) Dat is een foto van mijn vader, begin jaren vijftig. En natuurlijk fotografeerde ik dat ook, die armoede van toen. Ik vond: alles wat je zag, dat moest je kunnen fotograferen. Zo ben ik in de jaren vijftig voor Het Handelsblad foto's beginnen maken in de rechtbank. De betichte, het slachtoffer, de familie, ik zette ze d'r allemaal op, zonder enige morele rem. Ik was jong, ik stond daar niet bij stil. A propos, de patron die dat soort saillante foto's graag publiceerde was Jan Merckx, de man die later de "vader van de VTM" is geworden! Er was toen nog geen wet op de privacy. Als de rechter niks zegde, dan kon je gewoon je gang gaan. Ik weet ook nog dat ik in de Antwerpse hoerenbuurt een keer voor een moord ter plaatse moest gaan. En in dat huis heb ik de met bloed besmeurde drempel gefotografeerd, niet bepaald fijngevoelig, en nu zou ik er zelfs niet meer aan denken om zo'n plek nog maar te benaderen. Maar toen vloog ik erin: hier ben ik, hier is de fotograaf, alleman opzij. Toch wel verschrikkelijk...
Ik heb dat altijd gehad dat ik àlles wilde registreren. Maar met ouder worden, zeg ik erbij: niet alles wat je fotografeert, is ook om te publiceren.
Verwarmd wegdek
Ik ben de huisfotograaf van Humo geweest, maar evenzeer van EBES (de voorloper van Electrabel). Als je spreekt van veranderingen, dààr zag je de wereld veranderen. Want voor hun bedrijfsblad en voor het huis-aan-huisblad (met Reddy Kilowatt!) lieten ze me alles fotograferen: oude en nieuwe stroomkabines, oude en nieuwe schakelaars en stekkers, de eerste elektrische kookplaten én de eerste pylonen van de hoogspanning. Ook niet te vergeten: hun gepensioneerde bedienden en kaderleden. Elk jaar hadden die een groot diner, en die aanblik van duizend mànnen allemaal in wit hemd en das aan lange feesttafels gezeten, dat is surrealistisch als je dat nu terugziet. Die zelfgenoegzaamheid, die ernst en dat vol zijn van die "belangrijke job", dat spat er gewoon vanaf.
Elektriciteit kwam toen zwaar op eind jaren vijftig, begin jaren zestig: elektriciteit ging de ziel van de maatschappij worden, en op elk gebied wilden ze de elektriciteit toen introduceren. Bij de bouw van het grote viaduct aan het Antwerpse Sportpaleis (eind jaren zestig) had Ebes het lumineuze idee om verwarming aan te brengen in het wegdek zodat de weg 's winters ijzelvrij zou blijven. Daarbij vergetend dat er ook smeltwater ontstaat en dat dat water opnieuw aanvriest daar waar die wegverwarming ophoudt. Waardoor je dus aan het begin en aan het eind van die brug een grote ijsplek kreeg (lacht). Twee dagen heeft dat gewerkt en toen was het ermee gedaan. Dat moet pakken geld gekost hebben en als het niet uitgebroken is, zit het daar nog altijd in.
Ook de bouw van de kerncentrale in Doel heb ik gedocumenteerd, dat was ook van Ebes. Iedereen kent dat zicht van de dampende koeltorens, ik heb er nog binnenin gestaan toen ze die begin jaren zeventig aan het bouwen waren.
De éérste TV
De Wereldtentoonstelling van 1958, de Expo, dat heeft België een boost gegeven. Van dan af kon alles, van dan af was alles mogelijk. En iedereen hoopte, nee, iedereen was zeker dat het alleen maar beter kon gaan. De mensen waren op zoek naar nieuwigheden, naar alles wat het leven comfortabel kon maken. Humo speelde daarop in, begin jaren zestig was er elke maand een tv te winnen bij Humo. Elke maand laadde ik die tv in mijn auto en ging ik die met redacteur Karel Anthierens thuis bezorgen. Dat waren grote cadeau's, al die mensen hadden zonder uitzondering nooit een televisie in hun huiskamer gehad. Toch besefte ik: dit gaat niet blijven duren. Er gaat een tijd komen dat de mensen een televisie heel gewoon en zelfs banaal zullen vinden. Maar toen kon je alles vragen: hier is de nieuwe tv, kom we gaan ermee op straat. En de mensen poseerden op straat, met die tv, en zo fier als een gieter. Je ziet, ik gebruikte hier een flash, op de middag en in volle daglicht, dat deed ik bewust, want zo gingen die kaken en die voorhoofden nog meer blinken van contentement...
Natuurlijk gaf de tv een grote ommekeer. De mensen bleven meer in hun eigen huiskamer dan op straat, en ook het straatbeeld veranderde fors. Als we ervan uitgaan dat de tv doorbrak met de Expo en met het huwelijk van Boudewijn en Fabiola in 1960, dan mag je gerust zeggen dat in 1965 de daken vol antennes stonden. Ik heb er nog foto's van gemaakt: je zocht in Antwerpen of Brussel een vijfde verdieping en dan zag je een zee van harken, ongelooflijk. Op élk dak stond een antenne. Een dak zonder antenne, dat was onmogelijk.
De televisie had ook een grote impact op al die wijkcinema's in de steden en op de kleine dorpscinema's. Die hebben hun ondergang te danken aan de tv. In 1956 was ik achttien en toen ging ik nog minimum drie keer per week naar de cinema, er was niks anders. Mijn vader en ik werkten trouwens voor Georges Heylen, de grote cinema-baron van Antwerpen. Elke zaterdagavond moest één van ons standby zijn en als er ergens een succesfilm was met lange wachtrijen tot op straat, dan moesten we die toeloop gaan fotograferen, samen met die prachtig geschilderde calicot die boven de ingang te zien was. Die foto kwam dan in de Antwerpse reclamebladen zodat de mensen konden zien: dààr is het te doen!
Foorknapen
Nee, de Coca Cola is niet van de Expo, maar van vlak na de oorlog. Ik weet nog dat de cola totaal onbekend was en gelanceerd werd in de scholen. Ik was toen acht of negen jaar en van de onderwijzer kregen wij ieder een miniflesje, identiek aan de 25 cl, mét de glazen krulletters en mét dezelfde kroonkurk, maar daar zat slechts één slok cola in. En De Schoolgaande Jeugd mocht dat gratis proeven, en iedereen in de klas trok een vies gezicht, en de meester maar vragen: en jongens, vindt ge 't lekker. En ik dan met mijn grote bek: "Het is precies afwaswater!"
Ook de botsauto's op de kermis zijn niet van de jaren vijftig. Die waren er al in de jaren veertig. Maar in de vijftiger jaren kreeg je wel die schitterende decors, die canvasschilderingen van Elvis Presley, Bill Haley en ook Rosemary Clooney. Dat is de tante van George Clooney, die zong toen dat fantastische "Come on-a my house", heel populair in die tijd. Ha! De botsauto's met hun handlangers! Die gasten die de achtergelaten autootjes in de zijkant moesten parkeren! Van die foorknapen die zich vastgrepen aan de stangen met de wimpeltjes, en die van de ene rijdende stootband op de andere sprongen! Die elegantie, die choreografie, schitterend!
De sigaret van de sportman
Of de jaren na de Expo écht de golden sixties waren? Tiens donc! Je kon toen geld verdienen, je kon toen opslag vragen, de bomen groeiden tot in de hemel. Ik zie Humo-hoofdredacteur Jef Anthierens nog zeggen: Herman, goeie fotoserie vorige week, hier is een vliegtuigticket, ga maar een weekje naar Spanje. Gewoon als beloning! In 1967 of '68 had ik voor het weekblad De Post een foto gemaakt van het kleine prinsesje Charlotte die pas kon schrijven en die met een krijtje die ene zin op het schoolbord schreef: ik schrijf Nederlands. De foto komt op de voorpagina en dat nummer had een geweldige verkoop. Paar dagen later word ik bij de grote baas Van Thillo geroepen: proficiat, Herman, we hebben vijftienduizend exemplaren meer verkocht, hier is 15.000 frank. Vijftienduizend frank, daar moest een bediende toen anderhalve maand voor werken! Ja, dat was een gouden tijd.
(Toont een foto van een aantal omstaanders na een koers) Dit is ook typisch jaren zestig: geen enkele gekleurde mens en bijna allemaal mannen die een sigaret of sigaar in de hand houden. Iedere man rookte op straat en iedere man rookte per-ma-nent op straat. Dit is Eddy Merckx thuis in zijn zetel met de kleine Axel en ook hij is aan het roken. Nu zijn we al in 1978-79, maar de sigaret was nog altijd de gewoonste zaak van de wereld. Tabak was in de jaren zestig en zeventig trouwens een belangrijke wielersponsor. Boule d'Or sigaretten! Willem II sigaren! Caballero cigarillo's!
Dit is ook een beeld van de koers met onder andere Briek Schotte, en je ziet hier nog de reservetube om de schouders zodat ze onderweg zélf een lekke band konden vervangen. Als je dat aan mensen laat zien, dan denken ze aan iets van voor de oorlog, maar tot in de jaren vijftig reden coureurs nog met zo'n tweede tube om de schouders. Daar is het spandoek met de sponsor: dat was Kledingzaak Het Meuleken, in Antwerpen zeer bekend, dat waren de ouders van Dries Van Noten.
Van afscherming in vip-dorpen of toerbussen was toen natuurlijk nog geen sprake, dat heeft zeker tot in jaren zeventig geduurd. In juli 1975 kon ik Eddy Merckx nog gewoon aanspreken 's morgens in de Tour. Ik heb met 'm gebabbeld die dag in '75 dat hij zijn gele trui verloor, in die fatale bergrit, hij had misschien 's morgens al een slechte dag, maar dan nog was er geen sprake van zo'n toprenner af te schermen.
Nadarhekkens bij de aankomst? Pas gezien in de jaren zestig. In de jaren vijftig stonden de toeschouwers nog op de stoep, of hoogstens achter een dik touw. A propos, het dranghekken is uitgevonden door een pionier van de fotografie Félix Nadar (1820-1910), een ongelooflijk genie. Nu heeft elk festival of evenement zijn draagbare hekkens, ze worden met honderden aangevoerd, in alle maten en gewichten.
Blue jeans
Dit is Jazz Bilzen, voorloper van de latere rockfestivals, je ziet de opkomst van de langharigen. Hier met Ferre Grignard, toen de ster van Bilzen, en absoluut een beatnik in die tijd. Ik herinner me dat we in '64 of '65 samen de trein namen naar Parijs waar hij toen ging optreden. Dat was nog de Trans Europ Express, de stijlvolle zakenmannentrein mét elegante restauratiewagen, tapijt op de vloer, schemerlampjes tegen het raam en garçons in een hagelwit galajasje. En daar zat ik met de Ferre, en hij met dat lange haar en op zijn blote voeten, een sensatie. Je kent toch dat verhaal van de schilder Chagall en Bill Wyman van de Stones die nog naast mekaar gewoond hebben in Frankrijk. Chagall zei, you have to cut your hair. En Wyman antwoordde: I invented long hair! (hilariteit)
En natuurlijk zijn er op sommige foto's van Jazz Bilzen nog mensen met een wit hemd en een das te zien, zelfs in 1968 kon je dat nog zien! Jij kijkt daarvan op, maar zeg me eens: wat is nu het interessantste? Dat sommige festivalgangers in de jaren zestig nog een kostuum willen dragen om naar Jazz Bilzen te gaan? Of dat ze allemààl datzelfde t-shirt en diezelfde jeans dragen zoals nù het geval is?!
Toen ik uitging in 1955 droeg ik ook een kostuum en een wit hemd en 't was vooral in de knopen van onze das dat we ons toen manifesteerden. We zouden zeker geen deftige knoop leggen zoals de bedienden die naar hun werk gingen, daar zetten we ons tegen af. We keken hoe onze muziekidolen hun das knoopten. Zoals de Amerikaanse jazzsinger Billy Eckstine, die droeg van die extravagante hemden met onder de hemdskraag zo'n brede dikke knoop, dat imiteerden wij dan.
Weet je wat we ook nog deden om ons te onderscheiden van het plebs? We droegen een hemd onder onze pull, en die col zetten we dan omhoog als een kraag in onze nek. Toen waren we nog maar twaalf jaar of zo, en toen wilden we ons al vestimentair manifesteren.
En natuurlijk wilden we als vijftienjarige een blauwe jeans, maar die waren moeilijk te vinden. Die kon je alleen kopen via dokwerkers die dat uit de haven smokkelden als het zogezegd "van de camion gevallen was". In de winkels lag dat nog niet.
De meisjes hadden toen nog heel spannende rokken die nauw boven de knieën sloten: als we op De Keyserlei naar de cinema gingen, lieten we ze altijd voorgaan, want met zo'n rok kan je alleen maar trappen oplopen als je knie voor knie naar binnen plooit, en zo gingen ze heupwiegend naar boven (lacht)!
Vechtcafé
De jukebox hoort natuurlijk ook bij mijn uitgaansjaren, maar die was er al van vlak na de oorlog, ik zou bijna zeggen, met de eerste boot van de Amerikaanse troepen. Zij moesten vanuit de haven naar Duitsland doorreizen om dat land verder te bezetten, maar bij hun ontscheping in Antwerpen kwamen ze drinken en dansen in de cafés en plaatsten ze hun meegebrachte vinylplaatjes in de jukebox: zo is hun jazz en later ook de rock 'n roll hier doorgebroken.
In heel veel Antwerpse cafés stond een jukebox en mocht er ook gedanst worden. Je stak wat muntstukken in die chromen bak, je duwde tafels en stoelen opzij en je begon te dansen. Daar was geen Sabam of andere taks, dat was vrij. Die eerste muntgleuven waren nog op Amerikaanse munten berekend en voor ze in het café kwamen moest dat mechanisme omgebouwd worden naar vijffrankstukken. Dat weet ik pertinent, want ik heb ook nog gefotografeerd voor de federatie van de automatenverdelers (lacht).
De "Washington" op het Eilandje, dat was een beroemd dans- en jukeboxcafé in de haven. Een vechtcafé ook! Elk café had zijn eigen publiek en als je daar als buitenstaander binnenviel en je gedroeg je wat te opvallend, dan had je ambras. Zo had je in het centrum van Deurne dancing "De Freddy's". Ik ben daar eens als niet-vaste klant binnen gestapt, het was er stampvol, en omdat ik toch naar binnen wilde doorschuiven, kreeg ik van een gast gewoon een kopstoot. Bàf, en halt, want je kwam te ver op hun territorium.
Ik heb in de jaren vijftig en zestig aardig wat cafégevechten gezien. In café-dancing "de Picass" heb ik eens zo'n bekende vechtjas bovenop een stoel zien springen. Op zich niks bijzonders, maar wel als je weet dat z'n voet in het gips zat! En met die plaasteren moker schopte hij in het gezicht van een Italiaan die zogezegd aan 't valsspelen was bij het pokeren. En dan spreken ze nu over "zinloos geweld", maar toen werd gevochten, verschrikkelijk! En om een bagatel. Ik moet wel zeggen, niemand haalde een knipmes of een revolver boven, het ging allemaal met de blote vuist. Of al eens met de fietsketting. Of met het bierglas, ze sloegen er een stuk vanaf en dan hadden ze een steekwapen. Maar och, er was ook veel theater bij, zo'n gevecht duurde amper veertig seconden, en dan hield het op. Stijl: hou mij hier tegen of ik doe hier een ongeluk (lacht).
Dat was zo in die tijd: cafés hadden hun eigen knokkers net zoals de pleintjes in de stad hun eigen bendes hadden. En het kwam allemaal neer op hetzelfde: terrein verdedigen. Of dat gratuite geweld te vergelijken is met de verkeersagressie van de laatste twintig jaar? Het zou kunnen, het is ook snel ontstoken agressie, en die autobestuurders hebben natuurlijk ook dat territorium waar ze zich gauw bedreigd of aangevallen voelen.
God is dood
Fotografie is dé manier om iets van een andere tijd te laten zien. Al van toen ik zestien was, dacht ik aan later, aan documenteren voor later. Een fotograaf die beweert dat hij niet aan later denkt, dat is een ongelooflijke dommerik, want waarom fotografeer je dan? Fotografie is per definitie voor later. Op het moment dat je een foto maakt, is het al een getuige van het verleden.
Zo dacht ik in 1968 dat ik dringend de joden moest fotograferen. Het was de tijd van de anti-godsdienst, "God is dood!" was de kreet, en ik dacht oeioei, ik moet eraan beginnen, want binnen tien jaar is die godsdienst hier misschien opgedoekt. En zo heb ik -op mijn wandelingen met de kinderen - heel veel joden gefotografeerd.
Mijn vader heeft ook nog voor het Katholieke Onderwijs gewerkt en ik voor het ABVV. Voor die vakbond moest ik mandatarissen en manifestaties fotograferen, en ook stakingen waar hun militanten aan meededen. Dat is niet het spannendste werk voor een fotograaf, maar na zo'n meeting zag ik en passant altijd nog wel een ander onderwerp. Op élke plek staat altijd wel iéts te gebeuren. En dat vind ik zo verwonderlijk aan andere persfotografen. Ze worden ergens heen gestuurd, ze doen hun opdracht en als het gebeuren afgelopen is, pakken ze in en rijden ze terug. Wat nadien gebeurt, als alles zogezegd voorbij is, dat rateren ze, en dat vind ik net het interessantste.
Man bijt Hond
Achteraf gezien heb ik misschien tevéél verschillende dingen gedaan. Niet die variatie vind ik spijtig, want zo ben ik in alle mogelijke milieus gekomen, maar de hoeveelheid werk, die is teveel geweest, ik heb veel te hard gewerkt vroeger.
Zo heb ik voor Renault in Vilvoorde ook nog catalogi gemaakt toen hun splinternieuwe fabriek gebouwd werd eind jaren zestig. Ik mocht de hele opbouw, het opstarten van de productielijn en ook de arbeiders fotograferen. Dat was ongezien, normaal doe je de fabriek en dan de opening met al de directeurs en de politici erbij. De arbeiders in hun werkkleren op de foto zetten, dat was niéuw, dat was bijna maoïstisch! Niet toevallig had ik die opdracht gekregen van de toenmalige patron Jan Herdies, dat was een vriend van mij en een man van linkse signatuur.
Je weet toch dat ze dat viaduct van Vilvoorde daar hebben moeten bouwen vanwege Renault. Dat bedrijf was toen top in Europa, en dat wilde niet dat haar fabriek moest wijken voor de Brusselse Ring. Bouw maar een brug in de hoogte, zegden ze. En zo is het ook gegaan, faut le faire!
Het is soms niet te geloven hoe rap alles kan veranderen. Hier is de drukkerij van de Volksgazet, gefotografeerd voor Vrij Nederland begin jaren zeventig. Daar zie je nog de zetters hun loden letters manueel in een bakje plaatsen. Elk woord en elke regel werd nog met de hand en letter voor letter gerangschikt alvorens de drukinkt eroverheen kwam. Zo ambachtelijk, niet te geloven!
Het is wel allemaal "sociale fotografie", en dat willen de bladen en de mensen nu niet meer zién. Toen ik zestien was, werkte ik voor Het Handelsblad en voor hen mocht ik elke dag één foto maken: soms was dat een opdracht in verband met de actualiteit en soms kreeg ik carte blanche, en kon ik met een beeld van de stad terugkomen, gepensioneerden op de Groenplaats of dokwerkers in de haven, iets wat ze later human intrest zijn gaan noemen. Was die foto goed, dan kwam ze op de voorpagina, en ik mag ik zeggen: ik heb dikwijls die eerste pagina gehaald. Toen vond ik dat gewoon, nu zou ik een gat in de lucht springen met zo'n luxe, want reportagefotografie, dat wordt niet meer gevraagd in de kranten en de weekbladen.
Onlangs heb ik het nog in een mail van een fotohistoricus te lezen gekregen, hij had het over de uitstervende manier van fotograferen die u bedrijft. Toch mooi uitgedrukt?! En het is waar, die fotografie is niet meer van deze tijd. Als je nu nog sociale fotografie wil zien, moet je naar Man Bijt Hond kijken. Hoe zij op straat en thuis gewone mensen volgen, chapeau voor die gasten, ik vind dat fan-tas-tisch. Ze maken wel mijn soort fotografie helemaal kapot, maar ik vind ze gewéldig. Dat zouden goeie fotografen zijn!
Tramkijkers
Ik vond het straatbeeld vroeger mooier. Maar ligt dat aan het straatbeeld of ligt dat aan mij? Zes vrouwen die op een maandagmorgen en op één rij het stof van de straat vegen naast een asbestfabriek, dat was in de jaren tachtig. Inktzwarte rivieren waarop het schuim van de pollutie aan het dansen is, dat was in de jaren zeventig. En oké, dat is manifest lelijk én zéér ongezond, maar daar zat toch ook een schoonheid in. Vandaar dat ik me afvraag: dat mooiere straatbeeld, lag dat misschien aan mij? Dat ik toen ànders keek dan nu?
Wat nu wel mooier is geworden, is het licht in de stad. Zoals nu de ramen van hoge gebouwen reflecteren, dat heb ik vroeger nooit gezien. Ga maar eens op de hoek van de Quellinstraat en de Keyserlei staan op het moment dat de zon ondergaat: dan wordt dat kruispunt verlicht vanuit honderd ramen, al die weerkaatsingen, dat is fan-tas-tisch! (schamper) Maar als je met zo'n foto's naar een krant of een blad gaat, dan ben ik zeker dat ze worden weggegooid.
Ik loop nog vaak door de stad en wat me opvalt, is natuurlijk dat je meer exotische mensen op straat ziet. Als ik dan aan de jaren vijftig denk, toen woonden er in heel Antwerpen misschien twintig zwarten en Noord-Afrikanen. Die zag je al van heel ver aankomen, zo zeldzaam waren ze.
Wat me ook opvalt, is dat de reizigers van een tram niet meer naar buiten kijken. De jonge gasten zijn verdiept in hun gsm of in hun muziek, en de anderen zijn verdiept in zichzelf. Vroeger keken de mensen naar buiten om te zien wat er gebeurde. Nu kijkt niemand nog door dat raam om te weten wat er op straat gebeurt. Men kijkt niet meer naar het werkelijke leven. De mensen kijken tv. Daar zullen ze wel zien wat er in de wereld gebeurt.
Ongelooflijk cool
Of ik spijt heb dat ik iets niet gefotografeerd heb? Ik heb zoveel gefotografeerd, zoveel onderwerpen, dus spijt heb ik niet. Of ja toch wel, van enkele dingen. Zoals van die middag dat ik in de Crystal Palace kwam, dat was zo'n ex-bordeel in het Antwerpse havenkwartier. Ik kom daar binnen en aan de toog zitten twee mensen. Een grote dikke madam met op haar schoot een klein mager zeemanneke met een pet op, en die kijken allebei naar mij. Dat ik dat niet gefotografeerd heb, dat schiet nog regelmatig door mijn kop. Dat is al bijna vijftig jaar geleden, en dat beeld achtervolgt me nog. Dat heb je met de dingen die je niet fotografeert. Die gemiste foto's worden met de jaren alleen maar perfecter. Vandaar dat ze je ook blijven kwellen. En de dingen die je wel fotografeert, die héb je, en dat worden stapels op de zolder.
Wat ik nu zou fotograferen in het straatbeeld àls ik jonge fotograaf zou zijn? Dat weten jonge fotografen beter dan ik. Zij kennen de straat van vandaag beter dan ik. Dat is zo als je oud bent, dan sta je veel meer buiten de maatschappij: je hebt geen rol meer, je doet niet meer mee. En dat voel ik wel. Maar als ik jonge fotografen van nu iets mag aanraden, dan zou ik zeggen: fotografeer je vrienden en vriendinnen. Want dat is essentieel, en dat heb ik veel te weinig gedaan. Ik had onder m'n vrienden nogal wat gasten van het slag fuifbeest, pokeraar en schuinsmarcheerder. Ze nu nog eens bezig kunnen zien op foto, dat zou geweldig zijn. Maar ja, sommige zaken beleef je gewoon, zonder aan een foto te denken. Omdat het onder vrienden is, omdat het privé is. Niemand is honderd procent fotograaf, niemand fotografeert àlles wat hij ziet of meemaakt.
Zo ben ik met een vriend naar de Wereldtentoonstelling gereden in '58. We waren twintig, hij was met z’n lief, ik was met m'n lief, en we reden in een open auto, een Chevrolet 52 décapotable! Hoe hij aan dat stuur zat in zijn lange trenchcoat: dat ik dàt niet gefotografeerd heb! Jongens toch, wij voelden ons toen ongelooflijk cool!
Lees ook: Afscheid van Herman Selleslags , een laatste keer op reportage
Afscheid van Herman Selleslags
Herman Selleslags (86) is eergisteren gestorven.
Ik bewaar goéie herinneringen aan hem. Hij was de eerste fotograaf waarmee ik optrok als jonge journalist. Iedereen kent hem als huisfotograaf van Humo, van zijn foto's met de bekenden, met de rockvedetten, maar hij ging heel graag mee naar de "kleinere" onderwerpen. Ik ben met hem langs containerparken, levende kerststallen, vergeten treinstopplaatsen, en rusthuizen-met-wantoestanden gepasseerd. We hebben bij rijke baronnen, anonieme stropers, kwieke honderdjarigen, boeren en voetbalveteranen gezeten. Die laatste zijn nog altijd fier op de groepsfoto die hij nam, FC Herenthout, dé oudste veteranenploeg van dit land.
Onderstaande reportage verscheen in 2007 in Humo naar aanleiding van de grote Selleslags-retrospectieve (1956-2006) in het Fotomuseum FOMU.
Het is enigszins een afscheidsgesprek; het was één van de laatste keren dat hij voor Humo mee op reportage ging.
(c) Jan Hertoghs
"Een fotograaf is een visiteur waar niemand om gevraagd heeft. Een fotograaf is altijd out of place."
Aan de telefoon vraag ik of hij een laatste keer foto's wil maken, en of het goed is dat we daarvoor een fuif kiezen in een dorp. Ik schets de couleur locale: Meifeesten in Pulderbos, dorpsplein met danstent en kermismolen, fuif georganiseerd door de Koninklijke Fanfare De Kempenzonen. Hij lacht, verkocht! Twee dagen later staan we onder de lindebomen waar merels tegen het laatste licht van de zon fluiten. Selleslags (69) loopt op sneakers en is gekleed in een lange gabardine, een hoogstpersoonlijke uitgaanstenue die niemand hem vanavond zal nadoen.
In de grote tent wordt alles in gereedheid gebracht. De lange dranktoog wordt gezeemd, de bonnetjes klaargelegd, de dj draait zijn volume open tegen het kale zeil en Selleslags fotografeert het uitdelen van de t-shirts aan de vrijwilligers ("geestig, die bedrijvigheid in die grote tent waar nog niks te doen is"). Omdat er weinig op gang komt, verhuizen we naar een fuif in het nabije Sint-Antonius-Zoersel. De feesttent staat dichtbij een kerk, er hangt een Christus te sterven aan een kruis en aan zijn voeten liggen hopen fietsen ("'t Zou een schone foto zijn als één fiets nog een brandend lichtje had."). De jongens kijken alsof ze niet kijken, de meisjes doen hetzelfde met een gsm aan hun oor en overal hangt er verlangen in de lucht en is er de uitgelaten sfeer van jong te zijn en ook de avond nog jong te weten.
Ik vraag wat hem de eerste minuten zoal opvalt. "Dat altijd bij de hand hebben van die gsm, dat controleren van die berichtjes, dat voortdurend willen bellen en babbelen, dat gekwek is toch fascinerend. Ik kom uit een tijd dat jonge mensen amper hun bek durfden opendoen."
De organisatie van de 75-Cent-Fuif is in handen van de lokale Harmonie De Vriendenband en de drank kost inderdaad maar 0,75 euro. Er klinkt luide muziek, het lichtorgel zwaait, enkele jongens doen heftig aan jumpen, en daartussen slentert Selleslags, easy goin', in zijn gabardine, met af en toe zijn Leica naar zijn oog. Hij is op zijn gemak, en later, in een rustig café kan ik hem de vragen stellen.
Toen ik je aan de telefoon die locatie schetste ("met feesttent en paardenmolen") waaraan dacht je dan?
« Aan La Strada, een film van Fellini uit 1954 over een koppel dat met een kleine circustent langs de dorpen trekt. Zo werkt je geheugen en je verbeelding. Elke nieuwe informatie interpreteer je met clichés, met beelden die je al kent. En bij mij zijn dat vaak cinemabeelden, of in elk geval beelden van lang-lang geleden.
Zo'n fuif, dat is toch van een grote rusteloosheid die moeilijk is vast te leggen?
« Dat geldt niet alleen voor fuiven, dat geldt bijna overal: als je iets ziet, is het op datzelfde moment al voorbij. Als fotograaf moet je dus een situatie vóór zijn. En dat kan ik. Ik heb die ervaring en die intuïtie om te weten wat mensen gaan doen en dààr te zijn waar enkele seconden later iets gebeurt wat ik wil fotograferen. Zien en fotograferen is te laat, je moet voorzien en fotograferen. Dat klinkt misschien pretentieus, maar zo werkt het nu eenmaal.
Maar hoe selecteer je nu mensen uit zo'n gewemel van bijna duizend man?
«Ik heb daar geen recept of theorie voor. Ik fotografeer wat me opvalt, dat is alles wat ik daarover kan zeggen. En soms vallen kleren me op, soms valt een houding op, soms valt een blik op, ik kan dat niet zo strak definiëren.
Je bent zo'n uitdagend blondje op pumps naar buiten gevolgd, ze was druk met haar gsm.
« Ik had ze al langer op het oog, die jonge Marilyn Monroe (lacht)! Ik heb ze gefotografeerd tussen een paar jongens. Die droegen zo'n sweater met van die grote Amerikaanse cijfers erop. Die kledij dateert je foto. Later zal men zeggen, die sweaters en dat truitje van dat meisje, dat moet ergens tussen 2005 en 2008 zijn geweest. Dat van die kleren is een bedenking achteraf, op die 125ste van een seconde dat ik afdruk, denk ik hoegenaamd niets. En in je geestesoog zie je altijd iets bijzonder, maar het resultaat kan tegenvallen en lijkt soms in niets op wat je voor ogen had. Als ik honderd foto's maak, dan hou ik uiteindelijk slechts drie procent over die ik de moeite vind.
Moet een fotograaf niet kunnen wachten? Eerst een half uur de kat uit de boom kijken tot je de essentie van een plek beethebt, tot je wéét wat je moet fotograferen.
« Helemaal niet! Wie weet wat je allemaal mist in dat half uur. Ik maak nooit zo'n verkenning, zo'n omtrekkende beweging. Ik zie waar de actie is en ik ga erop af. Er zijn fotografen die op "het goeie licht" wachten om in actie te schieten. Dat goeie licht kan mij gestolen worden, op die tijd kan ik een reportage maken. In plaats van te wachten kan je beter een eindje verderop wandelen. Zó werkt het: als fotograaf ben je een wandelaar. Je stapt en je stapt tot je iets ziet wat bruikbaar is. Ik hou van dat beeld van de wandelaar, ik wilde mijn tentoonstelling in het Fotomuseum zelfs De Wandelaar noemen tot ik ontdekte dat dat Hollands is voor "hoerenloper" (lacht)!
Zoek je dan niet de essentie van zo'n fuif: De Jeugd, het Onbekommerd zijn, het Verlangen naar een Lief.
«Dat is me te hoogdravend, te zwaar op de hand. Ik ga niet met zo'n stramien of concept aan het werk. Al dat denken vooraf, dat dient tot niets. Met wat geluk hou je na zo'n avond enkele geslaagde foto's over en daarin kan wel dat éne beeld zitten dat het hele verhaal van die avond vertelt.
Die twee jongens die stoer kwamen vragen om een foto te nemen van hen, daar ga je gelijk op in. Ik zag het ook op andere foto's van je: uitdagende Marokkanen in de Seefhoek, vranke nozems op de Sinksenfoor, je hebt het voor cool.
« Ja, ik heb het voor cool en voor bravoure. Ik vind dat fascinerend. In de Seefhoek keken die gasten me buiten met zo'n air van wa komt die pipo ier doeng, en dat je die gespeelde stuursheid kan doorbreken, dat is toch fantastisch.
Je hebt zelf ook bravoure. Ik zie je gaan door zo'n tent vol jonge mensen, met je leeftijd en je lange jas, en jij loopt daar alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.
« Een fotograaf is een visiteur waar niemand om gevraagd heeft. Een fotograaf is àltijd out of place. Maar mij stoort dat niet. Ik heb mijn camera en dat is mijn alibi. Zonder dat toestel zou ik daar niet rondlopen.
Straatfotograaf
Ben je vooraf nog nieuwsgierig naar zo'n plek en de mensen die je daar gaat zien?
« Na meer dan vijftig jaar fotograferen kan je dat geen nieuwsgierigheid meer noemen, en dat is spijtig, nieuwsgierigheid moét je drijfveer zijn. Maar als je al zoveel plaatsen hebt bezocht en zoveel mensen hebt gezien, dan wordt dat belangstelling. Die gretige nieuwsgierigheid van vroeger, die is er niet meer. Daarstraks zegden ze in Pulderbos: je moet hier om zes uur zijn, dan liggen de zatten hier op straat. Vroeger zou ik direct jà! gezegd hebben, met dat romantische idee van "we doen een nachtje door". Nu denk ik: pff, ik heb het allemaal al gezien. Verder voel ik er ook niks voor om die jonge mensen thuis in de problemen te brengen omdat ze daar 's ochtends in de goot hebben gelegen.
Je wordt straatfotograaf genoemd en dan denkt iedereen aan de stad, maar heb je ook iets met het dorp of het platteland?
« Ik heb daar weinig mee. Ik ben een kind van de stad en daarenboven een Antwerpenaar, een kind van de grooote stad (lacht)! Maar of ik nu in een dorp of in een stad ben, ik zal altijd naar mensen kijken en benieuwd zijn hoe ze met mekaar omgaan. Op landschappen zal je mij zelden betrappen.
Valt het je ook op dat Vlaanderen alsmaar keuriger wordt? De krotten en autowrakken verdwijnen en tegelijk is er een 'wildgroei' van veilige rotondes, verkeersdrempels en bloembakken. Dat lijkt me geen interessante evolutie voor een fotograaf.
« Voor mij is die keurigheid inderdaad niet aantrekkelijk. Ik heb liever chaos en die vind je makkelijker in de stad dan op de buiten. Anderen doen wel iets met die nieuwe keurigheid, die specialiseren zich in rotondes, of supermarkten. Dat is dan wel fotografie bedoeld voor galerieën en fotoboeken.
Loop je anders over straat mét een camera?
« Nee. Ik kijk àltijd rond. Maar met een camera ben je wel iets meer gespannen. En zonder camera vloek je soms, potverdoeme, ik had 'm bij me moeten hebben. Twee seconden later denk ik: goed dat ik 'm niet bij me heb, het brengt alleen maar gespannenheid mee om van dat beeld een goeie foto te maken, het brengt werk mee waar ik tegenop zie. Ik heb de laatste tijd last van evenwichtsstoornissen, één of andere virus in mijn oor, en vooral in de donkere kamer ben ik rap duizelig. Een foto maken brengt tegenwoordig narigheid mee."
Sterren in de traphal
Het is bijna middernacht. We rijden terug naar Pulderbos waar de tent onder de sterren staat en waar de plankenvloer flink is volgelopen. De sfeer is hier dorpser en minder stylish dan in de vorige tent. Er zijn ook meer jongens, dat betekent meer drinken en minder dansen. Als we later in de nacht het theater van de kapotgetrapte bekers verlaten, mikken drie gasten hun straal pis tussen de spijlen van een nadarhek. Eéntje draait zich met zijn blote fluit naar zijn kameraden, kvraaghetaan, kvraaghetaan!
De volgende dag sta ik aan zijn deur. De trap naar zijn archiefkamer is een tentoonstelling op zich. Met de Belgische piloot Olivier Gendebien die in de 24 uren van Le Mans (1962) de start neemt en in een open Ferrari springt ("zie die cowboyboots, zo zat die gast dus achter het stuur!"). En verder: Hugo Claus. Julien Schoenaerts. Jimi Hendrix. Tina Turner. Paul Mc Cartney. John Lennon en Vele Anderen.
Zijn archief vult een volledige verdieping van kaften en dozen, hij slaat een portfolio open, de ene grote foto na de andere en alle hebben ze een verhaal. Ike en Tina Turner in 1967: " In het voorprogramma van de Stones! Die Tina en haar Ikettes, zoals die dansten, amai-amai! Ik hoor het Tina nog zeggen over de Stones: die gasten staan stil, die bewegen veel te houterig. Een jaar later zie ik de Stones in Parijs en wie paradeert er met zijn schuddende kont over het podium? Mick Jagger, puur afgekeken van Tina!" En dat hij Tina Turner ooit privé heeft zien optreden in een Oost-Vlaams café, "in Zelzate of all places!" We zien Burt Lancaster ("schone kop, sjieken tiep"), Iggy Pop (" toen nog in zaal Roma in Borgerhout), en ook Herman De Coninck in café De Volle Maan, "zo'n bruine progressieve kroeg op de Oude Koornmarkt in Antwerpen. Ik kwam er een keer met Juan Lozano en zijn reactie was: "Herman, moéte lelijk zen oem ier te meuge binnekoome?!"
Hij vertelt het met liefde en plezier en ik kijk lang naar een foto van Johan Cruijjf uit 1973, die zelfverzekerde uitstraling in dat jonge gezicht en toch die rustige ogen, je kan aan een jonge schrijver denken, zo'n verstild portret ("Die foto is genomen in de schoenwinkel van Cruijff's vrouw in Amsterdam. Hij vroeg wel duizend gulden (= 500 euro) voor dat interview en de foto's.") We zien The Who en de Talking Heads en er is zelfs de Scott McKenzie van If you're going to San Francisco, die hitlijster zit gewoon in het Antwerpse Rubenshuis.
Naast al die Bekende Koppen zijn er de portretten van gewone mensen: madammen in een tea-room, Joodse schriftgeleerden die op tora-rollen schrijven, jonge rolkragen in een Antwerps jazzcafé en een oudere heer die met een boeket rozen van een Antwerpse markt komt. Ze hebben alle een leven op aarde gehad en de fotograaf heeft ze gezien.
Lennon en Mc Cartney
Er is sprake van om je archief naar het Fotomuseum over te brengen, en om het te catalogeren en digitaliseren.
« Het is een heel lastige karwei om daarin te gaan wroeten, want wie heeft dat in zijn hoofd: een algemeen historisch overzicht van 1956 tot nu ? Dat moet iemand zijn die Sartre kent én de Rolling Stones én alle schrijvers uit Vlaanderen en Nederland én alle Belgische politici en sportmensen. En op de meeste foto's staat wel een naam, maar als je niet weet dat het om een Belgische politicus gaat, dan kan je lang zoeken. Paul-Henri Spaak op zijn sloefen in zijn huiskamer, is dat een politicus of een nonkel van mij?! (lacht) Gelukkig is er internet en ik kan ook aanwijzingen geven, maar niet tot in der eeuwigheid. Ik hoor het de FOMU-directeur nog zeggen dat "ze zich wel een beetje moesten gaan haasten" waarmee hij te kennen gaf dat ze met een dode Selleslags natuurlijk niet veel meer kunnen aanvangen.
Het is de eerste keer dat je in een groot museum kan tentoonstellen. Vervult je dat met trots?
« No big deal, ik hecht daar geen belang aan. Pas op, ik wil wel dat mijn werk gezién wordt, maar die foto's horen niet thuis in een zaal, die horen thuis in kranten en weekbladen. En natuurlijk heb ik graag dat mijn foto's voortleven, en het is ook een bevestiging van mijn werk, maar mij wringt het dat er in de pers geen plaats meer is voor die straatfotografie en sociale fotografie. De enige uitweg zijn nog de fotoboeken en de musea en soms de krant De Morgen. Maar voor de rest is het op. De fotografie zoals ik ze bedrijf, die is out, die is versleten. De media en het publiek willen die blijkbaar niet meer zien, het schijnt dat alles nu meer feelgood moet zijn. Maar verder geen kwaad woord over de media (lachje), want nu ineens komt er een hoop aandacht op gang die er niet zou zijn zonder die expo. Plots word ik van overal gebeld, zelfs voor tv-programma's en daar waar ik drie weken geleden nog brommend néé zou gezegd hebben, zeg ik nu opgewekt jà! De ijdelheid, nietwaar, een gevaarlijke eigenschap!
Is de tentoonstelling ingedeeld rond thema's?
« Nee, het is een algemeen overzicht: zowel Lou Reed als Eddy Merckx als de Seefhoek zitten erin. De enige twee uitgewerkte series zijn het filmfestival van Cannes in 1961 en 1962 (met o.a. het bekende Meisje met de Feesttoeter, jh) en de filmopnamen met de Beatles voor hun Magical Mystery Tour (1967) waar alle journalisten en fotografen van de set werden weggestuurd en waar Paul Mc Cartney mij toch heeft toegelaten omdat we hetzelfde leren vestje droegen. Een héél gelukkig toeval, want alleen al het localiseren van die filmset heeft ons drie dagen rondreizen in Engeland gekost én 27.000 frank aan hotels, restaurants, treinen en taxi's! Omgerekend naar nu zal dat zo'n slordige 270.000 frank zijn geweest, een onkostennota waarmee je allicht niet meer moet afkomen bij Humo! Ik fotografeerde John Lennon toen ook, hij stond in een wei en omdat ik de enige fotograaf was, meende hij dat ik de fotograaf van een agentschap was en ineens zei hij : I'll be standing here for the next six months! En dat was heel clever gezien van Lennon dat hij zichzelf zag terugkomen in àlle kranten, magazines en concertaffiches over heel de wereld en dat voor de duur van zes maanden, want dat was de "levenscyclus" van zo'n agency-opname.
Tina Turner in Zelzate
Je hebt het etiket van de bevoorrechte chroniqueur. Bij de joodse gemeenschap in Antwerpen heb je al veel bewaard omdat je dacht dat die ging verdwijnen. Maar had je dat ook bij het begin van de rock 'n roll: die gedachte van dit is voorbijgaand, deze tijdsgeest moet ik vastleggen voor hij verdwenen is?
« Ja. En ik zat daarbij ook op de eerste rij, simpelweg omdat niemand op die eerste rij wilde zitten. De pers bracht aanvankelijk bijna niks over de Rolling Stones, want dat was crapuul eersteklas. Maar hoofdredacteur Karel Anthierens van Humo vond dat heel interessant. En natuurlijk is die onbevangen rockcultuur van die eerste jaren verdwenen van zogauw de grote commerce er zijn klauwen in zette. Bij de eerste popconcerten van de jaren zestig stonden twee fotografen, een Engelsman en ik, en verder niemand. En nu staan er honderd of een paar honderd, dat is het verschil. In de beginjaren liep je een artiestengang in, je klopte op een deur, Francoise Hardy deed open en je vroeg hààr persoonlijk of je een foto mocht maken, een promo-flurk kwam er toen niet aan te pas. Er speelde nog iets in mijn voordeel: in die tijd waren nogal wat fotografen oudere deftige mannen, dus als je jong was en wat langer haar had, dan werd je als een generatiegenoot beschouwd.
Fotograaf Stephan Vanfleteren zei dat hij jaloers is op je foto's van de Beatles en de Stones en vooral op de toegankelijkheid van die grote sterren waarvan jij nog hebt kunnen profiteren.
« Die foto's suggereren toegankelijkheid, maar als je een stap verder dan het podium wilde, als je ze persoonlijk voor de lens wou, dan stond er toen ook al een cordon van roadies, vriendjes en impresario's rond die sterren met als ordewoord: wij willen geen buitenstaanders. Het was elke keer weer dringen en ruziën om toch een minuutje af te pingelen. Het is me dus nooit in de schoot geworpen, behalve bij Sandy Shaw (Engelse winnares van het Eurovisie-songfestival 1967,jh). Ik had een geweldige touche op haar en zij allicht op mij, want bij haar was het: alle fotografen buiten behalve die ene! Twintig jaar later zagen we mekaar terug en die touche was er nog altijd (lacht).
Jij hebt Tina Turner kunnen zien in Zelzate City Limits! Dat is toch toegankelijk te noemen.
« Dat was een privé-optreden en om daar binnen te komen moest je wel de directeur van het casino van Knokke kennen en die leerde je maar kennen door veel in dat casino te werken bij optredens allerhande. Niks gaat vanzelf, bij alles komt werken. En nu zijn er controles en badges, maar die waren er ook al begin de jaren zestig op het filmfestival van Cannes. En oké, toen waren er in Cannes geen zevenhonderd fotografen. Maar als vijfenzeventig fotografen in je rug en je ellebogen staan te duwen, dan voel je dat even hard. Ik vind het erg als fotografen zeggen dat het toen makkelijker was. Misschien is 2007 ook makkelijker dan 2027. Profiteer ervan, zou ik zeggen, doe nù je best!
Het is een retrospectieve. Ben je zelf iemand die makkelijk achteromkijkt?
« Als je oud wordt, mijn beste, dan heb je elke dag niks anders te doen dan achteromkijken (lacht)! 't Is in elk geval vanzelfsprekender dan vooruit te willen kijken. In mei '68 heb ik tegen Piet Piryns gezegd: mei '68, dat is binnen een paar maanden over. Piet was ràzend en ik was verkeerd, die periode hééft nog lang nagewerkt. Toch heb ik mijn bedenkingen als ze nu -veertig jaar later- heel hard beginnen zeggen dat de jaren zestig sleuteljaren waren. Ik merk immers dat er om de maand fotoboeken over die fantastische sixties verschijnen. Weet je wat het is? Al die fotografen die toen jong waren zijn nu zestigplussers, grumpy old men bij wie het werk niet meer zo goed marcheert als vroeger, en dus gaan die kerels in hun oude negatieven delven en aan fotoboeken over hun vroege jaren werken. 't Is fysiek ongemak, maar het wordt gepresenteerd als geschiedenis. Mijn been doet zeer, ik zal maar naar mijn donkere kamer gaan (hilariteit)!
Je hebt filmische schrijvers, jij noemt jezelf een literaire fotograaf.
«Ik ben een fotograaf die een verhaal wil vertellen. Maar ik kan het niet zo goed in één foto, ik heb er een paar foto's voor nodig. Het verhaal dat bij mij altijd terugkomt is De Mens en Zijn Leven. Dat klinkt algemeen, maar ik kan het niet specifieker formuleren. Tenzij je echt om een theorie verlegen zit, dan verzin ik er nu wel één (lacht).
Je hebt iets met het portretteren van mythische personen, iconen van een bepaalde tijd. Mensen met sowieso een geweldig verhaal erachter.
« Dat is zo. Een foto van Lennon of Merckx, die staat nooit op zich, die roept automatisch een heel verhaal, een hele voorgeschiedenis op. Ik heb iets met geweldige verhalen omdat ik opgegroeid ben in een tijd dat de cinema nog heel belangrijk was, een tijd waar mensen nog anderhalf uur in een zaal gingen zitten om hun grote helden aan het werk te zien. Dus ja, ik heb iets met iconen en helden en personages met een straffe persoonlijkheid.
Valt de Seefhoek daar ook onder omdat die plek mythisch is in Antwerpen en daarbuiten?
« De Seefhoek is anders, dat is heimwee naar de tijd dat ik in dat soort volksbuurten woonde (na de oorlog werd vader Rik Selleslags vijf jaar gevangen gezet, het gezin moest helemaal weer "van nul beginnen", ze woonden een tijdlang in een steeg van de Provinciestraat, jh) Je kan heimwee hebben naar die slechte tijd in die zin dat je dat idealiseert: je denkt de ellende en de armoede weg en je onthoudt de goeie dingen. Dat ik in dat achterhuis ben en dat de zon in de kamer valt en dat ik door de muur de dialogen van een Franse film hoor in cinema Majestic van de Carnotstraat. Het gescheld van de buren, de buiten-wc die je met een emmer moest doorspoelen en waarvan het porselein soms stuk vroor in de winter, dàt denk ik dan weg. Maar ik heb dat, een buurt met sjofel volk geeft mij nog altijd een warm gevoel. Tegelijk denk ik: de fotografen zouden beter wat méér foto's nemen van hoe de rijke mensen wonen en leven, het zou ons een beter inzicht geven in het maatschappelijk bestel. Nu staan de rijken alleen maar in de afgelikte lifestyle magazines waar ze keurig en netjes worden geportretteerd. Niks scherpe kanten, niks diepgang of verwondering. Het heeft er natuurlijk mee te maken dat de rijken zich wegstoppen. Een volksbuurt is vrij toegankelijk, iederéén kan er zoveel foto's nemen als ie wil.
Socializer
Je hebt ook voor andere opdrachtgevers gewerkt, maar je staat bekend als dé huisfotograaf van Humo en dat al sinds 1956. De eerlijkheid gebiedt me echter te zeggen dat je foto's soms een kelder- of zolderplaatsje kregen in ons huis-blad.
« Mja, gemiddeld één keer in de zes jaar ging ik bij Guy Mortier wat meer ruimte vragen voor mijn foto's, en hij had er dan alle begrip voor, maar in de realiteit veranderde er niets. Dat is bitter om dat achteraf te moeten zeggen, maar ja, Humo is een tv-blad en geen fotoblad.
Hoeveel reportages maakte je in de jaren dat je veel voor Humo werkte?
« Ik had vroeger een afspraak voor twintig reportages per maand, dat is dus één reportage per werkdag, en voor sommige van die reportages maakte ik honderden foto's. Ik heb het eens uitgerekend, ik denk dat ik zo'n negenduizend reportages voor Humo heb gemaakt, dus ik zit dicht bij de één miljoen negatieven.
Toch ben je bitter over die vaak weggestopte foto's. Hoe heb je dat dan volgehouden?
«Ik had plezier in dat fotograferen en in al die mensen die ik tegen kwam, en zo hield ik dat vol. Humo gaf me ook een financiële zekerheid. Eigenlijk kan ik het Guy niet kwalijk nemen dat hij minder belang hechtte aan de foto's, ik had maar duidelijker moeten zijn: ofwel geef je me meer ruimte ofwel ben ik weg. Zo heb ik het nooit gespeeld. En zo is het mijn schuld en niet Guy's schuld dat het zo gelopen is. Fotografen moeten maar nee zeggen tegen zo'n overproductie en moeten maar zelf die ruimte en dat respect afdwingen. Maar het is natuurlijk jammer dat dat respect niet vanzelfsprekend is.
Je hebt ook veel foto's gemaakt van je kinderen. Met welk oog keek je naar hén?
« Met het oog van de vader, met ouderliefde dus, en met het oog van de pure registrator. Je legt iets vast waarvan je weet dat het niet meer zal terugkomen. Niet alleen die gezichtjes, maar ook hun kleren, hun mutsjes, hun slee in de winter. En nu vertellen die albums: zó zagen je kinderen eruit dertig à veertig jaar geleden (toont een album).
Mooie onbewaakte momenten. Die lukken niet bij een schrijver thuis.
« Je kan er wel voor zorgen dat mensen zich ontspannen en op hun gemak voelen. Niet dat dat een regel hoéft te zijn. Want mogelijk levert de foto van een gespannen en wantrouwige politicus ook een prachtig beeld op. Dat is het fijne aan fotografie, je kan met elke omstandigheid je voordeel doen.
Ik ken je als een socializer, je stelt de interviewee op zijn gemak, vaak voor de journalist één vraag gesteld heeft.
« Ik heb dat socializen moeten leren want ik was van nature erg verlegen. Maar intussen ben ik er zo goed in dat mensen heel hun leven vertellen na amper één vraag van mij (lacht). In de Seefhoek stapte ik ook af op zogenaamde hangjongeren, van die Marokkaanse gasten met een nijdige cool op hun gezicht, en eerst is het, wadist, wa komde ga ier doeng, maar na een tijdje is het, allez joa, 't is goe. Nadien hoor ik andere fotografen zeggen dat ze daar dagen hebben rondgelopen en dat er met die gasten "niet te klappen valt" (lacht)!
Je bent ontwapenend, dat is het.
« Ik zie veel fotografen die niet relaxt zijn, die te gespannen zijn. Dat zie je vooral als ze erg bekende mensen moeten fotograferen. Ze zijn dan zo vol ontzag dat het hen in de weg zit om een goeie foto te maken. Je ontzag of bewondering mag niet omslaan in verlamming, je moet eerder iets hebben van: fuck, u en ik, wij zijn ook maar mensen."
Nawoord: intussen heeft het Antwerpse Fotomuseum het volledige archief van Selleslags in zijn bezit en is er begonnen met het catalogeren en digitaliseren.
Lees ook: hoe fotograaf Herman Selleslags België zag veranderen (uit Humo 2011)
<k> De kermisfotografen van de Kempen
Het is zomer en de blikken trompet van de kermis klinkt door dorpen en steden. In de tweede helft van de vorige eeuw was er zelfs nog "kermisfotografie" . Ik had er nooit eerder van gehoord, ik kwam ermee in contact door een vader en een zoon in een botsauto.
Die kermisfotografie moet op tal van plaatsen bestaan hebben, maar ze heeft het langst bestaan in de Kempen.
Ik schrijf erover in mijn boek "Alles voor de Kempen" ;
de passage in het boek is gebaseerd op deze reportage .
© Jan Hertoghs -Humo juni 2014
“Ik moést die foto kopen. Je ziet mij immers smoren, en dat mochten ze thuis absoluut niet weten !”
De kermis staat onder druk. Het is vertier dat nog niet geheel door een administratie te beteugelen is en dus wordt de kermis al eens verbannen naar de industriële buitenkant van steden en gemeentes. Ik ben zelf niet zo'n kermisvogel, maar ik betreur het als zwieren, zwaaien, schieten en rondrijden als behorend tot een industriezone wordt beschouwd. Het autoverkeer, nog veel meer een mallemolen van overlast, wordt makkelijker gedoogd in de steden. Verder gaan mijn bedenkingen niet.
Tot die ene dag. Toen een botsauto op een vreemde manier in m'n leven kwam.
Erik Nagels is schilder en kunstenaar. Bij hem thuis zag ik een bijzonder schilderij. Hoe hij als kleine jongen in een botsauto zit, naast zijn vader die het stuurwiel vasthoudt en een arm om z'n zoontje legt. De basis van dat portret was een kermisfoto uit 1959. Ze was in Beerse genomen door een kermisfotograaf. ("Zo'n man nam honderden foto's en drie dagen na de kermis lagen die foto's te koop in één van de dorpswinkels.")
Ik had nooit van kermisfotografen gehoord, en zo begon een meeslepende zoektocht.
Naast de kerk van Itegem rijden de botsauto's hun licht daverende ritten op de metaalvloer van Autoskooter Claes & Zonen. De uitbater komt met zijn hoofd naar het raampje: ja, hij weet van kermisfotografen. Die hebben bestaan tussen de jaren vijftig en de jaren tachtig. Dat waren gelegenheidsfotografen, "nooit geweten vanwaar ze kwamen". Hij is de kermisfoto van zijn lief ooit gaan kopen in een winkel in Lint. Dat was aanvang jaren zeventig, en later is dat lief zijn vrouw geworden, "die foto was dus het begin."
De aalmoezenier van de foorkramers zou meer weten. Ik bel pater Kristiaan in Herentals. Hij denkt dat het schoolfotografen waren die in de zomermaanden zonder werk zaten en dan maar de kermissen afdweilden: "'t Was vooral iets van de buiten, in de stad zag je ze niet."
Jeanine Klessens heeft de fotografen vaak bezig gezien in de danstenten Klessens. Als de foto's te koop hingen, ontstond er elke keer een rush van de jongens op de meisjesfoto's: "Zij kochten die om in hun portefeuille te stoppen, dan konden ze ermee stoefen dat dat meisje hun lief was. Terwijl dat meisje van niks wist!"
In Rijkevorsel vind ik een concreet spoor. Hier zouden de kermisfoto's "minstens tot in 1992" in enkele winkels hebben gehangen. Ik word ook ingelicht dat kermisfoto's ràre foto's zijn: "Op zo'n foto staat iedereen en alleman, maar bijna nooit de kermis zelf. Ge zult wel zien!"
Aanpappen
Rita Mariën had samen met haar ouders een dagbladwinkel in Rijkevorsel, en daar hingen die kermisfoto's uit. "Dat was elk jaar een belevenis als die dozen arriveerden; met ouders en kinderen zaten we rond de tafel om alles goéd te bekijken. Het hele dorp passeerde door je handen". De foto's werden in cellofaanstroken gestopt en 's nachts nog opgehangen: "s' Morgens vroeg stonden de mensen al te kijken. In de succesjaren werden daar honderden stuks van verkocht".
Hugo Bastiaensen komt thuis met een dik pak. Hij heeft deze namiddag worst en stoofvlees gewonnen bij de kaartprijskamp. Hij en zijn vrouw Theresa Renders hadden eerst een café in Rijkevorsel en dan twintig jaar lang een dagbladwinkel. Zij hebben de foto's véle jaren uitgehangen.
Hugo: «Op dinsdagavond was de kermis gedaan, op donderdag werden die foto's verwacht, en op woensdag was er al vraag naar. 'Hugo, zijn ZE nog niet binnen?' Die eerste dagen stond er dikwijls twintig man in die winkel. Allemaal met het bonnetje van de fotograaf waarop het nummer van hun foto stond. Dat nummer verwees naar een doos met een serienummer, en wij moesten daarin orde houden: gij met die doos ginder! gij met die doos daar! En niet onder mekaar rommelen hé!»
Theresa: «Dat was een begankenis. Zelfs van de omliggende dorpen en gehuchten kwamen ze naar hier.»
Hugo: «En volk dat er voor het raam stond! Daar hingen we zo'n vijftig foto's: bij voorkeur jonge koppeltjes of kermisgangers die d'r zwaar waren ingevlogen. Die fotografen liepen de hele avond rond, die hadden àlles gezien. Die wisten ook goed in welke danstenten en café's ze moesten zijn: daar waar de ambiance was, daar waar de beschonken figuren te zien waren. Hoe zotter de foto hoe beter ze verkocht. Dat wisten ze. Al die mensen die d'r onnozel op stonden, die kochten hun foto, om ze wég te hebben uit de etalage. Wij speelden daarop in: de dwaze en genante foto's hingen wij éérst. Cafégangers die zich hadden laten gaan, kwamen ons vooraf opzoeken: Hugo, als ge mij ziet, leg die foto's dan opzij, hang ze niet in het raam hé.»
Theresa «Ook te jonge koppels kwamen zeer vroeg kopen; vooral de meisjes waarvan ze thuis niet mochten weten dat ze op hun zestiende al een vrijer hadden.»
Hugo «Zo'n fotograaf had dat natuurlijk gezien hé, dat er zo twee achter een tent wat stonden aan te pappen. Die zagen ook intuïtief wanneer een vent of vrouw met een ander ging. Ook die foto's waren rap weg hé. (lacht) Wij hadden die revue natuurlijk hélemaal gezien op de avond dat die dozen toekwamen. Dan deden wij niet anders dan aanwijzen, en ziet den dezen! en ziet dié hier!
Er waren ook mensen die niks kochten, die alleen maar uit curieuziteit naar de etalage kwamen. Wij zorgden dat er altijd wat te beleven was, om de twee dagen hingen wij andere foto's.»
Vrolijke vrienden
Hugo heeft nog plezier en leedvermaak. Theresa zegt dat het toch ook schoon souvenirs zijn, zij bewaart nog altijd de kermisfoto's van ons klein mannen. En één van haar eerste foto's was als kind op de kermis.
Hugo «Na zo'n kermis leverden ze ongeveer duizend foto's. Wij kregen dertig procent. In het begin waren die foto's goedkoop, vijf frank per stuk, later werden ze groter en kostten ze 25, 40 en zelfs 80 frank. Tot zes weken na de kermis kwamen nog altijd kopers opdagen, en je kon ook bijbestellen natuurlijk. Na twee maanden was het gedaan; dan kwamen ze de onverkochte terughalen."
Theresa haalt het rode deksel van een oud Gevaert-fotodoosje. Hugo becommentarieert. Die jonge gasten met hun fietsen, dat is Theresa met d'r gezelschap op de kermis in Hoogstraten. Andere foto's zijn genomen in hun café "Patria". Theresa achter de tapkraan. Theresa met een witte schort. Theresa met twee trappisten, een sigaar en een stuk sjokolat. Ik herken de in cellofaan verpakte sigaren en de reep chocola voor degene die niet kon volgen met het drinken. Het is ongewoon beeldmateriaal. De beslotenheid van het volkscafé opengetrokken door een buitenstaander.
Drie ouderen hebben een sullig papiermutsje op de kop. Zo'n zotte hoofddeksels droegen ze toen met de kermis, zegt Hugo, en dat die alledrie al dood zijn. Het is een bevreemdend en ontregelend beeld: vrolijke kapjes dragen en niet vrolijk zijn. De gekruiste vrouwenarmen na de te lange avond. Het luidruchtige afweren van de brutale flits van de fotograaf. En ook dat ene uitdagende ik-ga-nog-niet-naar-huis-gezicht in het midden. Zo'n momentopname, zo'n kwartslag in een leven, het had van een heel bekende fotograaf kunnen zijn.
Op alle foto's is het er nog: het onbeperkt en ongestoord roken op café, met de blikken asbakken van het biermerk, tot de rand vol met kromgeduwde peuken.
Ik meen dat ik een ontdekking heb gedaan. Want weinigen namen in die jaren foto's en zo goed als niemand fotografeerde op café. Toch zeker niet op de buiten. Sommige foto's zijn vergeeld. Die hebben jàren in het café van Hugo en Theresa gehangen. Met kleefband tegen het schap met de glazen, of met een punaise in het behang. "Die foto's kochten wijzelf. Dat was een geste van ons. Op die foto's stonden de goeie klanten van ons café; die mochten gezien worden door iedereen."
Op zo'n punaisefoto zitten jonge gasten stevig te heffen aan de toog. Ze zijn niet ouder dan vijftien, en dat minderjarig drinkgelag heeft dus jaren als een toonbeeld uitgehangen. Leren drinken was toen nog een vorm van naschoolse opleiding.
Verboden te smoren
Hugo merkt ook op dat er zo weinig kermis op die kermisfoto's staat: "De foor was maar een aanleiding voor die fotografen. Ze moesten volk hebben, dat was wat telde."
Theresa zegt dat er "ergens" nog onverkochte foto's liggen van de plaatselijke motocross, "daar kwamen die kermisfotografen ook, want daar konden ze ook veel volk fotograferen".
Hugo trekt kasten open en komt terug met vijf blokfoto's. Vijf motocrossers springen hoog uit het zand. Het zijn foto's van plaatselijke vedetten die Hugo liet uitvergroten om in het café te hangen. De piloten jumpen nog uit alle macht, maar verder beweegt er niets meer na 1970.
Ik vraag Erik Nagels of hij op de achterkant van zijn botsauto-foto soms de naam van een fotograaf ziet staan. Hij moet toegeven dat hij niet meer weet waar die foto bewaard zit. Maar hij zal enkele winkeladressen geven in Beerse, misschien kennen die vroegere uitbaters die fotografen nog. In Beerse creëer ik grote cultuurhistorische spanning en onenigheid over de precieze winkellocatie waar die foto's uithingen. Het was bij Peeters-Govers! In de Végé! Bij Van Den Heuvel! Bij Bolckmans! Of nee, in De Selderbos! Uiteindelijk zou het De Welvaart-winkel zijn. Jos Buyens heeft er ooit nog een kermisfoto "raprap moeten wegkopen. Ik was met m'n vriend Eddy nogal stoer sigaretten aan 't smoren. En ineens kreeg ik een bonneke dat wij gefotografeerd waren. Ongevraagd natuurlijk. Ik was amper vijftien, ik moést die foto hebben, ze mochten dat thuis absoluut niet te weten komen."
Ik doe research in de Kempen, maar de 'kermisfotografie' is evengoed gekend in andere regio's. Op internet lees ik dat de Heemkundige Kring van Nevele (O-Vl.) een doos met onverkochte kermisfoto's uit de jaren zestig terugvond. Ze hielden een expo, en wie zich herkende, kreeg zijn foto. Maar ook in Nevele vonden ze geen spoor van de fotograaf.
Foto-Rapid
Ik bel kennissen in Nijlen, Herenthout, Zandhoven, Merksplas, en Kasterlee, maar het enige wat men zich herinnert, is hoe die fotografen tewerk gingen, "ze riepen u toe op straat of op café, ge draaide u om, en pats-boem, ge stond op de foto". Zelden werd de toelating gevraagd. Je kreeg je bonnetje en zo wist je waar je kermisbeeltenis te koop zou liggen.
Hugo Bastiaensen zegt dat de fotografen Ollanders waren "of Belgen die werkten voor een Hollandse fotostudio. In de jaren zeventig moet dat al slecht betaald zijn geweest, want toen kwamen hier zelfs Marokkanen fotograferen!" Hennie Van Oers, archivaris van de Nederlandse Stichting Kermiscultuur, woont niet ver van de Belgische grens. Volgens hem waren er al kermisfotografen vanaf de jaren dertig. Dat Nederlandse fotografen ook in België kwamen, kan best, maar ook hij kent geen enkele fotograaf. Wel heeft hij een grote verzameling fotobonnetjes, hij zal er enkele opsturen, misschien vind ik zo een spoor. De bonnetjes hebben standaardzinnen: U bent zojuist gefotografeerd. Deze genummerde bon bewaren a.u.b. Binnen enkele dagen af te halen bij... en daar kwam de stempel van het verkooppunt. De bonnetjes hebben alleen een naam, geen adres of telefoonnummer. Foto-Rapid, Foto de Hoop, Foto S. Bougas. Noch in Nederland noch in België vind ik een spoor via die namen. Foto Bougas had ik graag opgezocht. Vanwege die ene zin op hun bonnetjes: "Deze mooie foto zal een herinnering zijn aan gezellige uren." De wereld van miljoenen foto's per seconde was nog veraf.
Zwieren met vrouwen
Hugo Bastiaensen is niet verrast dat ik geen spoor van die fotografen kan terugvinden. Hij had ooit aan een passerende fotoverdeler gevraagd wat ze met onverkochte exemplaren en negatieven deden; ze hielden niks bij, "alles ging op de container". Hoe zou ik die sjarels dan kunnen vinden als ze zélf alles hebben weggegooid?!
M'n zoekwerk ligt maanden stil tot ik op café in Oostmalle in gesprek raak met iemand die een kermisfotograaf ként. "Bel met mijn groeten naar Jef De Beuckeleer in Zoersel! Hij weet er alles van."
De 77-jarige Jef heeft op kermissen gefotografeerd van 1958 tot 1973. Hij ging wel ànders tewerk dan de fotografen die met de dorpswinkels werkten: "Dat waren losse mannen in dienst van een fotolabo; zo'n labo kon grote oplagen drukken om dorp na dorp honderden foto's aan die winkels te bezorgen. Ik werkte als kleine zelfstandige. Ik vroeg de mensen om vooraf te betalen, ik ontwikkelde de foto's en ik stuurde ze op met de post."
Ondanks die bescheiden aanpak heeft Jef in heel de Kempen, en tot een stuk in Limburg gefotografeerd ("ik had een kalender met alle data van kermissen, en zo reed ik elke zaterdag-, zondag- en soms ook maandagavond van kermis naar kermis.") Hij ging ook minder bruusk tewerk dan die "labo-mannen". Hij vroeg om toestemming, en als de mensen hun akkoord en hun geld gegeven hadden, dan kregen ze een betaalbewijs met zijn naam en adres. Een foto op postkaartformaat kostte toen 40 frank (=1 euro). Wat niet echt goedkoop was, want een pint in datzelfde café kostte maar vijf frank.
Jef was een typische kermisfotograaf in die zin dat hij niét op de kermis fotografeerde: "Ik deed alleen de cafés. Ik stootte de deur open. Ik flitste een paar keren met mijn flash tegen het plafond. Het volk keek om, -aha, de fotograaf is er!- en dan ging ik van tafel tot tafel vragen of ik een foto mocht maken. Soms ging ik mee aan tafel zitten, wat zeveren, zwanzen en moppen tappen, en als er gelachen werd, dan vroeg ik of ik mocht trekken." En zo kwamen de mensen in zijn lens. Met de pint de lucht. Met de armen over mekaars schouder. Of al dansend, wang tegen wang.
Jef sloeg geen enkel café over, en elk café was ook "volzet" vanwege de kermis. "Er werd meer lol gemaakt, en er werd ook meer gedronken omdat er toen amper wegcontroles waren." De tijd van de vele dorpscafés is echter voorbij, "waar er vroeger tien waren, daar zijn er nu nog twee."
Zolang er volk op café was, bleef hij aan het werk, "het kon makkelijk drie uur worden voor ik stopte." Hij moest "toch naar niks of niemand zien", hij was vrijgezel, en dat is hij nu nog. Op zo'n weekend verkocht hij gemiddeld honderd foto's, dat was een schone bijverdienste; van beroep was hij lasser.
Het was wel niet altijd feest op zo'n kermis, in de late uren heeft hij vaak ambras gezien, de drank bracht dat met zich mee. Hij zag veel 'vrouwenaffaires', en buitenechtelijke foto's heeft hij zeker ook gemaakt, "die koppels kwamen dan aan mijn huis bellen: ik moest hun foto niet opsturen, dat zou natuurlijk het spel verraden."
Jef vraagt of ik zijn truc ken om met vrouwen af te spreken? Ik kan het niet bedenken. Wel, hij was als de cowboy met zijn revolver. Hij kon vanuit de heup een shoot maken, "en dan had dat vrouwke dat gezien, en dan vroeg ze: hebt gij een foto van mij gemaakt?" En dan zei Jef ja. En als ze haar foto wilde zien, dan moest ze volgende week daar terugkomen, en dan bracht hij ze mee. Dat was zijn manier van versieren.Ja, met vrouwen op café heeft hij "zotte dingen meegemaakt". Zo is hij een keer verhoord door de politie. "In een café zat een zatte kliek en één vent had een vrouw bij d'r voeten gepakt en hij zwierde haar zo rond." Jef vertelt het droog alsof dat soort draaimolen wel meer voorkomt in herbergen. En zo was de politie komen binnenvallen. Men had hem aangewezen als getuige, hij zou foto's hebben van het gebeurde. Jef had de zaak wel gezien, maar hij had géén foto genomen. Wel was er een andere foto "waarop je zijdelings de zwierende haren van die vrouw zag en zo dacht de politie dat ik meer foto's had." Ik vraag voorzichtig naar de afloop van dat geweld, was die vrouw gekwetst? Jef denkt niet dat het een kwestie van slagen en verwondingen was, "meer iets van zedenschennis" vermoedt hij, "omdat haar rok over haar oren vloog." Het soort zedenschennis dus waarbij een vrouw alle hoeken van de kamer krijgt te zien.
Meisjes van vermaak
In de herfst en de winter waren er weinig kermissen, dan deed Jef de carnavals en de baancafés waar gedanst werd. In december verkleedde hij zich als Sint. In de cafés wilde men graag met de goedheilige op de foto; hij had dan een helper om te fotograferen. Als Sint had hij "veel aantrek bij de vrouwen; ze wilden dat ik op hun schoot kwam zitten, of ze trokken me op de dansvloer." In die gevallen lette hij er wel degelijk op dat er geen kinderen in de buurt waren.
Van de Sint springt hij moeiteloos op soldaten: Jef heeft ook in de soldatencafés van Turnhout gefotografeerd. Je had er de kazerne Blairon waar duizenden miliciens hun opleiding kregen, "en vlakbij waren er zo'n vijftien soldatencafés". De best draaiende hadden zogenaamde "meisjes van vermaak" in dienst. Meisjes van achttien-negentien die overdag werkten en die 's avonds met de soldaten dansten, "een bijverdienste die betaald werd door de cafébaas".
Zelfs zonder die soldatenfoto's te tellen, schat ik dat Jef tussen 1958 en 1973 zo'n achtduizend foto's heeft gemaakt. Daarvan heeft hij toch wel wat bewaard? Niks van bijgehouden, zegt hij. En om het nog erger te maken: "ik denk dat ik mijn negatieven nog had tot in de jaren negentig, maar toen heb ik alles weggegooid." Of hij daarvan geen spijt heeft. Ja, nù wel. Nu ik ernaar kom vragen.
Gisterenavond heeft hij kasten en dozen uitgeladen en toch nog drié foto's gevonden. Op de eerste foto omhelst een serveuse een man. Die man is Jef. De foto is door een kameraad genomen. Een uitzonderlijk beeld. Hier zie je hoe een vrouw de armen rond de hals van een man kan leggen en hoe ze tegelijk een sigaret en drie lege pilsglazen tussen de vingertoppen kan houden. Van zo'n foto kan je een film maken.
Jukebox in de winter
De tweede foto is ronduit fantastisch. Een meisje in een soldatencafé. Ze staat bij de jukebox in een lichte danshouding. Zo'n pose kan pretentieus zijn, maar de pretentie valt hier weg door de argeloze couleur locale. Een kleine kerstboom achterin. Een schichtige soldatenkop die ongevraagd in beeld komt. En dikke winterwanten op tafel die zeggen dat het koud is buiten en dat straks iemand met zijn bromfiets zal vertrekken. Van de fotograaf mag het allemaal in beeld. Het deert zelfs niet. Het meisje in haar danspasje blijft volmaakt naast die chromen platendraaier. Ze is daar zonder nadenken en toch is ze veel ineens. Ze is de jaren zestig. Ze is de hoes van een 45-toeren-single. Ik hoor Petula Clark en Dell Shannon, en zo heeft Jef dus honderden foto's weggegooid. Hij vindt het ook spijtig. Dat meisje is José. Een oud-lief van hem en daarom heeft hij die foto bewaard.
Ik vraag of hij enige foto-opleiding heeft genoten. Dat is niet het geval. Hij zegt dat er geen opleiding mee gemoeid is als je alleen maar in een café moet binnenstappen "en trekken wat ge ziet". In het begin hanteerde hij een kleine simpele appareil, en toen hij wat geld gespaard had, heeft hij een Leica gekocht.
Dacht hij na over de compositie? Hield hij rekening met de belichting in die café's waar het soms halfdonker en dan weer helverlicht was door de tl-lampen? Jef hield met niks rekening, hij trok altijd met een flash, dan was er altijd licht genoeg. Gaf dat geen storende glanspuntjes in de ogen? Dat trokken de mensen zich niet aan! Of hij ooit een foto geretoucheerd heeft? Wat zou hij zich daarmee bezig houden. Hij nam zelfs geen tijd om scherp te stellen. Zijn lens stond scherp op twee meter, en dus ging hij altijd op twee meter afstand staan, en klik! Simpel als bonjour!
Ik sta te dralen hoe ik zijn drie foto's zal fotograferen. De hoeken krullen om, dat gaat het beeld vervormen. Ook nu heeft Jef een simpele oplossing. Met een Pritt-stift plakt hij de foto's op het blad van een bijzettafel, "nu krullen ze niet meer om". Fotografie kan ongecompliceerd zijn.
Tranche de vie
Dat is ook het eerste wat fotograaf Herman Selleslags zegt, als hij de foto's ziet. "Toch geweldig dat er naar niks is gekeken. Fuck de compositie. Gewoon boem, de flash erop!" Dat complexloze, dat pretentieloze, "dat is fantastisch, zo zouden alle foto's moeten zijn. Er is een kermis. De cafés zitten vol. Er komt een fotograaf binnen en die fotografeert. De gebeurtenis is het belangrijkste. De fotograaf is de passant. Hij ziet een tranche de vie, hij registreert, en alles gaat gewoon verder. Op teveel foto's zie je dat de fotograaf het belangrijkste is. Hij heeft de scène naar zijn hand gezet. Hij zoekt een compositie, een effect. Dat ergert mij, terwijl ik dat zelf allicht ook gedaan heb (lacht).
Op haast al die foto's wordt geposeerd, maar dan nog is het zonder teveel pose. Zie naar die jongens en meisjes met hun fietsen. Als je dat zou dirigeren hoe ze moeten gaan staan, met die onhandige houdingen van wie-pakt-wie vast, dat kan je onmogelijk ensceneren. Hier valt alles perfect op zijn plaats. De koppels, de fietsen, hun houding, de lange straat met de kramen in de verte, en niet te vergeten die prachtige vinnen van die Amerikaanse slee."
Anno 2014 vindt hij die foto's charmant en fantastisch, maar hoe zou hij ze in 1968 bekeken hebben. Misschien wel als stom of achterhaald? "Zeker! Ik zou ze hebben weggegooid. Onzin om ze bij te houden. Maar vijftig jaar later krijgen die foto's wel zin omdat dat soort cafévermaak met de bijpassende interieurs niet meer bestaat. Nu krijgen die foto's charme en waarde omdat ze zaken oproepen die we vergeten zijn."
Selleslags had ook niet eerder van deze kermisfotografen gehoord. De straatfotografie die hij kent, dat waren de portretmakers op de Antwerpse Keyserlei, "maar dat waren beroeps; die werkten met een statief en goed materiaal."
Curiosum
Kermisfotografie had dus amper allure. Maar dat fotografen naar een dorp kwamen, duidt erop dat de kermis in die jaren een stévige allure had. Zo'n kermis stond daarmee op hetzelfde 'foto-niveau' als een bezoek aan de kust, de Antwerpse Keyserlei of de Dierentuin. Het was een belevenis waarvan je een souvenir wilde hebben.
Intussen raakt het raadsel opgelost waarom die kermisfotografen zo weinig kermis trokken. De verklaring is eenvoudig: op de kermis was teveel volk en dat was moeilijk werken voor hen. Dat zegt kermis-expert Van Oers en ook nog een andere foorgetuige: "Je zag ze alleen op café, of op honderd meter van de kermis. Daar hielden ze jonge koppels of een groep vrienden tegen. Op café of op zo'n toegangsweg konden ze die groepjes isoleren. Op de kermis was dat niet mogelijk, teveel storende omstaanders."
Het zegt iets over de grote toeloop die er toen was. Ik blijf niettemin zoeken naar kermisfoto's met wat kermis erop. Een glimp van karabijnen, plastic eenden, galettes of pluche beren, als het maar in een kraam past. Maar die queeste moet ik na talloze vruchteloze telefoons opgeven. De botsauto-foto van Erik moet welhaast een curiosum zijn. En de conclusie is: een kermisfoto is pas een échte kermisfoto als er geen kermis te zien is.
Hugo Bastiaensen: "Op honderd foto's waren er hoogstens twee met iets van kermis erop. En die raakten amper verkocht. De kermis, dat was geen attractie. Zo'n koppeltje dat te jong was, zo'n vent die zat was of te dicht bij een andere vrouw zat, dàt waren de attracties!"
Flosj
De (Hollandse) studio's met hun seriefoto's lijken gestopt te zijn rond het jaar 2000, allicht vanwege de opkomst van de digitale fotografie. In enkele gemeentes (zoals Niel, Kasterlee, Wildert en Rijkevorsel) is hun plaats ingenomen door hobbyfotografen. Hun foto's hangen ook nog in de dorpswinkel, maar het wilde karakter, het volkse voyeurisme is weg. Er wordt niet meer op café gefotografeerd, veeleer poseren ouders met hun kind bij de schattige draaimolen. De kermisfoto is een brave schoolfoto geworden.
Vorige week kwam nog een late tip. Paula uit Merksplas heeft in de ouderlijke winkel ook kermisfoto's weten ophangen. Meer nog, "érgens moeten nog clicheekes liggen, een hele doos onverkochte zwartwit foto's die ze niet zijn komen ophalen." Het klinkt als een schatkist. Ik zal een geweldige en lang vergeten stoet van kermisklanten in handen krijgen. Drie dagen later belt ze dat het onbegonnen werk is. Renovatie en een schier ontoegankelijke zolderkamer maken dat ze haar voornemen "een paar weken moet uitstellen".
Ik ben er het hart van in. Het is de vloek van de flosj. Ze is er, en krijg ze maar eens te pakken.
Met dank voor het fotomateriaal aan Jos Buyens, familie Bastiaensen, familie Mertens en Hennie van Oers. Hieronder staan nog meer kermisfoto’s.
<k> Memoires van een Ijsboerke
Tien jaar geleden werd Ijsboerke - het bekende bedrijf uit Tielen - overgenomen. De 140 verkopers van Ijsboerke kwamen bij circa 230.000 Belgische huisdeuren. Na die overname in 2013 verloren die verkopers hun baan en die paar honderdduizend gezinnen die klant waren verloren een vertrouwd gezicht. Voor de bezorgers waren die klanten vaak een "stuk familie."
De thuislevering van ijsroom was dé kernactiviteit waarmee stichter Staf Janssens het Ijsboerke groot maakte: hij begon in Tielen met schepijs in 1935, en met diepvriesijs in 1968. Nu smelt die kern weg: de naam en de producten blijven bestaan, maar de thuislevering verdwijnt. En zo zitten de verkopers Jef G., Jef P., Michel en Annick nu zelf thuis. Ze tellen hun dienstjaren (37, 31, 29 en 14) en ze vertellen over hun loopbaan, "zeg maar: ons levenswerk".
Uit Humo maart 2013 © Jan Hertoghs
“Geboortes, huwelijken, overlijdens, ik heb dat allemaal weten vertellen aan de deur. Die klanten, dat was familie.”
Goeiedag, meneer, madame, wij komen zo'n beetje reclame maken voor het Ijsboerke.' En of ze een vriezer hadden, dat moesten we natuurlijk éérst vragen.
Jef G. «Nieuwe klanten werven was een belangrijk werk. Werd ergens een nieuwe woonwijk aangelegd, dan werd er een prospectieteam op afgestuurd. Maar ook op je eigen ronde moest je alert zijn. Opletten als je een nieuw huis zag bouwen. Nog meer opletten als het glas in de ramen werd gezet, en helemaal opletten àls ze de meubels installeerden, dan moest je daar zo rap mogelijk aanbellen. Met een folder en gratis staaltjes."
Michel: «In Wallonië is het Ijsboerke begin jaren zeventig begonnen. Maar ik kwam in '83 nog altijd in dorpen en gemeentes waar nog niemand klant was. Ik herinner me zo'n zaterdag dat ik tweehonderd staaltjes had uitgedeeld in Andenne. Twee weken later ging ik terug en negentig procent van die proevers werd klant. En via die klanten kwamen ook de broer, zus, tante en nicht erbij. Want de familie kwam op bezoek, proefde dat ijs en wilde hetzelfde. Het waren gouden tijden, de diepvriezer kwam op, en de supermarkten (met hun goedkoper ijs) waren nog niet zo alomtegenwoordig. Kwam daarbij dat men in Wallonië veel langer vertrouwd is gebleven met de bakker, de slager en de melkboer die aan huis kwamen. Het Ijsboerke paste daarin. "
Jef G. « De mensen deden open, zagen ons logo, en 't was al half verkocht. Ze wisten dat wij goéie kreem hadden. Maar dat aanspreken van onbekenden was een drempel voor mij. Ik was niet echt verlegen, maar wel ne stille, weinig van taal. Dat ik vlot heb leren babbelen, dat dank ik aan het Ijsboerke, dat heb ik geleerd aan de deur."
De naam Ijsboerke is overal bekend. Dat komt door onze camionnekes die in heel België te zien zijn.
Jef P. "En natuurlijk ook door die wielerploeg die er was van van 1973 tot 1980. En zeker ook door al de Ijsboerke-ballen die zijn uitgedeeld. Hoeveel schooljongens zouden daarmee niet gevoetbald hebben?! Dat moeten er honderdduizenden zijn geweest. En die ballen zijn nu nog populair. Leg wat ballen op een tombola van de gepensioneerden, en al die grootouders die er één winnen, die wéten dat hun kleinkind blij zal zijn. “
Annick: «En al die klakskes die de mensen blijven dragen. Soms nog uit de jaren zeventig. Je moet dat zien in Tielen hoeveel oudere mensen daar in hun hof werken met zo'n klakske. En met dat klepje omhoog hé, zodat je de naam goed kan lezen."
Jef P. «Wat heel goed is aan die naam, dat is dat "boerke". Dat wekt sympathie op bij de mensen. Want een boerke, dat is klein, dat is bescheiden, dat heeft niks van pretentie. En kopen bij een boerke, dat heeft nog iets ambachtelijk ook."
Kocht de klant twee dozen in plaats van één, dan was dat beter voor onze portemonnee.
Jef G. «Wij hadden een goed basisloon en een commissie op onze verkoop. De meeste klanten hebben nooit gemerkt dat wij op commissie werkten. Want wij pushten nooit. Als je pusht, dan kan je onmogelijk dertig jaar bij dezelfde klanten komen. Met die commissie erbij kon je een schoon pree verdienen, zeker in die beginjaren toen je nog veel uren mocht kloppen. Dertig jaar terug kon ik in een zomermaand een pree halen van tachtig- à honderdduizend frank. Maar in de winter viel je in een gat natuurlijk. En dat gat moesten wij dan in de zomer dichtrijden."
Annick: «Wij komen bij de 'gewone' huizen, maar ook in de tavernekes, de eethuizen, de rusthuizen en de scholen. Wij komen overal."
Jef G. «Bij die gezinnen zijn er die elke dag kreem eten. Van die habitués zijn er méér dan je denkt!"
Jef P. « Ijs is niet langer een luxe. Als kind kreeg ik alleen 's zondags één frisco, dat was zo bijzonder, ik zou dat houtstokske mee hebben opgegeten! Nu trekken de kinderen zelf de koelkast open. Die frisco is een stuk snoep geworden."
Jef G. « Gezonde snoep vinden ze dat, omdat er melk en verse room in zit."
Annick: «Boerenmensen zijn wel de grootste afnemers. Die zijn gemoedelijk, die hebben zoiets van leven-en-laten-leven, iedereen moet zijn kost kunnen verdienen. Ik kwam er liever dan bij die mensen in de nieuwe verkavelingen. Met hun gras proper afgereden en een hekwerkske rond hun gazon. Die tuin was afgemeten, en die mensen soms ook."
Moeder tegen kind: die meneer heet Ijsboerke.
Kind: En wat is uwe achternaam dan?
Jef P. «In het begin zeggen ze nog meneer en dan wordt dat algauw "Ijsboer" of "Ijsboerke".
Annick: «Dat zegden ze ook tegen mij als vrouw. Ijsboer, hebt gij nog dit? Ijsboer, brengt nog eens dat."
Jef G. «Als je ergens lang genoeg komt, dan spreken ze je aan met de voornaam. Met dat verschil dat het op de buiten iets langer duurt voor ze vertrouwelijk worden."
Jef P. «Op de buiten blijf je langer een vreemde. Ik kan het weten want ik heb elf jaar het Oost-Vlaamse platteland gedaan. De laatste zesentwintig jaar heb ik door Deurne getoerd. Dat is "het stad" natuurlijk, en ik moet zeggen: ik kwam daar graag, want als een Antwerpenaar je sympathiek vindt, dan ben je gelijk zijne vriend. En dat is zonder komedie, want zo zijn ze daar, rechtuit en zonder omwegen."
Jef G. «Ik kwam twintig jaar in Geel en omstreken en ik kende die mensen beter dan de inwoners van mijn eigen dorp. Eerst ken je alleen de ouders, dan worden hun kinderen geboren, dan worden die kinderen groot, dan gaan ze trouwen en heel dikwijls nemen die getrouwde kinderen ons mee naar hun nieuwe adres. En als zij ook kinderen krijgen, dan ken je dus drie generaties."
Jef P. «Aan elke deur doe je maar een kort klapke, maar als je dat om de veertien dagen doet, en jaren na elkaar, dan is dat bijna familie hé. En elke verkoper heeft zo'n 'familie' van om en bij de tweeduizend mensen. En als je zo'n grote familie hebt, dan maak je nogal wat lief én leed mee."
Ineens een doodsprentje: "ja, mijne man is overleden." En ik had die man twee weken tevoren nog gezién! Als jonge gast was ik zo aangedaan dat ik 's middags mijn boterhammen niet kon opeten.
Jef G. « Geboortes, huwelijken, overlijdens, ik heb dat allemaal weten vertellen aan de deur. Soms hadden de buren het al gesignaleerd dat er een sterfgeval was. Dan belde ik daar niet aan. Dan sloeg ik twee weken over. Die mensen hebben wel andere dingen aan hun kop dan die doos kreemglace. En ja, als ik dan langs kwam, en mijn deelneming betuigde, dan kwam soms het hele verhaal: van de ziekte, of het ongeval, of het attakske dat ze niet hadden zien aankomen."
Annick: «Echtscheidingen hoor je niet zo rap van de betrokkenen zelf. Dat komt al eens van de buren: zeg, daar moet ge niet meer stoppen, want 'zij' is er niet meer, 'zij' is eruitgetrokken. Of soms heb je het van de ouders: geef maar een doos extra, want de dochter woont terug thuis. En dan krijg je soms het hele verhaal van die echtscheiding."
Jef G. « En hoe hard die ouders daarmee bezig zijn. Ze kunnen er niks aan doen, maar ze trekken het zich geweldig aan.”
Annick: « En dan de kanker hé. Daarmee kunnen ze je soms overvallen: "Kunt gij de volgende keer wat later komen, want ik moet naar de chemo." Anderen zeggen niks, maar je ziet een vrouw d'r haar verliezen en een sjaaltje dragen, dan moet je niet onnozel doen hé, dan moet je iets vragen. En door te informeren laat je je medeleven zien."
Jef G. « Al zo'n zaken, dat zou ik in mijn eigen dorp niet eens wéten. Maar het is wel: horen, zien en zwijgen. Dat blijft tussen u en de klant. De mensen vroegen ook naar mij, mijn vrouw en mijn kinderen. En die klanten bij wie ik dertig jaar kom, die kénnen mijn gezin, die kennen een heel groot stuk van mijn leven.Doordat ze je leren kennen, mag je al heel gauw langs achteren gaan, en op de duur moest ik zelfs niet meer op het keukenraam of de verandadeur kloppen om te laten horen dat ik er was. Ik deed dat uit beleefdheid, maar nee, ik moest doen zoals een familielid, gewoon binnenkomen zonder kloppen. De mensen vertrouwden ons voor honderd procent. Als ze niet thuis waren, dan kon ik zo naar de diepvriezer in het schuurtje. En onder de klep zat het bokaaltje met het bestelbriefje en het geld erin."
Annick: «Een collega kwam ooit bij een madammeke in één van die blokken in de stad. En ze had geen geld in huis. Hier is mijn bankkaart, zei ze, en dat is mijn code. Wilt ge bij de bank eens veertig euro afhalen? En hou dat van u er maar af! Zo vertrouwelijk zijn de mensen."
't Gaat niet meer, vriend. Ik kan het niet meer betalen.
Jef G. «Wij komen in grote villa's zowel als op kleine boerderijen en in arbeidershuizekes. Rijke mensen zijn wel anders. Stijver, afstandelijker, minder familiair. Maar het zijn wel de klanten die bij 18,5 euro zeggen: laat maar zitten. En dan kom je bij mensen die van het OCMW leven, en die moeten diezelfde anderhalve euro bijeen schrapen in hun portemonnee. Die nemen ook altijd het goedkoopste in ons gamma, maar ik vind dat chapeau dat ze bij ons blijven. En niet overlopen naar de Aldi waar het toch goedkoper is."
Annick: «Wij hadden klanten waar we op het einde van de maand niet moesten komen, want dan was hun geld op. Dat zegden ze vlakaf en zonder schaamte: we hebben nu geen geld. En als we weer wat hebben, dan kopen we wel opnieuw."
Jef P. «Anderen verstoppen het. "Ik heb nog genoeg, ik kan nog voort." Maar je kent al jaren hun bestellingen en dan weet je dat het een beleefde manier is om te zeggen dat ze geen centen meer hebben."
Michel: « Ik zeg het u: de middenklasse krijgt klappen. Dat voelen wij, en dat voelen de supermarkten ook. Ik weet het van een lokale bankier: de gepensioneerden die altijd financieel bijsprongen voor hun kinderen, die beginnen nu zelf het einde van hun spaarpot te zien."
Annick: «Toch zullen die oudere gepensioneerden hun volume blijven kopen. Het zijn de jonge gezinnen die zuiniger worden."
Michel: «Die jonge gezinnen met al hun afbetalingen en met meer werkloosheid, die gaan niet besparen op hun digitale tv, gsm of internet, maar op de voeding."
Jef G. «Je merkt de crisis. Vroeger kochten de mensen makkelijker, impulsiever. Ze bestelden twee dozen aan de deur en terwijl je naar je camion liep, riepen ze nog om een derde doos, 't moest maar zo lekker niet zijn! Nu kopen ze bewuster. Nu is de gedachte: wat hebben we nodig? Terwijl het vroeger was: waarin heb ik goesting?"
Jef P. «Er is ook een voordeel aan de crisis. Het schepijs is duur geworden en dan zijn wij het alternatief. Voor vier ijsjes van de ijscokar kan je een hele doos diepvriesijs kopen aan de deur. Wat mij opvalt, is dat ze in de stad minder zuinig zijn. Daar leven ze tot hun geld op is, en als het op is, dan is het gedaan. Op de buiten zitten ze toch iets meer op hun portemonnee."
Annick: «In de Kempen zijn ze fameus zuinig! Daar wachten ze tot je die vijf cent hebt teruggegeven. Zelfs al kom je daar jàren. De mannen zullen zeggen, laat maar zitten, maar de vrouwen niet! Met nieuwjaar krijgen mijn mannelijke collega's ook fooien, toch zeker in het Antwerpse, maar ik krijg niks! Vrouwen zullen wel iets aan een man gunnen, maar nooit aan een andere vrouw!"
't Lijkt een routine, dat rondbrengen. Maar geen dag is dezelfde.
Jef G. «Ik heb mijn werk altijd heel graag gedaan. Je bent buiten, je bent onder de mensen, en je bent je eigen baas want je regelt zowat zelf je ronde. Ik was ook stipt. Ik probeerde bij die honderdzeventig à tweehonderd klanten per dag altijd op hetzelfde vaste tijdstip te komen zodat zij nooit moesten wachten. Op ons kon je je klok gelijkzetten."
Annick: «En die oude mensen keken uit naar dat uur dat je kwam: puur voor die korte babbel en dat vriendelijk woord. Hoe is't? Alles goed? 't Weer is maar friskes hé? En terwijl zet je die doos in hun diepvriezer zodat ze dat zelf niet moeten doen."
Michel: «We hadden een sociale rol. Soms vroeg zo'n oudje om iets van de winkel mee te brengen of om een zware zetel te verschuiven. Dat deden wij natuurlijk."
Annick: «Ik deed m'n oudere mensen altijd in de voormiddag, dan zijn ze ook àltijd thuis. Ik nam dan iets meer tijd om te babbelen, en in de namiddag deed ik dan de nieuwe wijken waar de jonge gezinnen wonen. Zo'n verkaveling van jonge gezinnen, dat gaat vooruit. Die beschouwen je niet als een huisvriend, die zien je meer zakelijk, als een leverancier. Wat wel is: de mensen zijn minder thuis. De jonge mensen werken met z'n tweeën en de gepensioneerden zijn actiever, die gaan 's namiddags wandelen of fietsen."
Michel: « In een gehucht van vijftig huizen was vroeger overal iemand thuis. Nu telt datzelfde gehucht tweehonderd huizen en nu is er nog maar twintig man thuis."
Hebt gij dat nog geweten, dat vrouwen in hun bikini tot aan de camion kwamen?
Jef G. «Vroeger waren de mensen jovialer, losser, meer familiair. Vrouwen kwamen in hun bikini opendoen. Dat zie je nu niet meer. Of terwijl je het hek opende, hoorde je de dochter op het gazon: 'mama, mag ik hier zo blijven liggen?' Dat was niet in d'r winterkleren hé! Die onschuld, dat kom je de laatste tien jaar niet meer tegen. De mensen zijn veel voorzichtiger, om niet te zeggen banger geworden."
Jef P. « Weet je wat dat is. Als we vroeger in een straat leverden, dan kwamen de mensen met z'n allen naar ons toe gewandeld. En bij warm weer was dat zo: de mannen in zwembroek en de vrouwen in bikini, dat was zo'n sociaal gebeuren. Maar dat sociaal gebeuren is weg, de mensen staan nu ieder in hun eigen deur, en die bikini, die is voor in de eigen tuin en onder de eigen zonnebank. Dat de mensen zich meer in hun cocon terugtrekken, dat zien we ook aan het feit dat vroeger één buurvrouw de bestelling had van meerdere buurvrouwen tegelijk. Zo'n lijstje vol bestellingen, dat is ook op zijn retour."
Dat ze iets pikken uit de wagen, dat gebeurt nooit op de buiten, dat gebeurt alleen in de stad.
Jef P. «Vooral op de pleintjes keek ik uit voor de straathangers, of hangjongeren zoals ze die noemen. Je moet je ogen op je rug hebben, want terwijl jij aan een huisdeur staat, durven zij zo'n koeldeur opentrekken. Eén keer heeft zo'n groepje de camion "overvallen". Een vrouw was beginnen roepen, en toen waren ze weggelopen, maar ondertussen hadden ze al ingebroken, deels voor het pikken, en deels ook voor de lol van het vandalisme, ze konden al dat ijs niet dragen en mikten het dan maar op de straat. Veel erger was dat voorval dat er ineens een meisje uit een huis kwam gelopen waar ik nog moest leveren. Dat kind was hysterisch: 'onze papa is ons mama aan het steken met een mes!" En gelijk zie ik die vader uit dat huis komen, lijkbleek, en met het bebloede mes in zijn achterzak, geen gewoon mes, een lang slagersmes. En zo naar zijn auto, en wég. Met dat meisje ben ik tot bij die mama gelopen, ze lag onderaan een trap en ze was één en al bloed. En dat meisje maar snikken: "mama mama, ik heb u verlaten! sorry, sorry mama" Zo ging dat. En een buurvrouw probeerde dat bloeden te stelpen, de M.U.G. kwam, de politie kwam, maar ze heeft het niet gehaald. Ik moest een verklaring afleggen bij de politie geven, en zo mijn ronde verderzetten. De eerste twee klanten vroegen natuurlijk waarom ik zo lààt was. Maar ik kon dat niet vertellen, ik kon dat niet. Ik heb ook maandenlang niks gezegd tegen kameraden of collega's."
Ja jong, 't is maar kreemglace en toch zit daar een hele wereld aan vast.
Jef G. «In 1983 hadden wij al zestien tefrente smaken. Van vanille tot rum-rozijnen. Een paar van die nieuwste smaken zijn nog door de klanten aangebracht. Dan waren ze in Italië op verlof geweest en dan vroegen ze of wij ook stracciatella hadden? En dan schreven wij dat op een blad en stopten dat in de ideeënbus. En als er genoeg vraag naar was, dan werd die smaak in ons eigen labo uitgewerkt. Zelf vind ik het een heel schoon produkt. Ijs schept een band in een huishouden. Want zo gaat dat toch: als er eentje een frisco uit de diepvriezer gaat halen, dan vraagt die automatisch aan de anderen of ze ook wat moeten hebben. Ijs eet je nooit alleen. Ik kan daarop zitten denken: hoe die mensen 's avond bij de krant of de tv zitten en een hoorntje van ons eten. Dat geeft mij een content gevoel."
Ik heb ze niet allemaal kunnen doen, maar ik heb toch bij zo'n tweeduizend mensen die laatste goeiendag kunnen brengen.
Jef P. « Van eind december tot begin maart waren dat twee maanden vol onzekerheid. De klanten vroegen vanalles, maar wij wisten zelf niet hoe het ging uitdraaien. Dat was enorm-enorm stresserend. En al dat vragen en meeleven doet deugd, want dat gaat over u, over uw job en over uw toekomst, maar ik moest dat gesprek ook telkens afbreken om voort te kunnen met mijn werk. En dàt was heel lastig. En je zei goeiedag en dat je hoopte van hen weer te zien binnen veertien dagen, maar dat je niks kon beloven, dat je geen glazen bol had om de toekomst te zien. En hoeveel mensen dan gezegd hebben dat ze voor mij een bougieke zouden aansteken! Dat waren oude én jonge mensen hé!"
Jef G. «Toen dan bleek dat ze ons gingen afstoten, ben ik het aan mijn klanten gaan zeggen. Dat het ermee gedaan was, maar dat onze kreem nog altijd in de winkels lag. En hier en daar heb ik fles wijn of een doos Mercikes gekregen. Ik vond dat heel zwaar, dat afscheid nemen. Elke voordeur deed zeer. Elke deur die openging, was de laatste keer dat die open ging. En elke mens die ik zag, was ook de laatste keer dat ik 'm zag. Anderhalve week heb ik dat gedaan, van 's morgens tot 's avonds vaarwel gaan zeggen."
Annick: « Tegen sommige klanten kreeg ik het niet eens gezegd. Ze vroegen dan: is 't gedaan, vriend? En ik wist dat het gedaan was, maar ik zei: och, we zullen wel zien hé. Ik kon dat niet zeggen dat het voorbij was. Je wil dat die mensen niet aandoen. En je wil zelf ook niet te emotioneel worden door dat slechte nieuws uit te spreken."
Jef G. «Veel chauffeurs hebben dat verteld, hoe zwaar ze 't hadden. Wij hebben ons dikwijls moeten omdraaien en rap weggaan omdat de tranen in ons ogen stonden. Die zin, " het is de laatste keer, mensen," die kwam er soms niet uit. D'r kwam alleen maar een krop in de keel. Een krop die zeer deed en die niet weg te slikken was."
Annick: « 't Was overal maar een minuutje dat je bij die mensen kwam, en toch mis je dat contact."
Jef G. «Je verliest een stuk familie. Anders kan ik het niet zeggen."
Ik hang aan die mensen, en zij hangen aan mij, dat komt van de twee kanten.
Annick: «En zo'n goeie maanden januari en februari dat wij hadden! De mensen hebben nog echt van ons gekocht, uit solidariteit. Dat ze je tegenhielden op straat, allee, geeft me nog maar een doos, ik zal ellie nog es steunen sè! “
Jef P. «Een vrouw gaf me een valentijnhart in marsepein, ze had het voor iemand anders gekocht, "maar ik vind dat gij dat ook verdient; beschouw het maar als een hart onder de riem ! Dat doet zo'n deugd hé. En wat er allemaal op die kaartjes stond van die flessen wijn! Aan onze superlieve trouwe Ijsboer. En dat ze hoopten dat ik zou terugkomen. En dat ik -bij ontslag- niet mocht vergeten van zéker eens terug te komen langs Deurne. En dan de klanten die bellen! Eén klant zei letterlijk: "Eigenlijk zijn wij familie hé, en nu trekken ze ons uit elkaar."
De bazen zagen het groot, maar groter is niet altijd beter.
Jef G. « Ze hadden nooit die twee concurrenten (het Luikse Mio en het West-Vlaamse Artic, jh) mogen overnemen in 2005-2007. Van dan af is het moeilijk beginnen gaan. “
Michel: « Sinds we in de portefeuille van Albert Frère zitten (1997), worden we veel meer beheerd als een financieel product. Ons werk werd geüniformiseerd, onze routes kregen een Geo-route zoals de postbodes, aan alles voelde je hun financiële bekommernis. Winst maken met zo weinig mogelijk kosten.
Jef G. «En ineens kregen we dat van de bazen te horen. Dat de home vending niet meer rendabel was. Ineens draaien zij het licht uit! Ineens leggen zij uwe moteur stil!”
Jef P. « Omdat de brandstof zo duur is, omdat de garage van de camions zoveel geld kost, enzovoort. Terwijl je met die thuisbezorging een verschil zou kunnen maken. Omdat die chauffeurs echte cracks zijn op het gebied van dienstverlening. Maar nee, Ijsboerke gaat nu op de supermarkten mikken. Waar we met onze kwaliteit moeten concurreren met die grote concerns en hun lage prijzen. En met hun ijs waarin een hoog percentage lucht is geïnjecteerd."
Jef P. « En daar sta je dan met je levenswerk. Je hebt een 'building' van honderden klanten opgebouwd, je hebt die verzorgd en onderhouden, en nu moet je toezien hoe dat levenswerk ineen stuikt."
Jef G. « Je mag een heel leven gewerkt hebben voor dat product. Ineens ben je toch maar een nummer."
Jef P. « Vandaag is het zacht en zonnig weer. Dan weet ik dat de stad naar buiten wil, dat de mensen uit hun konijnekotters komen en dat de parken vol lopen alsof er een voetbalmatch gedaan is. Met zo'n weer stormen wij normaal gezien de baan op om de horeca vollenbak te bevoorraden. In Deurne heb ik zo'n goeie klant, de minigolf van het Rivierenhof. Daar komen de wandelaars en de fietsers nu naar onze kreem vragen, en dat ik die niet kan bezorgen, dat is mij alsof ik die mensen in de steek heb gelaten. De klant was alles. Als zo'n zwembad in Deurne-Zuid ineens een toeloop kreeg en ze mij belden, dan mocht het mijn verlofdag zijn, dan reed ik daar naartoe om die vriezer te vullen. Dat hoorde zo."
Jef G. « Ziek zijn, dat kenden wij niet. De klanten moesten bezocht worden. Je wilde toch niet dat ze op een ander gingen kopen?!"
En elke nacht om vier uur wakker. En liggen keren en draaien en niet meer kunnen slapen.
Jef P. «Alle werknemers van de home vending mochten kiezen: je C4 krijgen met een ontslagvergoeding, of een nieuw contract tekenen met twintig procent loonverlies. Dat was kiezen tussen de pest en de cholera. Want ook in je commissie gingen ze snoeien, dus op die manier verloor je misschien wel veertig procent van je vroegere loon. En mogelijk mocht je niet eens bij Ijsboerke blijven, maar werd je later overgeheveld naar Bofrost of Eismann, dat wil bijna niemand, want daar moet je meer pushen bij de verkoop. De overnemers dachten dat zestig van de honderdveertig 'home venders' dat voorstel zouden aanvaarden, maar het waren er slechts zes. Noem dat dan maar clubliefde. Ik ben heel mijn leven loyaal geweest aan Ijsboerke, na zevenendertig jaar ga ik niet veranderen van club, ik ben geen overloper. En dat gold voor de meesten van ons.
En dan hebben we de camion, de sleutels en onze tankkaart moeten binnenbrengen. Dat was alsof ik dertig jaar van mijn leven moest afgeven.
Annick: «Vanuit heel België waren ze naar Tielen gekomen. Alle chauffeurs van de vier Vlaamse en de twee Waalse depots. En één voor één moesten we onze nummerplaat dicteren, de tankkaart en de sleutels afgeven, een papier ondertekenen en vertrekken. Zo triestig. Precies een begrafenis, zoals wij daar aanschoven in een lange rij. En dan zijn we naar een café gereden om wat te drinken, en zo zaten wij daar, als aan de koffietafel bij die begrafenis. En daar dacht ik ook: nu heb ik geen foto genomen van mijn camion. Ik had er spijt van. Want het is toch jaren m'n compagnon geweest. En zo erg dat dat soort jobs verdwijnt. De loketten in de banken sluiten. De facteurs mogen minder bij de mensen komen. En ook die huis-aan-huisverkoop moet weg. En terwijl lees ik dat de holding van onze baas Albert Frere in 2012 vier keer zoveel winst gemaakt heeft als in xx. Meneer maakt de grote winsten en wij staan op straat. En zo zitten wij nu te wachten op onze C4. Dat thuiszitten, dat is niet te doen. Wij zijn gewend van elke dag onderweg te zijn."
Jef P. «Ik had me voorgenomen om mijn hof eens onder handen te nemen. Maar het lukt me niet. Vroeger had ik daar nooit tijd voor. Nu heb ik tijd, maar ik heb geen goesting. Echt geen goesting."
Jef G. «Ik heb drie dagen in mijn hof gewerkt, alles is proper, maar dan stond ik daar. En om toch iéts te doen, ging ik naar de winkel en naar mijn zuster thuis. Daar waren m'n schoonbroer en ons vader met de duiven bezig, en ik zag ze staan, met allebei zo'n veertig jaar oud koersklakske van het Ijsboerke op hun kop. Al die jaren heb ik er nooit op gelet, en nu kon ik alleen maar denken, dat wàs mijn werk.”
<k> Kaasfabriek Kempico : kroniek van een aangekondigde dood
"Dat was hier de Droomfabriek!"
Het was goed werken in de kaasfabriek Kempico in Gierle. De bazen waren soepel, de arbeiders waren loyaal, de productiviteit lag hoog en afnemers voor de (Italiaanse) kazen waren er genoeg. De fabriek - ooit als melkerij begonnen in 1900- had de nieuwste technologie in huis, de toekomst was geen bang vooruitzicht. Dan kwam plots de klap in 2008. Het hoofdbedrijf in West-Vlaanderen ging uitbreiden en al zijn activiteiten centraliseren. Gierle moest sluiten. Zestig arbeiders en elf bedienden verloren hun werk. Het relaas van een aangekondigde sluiting. Het verhaal van een sterfhuis dat nog lang moest openblijven.
Humo: artikels uit 2009 en 2012 samengevoegd (+ ingekort)
-
Kempico vernam zijn sluiting anderhalf jaar geleden. Het grote bedrijf Belgomilk, later uitgebreid tot Milcobel was eerst een partner, maar ging uiteindelijk zijn vroegere concurrent opslokken.
Stanny en Raf werken respectievelijk vijfendertig en achtendertig jaar in Kempico. De ene woont vijfhonderd meter van de fabriek, de andere honderd ("ik kan mijn werk vanuit de slaapkamer zien!")
Stanny: «Van zolang ik werk, zijn hier nooit ontslagen gevallen. Er was ook amper verloop. Wie hier kwam, die wist: hier zit ik goéd tot aan tot mijn pensioen!
Raf: «Onze beide vaders hebben hier ook altijd gewerkt. “
Stanny: «En zij hebben altijd gezegd: "Als ge uw boterham wilt verdienen, menneke, komt dan mee naar de melkerij! Dat is voor 't leven, want die koeien blijven toch elke dag hun melk geven."
Raf: «Dat was hier soepel! Als ge overdag uw duiven eens wilde loslaten, dan reed ge rap over huis, en dan sprong een ander wel in. Directeur Frans Peeters maakte daar nooit een punt van. Als het werk maar gedaan geraakte, dat was zijn devies, en zijn zoon André was zo ook."
Stanny: «Wij waren ook soepel tegenover de directeur: als hij 's zondags meer volk nodig had, dan zegden wij ook direct ja. Staken, dat kenden wij niet. Mensen die staakten, daar lachten wij mee, dat waren onnozelaars. Wij snapten niet waarom iemand het in zijn bol kreeg van zijn werk neer te leggen."
Raf: «En werken in eigen dorp, dat is toch goud waard. Uw gezin heeft maar één auto nodig, want ge fietst naar uw werk."
Stanny: «Wij 'verdienen' elke vier jaar een nieuwe auto omdat we met de fiets komen. Ga eens in Antwerpen werken, dat kost benzine en elke dag staat ge in de file en in de stress. En dan moogt ge nog geen accident hebben!
Het is ook een supermoderne fabriek, en waar dat kaas maken vroeger zware handenarbeid was, is alles nu op en top geautomatiseerd. En toch is daar op al die jaren amper een job verloren gegaan omdat de produktie alsmaar is toegenomen."
Raf: «De grote aanzet is directeur Frans Peeters geweest. Dat was een clevere kerel! Bijna vijftig jaar geleden reisde die al naar Italië voor de export. Hij zag dat ze daar veel kaas aten en niet genoeg melk en melkvee hadden, en al in de jaren zestig maakten we hier parmezaankaas. Bollen van dertig kilo! Toen zijn hier zelfs Italiaanse gezinnen jarenlang komen wonen om dat proces op te starten."
Stanny: «In het dorp kende niemand die parmezaan. Ook pasta's waren nog onbekend; wij leefden toen nog in de tijd van de worsten en de gebakken patatten. Wat hier allemaal gemaakt is! Zelfs de 'typische' Emmentaler en de 'typische' Oostenrijkse alpenkaas is hier gefabriceerd. Ja, jong, die Frans Peeters heeft Giel op de landkaart gezet! En die fabriek staat hier nu bijna honderd en tien jaar. Niemand die hier geboren is kan nog zeggen dat hij ze heeft zien bouwen, want ze stond er al! "
Raf: «Ja, de oude Peeters heeft hier een monument neergezet, maar... zijn zoon heeft het laten afbreken."
Stanny: «Een jaar voor het bericht van de sluiting hebben ze hier nog nieuwe wrongelbereiders geplaatst, dat is het hart van de fabriek, en dat mocht toen nog anderhalf miljoen euro kosten! Er was ook een receptie, daar hebben we nog flink gedronken en dik in ons pollen gewreven, amai mannen, als ze hier zo'n joekels kunnen plaatsen die in orde zijn met de milieuvergunning, dan hebben wij op zijn minst tien jaar werkzekerheid!"
Raf: «En moeite dat wij gedaan hebben! Drie weken hebben wij dag en nacht gewerkt om dat hier binnen te krijgen en om de productie zo min mogelijk stil te leggen. Dat wil toch zeggen dat wij dat bedrijf in ons bloed hebben en dat wij daar alles voor over hebben."
Stanny: «Tussen kerst en nieuwjaar hadden we nog onze traditionele cadeau gekregen. Deze keer was het een plastic box met wijn, snoep en voedingswaren, maar het is ook al een reiskoffer op wieltjes, een kistje dure sigaren of een grote chocolade clown geweest. Afijn, iedere werkman moet dan op het bureau van de directeur komen en krijgt zijn 'nieuwjaar' persoonlijk overhandigd. "Beste wensen, Stanny, en nog een goed jaar hé man." En ik heel fier: "Ha, meneer de directeur, en voor u hetzelfde hé! En amai, dit jaar weer een nieuwe kaas erbij. Het draait goed. We kunnen weer vele jaren verder!" En die directeur verpinkte niet hé, en tien dagen later was het Schluss."
Raf: «Dag tevoren telefoon, morgenvroeg allemaal samenkomen in de refter. Dat was in geen dertig jaar gebeurd! En vooraan stond de gedelegeerde bestuurder van Milcobel en iets daarachter onze directeur André."
Stanny: «Die West-Vlaanderaar hadden wij hier nog nooit gezien. Nog nooit! Maar dat het slecht nieuws was, viel direct te zien: die gezichten, zo bleek als een achturenlijk. En dan die uitleg, dat ze een studie hadden gemaakt en dat Gierle te duur werd om operationeel te houden, en dat ze alleen maar in Moorslede goed konden uitbreiden en dat de productie daarheen ging en dat Gierle dicht ging. En dat ze wisten dat sommigen hier al vele jaren werkten, en dat ze een rugzakske voor iedereen zouden voorzien zodat niemand met lege handen zou staan. Dat rugzakske was hun sociaal plan, maar daar zat begot niks in. Dat 'rugzakske' hebben we door onderhandelingen nog zelf moeten vullen, anders was dat leeg gebleven."
Raf: «Op een kwartier was die sluiting uitgelegd. Vragen stellen was voor een andere keer. Wij zaten daar gelijk vastgenageld! Niemand kon dat geloven."
Stanny: «Ze gaan ook niet direct sluiten. O nee, pas op 31 december 2011. Weet gij wat dat is?! Dat is alsof den doktoor tegen u zegt: gij hebt nog een paar jaar te leven en dan is het ermee gedaan. Zo'n zeer deed dat! Dan heb ik liever dat ze gelijk de prise uittrekken. Dus zitten wij hier tot 2011 gegijzeld. Maar dat woord mag ik niet gebruiken van de directie, "er staat toch geen pindraad, ge kunt gaan wanneer ge wilt!" Ja, hallo, ga maar eens werk zoeken als ge tweeênvijftig zijt! En dat in deze tijd!"
Stanny: «Die sluiting is op 3 januari 2008 meegedeeld en intussen moet die productie maar voort draaien. Overal is het crisis, maar in de zuivel draait het op volle toeren, dus wij moeten maar produceren en produceren. Tot einde 2011 en dan stopt het hier in Gierle. (sarcastisch) Ha ja, want dàn is het aan Moorslede! Want, Moorslede, dat ligt pas centraal in België! Moorslede, dat ligt pas dicht bij de Kempen dat het grootste melkwinningsgebied is van Vlaanderen! Honderd keer op een dag vragen wij ons af waarom onze fabriek dicht moet. Hier is de meeste automatisering, hier stonden de modernste machines! Maar ja, ginder kunnen ze zogezegd makkelijker uitbreiden dan hier in de Kempen. Ginder kunnen ze allicht een tikske goedkoper produceren en een tikske meer hun zakken vullen! Als ze kunnen centraliseren, dan kijken ze niet op een sociaal bloedbad meer of minder. En dat al die koeltankwagens met Kempense melk nu langs de Antwerpse ring en door de drukke Kennedytunnel naar West-Vlaanderen moeten, dat kan hen niks schelen. Waar zit toch die logica?!"
Raf: «En waarom moet dat nog zo lang aanslepen? Waarom moet dat zwaard van Damocles zo lang boven onze kop hangen?"
Stanny: «Volgens mij hebben ze dat uitgerekend dat er eind 2011 heel wat brugpensioenen zijn en dan moeten zij minder afscheidspremies betalen. Dat hoort ge overal. Dat bedrijven met een herstructurering willen dat de staat alles op zich neemt. Als ze konden, zouden ze mensen op vijftig, wat zeg ik: op twintig jaar op brugpensioen sturen."
Raf: «Intussen is er bovenop die sluiting ook nog de onrust van de crisis gekomen. Als er overal jobs worden opgedoekt, waar moeten wij de komende jaren dan naartoe?
Stanny «Het voorbije jaar is hier vijfentwintig man weggegaan en bij sommigen wreekt de crisis zich al. Ze hebben nog maar pas ander werk of hun bedrijf herstructureert, en wie moet er als eerste gaan?! Die jongens die laatst zijn binnen gekomen. En wat moeten die dan doen? Zich aanbieden bij een interimbureau. En nu is hier eentje weer aan het werk. Op zijn oude post, maar nu met een mager interim-contract. Dat is allemaal zo erg en zo lelijk!"
Stanny: «We hadden nooit gedacht dat dit ons ooit kon overkomen. Eigenlijk is er maar één vaag voorteken geweest en dat was in 2005. Onze directeur kreeg toen een hogere functie, en op de dagen dat hij in West-Vlaanderen was, kwam hier een Westvlaming "directeur spelen". Komedie spelen, dat ook!"
Raf: «En maar glimlachen en zich oefenen om àl onze voornamen te kennen. Gij zijt de Raf hé! En ik zo fier als wat, de nieuwe directeur kent mijn naam al!"
Stanny: «Ik zal u iets zeggen! Ne Vlaanderaar, dat is ne koekoek! Die komt hier zijn ei leggen, en als dat jong uitkomt, dan stampt die met zijn poten en vleugels alles naar buiten. Schrijf dat zo maar in uw boekske! (lacht)
Raf: «Hij is hier nog hé, en heeft nog altijd die smile alsof er niks gebeurd is."
Stanny: «Zo'n mannen kennen geen blikken of blozen. Vorig jaar was het barbecue, dan gaat hij iedereen een hand geven en komt ie gezellig mee aan tafel zitten. Ge hebt mannen die met hun armen gekruist staan en die hem geen hand meer willen geven, en zelfs dan steekt hij zijn hand nog uit!"
Raf: «Eentje draaide zijn rug toen de directeur hem een hand wilde geven. Ge verwacht dat die hoge mannen uit de Vlaanders zich schamen en weg blijven, neenee, die komen met hun dikke auto's en met de vrouwen, het hele showteam is erbij! Maar ze gaan wel op tijd naar huis, want als er wat pintjes zijn gedronken, dan betrouwen ze het niet meer."
Stanny: «In september is het weer barbecue, op een sjieke locatie nog wel. En dan zien ze op geen geld: vrouw, lief of kinderen, brengt ze maar allemaal mee! Onze voetbalploeg heeft zelfs al een keer in de truitjes van Cercle Brugge mogen spelen omdat zij daarvan een sponsor zijn. Pure verwennerij is dat. Gelijk een terminale patiënt, die moet ook palliatieve zorg krijgen, die mag ook niks tekort komen."
Stanny: «Het enige wat ze zeggen is dat we naar Moorslede mogen komen als het hier stopt. Maar wie gaat er elke dag 166 km op en af rijden?!
Raf: «Hoe dichter die einddatum komt, hoe erger de onzekerheid wordt, en mensen worden dan al eens bits tegen mekaar. Toch blijft het één grote familie."
Stanny: «Hier zijn collega's die op de communiefeesten en trouwfeesten van mekaars kinderen worden gevraagd. Collega Mark gaat trouwen met zijn Suzyke, oké, iedereen legt bij voor een cadeau. Later trakteert de Mark op zijn beurt, en heel 't fabriek mag dan een pint komen drinken."
Raf: «Heeft iemand een boeleke gekocht, de collega's gaan met de vrouwen naar dat baby'tje kijken. Iemand op pensioen, dan stonden de bakken bier in de kantine tot tegen het plafond. En de vrouwen smeerden belegde broodjes, man, dan was het grote feest. 't Was ook letterlijk een familiebedrijf, hier werkten ooit de vijf zonen van eenzelfde gezin. Hadden die mannen een trouwfeest of een begrafenis in de familie, dan was dat een probleem, dan lag de fabriek wijd stil (lacht)!
Stanny: « Was het zomer, dan kwamen onze kinderen hier vakantiejob doen, en allemaal kwamen ze graag, want de sfeer was goed én het betaalde goed! De vrouwen kenden malkanderen, de kinderen ook, dat was hier één familie. En nu trekken ze die familie uit elkaar. Ja, jong, die collegialiteit van hier, die vindt ge nergens meer."
Raf: «Dat is hier De Droomfabriek! "
Stanny: «Ge krijgt dat ook niet uitgelegd in het dorp of aan uw familie waarom de fabriek dicht gaat. Niemand kan dat geloven. Ook mijn vrouw niet: 'Och Stanny, dat kan niet, die mannen hebben een kwaaie dag gehad, dat is een bevlieging!' Zo ongeloofwaardig was dat. 't Is dat we hier ook zoveel plezier hebben gemaakt en pertzakkerij hebben uitgestoken. Mekaar natspuiten met de waterslangen!"
Raf: «Of een grote ijzeren bak aan iemands fiets hangen, niet met een touw hé! Met een betonijzer dat ze rond zijn porte-bagage hadden geplooid! Had 'm een remorkske! (lacht)"
Stanny: «Hier zijn vorig jaar nog jonge gasten van de vakschool begonnen, die weten dat het eind 2011 dicht gaat en toch komen ze hier. Omdat hier nog werk is en omdat het plezant is. Zelfs de interim-arbeiders, waarbij toch veel allochtonen zijn, zeggen dat het hier plezant is. Ja, jong, ge zit hier met een hoop verknochte arbeiders, met een plank verroeste nagels die amper los te krijgen zijn."
-
Stanny: «En dan al de beloftes die ze doen! In 2000 hebben ze hun fabriek in Retie gesloten, want twee zuivelbedrijven op twintig kilometer van elkaar, dat moesten ze rationaliseren. En in de plaats ging een grote nieuwe fabriek komen op een paar kilometer van hier. Ja, tarara, ze gaan naar Moorslede, op honderdzestig kilometer van hier! En hier danken ze d'r af en ginder nemen ze d'r nieuwe aan."
Raf: «In 200O spreken was hier ook een groot personeelsfeest omdat de fabriek honderd jaar bestond. Ze hadden toen een feestboot gehuurd in Turnhout, voor al het personeel en voor de partners en daarmee hebben we de hele dag gevaren, en terwijl goed eten en drinken!"
Stanny: «De foto van dat bootfeest hing in de kantine, en op die boot hebben we nu TITANIC geschreven... Terwijl het hier zo rendabel is. Wij staan wereldwijd bekend als goeie kaasmakers. Oostenrijk, Amerika, Vietnam, overal zijn er afnemers."
Raf: «Zelfs aan het Lybië van Khadafi leveren wij kaas, daar gaan containers en containers naartoe! 't Is niet te geloven. Wij zijn bedrogen, bedrogen en nog eens bedrogen."
Stanny: «Zo gaat dat met werkmensen tegenwoordig. Ge zijt een schotelvod. Ge wordt gebruikt, uitgewrongen en weggesmeten. Daens komt terug, jong! De bazen hebben opnieuw al de macht. En met de werkmensen doen ze wat ze willen."
Op 30 april 2011, vieer maanden later dan voorzien, ging de zuivelfabriek Kempico dicht. Het bericht haalde alleen de regionale media. Voor de werknemers werd het een lange en uitputtende doodsstrijd: "Op een ander trekken ze de stekker eruit, de arbeiders stoken wat paletten op en drie maanden later is het achter de rug. Wij hebben ook paletten opgestookt maar wij moesten dan nog meer dan vier jaar werken. " Dat schrijft Stanny Van Ouwenhuysen (55) die voor Humo een dagboek heeft bijgehouden, van oktober 2010 tot het einde. Stanny is een ancien van Kempico, hij heeft achtendertig jaar dienst als onderhoudstechnicus, hij is vakbondsdélégué en zijn vader werkte ook een heel leven in dezelfde fabriek. Toch is dit niet het verhaal van één fabriek en één arbeider, dit is het relaas van een verknochtheid en een loyaliteit die niet langer opweegt tegen de koude cijfers van een steeds killer wordende economie.
De hoofdrolspelers in zijn dagboek zijn de Arbeiders, Bedienden en Interims, en natuurlijk ook de directeur (De Chef) en het kaderlid Den Botsauto, zo genoemd "omdat hij onvriendelijk is en omdat hij altijd zijn armen voor z'n borst kruist; zo speelden wij vroeger botsauto op de speelplaats"
Oktober - december 2010: het schrikbewind
Oktober: De Chef laat camera's installeren, zogezegd voor de veiligheid van onze persoonlijke bezittingen. Wij zien die camera's als afschrikking. Het is Big Brother, De Chef wil controleren wat wij doen. Hij denkt dat we gereedschap gaan stelen of machines gaan saboteren als revanche voor de sluiting.
In het werkhuis hangt nu ook een camera. Dat is ons terrein, daar zijn wij baas en daar herstellen wij soms kapotte zaken van thuis, zoals een afgebroken oor van een inox kookpot. Dat gebeurt hier al jàren dat wij klein huisgerief repareren tijdens de werkuren. Nu kan De Chef dat zien op de camera. Nu wordt dat zoals stropen. Zal hij ons betrappen of niet?!
Oktober (2): De Botsauto is er om iedereen schrik aan te jagen. Zo komt hij de rokers dag na dag melden dat ze te lang buiten staan. Sommigen krijgen zelfs een aangetekende brief thuis dat ze gaan buiten vliegen als ze hun rookpauze niet inkorten.
November: De Botsauto en De Chef blijven ons opjagen. Wij zijn een zinkend schipke en toch staan ze naar ons te roepen dat wij geen tijd mogen verliezen, dat wij nog harder moeten roeien.
Onze vroegere kaderleden steken geen hand uit naar ons. Ze verstoppen zich in hun bureau, ze kijken de andere kant op. Nooit protesteren ze. Nooit vragen ze respect voor mensen die hier al dertig jaar hun werk komen doen. Dat is geen kader, dat zijn schoothondjes die met de tong uit de bek hun bazen achternalopen.
November (2): De spanningen nemen toe. We worden met een paar van de oudste anciens op het matje geroepen bij De Chef en De Botsauto. Ze dreigen ons zwaar af, dat we teveel kritiek hebben en dat we onruststokers zijn. (...) Ook dat artikel in Humo wordt ons na anderhalf jaar nog altijd kwalijk genomen. Ik heb op een vergadering al eens gehakkeld: "ge moet dat een beetje humo-humoristisch bekijken!" Kwaad dat De Chef was!
December: Koud en veel sneeuw. We krijgen onze eindejaarscadeau's: een Sinterklaas in chocola, een bon om met twee te gaan ontbijten, 95 euro ecocheques, 125 euro cadeaubons, het kan niet op! Vroeger kregen we maar één cadeau, maar wel een handdruk van de directeur, met de beste wensen én een proficiat voor uw werk. De bazen zelf zijn niet te zien dit jaar. We moeten alle cadeau's afhalen op den bureau en onze naam schrappen bij ontvangst. Zo onpersoonlijk! Het is een koude winter, buiten én hier binnen!
Boem boem boem
31 december 2010 - notities van (jh) Op oudejaarsdag is het een Kempense traditie dat de kinderen van deur tot deur gaan zingen om een nieuwjaarswens te brengen. Ik rij in de vroege morgen naar Gierle. De daken en hagen zijn nog bedekt met oude sneeuw, en het wegdek van de buitenstraten is met grijs ijs bevroren. Er gaan kleine groepjes langs de deuren en ik herken sommige liedjes: Nievejaarke hottentot M'n vader hee ne kletskop. Mè haar, zonder haar, 'k wens u ne zalige nievejaar! Sommigen hebben nog de linnen zak om de hals, daarin kunnen ze de snoep bergen, en in de zak hangt ook het washandje, daarin stoppen ze het geld. Ik zeg dat ik vroeger ook nog gezongen heb in het buurdorp Tielen, in 1963.
In café Biljart gaat het drieband stoten verder terwijl de zangerkes de deur van het café openduwen. Ze zingen Oud Jaar Nief Jaar, 'k Wens u ne zalige nievejaar. Dat is een kort refrein, maar ik heb het nog korter gehoord, Boem boem boem, 't jaar is oem! Morgen begint het laatste jaar bij Kempico.
Januari-februari 2011: het verschil met Opel
(Dagboek Stanny) Januari: op het tv-nieuws gaat het over Opel-Antwerpen waar een hoop mensen aan de deur zijn gezet. Zij krijgen een 'rugzak' met allerlei premies. En ze mogen met voorrang gaan solliciteren bij De Post en bij De NMBS. Waarom krijgen wij die behandeling niet? Is dat eerlijk dat arbeiders van een grote fabriek een duwtje in de rug krijgen en wij een stamp onder ons gat? Waarom krijgt een onderhoudstechnieker van Opel een brugpensioen van 1700 euro en waarom is dat bij ons maximum 1300 à 1400 euro? Iets waarvoor we dan nog hard hebben moeten onderhandelen. Januari(2): We beginnen het te begrijpen waarom ze de sluiting al in 2008 hebben aangekondigd. Enerzijds hebben ze eerlijk willen zijn, ons geen illusies willen geven. Anderzijds is het ook een strategie, want intussen zijn al zevenentwintig van de tachtig vaste werknemers weg gegaan, dat is dus éénderde van de werknemers aan wie ze minder afscheidsvergoeding moeten betalen aangezien ze niet tot het einde blijven. Het loont dus om zo vroeg over een sluiting te spreken. In de plaats komen goedkope interims. Veel allochtonen. De kantine ziet soms zwart van het volk. Ik had vroeger niks tegen allochtonen, maar nu komen hier ook een paar fundamentalisten werken. Hun geloof is het enige goede geloof. Ze kunnen niet verdragen dat er voor een verjaardag een fles jenever in de koelkast staat: die wordt in de gootsteen gekapt. Veel spanningen met die mannen. Vorig jaar ging het nog, maar nu de fabriek op zijn laatste benen loopt, zijn er meer conflicten.
Januari (2) De Chef is geen man van de dialoog, hij is direct kwaad en gaat gelijk roepen en tieren. We krijgen veel opmerkingen over het werk en dat we teveel tijd nodig hebben. Allemaal opjagerij. Tegen de interims zegt hij niks, maar de anciens wil hij precies kwijt. In zijn ogen zijn wij de dure vogels. Als we protesteren tegen zijn opmerkingen, dan zegt hij: "er staat geen prikkeldraad rond het bedrijf!" Met andere woorden: bol het maar af als het u niet aanstaat! Al honderden keren heeft hij dat gezegd. Zowel op de werkvloer als in de syndicale vergadering. Gelukkig staan we sterk, ABVV en ACV. Wij spreken vooraf onze standpunten af, wij stemmen onze gitaren, en tijdens het overleg spelen wij altijd dezelfde muziek. Wij veranderen geen noot. De Chef probeert het -verdeel en heers- maar hij kan ons niet tegen mekaar opzetten. Het ABVV heeft maar acht leden, wij hebben er veertig en toch vormen we één blok. De Chef bijt er zijn tanden op kapot.
April-Mei 2011: saucissonneren
April: De Chef kondigt aan dat men in juli-augustus met een langzame afbouw gaat beginnen. Hij spreekt van saucissonneren, dat is sluiten in schijfjes.
Mei: ik ga solliciteren bij een rusthuis. Maar ik krijg te verstaan dat het om een project van zes jaar gaat, "en u bent al 53". Tussen de regels: u bent al te oud.
Juni-augustus 2011: donderslag !
Juni : er komt een nieuwe directeur in Gierle. En de Grote Baas uit Brugge komt op bezoek. Hij is de man van de grote beslissingen, hij is de man die onze fabriek sluit, maar hij is uitermate kalm en correct, dit in tegenstelling tot zijn pionnen (De Chef en de Botsauto) die ons afdreigen en opjagen. Hij zorgt voor financiële tegemoetkomingen die de sluiting moeten verzachten. Hij belooft zelfs een Groot Afscheidsfeest in 2012 aan iedereen die na 2008 het bedrijf heeft moeten verlaten (noot: en hij heeft woord gehouden!) Juni (2): er worden nog extra interims aangenomen. De bazen willen altijd genoeg mankracht hebben zodat de kaasproductie geen vertraging oploopt. Een buitenstaander zou zeggen dat wij in volle expansie zijn! Pijnlijk voor ons om te zien: er is een enorme vraag naar onze kazen, er is ook geld voor extra werkkrachten, waarom moeten we dan dicht?!
18 juli: Donderslag bij heldere hemel. We krijgen te horen dat de fabriek niet gaat stoppen op 31 december, maar dat ze vier maanden langer open blijft. Het komt zelfs in de krant en op de regionale tv. We zijn terminaal, maar ze gaan ons nog eens vier maanden extra aan een infuus leggen. Algemene verwarring. Sommigen hebben al ander werk gevonden en die moeten beginnen op 1 januari 2012. Wat nu?! En waarom moeten we open blijven? Er gaan geruchten dat er iets mis is in de nieuwe fabriek in Moorslede waardoor de sluiting van Kempico vertraging oploopt. Er wordt volop gefantaseerd en gespeculeerd. Die Westvlamingen gaan nog op hun stappen terug komen! Wij gaan open mogen blijven! Honderden keren beginnen we erover aan tafel, we kunnen er niet over ophouden. Eigenlijk zijn wij kankerpatiënten, die leven ook van dag tot dag. In 2008 hebben wij de diagnose gekregen dat we nog vier jaar te "leven" hadden, maar daarom weet ge nog niet hoe ge gaat sterven. De ene dag is er hoop, -de fabriek draait goed, de fabriek blijft misschien open?- , maar de andere dag is alles zwart, we moeten ons geen illusies maken, er is geen licht aan het einde van de tunnel. En zo slingeren wij al vier jaar tussen licht en donker.
Eigenlijk waren we al aan het aftellen naar 31 december en nu komen ineens die vier maanden erbij. Wij zijn een zieke koe die in het stro ligt, wij zijn op sterven na dood, en ineens komen ze tegen onze uier stampen: komaan, vriend, ge moet nog vier maanden uw melk geven!
September-december 2011: koppijn en buikpijn
September: Nog altijd veel onderlinge spanningen. Ook vriendschappen lijden eronder. Zie De Tandem, twee onafscheidelijke collega's, met allebei meer dan twintig jaar dienst. Altijd waren ze samen, alles deden ze samen. Ging de ene schaften, dan schaftte de andere ook. De ene kocht een motor, de andere ook. Hun vrouwen gingen samen winkelen, ze gingen samen op vakantie en nu is die vriendschap kapot. Door afgunst. Omdat de ene dàcht dat de andere een premie meer kreeg dan hem. Het was pertinent niet waar, maar het is nooit meer goed gekomen. Nu draaien ze mekaar de rug, en hun vrouwen spreken niet meer tegen mekaar. De ene is er ziek van geweest, de andere is hier weg gegaan. Vriendschap gedaan.
Oktober: Ik heb te dikwijls koppijn en buikpijn, en ik lig ook nachten wakker, allemaal van de spanningen en de stress. 2011 is het jaar teveel. Niet het werk steekt me tegen, dan wel al die onderhandelingen om gunstige voorwaarden te krijgen voor de collega's. Het gaat over brugpensioenen, afscheidspremies, verbrekingsvergoedingen en outplacement. Ge probeert voor iedereen goed te doen, maar altijd zijn er ontevredenen en moet er bemiddeld worden. 's Nachts in bed doe ik niks anders dan piekeren en wikken en wegen. Als ze mij de uren betalen dat ik 's nachts wakker lig van de fabriek, dat zou nogal een bonus zijn!
November: De onderhandelingen slepen maar aan. Ik kom thuis van het werk en ben nog tot weinig in staat. De gazon afrijden? De gazon interesseert me niet! Met de hond gaan wandelen? Dat zal voor een andere dag zijn! De kinderen vragen van alles? Laat me gerust, ik heb al genoeg aan mijn kop. En zo gaat dat nu al drie jaar. Koppijn, buikpijn, pijn in de lies, pijn in de rug. Naar de dokter geweest, platen genomen, niks te zien, ik mankeer niks. Dan zeg ik wat er allemaal mankeert op het werk. De dokter verstaat het, hij heeft nog 'zieken' van de Kempico.
December: Wat heb ik al dikwijls aan mijn vader moeten denken! En aan al die werkmensen die deze fabriek hebben opgebouwd. Altijd hebben ze gewerkt, altijd hebben ze vooruit gewild om die fabriek groter en beter te maken. En wij hebben dat voortgezet, en ineens valt dat levenswerk aan stukken. Al die arbeid is voor niets geweest. Dat is zo'n ontgoocheling. Ik moet ook aan ons huis van vroeger denken. Al wat daar stond, was het resultaat van de arbeid van m'n vader. En ook bij mij thuis, al wat daar is, dat is met mijn werk in de fabriek betaald. En nu is dat gedaan. Nu spat dat uit elkaar.
31 december -notities van (jh) Eigenlijk zou het vandaag afgelopen moeten zijn met Kempico. Ik rij naar Gierle waar de nieuwjaarszang weer door het dorp gaat. Er hangt mist in de natte straten en de vrouw van bakker P. zegt dat er elk jaar minder gezongen wordt. De ouders worden bang om hun bengels de straat op te sturen, en de traditie neemt af. In café Biljart zijn het De 1000 Klassiekers van Radio 2, met Verdronken Vlinder van Boudewijn De Groot en Who'll Stop the Rain van Creedence Clearwater Revival. De laatste dag van het jaar met zijn onveranderlijke overval van jeugdsentiment.
Januari-maart 2012: wij zijn mijnwerkers
(Dagboek Stanny) Januari: Het jaar gaat gewoon verder: er komen nog altijd schoolbezoeken en rondleidingen alsof er niks aan de hand is. De kinderen zien hoe er kaas wordt gemaakt, maar ze zien niet hoe mensen en hun loopbaan worden gekraakt.
Januari (2) Eigenlijk is dat toch straf dat de bazen u zomaar aan de deur kunnen zetten. Met een leeftijd boven de vijftig, met achtendertig jaren trouwe dienst en met een brugpensioen van 1175 euro. Ik zou willen weten hoe groot hùn pree wel is! Ondank is 's werelds loon!
Zondag zaten mijn twee kinderen en schoonkinderen naar wekelijkse gewoonte rond de tafel. Ze vertellen enthousiast over hun werk en over hun baas en hoe goed ze met hem kunnen samenwerken. Ik moet op mijn tong bijten. Ik gun ze hun jeugdig enthousiasme. Terwijl ik ze eigenlijk wil verwittigen: ik was ook altijd loyaal en vol lof voor mijn bazen, ik had ook altijd ideeën om het werk te verbeteren, maar het brengt niks op: als zij dat willen, dan stampen ze u buiten. Trap dus niet in dezelfde val als ik! Dat zou ik willen zeggen, maar ik zeg niks. Terwijl het toch dikwijls door mijn kop gaat. Ben ik schuldig als ik ze niet verwittig? Of ben ik schuldig als ik hun enthousiasme afpak? Wat moet ik ze zeggen?
Februari: Het wordt tijd dat het gedaan is. De spanningen nemen toe. Er ontstaan zelfs ruzies, wat we vroeger nooit hebben meegemaakt. Mensen zijn ongerust en wantrouwig. Alles wordt nagevraagd en berekend omdat ze denken dat een ander beter af is.
Maart: We weten nu al vier jaar dat de fabriek gaat sluiten, een toekomst is er niet en nog is iedereen braaf en plichtsgetrouw tegenover de bazen. Wij Kempenaars profiteren niet van de toestand, wij werken en wroeten tot de laatste bol kaas. Enige tijd geleden moest de productie van de Fontal (Italiaanse kaas,jh) ineens worden opgedreven. Er moest in de weekends gewerkt worden, en in de normale werkweek werd er om vijf uur 's morgens begonnen in plaats van om zes uur. En wij, brave sloefen, wij deden dat! In april vorig jaar hadden ze dringend een kaasmaker nodig. Ze bellen iemand op. Die is in verlof, maar hij laat zijn verlof voor wat het is, en komt naar de fabriek. Zo hard werken wij, en dat met een C4 in onze achterzak! Ik moet aan een spreuk denken die ik ooit bij een nonneke heb gezien: "Uit de gouden korenaren schiep God de Kempenaren - uit de restant maakte hij de overigen van 't land!" Daar zit veel in. Alleen is er dat feit dat wij veel te braaf zijn, maar wij zijn zo opgevoed. Als er werk is, dan moet er gewerkt worden. Als de baas roept, dan moet ge komen. Dat heb ik thuis altijd te horen gekregen. En dat zit er zo in bij de meesten van ons.
Maart (2) Gelukkig is de familiale sfeer nog blijven bestaan onder de bijna vijftig overblijvende anciens: met huwelijken, verjaardagen en pasgeboren baby's wordt er nog altijd samen gelegd voor een cadeau en de feesteling trakteert op zijn beurt de collega's. Ik speel met zes andere collega's op de lotto. We zijn ermee begonnen toen de sluiting bekend raakte. Als de bazen gokken met hun werkvolk, dan mogen wij ook gokken met ons pree.
Eigenlijk zijn wij mijnwerkers. Als ik die kolenmannen hoor vertellen over hun cameraderie en hoe ze verknocht zijn aan hun werk, dan denk ik: dat was bij ons ook. Gelijk de mijnwerkers zijn wij een ras apart. De Kempico-boys. Hard werken in de fabriek en hard roepen en drinken op café. En één grote familie zijn. Dat zit in uw bloed en dat gaat er niet meer uit.
april 2012: afscheid van de persluchtcompressor
April: eind deze maand is het gedaan. Ik heb achtendertig jaar gewerkt en ik ben op al die jaren geen twee maanden ziek geweest. Ik moet me geen verwijten maken, ik kan zeggen dat ik me heb ingezet voor de fabriek. Ik heb me nooit op de ziekenkas laten zetten om het wat rustiger aan te doen. Want zo zijn er hier ook, veertig jaren dienst, en zeker vijf jaar geprofiteerd van dop en ziekenkas. Toch voel ik me slecht: ik had me het einde van mijn loopbaan wel anders voorgesteld. Ik had nooit kunnen denken dat ze ons na zoveel jaren dienst zo konden afdanken. Als vuilbakken worden we aan de deur gezet, als afval worden we op het stort van de economie gegooid.
April (3): Twee jonge collega's gaan op onze laatste dag een barbecue organiseren. Iedereen kan inschrijven voor tien euro. Op het menu: varkenssaté, varkensworst, varkenshamburger, zo zullen er wel geen allochtonen komen. De vroegere directeur en De Botsauto schrijven zich ook in. Groot kabaal in de kantine: hoe durven ze?! als die komen, dan breken we het kot af! Eén jonge collega gaat zeggen dat ze niet welkom zijn. Ze vragen hun geld terug. Dat is het verschil. De mannen met de schone pree vragen hun geld terug, en een werkgast die inschreef maar die verhinderd is, die heeft ons het geld laten houden: drink maar iets op mijn kosten!
Dinsdag 24 april: Om tien voor één rijdt de laatste tankwagen binnen. Het is de laatste melk die hier gelost wordt.
Woensdag 25 april: In de vooravond hebben we onze laatste bak kaas gemaakt.
Donderdag 26 april: Alle leidingen worden leeg gemaakt.
Vrijdag 27 april: Alle machines worden afgesloten. Op die machines staan urentellers die aangeven wanneer het volgende onderhoud moet gebeuren. Dat is een routine, ik kijk nooit naar die geheugentellers, en nu sta ik ernaar te kijken. Want er komt geen volgende onderhoud meer. Ik heb u voor de laatste keer onder handen gehad, jongen. Zo spreek ik tegen de afromer. Laatste keer dat ik u vast pak, man! Zo spreek ik tegen de persluchtcompressor. Dat zijn maar onderdelen, dat zijn maar machines. Maar ik heb ze jaren gekend, met hun kuren en humeuren. Ik was in zekere zin hun vader. Naar mij luisterden ze want ik wist hoe ik ze moest behandelen, ik wist hoe ik ze moest aanpakken. En zo loop ik langs die machines, en elke handeling is voor het laatst. 't Is geen fabriek meer, 't is een sterfhuis.
De regionale tv RTV komt filmen. Ze vragen of ik het licht uit wil doen en de pneumatische deuren wil sluiten. Ik neem die schakelaars vast en dat pakt mij. Mijn keel gaat dicht. Ik krijg het kwaad. Met een hele ploeg gaan we op café. Ik doe mijn werkkleren niet uit, in overall en op werkschoenen ga ik naar Café Den Eik, iets wat ik van m'n leven nog nooit gedaan heb. De rest van de dag mij vol troost gegoten. Mijn boterhammen niet opgegeten. Ze later aan de hond gegeven.
(Einde dagboek.)
Waarheen leidt de weg
Maandag 3O april is de allerlaatste werkdag. Aan de ijzeren poort van de fabriek hangen de werknemers hun 'souvenir': een rugzakje met hun voornaam en het aantal jaren dienst dat ze hebben. Vandaag is het barbecue. De tafels zijn gestapelde paletten met een blad van karton. De baas heeft geen vrijaf gegeven, iedereen heeft compensatie-uren moeten opsparen of verlof moeten nemen om hier aanwezig te kunnen zijn. Op de parking staan de twee vrachtwagens die voor de laatste keer met kaas naar Italië zullen rijden. Robert en Fernand zijn de chauffeurs, ze pendelen al meer dan twintig jaar tussen Gierle en het zuiden. Fernand zegt het stil, hij heeft geschreid toen hij hoorde dat Kempico dicht ging.
lse met negentien jaar dienst zegt wat haar ongerust maakt, ze is niet de enige: "Hoe zal dat met ons verder gaan? Al zolang dat wij samen zijn. En zoveel dat we samen hebben meegemaakt. Eerst trouwden we. En dan waren we in verwachting. En dan waren er de klein mannen die geboren werden. En altijd dat we meeleefden met mekaar, wij kenden niet anders. En nu moeten we ander werk gaan zoeken en nu gaan we overal de nieuwe, de buitenstaander, de indringer zijn. Dat gaat lastig zijn. "
Met krijt schrijven de werknemers hun gram tegen de bazen, maar op de bakstenen muur staat ook dikwijls: Ik Was Hier Graag. En dan is het vier uur en komt Diego het terrein op, een doedelzak onder de arm. Hij speelt Amazing Grace, beter bekend als Waarheen Leidt De Weg? En niks zo toepasselijk, niks zo weemoedig als die sleperige klaagtoon op dit fabrieksterrein dat er straks verlaten zal bijliggen. Ogen krijgen tranen en camera's komen boven. En dan vertrekken Fernand en Robert en ze krijgen een "erehaag zoals bij het einde van Sabena": met druklansen wordt een watergordijn gespoten boven de trucks. De twee chauffeurs halen hun hand niet meer van de claxon. Diego speelt "Ik zeg u geen vaarwel, mijn vriend".
Iemand schrijft met grote krijtletters "Kempico Forever".
70 jaar na 1953: toen de zee kwam en mensen wegdreven op hun dak
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 voltrok zich één van de grootste natuurrampen in het Europa van de 20ste eeuw. Door een combinatie van een orkaan en springtij kwamen grote delen van Nederland en België metershoog onder water te staan. In Nederland verdronken 1836 mensen; in België 22.
In die stormnacht ben ik geboren. Het maakte van jongsaf een diepe indruk: ter wereld komen terwijl dichtbij bijna tweeduizend mensen van de wereld verdwenen.
Het was ook de reden dat ik als jonge journalist een reportagereeks over natuurrampen maakte - in 1989- en het eerste stuk ging over de watersnood van 1953.
Ik sprak met overlevenden wat toen nog "nieuw" was. Het eerste boek met uitvoerige getuigenissen (“De ramp, een reconstructie” van Kees Slager) verscheen pas in 1992.
Wie de ramp van ‘53 meemaakte , had jarenlang gezwegen. Omdat élke familie wel slachtoffers had en omdat huis en dorp moesten heropgebouwd.
Pas na 35 jaar begon de oudere generatie te spreken: over het verdriet, het gemis en alle trauma's die waren weggestopt.
Humo maart 1989 © Jan Hertoghs - onderaan de reportage nog een link naar m’n andere stukken over de watersnoodramp
"Buurman! Dit stuk hout drijft niet genoeg. Ik moet verdrinken.”
De storm kwam van de Britse eilanden. Aan de Schotse kust had de wind al een derde van het bosbestand geknakt en pieken tussen 120 en 180 km per uur gehaald. Op de Ierse Zee woedde een razende sneeuwstorm. De ferryboot "Princess Victoria" kapseisde, de golven eisten 139 doden. Vanuit het noord-noord-westen beukte de orkaan tegen de Noordzeekust. Over een lengte van 1000 km werd het zeewater opgestuwd. De stormvloed hoopte zich op in de trechter van de Nederlandse, Belgische en Engelse kust; het was bovendien springtlj. Eén kubieke meter water weegt duizend kilogram. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 kraakten miljarden kubieke meters water tegen de kust van Nederland. Men sprak van een "lawine" van water, "de zee ging scheef staan tegen de kust".
Bram De Krom woont langs de oude weg tussen Tholen en Halsteren. In 1953 was hij twintig jaar.
«31 januari was een gewone zaterdag, maar het stormde al flink. Met vader hadden we bij Bergen-Op-Zoom een houtwal gehakt, het dunne mutsaardhout lag hoog op de kar gestapeld, en de paarden moesten zich schrap zetten tegen de wind om vooruit te komen. 's Avonds was er op de radio sprake van gevaarlijk hoogwater en iemand aan tafel vroeg wanneer het hoogtij was. Vader heeft toen nog gezegd "Wat is er? Moet je gaan zwemmen?
Om halftwaalf zijn we gaan slapen en om halfvijf zijn we wakker geworden van geklop op de vensters, een vrouw riep "Watersnood ! Watersnood !" Dat was de vrouw van de dijkbaas, die man had heel de nacht de dijken in de gaten gehouden. Vader zei dat we alvast de paarden moesten inspannen, dan konden we nog wegrijden als het water kwam. lk haalde de paarden van stal en terwijl ik het tuig om hun nek wilde hangen, sloeg het water kniehoog tegen mijn benen. Dat water was er ineens, dat was een suizen en een blinken, dat schoot naar alle kanten. ik heb de paarden losgelaten, die galoppeerden de nacht in en ik ben met moeite nog binnenshuis geraakt. We zagen de brandweer voorbijrijden, die probeerden met hun wagen voor de golf uit te blijven, maar het water liep gelijk met de wielen. Langs de weg liepen ook twee moeders met een kinderwagen, de brandweer is gestopt, heeft nog geprobeerd om ze op de wagen te tillen, maar het water sloeg al met zo'n kracht dat de twee moeders en de twee baby’s voor hun ogen verzwolgen werden, samen met een brandweerman.
Het water stond hier twee meter hoog, de varkenshammen aan de zoldering hingen half in het sop. Wij zaten boven aan de trap te kijken hoe het water trede voor trede omhoogklom. Soms zakte het ineens twee treden, dat was weer een dijk die brak, weer een polder die volliep, dat nam even de druk weg, maar al vlug begon het stijgen opnieuw. Toen brak de trap af met zo'n gekraak dat we dach-ten dat het huis eraan was. Dat waren van die momenten, nou, dan werd er hardop gebeden: weesgegroet en onzevader.
Tegen acht uur 's morgens zagen we de eerste bootjes uit Tholen komen. Het gezin van mijn oom en mijn tante, met oma en de kinderen is in zo'n mosselschuit gestapt. Ze voeren voorbij en ze riepen nog : "Wij zijn weg, hoor!" Nou, onderweg is die boot op een paal gestoten en gezonken."
Zijn vrouw: «Toen oom zag hoe iedereen verdronk, dacht hij : ik laat mezelf ook maar zakken, maar toen hoorde hij ineens zijn dochter roepen "Vader! Vader!" en dat heeft hem weer de kracht gegeven om naar iets te grijpen en boven water te blijven. Oom leeft nog, samen met een dochter en een zoon, maar drie andere kinderen, zijn vrouw en oma zijn verdronken.»
De Krom : «Om negen uur 's morgens zijn ze iedereen komen halen met de boot, maar vader, mijn oudste broer en ik zijn pas om vier uur weggehaald. Die schipper van dat motorbootje kwam langszij en zette een ladder recht in zijn boot tegen onze dakgoot. Toen het dakvenster te smal bleek voor mijn vader, rukte ik die vensterstijlen met mijn blote handen uit het dak en trapte de planken met mijn voeten kapot, tot ie erdoor kon. In zo'n omstandigheden ken je je eigen kracht niet. Ons bootje is dan naar de boerderij van de buren gevaren, daar hebben we nog vijf mensen geladen, en daar is de volle omvang van de ramp plots tot me doorgedrongen. Achter hun huis stond een grote perenboom en daar hing een lijk in.
Omdat de motorboot overladen was, zijn mijn broer en ik met twee schippersjongens in een roeibootje gestapt dat met een touw achter die sloep hing. Het water deinde geweldig, we gingen als een dobber over de golven. Plots ging het mis, de motorboot botste tegen een huis, ze gooiden ons los, de lijn weg, en wij dreven met de stroming tegen een ingevallen schuur. Het water zoog en trok aan onze boot, maar gelukkig zijn we daar weggekomen. Een schippersjongen zat aan het roer, een tweede roeide wat ie kon, ik zat plat op mijn knieën en trok mee aan de riemen en mijn broer hoosde zonder ophouden. Zo zijn we toch aan wal geraakt.
De eerste keer dat we terug in ons huis sliepen, dat was na een paar maanden, nou, dat was wel eng, je hield altijd maar die trap in de gaten, daar waar het water gestaan had. Maar dat gaat over. De mensen die aan die ramp iets hebben overgehouden, zijn meestal mensen die met schuldgevoelens zitten omdat zij alleen het er levend vanaf gebracht hebben. Zo is er een boer die niet meer met de tractor op de weg durft, die ziet overal gevaren.»
Zijn vrouw: « Die man heeft heel zijn familie zien verdrinken en toen er ineens een deur aan kwam drijven, sprongen hij, zijn vader en zijn broer met een laatste krachtinspanning naar die reddingsplank. Hij had ze. Zijn vader en zijn broer verdwenen in de golven. Dat schuldgevoel, als enige te overleven, is blijven knagen.»
Bengelend onder een "hélicoptère"
Jan Huizer woont alleen op een boerderij, een eind buiten Oude Tonge. In dat dorp overleefden 300 van de 3000 inwoners de ramp niet.
«Zaterdag stormde het de hele dag. Om negen uur 's avonds ben ik de beesten gaan voeren. Normaal komen de koeien overeind wanneer ze je zien binnenkomen, maar nu stonden ze al recht, en maar opgewonden draaien met die koppen, en maar rukken en schurken aan de ketting. Die avond waren we met zeven thuis: moeder, drie broers, twee zussen en een verloofde van een broer. Rond elf uur zijn we naar bed gegaan, maar niemand kon slapen. De wind huilde zo om het huis, dat we van lieverlee een aantal bedden en matrassen naar beneden gedragen hebben, we vertrouwden het niet onder het dak. Ik heb heel de nacht niet geslapen, mijn kamer lag dichtbij de schuur en daar stond de wind pal op: dat suisde zonder ophouden, net een ouwe locomotief die stoom afblaast, zo'n hoog en schril geluid was het. Om vijf uur hoorde ik plots water onder de vloer stroelen, ik sprong uit bed en wilde met mijn broers naar de stal lopen om de beesten los te snijden, maar het water pakte ons bij de benen, we hebben moeten spartelen om terug binnen te geraken.
Op de vliering zat de rest van de familie rond een kannetje melk en een petroleumlantaarn. Eén bonk angst was het daar, ik dacht niet minder of we zouden allemaal verdrinken. En heel de tijd dat kraken van die orkaan en dat brullen van de koeien die in doodsnood verkeerden! Dat is erg voor een boer, zijn dieren horen sterven en niks kunnen doen.
Zondag is de storm gaan liggen, maar pas maandag hebben we voor het eerst mensen gezien. Twee keer is een watervliegtuig vlakbij geland, maar ze konden niet bij onze voorgevel komen omdat er jonge boompjes in de weg stonden. Die piloten draaiden een paar cirkels rond het huis, schoven het raampje open, staken hun duim op en vlogen weg. Alsof ze wilden zeggen wij gaan hulp halen. Maandag-avond is de hélicoptère gekomen. Ik had zo'n tuig nog nooit gezien. Eerst hoorde je dat geluid; heel anders dan een vliegtuig, en toen zag je dat kleine ding komen aanvliegen. Altijd maar lager en lager tot boven het huis. Uit de buik kwam een kabel en een stangetje naar beneden, tot voor het zoldervenster. Eén voor één gingen we op de vensterbank zitten, één voor één ging het omhoog en één voor één werden we naar Oude Tonge gebracht. Bij mijn moeder liep er iets mis, die was te zwaar, dat mens woog wel 100 kg. We zagen hoe de kabel schokte en schokte, maar ze geraakte toch boven, ik zie haar benen nog buitenboord hangen terwijl de helicopter naar het dorp vloog.
Na mijn moeder was ik zelf aan de beurt. Bleek dat het motortje van die takel verbrand was door het overgewicht van mijn moeder, ze kregen me niet omhoog ! Om me terug te laten zakken was het al te laat, het toestel zwenkte a! weg. Daar bengelde ik aan die kabel, vier meter onder de helicopter en zestig, zeventig meter boven het water. De wind benam mijn adem, er sloeg een sneeuwbui in mijn gezicht, het leek uren te duren voor ik eindelijk op de begane grond werd afgezet.»
Afgesneden van de buitenwereld
Jan Huizer behoorde tot de bijna 40% getroffenen die meer dan 24 uur geïsoleerd hebben gezeten; haast 30 zaten tussen 6 en 24 uren vast. Uit een enquête onder 900 geëvacueerden bleek ook dat 66 % al die tijd op zolder vertoefde, 25 % zat urenlang op het dak, in een boom of in een andere benarde positie. Amper 6% van de geteisterden kon vrijelijk door het huis gaan.
Dat duizenden mensen een etmaal lang van de buitenwereld afgesneden waren, had te maken met het compleet verbreken van alle telefoonverkeer. Een eiland als Schouwen-Duiveland werd daardoor bijna tot maandagmiddag door de overheid in Den Haag over het hoofd gezien. De ware omvang van de ramp drong ook pas maandag door. Op zondagavond telde men officieel 58 doden, maandagmiddag waren het er ineens 394.
De eindbalans kwam op 1836 slachtoffers, een derde van hen was geen 20 jaar. 200.000 stuks vee verdronken, meer dan 200.000 ha land overstroomden. Tienduizenden huizen waren wég, 70.000 daklozen ' werden geëvacueerd. De schade beliep 1,3 miljard gulden (ca. 650 miljoen euro). In België bedroeg de schade 2 miljard Bfr en kwamen 22 mensen om, daarvan acht in Oostende. In de Antwerpse polders raakten honderden gezinnen geïsoleerd na doorbraak van de Scheldedijken. In Vlassen-broek (bij Dendermonde) zaten tientallen mensen uren op hun dak. In Groot-Brittannië verdronken in totaal 504 mensen.
"Het Is een verloren zaak!"
Zeeland. De lucht is grijs. Moet hier grijs zijn met al die meeuwen en kilometers hoogspanning. De horizon is gemaakt van dijken, met hogerop een vage vangrail van bomen niet veel groter en sterker dan lucifers. Verder, zover het oog kan zien, gras en omgeploegd land. Midden in dat land staan huizen, stenen boten, gezonken in de grond Er is geen mens te zien.
Van het dorp Stavenisse stonden na de ramp nog maar enkele huizen overeind. Van de 1700 inwoners verdronken er bijna 200. Bram Smits, lange tijd wethouder van het dorp, wijst door het raam waar het allemaal gebeurde.
"Dit jaar is het een mistige januarimaand, wel, januari 1953 was dat ook, dagenlang hing de mist stil over het land, het had iets beklernmends. Maar zaterdag 31 januari ruimde de stormwind de lucht en was het mooi en helder, met tussendoor buien. Toen ik 's middags naar het hoogwater in het haventje ging kijken, lag de veerboot van Tholen naar Schouwen-Duiveland zo hoog dat hij met de boeg boven de dijk uitstak, wat vreemd was, normaal zag je enkel de tuigage.
s Avonds waren mijn verloofde en ik kennissen gaan bezoeken en toen we terugkeerden over de dijk, kwam de wind met stoten over de weg, er lagen al dakpannen en stukken schoorsteen op de grond.
Ik heb mijn verloofde thuisgebracht en ben zelf naar huis gegaan, ik woonde alleen met mijn moeder op de Stoofdijk, in een boerderijtje. Ik ben op bed gaan liggen, hoogstens een kwartier, langer hield ik niet uit, het bed schudde, de vloer schudde, het huis schudde, zo hevig rukte die wind. Ik kleedde me weer aan en ben naar het haventje gegaan. Het was middernacht, normaal zou het laagtij moeten zijn, maar het water stond op het peil van hoogtij. We stonden met een paar mensen naar dat water te kijken en de dijkbaas maar zijn handen wringen: "Nog nooit beleefd I Nog nooit beleefd!" Via de brandweer hebben we de sirene laten loeien en velen hebben toen gedacht "Wat een nacht. Zo stormen, en nu nog brand ook." Er kwamen meer mensen kijken, maar van echte onrust was nog geen sprake, het water was wel eens meer over de dijk gekomen. De dijkbaas en zijn manschappen hadden ondertussen een taxi opgebeld en zij reden rond de polder om de dijken te bekijken. Die taxi is teruggekomen, ik heb die man zien uitstappen en hij zei "Het is een verloren zaak. Het water spoelt al over de kruin."
”In het haventje zelf liep het water langs drie kanten uit de havenkom. Maar opeens, rond halfvier, zakte het water en veel mensen zijn naar huis gegaan, gerustgesteld, onwetend dat het een polder was die vol water liep en die zo de druk van de haven haaide. “
Oh, God, help me!
“Om vier uur was het water er weer en toen was er geen houden meer aan. Een paar ooms en een paar kennissen hadden ondertussen de koeien, de paarden en de varkens van stal gehaald en vastgemaakt aan een oude schuur op de Stoofdijk. Ons huis was dus leeg, moeder zat op een zolder bij de buren, ik stond buiten, keek nog een laatste keer om naar ons huis en zag nog licht branden in de schuur. Hoewel het water vlakbij was, liep ik terug om het licht uit te doen. Je wilde geen kortsluiting in huis met al dat water, maar eigenlijk riskeerde ik mijn leven. Want op de tijd dat ik door het huis was gelopen om de schakelaar om te draaien, kraakte er een vloedgolf langs de schuur die mij de terugweg versperde. Amper zeven meter was ik gescheiden van de dijkberm, maar het waren zeven meters woeste zee. "Dat haal ik niet", dacht ik, "hier kom ïk niet door." Maar ik moest en ik zou naar die dijk en met een schreeuw "Oh, God, help me!" sprong ik in het water. Even kreeg de stroming mij in haar greep, maar klauwend onder water kreeg ik ineens gras te pakken — gras van de dijk! — en ik ben op het droge geraakt. Dat was waarlijk een wonderbare redding. Pas dan drong het ook tot mij door dat er iets verschrikkelijks gebeurd was, dat er waarschijnlijk mensen verdronken waren. Op dat ogenblik viel ook de straatverlichting uit, dat vond ik beangstigend, geen licht meer op straat, geen licht meer in de huizen, alles aartsdonker.
U bent met de auto een viersprong gepasseerd, daar stond ik toen. En daar stond ook mijn verloofde. Met een kussensloop in d'r handen en daarin staken twee broden en een nieuw tafellaken. Kijk, dat neemt een mens mee op zo'n reddeloos moment!
Op die plek stonden ook het vrachtwagentje van de molenaar en de taxi van de dijkbaas te keren en te draaien: waarheen, waarheen?!In de lichtbundels van die voertuigen zagen we het ene huisje na het andere weggeslagen worden. Dat was geen water meer, dat was een moordende golf. Ik heb mensen gesproken die de vloedgolf over de dijk hebben zien breken. In één keer over een lengte van drie kilometer! Een muur van wit schuim moet het geweest zijn, wel drie me-ter hoog! De dijken zijn eigenlijk niet gebroken, ze zijn overspoeld, van binnen uitgeloogd en ingevreten, en dan pas is de kruin stukgebroken. Heel dat buurtschap is toen verdwenen op één huis na. Tweeënveertig mensen zijn er in dat dorpshoekje verdronken. Ik heb een vrouw met haar kinderen in de hanebalken zien hangen en die hoorde je in doodsangst gillen boven het gebrul van die storm. Tot het water hen wegsleurde.
Beelden van Zadkine stonden moeders daar
baby's boven de springvloed uit te beuren.
Zonen zagen hun vaders medesteuren;
wat wordt een ouder in ie handen zwaar;
de schuren van de boerderijen scheuren.
(uit "Watersnood" van Gerrit Achterberg)
"Ik moet verdrinken..."
»Zelf moesten we toen ook weg van die viersprong, want je zag de berm onder je voeten afkalven. Ik ben dan naar het schuurtje gelopen waar onze dieren vastgemaakt waren en daar op het zoldertje gekropen. Ik zat nog maar net boven of de achtermuur sloeg onderuit en met die golf water kwamen er varkens en stro en tafels en stoelen onder me doorspoelen. Dat waren dieren en huisgerei uit het dorp. Die stroom van beesten en meubels hield maar niet op, naar mijn gevoel heeft dat een uur geduurd. Allicht was het niet zo lang, maar als je angst hebt, schijnt er geen eind aan te komen, tijd wordt eeuwigheid. Toen ik merkte dat ons paard niet meer tot aan zijn middel maar slechts tot halfweg zijn poten in het water stond, laag genoeg om er met mijn laarzen door te waden, heb ik de schuur verlaten. Ik liep enkele meters, plompte plots in een gat en tegelijk pakte iemand me ruw bij de schouders "Bram ! Bram! Heb je mijn vrouw en mijn jongen niet gezien? Dat was een oom van me. Ik wist niks van beiden, maar ik voélde gewoon dat ze verdronken waren. Een heel benauwend voorgevoel dat later bleek te kloppen. » Ik ben dan tot op het zoldertje bij mijn schoonvader geraakt, waar ik droge kleren heb gekregen. Daar zaten we met zo'n dertig mensen. Elkeen tenvolle doordrongen doordrongen van het feit dat we ons op een plek bevonden waar eigenlijk geen ontkomen meer was. Als je toen naar de gezichten van de mensen had kunnen kijken, dan zou je de doodsangst hebben kunnen aflezen. Je zat daar samen met allemaal mensen die kort tevoren familieleden, vrienden, kennissen of buren hadden zien verdrinken. Mensen die ook zelf de dood in de ogen gekeken hadden. Mensen die op een mum van tijd overvallen waren door bruut watergeweld, door een kracht en een macht die ze niet voor mogelijk hielden. "Laten we nog maar eens uit de bijbel lezen", werd er gezegd. En een van de verhalen die werden voorgelezen, was het verhaal van Jona die in een storm wordt opgeslokt door een walvis, maar Jona wordt gered. Ja, er is die nacht hárd gebeden !»
“Maar hoe klein en nietig de mens ook is, de wil om te overleven was heel groot. Kinderen en volwássenen hebben uren in dunne, doornatte kleren op een dak gezeten of half in het water gestaan en toch is niemand nadien ziek geworden. Op zo'n ogenblikken schijnt de mens psychisch én fysiek zoveel weerstand te kunnen op-brengen, dat hij die ontbering kan verdragen. Mensen van tachtig jaar die geen drie stappen op een trap konden zetten, kropen tot in de nok van hun dak! En dar zaten ze, op de dunne rand tussen leven en dood, want terwijl zagen ze hun buren verdrinken. Intussen hoorden ze hun buren verdrinken. "Buurman, ik heb een stuk hout dat drijven kan, maar het is te klein, ik moet verdrinken!" Ja, een hoop mensen waren er zich héél bewust van dat ze verdronken.
Met zijn rug dwars door het dak
» Ginds staat een oude boerderij. Die boer is vorig jaar gestorven, hij was 92 jaar. Zijn verhaal wil ik wel vertellen, Die boer hoorde vanuit zijn alkoof water lopen, stapte uit bed en kreeg natte voeten. Hé, dacht ie, het aquarium met de tropische visjes loopt leeg. Daar zat 350 liter in. Toen hij besefte dat het vloedwater was, bracht hij zijn gezin in veiligheid en ging in de keuken nog wat eten halen. Maar ineens sloeg het water de voordeur eruit en duwde de keukendeur dicht. Die boer was sterk als een beer, maar hij kreeg met geen geweld die deur meer open, Toen versplinterde het water de ramen, spoelde binnen en sleurde zijn onderbroek van zijn lijf. Hij kroop eerst op tafel dan bovenop een kast, maar het water stuwde hoger en hoger. Op die kast lag een groot broodmes en met dat mes is hij in het gebinte beginnen kerven van het dak dat schuin boven de keuken uitliep. Toen de planken her en der doorgekerfd waren, is hij gebukt op die kast gaan staan, hij heeft zijn rug gekromd tegen dat dak en is met zijn volle opwaartse gewicht beginnen duwen tot de panlatten het begaven en de dakpannen wegrolden. Met zijn rug heeft hij een gat in het dak gebroken! In zijn slaaphemd zat ie op het dak, en nog altijd dreigde het water, hij moest alsmaar hoger kruipen. Uiteindelijk is hij over de nok geklommen en heeft hij zich in de schuine "wig" tussen het dak en de schoorsteen klem laten vallen, hij kon niet meer. Pas 's morgens vond hij weer wat kracht om daar weg te geraken. U kan zich het weerzien met het gezin wel voorstellen! Kijk, dat is één van die ontelbare verhalen over hoe mensen handelen uit lijfsbehoud. Je denkt niet meer, je vraagt je niks meer af, je handelt nog alleen. Puur impulsief. Anderen zijn dan weer verdronken omdat ze puur in paniek weggevlucht zijn, vaak náár het water toe! En man die veilig en wel in de kerktoren zat, haalde het bijvoorbeeld in zijn hoofd om het klokkenzeel op te halen en zich met dat touw op het dak van de kerk te laten zakken. Dáár ging ie zitten, in regen en wind! Overal gebeurden vreemde dingen. In de dorpsstraat werd een man "zittend" meegesleurd door het water. Ooggetuigen die hem zagen voorbijkomen,vroegen zich af hoe hij het klaarspeelde om tegen die snelheid en tussen al dat wa-ter recht te blijven op zijn fiets, maar hij zat niet op zijn fiets, hij zat half in, half op het water!
En dan had je de kinderen, die beseften amper wat er gaande was. De kleinsten van een jong gezin dat ronddreef op een dak, begonnen na een paar uren te huilen : "Wanneer mogen we nu naar bed ?! Zo'n peuter ziet dat water niet, het denkt, het is nacht, ik wil slapen in mijn bedje."
In het boek "Februari-ramp" beschrijft J.E. Eelemers het gedrag van kinderen tijdens de ramp. Wanneer de ouders kalm bleven, bleven de kinderen ook kalm. Wanneer de ouders opgewonden deden, raakten de kinderen ook overstuur. Hoewel er ook gevallen bekend zijn van volwassenen 'die de ramp niet konden of wilden vatten ("Ik ging op bed liggen en wilde het water niet meer zien."), waren het vooral kinderen tussen zes en tien die zich van geen kwaad of gevaar bewust waren. "Mijn zoontje van zes stond voor het raam te lachen als er kadavers van koeien voorbijdreven. Kijk die koe eens dik zijn, lachte hij." Andere kinderen amuseerden zich met ronddrijvende voorwerpen of konden met moeite weerhouden worden van in het water (twee meter diep!) te spelen. De ramp leek zich buiten hun blikveld af te spelen. Pas wanneer ze iets van "hun wereld" verloren zagen gaan, beseften ze iets van het gebeuren: "Mijn jongste dochtertje huilde het meest toen ze een pionnetje van Mens Erger Je Niet weg zag drijven."
"Ik wou dat ik dood was !"
Bram Smits: « Om negen uur 's morgens luidden de klokken. Hé, dacht ik, het is zondag vandaag. Daar had ik nog niet eerder bij stilgestaan. Normaal zat het dorp dan in de kerk. Maar nu zat het dorp her en der verstrooid op zolders. Mensen dreven nog rond op wrakhout. Een man hield zich staande bovenop een hooiopper die geschraagd werd door vier staken. Dat was de man van wie ik de vrouw en de kinderen uit de hanebalken in het water had zien verdwijnen. Die hooiopper stond scheefgezakt in het woelige water, dat houten dakje golfde onder de deining, daarop zat hij te wiebelen.
De dubbele inrijdeuren van een schuur hebben we op elkaar gespijkerd, en met een hoop touw wilden we dat "vlot" in zijn richting laten drijven, maar het lukte niet. Pas 's middags raakte ie daar weg.
Waar je rondkeek vanop de dijk zag je mensen op het dak zitten of uit het dakvenster leunen, zwaaiend met vlaggen en met lakens. Maar je kon niks doen, je kon ze niet bereiken. Pas tegen zondagavond, het schemerde al, kwam er een vliegtuigje over: ons eerste contact met de buitenwereld! Vijftien bange uren waren toen verstreken en het was weeral nacht, een nacht vol onzekerheid. Ik weet dat ik op een stoel zat en dat ik heel goed besefte dat er niemand in heel Nederland, niemand op de hele wereld tenzij God in de hoge hemel, van ons lot afwist. Dat gevoel had ik heel sterk.»
"Maandagmorgen 2 februari scheen de zon en kwam de hulp op gang. Vliegtuigen gooiden voedselpakketten, jerrycans met water en rubberbootjes uit. De meeste rubberbootjes dreven naar niemands-land, maar op een dijkje bij een boerderij zag ik een man alléén in zo'n bootje stappen. Vreemd was dat, want op die boerderij zaten meer mensen. Dat rubberen ding vlood met de stroming, tolde met de wind mee, schoot met een vaart door een bres in een dijk en kwam toen in een luwte stil te liggen, tegen een dijk waar het vol wrakhout, meubels, lijken, dieren en stroschoven lag. Waggelend kroop hij op de dijk, wij liepen ernaartoe. Zijn handen sloeg ie in elkaar, zijn hoofd was één meelijwekkend schudden: "Mensen, men-sen, ik leef nog, maar ik wou dat ik dood was! Ik heb mijn twee jongens van mijn rug moeten gooien!" Hij was weggespoeld, terwijl hij een zoontje van dertien aan de hand hield en een zoontje van zes op zijn schouders droeg. Ze waren weggelopen voor het water, maar de vloedgolf haalde hen in. De vader voelde hoe de oudste jongen uit zijn hand werd gerukt, het baasje riep nog, maar toen was het al weg. Twee stappen verder schoot die man de dieperik in, in een vijvertje naast een boerderij. "En toen heb ik mijn eigen kind van mijn hals moeten losmaken Mijn eigen kind! Ik wou dat ik dood was! En mijn vrouw is verdronken 1 En mijn dochter is ook verdronken!" Wij wisten dat beiden nog leefden, wij zegden dat ook, maar het drong niet tot hem door, hij bleef maar herhalen hoe hij die ene jongen had losgelaten en die andere van zijn schouders had getrokken om zichzelf te redden. Blijkbaar was hij uit wanhopige doodsverachting alleen in dat rubberbootje gestapt.
Die boerderij waar hij vandaan kwam, heeft nog uren staan waggelen op haar muren. Verroeren durfden ze zich haast niet op hun boerenzoldertje. Toen die mensen gered werden, vertelden ze dat er 's nachts een koe was aangespoeld in de huiskamer. Dat beest wilde ook zijn vel redden en kwam de trap opgekropen. Kan je voorstellen, dat huis staat daar te dobberen en dan komt er nog zo'n gevaar opzetten. Ze hebben dat beest met een spade de hersens moeten inslaan.
Wég van die plek
"In mijn familie zijn 18 mensen omgekomen. Onder andere een nichtje van dertien. Moeder had haar opgedragen bij de buren een handje te gaan helpen en ze is nooit meer weergekeerd. Een niet te stelpen verdriet was dat, je dochter wegsturen om elders te gaan helpen en dáár verdrinkt ze. De zelfverwijten die die moeder zich maakte! Ja, het was een verschrikkelijke nacht en er gebeurden verschrikkelijke dingen. Neem dat boerderijtje in de polder dat in brand gestoken was na de aftocht van de Duitsers in '45. Die mensen hadden recht op oorlogsschadevergoeding, maar het had zeven jaar geduurd voor hun huis hersteld was. Zeven jaar hadden ze in een ellendig noodwoninkje gewoond en eindelijk, op vrijdag 30 januari, waren ze feestelijk en blij in hun nieuwe boerderij getrokken. Eén nacht hebben ze er kunnen slapen! De nacht daarop is het huis verwoest en zijn ze allemaal verdronken, op één zoon na.»
Maandag 2 februari kwamen de eerste vissersbootjes aan en de mensen stapten als blind op die mosselscheepjes. Stonden daar op dat open dek met amper een jutezak over hun schouders, rillend onder de sneeuwbuien: als ze maar wégkonden, wég van die plek! Maandagavond is ook een groot schip uit Rotterdam aangemeerd, de "Crescendo". Honderden mensen zijn meegevaren, opeengepakt in een groot ruim vol stro en brancards. lk weet nog hoe ik naar beneden keek en hoe weldoend het voor de ogen was weer eens elektrisch licht te zien. Vreemd genoeg wilde ik niet mee. Hoe doods het dorp ook was, het scheen mij tegen te houden. Met nauwelijks tien mannen zijn we daar gebleven. Tot donderdag. Toen zijn we meegevaren met een boot die het laatste nog levende vee kwam weghalen. Voor het eerst voelde ik weer warmte. Vijf dagen had ik in natte en kouwe kleren rondgelopen, niks was droog, alles wat je vastpakte was nat, op geen enkel bed kon je gaan liggen, dutten deed je op een stoel. Maar ik zei het al, een mens kan veel hebben in zo'n benarde omstandigheden.»
Een stroom van hulp
De "golf" van vrijgevigheid die deze nationale ramp losmaakte, was geweldig groot. Op 6 dagen tijd beschikte het Rampenfonds al over 17 miljoen gulden. Er stroomde zoveel geld binnen dat de bankjes en muntstukken in grote vuilnisbakken verzameld moesten worden. Op een bepaald ogenblik vreesde de overheid zelfs dat het onttrekken van al dat geld aan andere uitgaven "kon leiden tot een ontwrichting van de nationale economie". Ook vanuit het buitenland kwam massale hulp. Denemarken verzamelde op enkele dagen 7 miljoen gulden aan hulpgoederen. Toen er een oproep kwam om kruiwa-gens, had men er op enkele uren honderden bij elkaar. Schoolkinderen reden de wagentjes in triomfantelijke rijen naar het station van Kopenhagen. Na drie dagen vroeg het Rode Kruis al om de vloed aan kleren en meubelen stop te zetten. Ook de vloed aan spontane hulpbiedenden was "te groot". Al na één dag werd van hogerhand gevraagd om thuis te blijven omdat de toegangswegen overvol zaten en de opvang van al die hulpbiedenden de eigenlijke reddingswerkzaamheden bijna in het gedrang bracht.
De aantrekkingskracht van een rampgebied is velerlei. Er is het (onbewuste) schuldgevoelen omdat men zelf niet getroffen is, men wil ook ontberingen lijden, mede-lijden. Het was ook een nationale ramp, men ging mééhelpen omdat zovelen gingen. Er was ook de drang naar avontuur en zeker niet te vergeten "die speciale sfeer van kameraadschap, het mee opgenomen worden in een kleine groep, het samenwerken, alles zo verschillend van het alledaagse leven". Daarom was het voor vele vrijwilligers van het eerste uur zo frustrerend om al na enkele dagen hun werk te moeten afstaan aan professionele hulpverleners. Afhaken was moeilijk. Sommige amateurs bleven verstokt seinen via kleine radio-apparatuur, terwijl de telefoon allang hersteld was. Andere vrijwilligers bleven als verstokt in het gebied rondzwerven, "doorrampen" zoals het werd genoemd.
Geen schrik voor de erfvijand
Bram Smits: «Toen iedereen geëvacueerd en bij familie of gastgezinnen gelogeerd was, is het opruimwerk begonnen. Weken heeft het geduurd eer alle kadavers geruimd en de meeste lijken geborgen waren. Anderhalve maand heeft het geduurd eer het meeste water weg was, miljoenen zandzakjes waren er nodig om de bressen te dichten. Van hogerhand wilde men het dorp al opgeven als zijnde "van de kaart geveegd", maar de mensen kwamen terug. De mensen logeerden op schepen, timmerden barakken op stukjes drooggemaakt land en begonnen vandaaruit de boel terug op te bouwen. Mensen hebben soms tot twee, drie jaar na de ramp bij elkaar gewoond in erg provisorische omstandigheden, met twintig slapend op een houten vloer, met planken voor de ramen in huizen die eigenlijk onbewoon-baar waren verklaard. Bezoekers en journalisten vroegen zich af wat wij nog zochten op die onheilsplek. Alles was dood, geen boom stond nog overeind, het slijk had alles dichtgeslibd, het enige dat blonk en schitterde was het zout in de zon. Dat overdekte alles. Maar een mens wil terug naar zijn geboortegrond en Stavenisse is verrezen uit het slijk en het puin. In het dorp van nu merk je niks meer van de ramp, op het massagraf na. Ook familiaal is met de "wederopbouw" begonnen. Diezelfde zomer zijn al een stel mannen die hun vrouw in februari verloren hadden, opnieuw getrouwd. Onder andere met vrouwen die amper enkele maanden weduwe waren. Toch wel merkwaardig voor die kleine traditionele gemeenschap die Stavenisse was.»
Ik vraag Bram of hij sindsdien bang is voor het water.
Smits: «1953 is een mijlpaal in de tijd, men spreekt hier van voor en na de oorlog, en van voor en na de ramp. Maar de mensen zijn niet banger geworden, wel waakzamer, er is bijvoorbeeld een stormwaarschuwingsdienst opgezet. Maar schrik, nee. Wij Zeeuwen wonen al bijna 1.000 jaar op eilanden en eilandjes. Het water is onze erfvijand, maar het water heeft ons ook het vruchtbare land gegeven. Ik maak graag de vergelijking met mensen die dichtbij een vuurspuwende berg wonen of in een gebied dat vaak door aardbevingen getroffen wordt. Wie zet daar in hemelsnaam zijn huis, vragen wij ons af. Maar wij gaan wonen op een land dat lager is dan de zee! Nou, dat doen ze ook niet overal en toch vinden wij dat doodnormaal. Toch willen wij daar blijven wonen. »
Drijvend op het dak
Leonard Hout was in '53 schipper op de binnenvaart. Paar dagen varen. Paar dagen thuis. In Stavenisse.
"Zaterdagavond 31 januari was ik alleen thuis, met mijn vader en mijn moeder. Mijn jongere broer was naar zijn meisje in Tholen. Rond elf uur zijn we gaan slapen, maar om half drie werden we gewekt door het luiden van de kerkklok, wij woonden in de Kerkstraat. Dat snelle kleppen van die klok, dat ging als een rilling door je lijf, je voelde meteen dat er iets zeer ernstig op handen was. We zijn toen beneden aan tafel gaan zitten, hebben een bakje thee gedronken en ik ben naar het haventje gegaan, daar stond het water al tegen de kade te hellen. Ik ben langs de dijk gelopen, weer naar huis toe, maar ik kon niet binnen blijven, ik wilde weer naar het haventje. Toen ik het poortje openmaakte om langs het achtersteegje op straat te gaan, schoot de golf tegen me aan. Ik sprong naar binnen, roepend "Daar hebben we het water!", vader en moeder liepen de trap op, ik keek nog om en ik zag in het lamplicht hoe de deur kromgespannen tegen het water stond, luttele seconden, toen sprong ze uit slot en scharnieren. Daar zaten we op zolder te luisteren hoe het water tekeer ging. Eerst ontplofte de kachel door de plotse afkoeling, dan hoorden we de ronddrijvende stoelen tegen de zoldering bonken, later was er het geplof van stukken muur die los braken. Een korte tijd hoorden we niks meer, alleen kolkend, stromend water, dan weer een klap, het huis van de buren! De voor- en achtergevel kwakten weg, het dak plofte naar beneden, de dakpannen vlogen bij ons naar binnen. Door ons zolderraam konden we de ravage zien waaronder onze twee oude buren en een jonge vrouw met haar zoontje van vier bedolven zaten. Die ouwe mensen hoorden we niet meer, maar met die vrouw hebben we nog een paar woorden gewisseld, hoe verschrikkelijk het wel was. Maar ja, wat zeg je verder tegen mensen die de dood nabij weten? Wat voor uitkomst kan je geven? Toen scheurde bij ons ook de gevel weg en je zag de zijmuren al afbrokkelen. Moeder liep wanhopig heen en weer op de zolder, "laat ons maar bij elkaar blijven staan", zei ik nog, en toen zakten alle muren weg en het dak klapte plat op ons. Hoe het mogelijk is, weet ik niet, maar wij zijn alledrie door de latten en de pannen heengeschoten, en ineens stonden wij niet meer op de zoldervloer maar op een drijvende helft van het dak. Je weet niet of je moet staan of zitten, later zouden mensen me vertellen hoe ze van het dak zijn gesnokt door telefoon- en elektriciteitsdraden. Iets meer dan een kilometer hebben we zo gedreven, schuddend op golven en draaikolken. Hoelang dat duurde, weet ik niet meer, je gedachten staan gewoon stil, ik herinner me alleen dat moeder neerzat, met haar voeten in het water en dat we onderweg nog een vrouw hebben horen roepen. Op een gegeven moment zijn we tegen een paal van een hoogspanningsleiding gebotst, en toen zijn mijn moeder en mijn vader in het water geschoven. Ik had meteen die paal vast, hij kwam als het ware in mijn armen. Ik zag hoe zij die paal ook even vast konden nemen, maar dat was maar heel even. Het dak brak door de stroming tegen de paal aan stukken. En zij schoven weg. En zij verdronken allebei. Vader was 64, moeder was 60. Het was toen zondagmorgen zes uur.
Ik ben hoger in die dubbele paal geklommen tot op de dwarsbalk, daar kon ik zitten. Die paal was acht meter hoog, maar hij stak amper twee meter boven het water uit. Als kind sta je wel eens naar zo'n paal te kijken, naar het bordje 12.000 volt, en dan zie je die beugel met ijzeren tanden die je moet beletten van erin te klimmen, maar ik zat al boven, ik heb niet hoeven klimmen. Zat ik daar in die houten punt, rondom mij kilometers woelig water, storm en wind en in de verste verte geen levende ziel te zien. Ik zag wel de dijk op zo'n 150 meter, maar er was geen mens. Ja, om elf uur zag ik één man, maar die bleef niet lang kijken. Ik heb nog geroepen, maar mijn stem wam niet boven de storm uit. Daar zat ik, hoog en vreemd genoeg ook droog, het sneeuwde en het hagelde wel, met zo'n felle buien dat ik mijn gezicht moest beschermen, maar de wind joeg en droogde dat meteen op. Ik droeg zo'n korte gevoerde jekker met een bonthalsje, een trui en een manchester broek. Mijn schoenen was ik kwijt, ik had alleen natte sokken aan mijn voeten. Mijn muts was ook weg, die was ik kwijtgespeeld toen we door het dak schoten. Een sjaal had ik nog wel. Mijn eerste zorg was in beweging blijven, je raakt meteen versteven bij zo'n guur weer. Dus ging ik op de dwarsbalk staan om door mijn knieën te kunnen buigen. Die paal begon dan nog meer te schommelen en te wiegen dan ie al deed door de golfslag, maar dat kon me niet schelen, eigenlijk wilde ik dat hij afbrak, dan kon ik wegdrijven. In gedachten rekende ik al uit waar ik ongeveer terecht zou komen, niet ver van het huis van mijn zuster. Dat waren de dingen die je bezigbielden : wegkomen. Ik heb ook overwogen om naar de dijk te zwemmen, maar dat was tegen de wind en de golfslag in, je laat zo'n plan vlug varen als je voelt hoe verkleumd je bent, ik voelde mijn voeten niet meer.
Toen de avond viel, kreeg ik ergens weer hoop omdat ik een zaklantaarn bij me had. Gezwaaid en geseind heb ik met dat licht, maar vergeefs. Ik heb ook geroepen, 's nachts was het stiller en leek mijn stem verder te dragen, maar ook vergeefs. Geslapen heb ik niet. Soms werd ik wel overmand door de slaap en dat was gevaarlijk, want je moest maar net iets teveel knikkebollen en dan lag je in het water. Ik had dan wel mijn benen en mijn armen om die paal geslagen, maar voor alle zekerheid heb ik me 's nachts met mijn sjaal vastgebonden. Om wakker te blijven en om mijn geest bezig te houden, heb ik ook vaak tegen mezelf gepraat. Dat was ik als schipper eigenlijk al gewend, dan ben je ook dikwijls alleen.
Hoewel ik er nooit aan getwijfeld heb dat ik gered zou worden, verloor ik maandagmorgen toch wel een stukje hoop. Een boerderij die niet ver van die paal stond, ik kon ze net achter de dijk zien, was verdwenen, verzwolgen. Man en vrouw en dochter verdronken, de zoon zat in een grote boom naast het huis. Dat was 's nachts, ik heb heb niet zien gebeuren. Maandag was ook de eerste dag dat er bootjes langs het dorp kwamen varen, één bootje kwam mijn richting uit, maar de vier inzittenden voeren naar de dijk om die jongen uit die boom te halen. Toer ik begon te roepen, wisten ze echt niet waar kijken, mijn stem leek wel uit het water te komen. Met een paar roeislagen waren ze bij mij, ik liet me stijf en stram in die boot zakken, ik bedankte die jongens, maar meer heb ik niet gezegd, je hebt op zo'n moment geen woorden meer. Die jongens hebben mij op de dijk afgezet, ik heb tegen de berm een paar aangespoelde klompen gevonden en zo ben ik dertig uren nadat ik op ons dak weggedreven was — naar ons huis gesukkeld, maar ja, ons huis was helemaal weg. Ik ben dan maar met een vissersbootje naar Tholen gevaren, daar woonde mijn zuster.
Soms zit ik er nog wel eens aan te denken, aan die nacht, en hoe snel het met je gebeurd kan zijn. Je schrikt waarlijk van het besef dat je het er levend vanaf hebt gebracht: op dat moment ril je meer dan op dat nare ogenblik zelf. Ineens dringt het heel diep in je door hoe dicht je bij de dood stond, hoe overgeleverd je was, een overweldigend besef! En dan denk je ook aan het dorp Stavenisee. Die kleine diepgelovige gemeenschap, met mensen die zondag en weekdag godvruchtig ter kerke gingen, waarom juist dat dorp zo zwaar werd getroffen. Als de geteisterden mensen waren geweest die er een losse levenswandel op nahielden, zou je nog ergens van een verdiende straf kunnen gewagen, maar Stavenisse was zo godvrezend. Ach ja, elke mens wordt schuldig geboren, en die schuld loopt tijdens zijn leven alleen maar op. Je kan dat niet aflossen met gebed en kerkgang. Ik zoek dan troost in de gedachte dat ik dankzij de goedertierendheid des Heren toch nog in leven ben. En die goedertierendheid van God is nergens aan gebonden, kerkgaand of niet, voor God zijn we allemaal mensen, Zeeuwen of Armeniërs, we zijn allemaal van dezelfde lap gescheurd. En de vraag waarom de ene getroffen wordt en de andere niet, dat antwoord ligt bij God, dat kan een mens niet vinden.»
Andere artikels die ik schreef over “1953”:
1953: geboren in Zeeland en in die langste nacht
1953: de Belgische redders vanuit de lucht
1953: hoe de storm een 48 uur durende blizzard veroorzaakte in Hoog-België
Remedie tegen de energiecrisis: hout hakken (het maakt je zen)
Dit is brandend actueel.
Met de blijvende stijging van de Europese gasprijzen is in de (hete) zomer een rush op houtkachels en brandhout begonnen. Al in juli 2022 konden de leveranciers van stookhout de vraag amper volgen. ("Mensen die al tien jaar hun houtkachel niet gebruiken, gaan weer stoken. En zij die nog stoken, bestellen soms dubbel zoveel als andere jaren") In enkele provincies van Nederland is sinds kort geen brandhout meer te krijgen, en door de grote vraag is de prijs van brandhout verdubbeld op minder dan een jaar tijd.
Zeven jaar geleden al raakte ik geïntrigeerd door de blokken hout die op de winter en het houtvuur liggen te wachten. De wondere wereld van de stapels, de knoesten en de basten. De vraag was toen nog niet: hoe komen we de winter door? De vraag was toen: is houthakken het nieuwe zen?
Humo 2015 © Jan Hertoghs
“Hout is het leven. Wij komen in een wieg op de wereld en wij gaan in een kist er weer af.”
Het begon in Noorwegen toen ik de schrijfster Åsne Seierstad over de Utøya-massamoordenaar Anders Breivik ging interviewen. Zij vertelde dat houthakken een geweldige therapie is bij een lastig schrijfproces, en ook dat hout stapelen een kunst is. Dat wist ze uit eigen ervaring en uit het boek “De Man en het Hout” van Lars Mytting. Deze Lars schreef een boek over houthakken, hout klieven, hout stapelen en hout stoken, een onverwachte bestseller die door bijna 250.000 Skandinaven is gekocht. Die “houtbijbel” is in het Nederlands vertaald, ik las de 239 bladzijden, (geen dikke turf om in brandstoftermen te blijven) en hoewel bedoeld als handleiding voor de houtstoker, zijn er genoeg meditatieve passages over de “aparte zielenrust” die deze handenarbeid meebrengt. Veertig jaar na Robert Pirsig (“Zen en de kunst van het motoronhoud”) is het nu tijd voor een “zen en de kunst van het hout stapelen”.
Maarten ’t Hart schreef in de VPRO-gids een “vlammend stuk” over het boek. Matthijs van Nieuwkerk is al aan een kapblok gesignaleerd, en Kobe Desramaults wil terugkeren naar het “oerkoken” met een houtoven en “het blote vuur”.
Ik voel me eveneens aangestoken, ik zal onze contreien doorkruisen en als ik een kunstige houtstapel zie, zal ik de eigenaar vragen naar zijn inzichten: wat doet hout met een mens? En: welke rol heeft hout nog in dit moderne bestaan?
Bij Louis Snijers (Oostham) kan ik zo de boomgaard in. Ik zal hier meteen de les van Lars Mytting kunnen uittesten, namelijk dat élke houtstapel het karakter van de eigenaar weerspiegelt.
Mytting beschrijft vijftien stapel-profielen: van “de voorzichtige” tot de “roekeloze”, van de “levensgenieter” tot de “zwaarmoedige”.
Bij Louis is zo nauwkeurig gestapeld waardoor ik denk dat we hier met een “perfectionist, mogelijk introverte persoon” te maken hebben. Zo oordeelt Mytting, de vrouw van Louis knikt geweldig van ja, en Louis moet het ook toegeven: hij is industrieel ingenieur, hij is een man van meten en passen, hij kàn niet verdragen dat die blokken slordig op elkaar liggen. Goed stapelen is ook schoon: “Geen enkel stuk is gelijk, en toch vormt dat één geheel; zo’n stapel is een mozaïek, een schoonheid die je dagelijks kan bewonderen.” Louis denkt bij z’n hout ook aan Het Vuur. Die prehistorie van de bliksem die in een boom sloeg en van de holbewoner die ineens een houtvuur zag branden, “dat is een ontdekking die heel onze wereld heeft veranderd.”
Hij staat er ook bij stil dat al die blokken ooit bomen waren, “heel die cyclus van scheuten en groeien, al die seizoenen van lentegroen en herfstkleuren, en nu liggen ze hier ter beschikking van de mens.” Dus, uit respect, gooit hij dat nooit op een hoop. Na het schavot van het kapblok verdient dat langzaam gegroeide hout een waardige opslagplaats. En of ik ook zie “hoe de laatste zon ginder op dat hout vlamt? Zo schoon. En dan moet straks het grillige spel van de vlammen nog beginnen.”
Als aan de grote zenmeesters gevraagd werd wat zen was, dan antwoordden ze: “Zen is hout hakken en water halen.” Anders gezegd: je wordt pas “verlicht” als je de dagelijkse dingen een diepere aandacht geeft. Daar komt deze Louis dichtbij.
In Blauberg (Herselt) slingert een weg door de bossen en dan opent zich een idyllische zonneplek met weilanden. Nu wil iedereen hier wonen, maar dertig jaar geleden was niemand daarop uit. “Wij woonden afgelegen. Wij werden bekeken als bosmensen,” zegt Eddy Verbinnen. Zijn moeder is gestorven, zijn oude vader woont hier nog, met de paarden en de houtstapels. Hij vertelt van de houtkachel waarvan z’n moeder zo hield “dikwijls zei ze: d’r is weer niks op tv, ik kijk veel liever naar de vlammen.” Die gehechtheid aan de huiskachel beschrijft Lars Mytting: “Een mens vergeet zijn schoolkameraden, zijn reizen en zijn favoriete speelgoed, maar nooit de kachel uit het ouderlijk huis.”
Ik ben onderweg door Limburg en ik zie de bossen langs de snelweg niet meer als bomen, maar als geveld, gezaagd en gestapeld. M’n nieuwe en flink gefragmenteerde kijk op het landschap. Intussen rij ik langs de afrit Houthalen, steek ik een camion met HOUTVEZELS voorbij, en valt het woord woodstove me op in een song van Sufjan Stevens die ik al honderd keer gehoord heb. De geestesverandering die zich voltrekt. Als het “Blokken” op tv is, zal ik aan een open haard denken.
Lode Dexters is gepensioneerd schooldirecteur van Opgrimbie. Zijn vader werd in het dorp “de houtworm” genoemd, bijnaam voor iemand die continu stookhout vergaart. Zijn stapels onttrokken zelfs het zicht op het huis van de buren. Lode heeft die houtworm geërfd: “met houtarbeid kom je tot rust en vergeet je je zorgen.” Wel één voorwaarde: je moet er tijd voor uittrekken, een halve of hele dag, “niet raprap een halfuurtje voor het eten”.
Het zit zo. Wie met een zaag of bijl bezig is, denkt aan de veiligheid van poten en vingers, “en doordat uw kop maar aan één ding kan denken, is er geen tijd voor gepieker”. Dus ja, houtwerk vermoeit het lichaam, maar het verkwikt de geest. En Lode heeft nog iets ontdekt. Als je lang zaagt of klieft of stapelt, dan komt er een ritme, een schwung, een flow over je, “en dan ontstaan vaak nieuwe gedachten.” Bij het overlijden van een dorpsbewoner vroeg de familie of hij de kerk kon toespreken. “Dat heb ik tijdens het klieven voorbereid. In gedachten sta ik voor die rouwende kerk en ben ik aan het spreken. Ik monster dat hout, ik overweeg waar ik dat ga raken met m’n bijl, en intussen ben ik ook aan het wikken en wegen in m’n hoofd. Met woorden dan, met passages en zinnen. En de goeie zinnen beklijven, die hoef ik ’s avonds maar op te schrijven.” Als schooldirecteur bereidde hij ook personeelsvergaderingen voor: “Zittend voor een wit blad kwam er niks en raakte ik gefrustreerd. Maar dan ging ik zagen, en in die langzame ritmiek zag ik mij die vergadering voorzitten, zag ik agendapunten, zag ik voor en tegen, en hoe ik daarop kon inspelen.” Ook hout stapelen is een goeie voorbereiding: “Dan schik je blokken en dan ga je vanzelf ook argumenten schikken en opbouwen”. Maar het gaat niet niet op commando: “Als ik ga klieven met het doel van een vergadering voor te bereiden, dat lukt niet. Het moet vanzelf komen.”
Naast de goudvissenvijver en de rozenstruiken liggen zijn rustieke houtstapels, hij en z'n vrouw kunnen ze zien vanuit de living. Verderop een schuurtje met ouwe vogelkooitjes en nog meer vunkelhout (=brandhout). Daar liggen berkenblokken en aan die witte bast heeft hij goeie herinneringen. Ooit heeft hij gratis(!) een hectare berk mogen kappen in het Koninklijk Domein in Opgrimbie. Vijftien jaar royaal van kunnen verwarmen! Schoon hout, “als je goed keek, zag je nog het kroontje van Fabiola!”
We staan nu achter het huis van zijn vader die 104 is geworden, die mens was natuurlijk van eikenhout. En ook daar nog houtstapels, allemaal deposito’s van de bankrekening voor de winter. Hij heeft het over de uitstraling van houtvuur: “Met een centrale verwarming mag je stoken wat je wil; dat warmt alleen de lucht op. Een houtvuur strààlt zijn warmte uit, dat kruipt genoeglijk onder je vel.” In de winter zitten hij en zijn vrouw Rita “makkelijk tot twee uur ‘s nachts bij die open haard.” Krant en tv zijn dan al weggedeemsterd, maar dat vuur houdt hen uren in de ban. (Mytting: “Hout en vuur raken iets in ons binnenste. Het is onze alleroudste energiebron. Het zien van een houtvuur geeft een instinctief gevoel van veiligheid.”)
Bij dat knetterend vuur heeft Lode ook al vaak aan de stilte van een boom moeten denken. ”Een heel leven hoor je hem amper tenzij wat ruisen in de wind. Slechts één keer in zijn leven maakt ie groot gedruis. Als je hem omhakt. Dat trage kraken in zijn voegen en dan die geweldige boenk op de aarde, dat is een groot orgel dat omvalt. Maar daarna moet je luisteren… niks meer. Dat is het meest doodstille dat er is, een boom die geveld is.”
En of ik dat ook merk dat het anders is van door een bos te rijden dan tussen huizen. “Als je tussen de hoge bomen van een bos rijdt, komt er rust en stilte over je.” Hij kan het waarom niet echt uitleggen, maar misschien is het dit wel: “Een boom is robuust en solide. Die staat vast en onwrikbaar in het leven. Zelf zijn wij druk en gejaagd en soms “ontworteld” bezig, en misschien dat een bos daarom een heilzame werking heeft?”
Zo ken ik mijn houtmannen. Stille wortels, diepe gronden.
Iets minder stil en peinzend is Guy Franck. Ik ken deze Guy omdat hij al tweemaal onze kerstboom in de grond stopte ter verlenging van zijn eindejaarsbestaan. In de zomer moet ik dan telkens afscheid nemen van een dor en gelig exemplaar, maar dat is dan mijn eigen schuld, “hij heeft al zijn naalden verloren, van verdriet omdat je hem aan de deur hebt gezet.”
Guy woont pal in een bos. Onder een paraplu van dennenbomen die hij mondjesmaat opstookt. Ik arriveer er ’s avonds. Het woonhuis is verlicht met snoeren van kerstlampjes en verder is zijn junglebos een duistere struikelplaats met bakstenen en dakpannen. Hij laat zijn kapblok en zijn twee kliefbijlen zien, zo scherp, “daarmee kunt gij u vanavond nog scheren, Jan!” En dan is er zijn “houtmagazijn”, een soort wagon van paletten en houten schotten met binnenin een enorme lading brandhout. Ik ken Guy als vrijbuiter en halve hippie, dus vraag ik of dit zijn “Woodstock” is. En zo heb ik het verkorven. Door die Woodstock-woordspeling kan Guy “niet meer serieus nadenken over de contemplatieve relatie met zijn brandhout”. Vraag dus niet of hout klieven rustgevend is, want dan grijpt hij naar z’n hoofd "hout vasthouden, mijn kop moet ook rustgevend blijven!" Vraag evenmin of houtkappen het nieuwe zen is, want hij zal onnozel ja zeggen, “ik zèn elke dag aan het houtkappen, Jan, zo zeggen ze dat toch in Antwerpen.”
We eten geroosterd vlees bij het buitenvuur. De vlammen slaan hoog naar de sterren, en “hout, dat is opgeslagen zonne-energie. Die warmte van dat vuur, dat is alsof die boom alle warmte uitstraalt die hij in zijn leven van de zon ontvangen heeft.” Dat is toch nog één wijsgerige beschouwing. Guy heeft ooit zelfs een boot vervaardigd uit coniferenhout. Maar dat die gelijk zonk, “ah ja, die con-nie-vèren”.
Buiten Bouwel tref ik meerdere houtstapels in een weiland. De buren wijzen het huis van houtman Theo, een kilometer verderop. Zeker wil Theo een en ander demonstreren, hij heeft zopas zijn kettingzaag geslepen. Dus terug naar zijn houtplek. Hij voorop met de fiets, en zo zie ik hem vertrekken: een man met een kettingzaag aan het rijwielstuur, niks chainsaw massacre, eerder een braaf fanfare-instrument. Zijn vrouw roept mij nog na: “Weet ge wat een houtliefhebber is? Een man van wie de vrouw het goed vindt dat er een houtstoof is. Want veel vrouwen zijn daartegen; zo’n stoof geeft heel veel stof.”
Bij zijn houtopslag haalt Theo de twintig jaar oude Dolmar (van Hollands fabricaat) uit het versleten foedraal. Hij laat de scherpe tanden voelen en wijst op een snee in de tip van zijn bottien, daar is de zaag rakelings langs zijn tenen gegaan. Dat is geluk hebben, want zo’n zaag snijdt een gat in je vlees, tegen gemiddeld zeventig per uur en negenduizend toeren per minuut. Hij snokt aan hendel en touw, en de zaag kruipt in knoestig hout. De schilfers spuiten tegen m’n kleren. (“Als die schilfers zagemeel worden, dan is uw kettingzaag bot.”)
Dan het klieven. Waar de barsten zitten van het drogen, “daar moet je de bijl slaan, dan splijt het in één keer.” Bàf. Het klopt.
Ik sta in bewondering voor zijn stapels, of hij dat stapelen van zijn vader heeft geleerd, of op eigen houtje (ik zweer het, de woordspeling was er voor ik het besefte). Och, zegt Theo, wie van boerenafkomst is, die kàn kappen en stapelen. Hij huldigt ook maar één filosofie: hout is warmte, en je hebt dat nodig in de winter, “meer spel moet ge daarvan niet maken”. Ik heb intussen oog voor een bijzondere paal die een houten plaat torst, dat is zeker een geavanceerde techniek om te stutten. Nee, zegt Theo, onder die plaat schuil ik als het regent, en hij gaat demonstratief onder dat afdakje staan. Ik moet nog veel leren, onder andere dat ik het “niet te ver moet gaan zoeken”.
In een normale winter stookt hij elke dag een kruiwagen hout op. Die inhoudsmaat is mij onbekend, maar het komt neer op “tien kuub” voor die koude maanden. Of het een normale koude winter wordt? Dat weet Theo op 21 december. Staat de wind dan oost of noordoost, dan krijgen we kou en vorst. Staat hij die dag west of zuidwest, dan wordt het een zachte winter. Zo kan hij ook op 21 maart, 21 juni en 21 september de andere seizoenen voorspellen. “Deboosere moet het ook maar eens proberen!”
Boerenzoon Theo werkte twaalf jaar in de bouw en 28 jaar bij de spoorwegen, onderhoudsman in een Antwerps rangeerstation. Een werkplek, vuil en smerig, waar hij “gekouillonneerd werd door zijn collega’s”. Als ze dan heel de dag “op zijn kop hadden gezeten”, was hij blij dat hij ’s avonds naar zijn hout en naar zijn bos kon. Dat vertelt hij aarzelend, ik zie hem nog lijden zoveel jaren later. Hoe vaak heeft hij de bijl in dat brute hout gezet, in die tronies van zijn plaaggeesten?
Op de topografische kaart vind ik de Vlaamse bosgebieden en in die periferie zoek ik m’n houtstapelaars. Mijn aanwezigheid blijft nooit lang onopgemerkt. Het bos houdt me angstvallig in het oog. Het bos weet waarvoor ik gekomen ben. Voor de bijl, de zaag en de kliefkamer. Ik zie alle soorten houtstapels, keurig en woest, lage muurtjes en hoge omwallingen. Sommigen zijn drie meter(!) hoog, en worden bijeengehouden met palen, ex-garagepoorten, skeletten van voormalige serres, en karkassen van oude bedden. Veel stapels zijn nog afgedekt met de eeuwige eterniet golfplaat, en met die architectuur voor ogen kunnen we officieel stellen dat de houtstapels intrinsiek deel uitmaken van onze Belgische koterijencultuur.
In Hulshout zie ik een fleurige stapel naast een gerenoveerd boerenhuis. Terwijl ik voor het huis rondloop om te zien of iemand thuis is, arriveert een auto. De bestuurder klimt eruit, met een uitvouwbare rolstoel. Het gesprek verloopt stroef, dat ik als onbekende bij zijn afgelegen huis rondhing, maakt Johan wantrouwig. En dan –om iets te zeggen- vraag ik of hout soms een belangrijke rol heeft gespeeld in zijn leven. Eén tel kijkt hij me aan en dan zegt hij: “ik was dakwerker, maar ik ben gevallen; het was de eerste dag op dat dak, ik stond bij dat houten gebinte en toen viel ik van de stelling.” Ongenadig neergekomen op zijn rug, schoot het meteen door hem heen: hier eindigt het, ik kan nooit meer op een dak. Hij was toen eenendertig en vier jaar later zit hij nog altijd thuis en zonder werk.
Ik kan alleen nog voorzichtige vragen stellen. Of hij in coma was. Of er een collega bij was. Hoelang hij revalideerde. En of zijn kinderen al groot waren toen het gebeurde. Omtrekkende bewegingen, wat anders kan je maken als je zo plots tegenover een knak in een leven komt te staan. Boomstammen hebben ringen die nooit verdwijnen. Mensenlevens hebben kringen die niet kunnen uitdijen.
Ik bel naar Jo. Man met vuur in zijn leven en een houtkachel in huis. Hij heeft het over de zwarte houthandel in Limburg (“hout is hier het nieuwe zwarte goud!”), en over chirurgen die “heel lelijke wonden” van kettingzagen zien. Ook blijken progressieve mannengroepen te bestaan die ter meditatie een weekendje gaan houtkappen en stoken. En onlangs zag hij behangpapier met foto’s van houtstapels. Dat is de trend die ik ook zie. Hout is natuurlijk, hout is eerlijk, en past perfect in die stoere en in opgang zijnde outdoor-cultuur. Dat houtstapels het behangpapier gehaald hebben, wil zeggen dat ze geaccepteerd worden als een rustgevend archetype. Vanaf nu staan ze rollengewijs op hetzelfde niveau als de zonsondergang en de waterval.
Van Jo moet ik zeker langsgaan bij Francesco Del Campo in Vresse-sur-Semois. Die Italiaanse Limburger is daar een bed-and-breakfast begonnen en is in een geheel apart stookhout-universum terechtgekomen.
In de Semois-streek (provincie Luxemburg) zie ik houtstapels zoals ik ze nergens zag. Hier was ooit een florererende tabaksteelt en in de séchoirs, de houten schuren-zonder-muren waar vroeger de tabaksblaren te drogen hingen, liggen nu grote stapels brandhout opgetast: alsof hakhout is komen aandrijven in een staketsel van palen en balken.
In Vresse zelf praat ik uren met Francesco. Kort gezegd komt het hierop neer. De gemeente Vresse leeft van de commerciële bosbouw en heeft 8000 hectaren in eigen beheer. Een gemeente met zoveel bosbezit is op zich al zeldzaam, en dan is er nog een “eeuwenoude wet” waardoor iedere inwoner “het recht heeft om zich te verwarmen”. Dat recht houdt in dat hij elk jaar een lot bos krijgt toegewezen waarin hij het gemarkeerde hout (lees: de niet-commerciële bomen) mag hakken voor zijn huisverwarming. Zo’n lot komt neer op 15 à 20 kuub loofhout, “eik, beuk, berk en es, dat is stookhout van hoge kwaliteit, met heel veel warmterendement.”
In Wallonië heeft dat een waarde van 1200 euro (“in Vlaanderen is dat 1800 euro waard”) en daarvoor vraagt de gemeente slechts 60 euro, voor de administratie van de boswachters en voor een verplichte verzekering. Enige voorwaarde: je moet een huis en domicilie hebben in Vresse (of in een deelgemeente) en het hout moet binnen het jaar gekapt en geruimd zijn. De “oogst” is uitsluitend voor privé-verbruik, je mag het niet verhandelen.
Tot zover het concept van dat gemeentelijke “geschenk aan de gemeenschap”, maar het grote genoegen is de "Sinterklaas-beleving" errond. Enkele dagen na nieuwjaar worden de loten door een onschuldige hand getrokken, en eens dat blad in handen, vliegt iedereen (“bakker, slager en postbode”) nog diezelfde avond het bos in om zijn perceel te gaan bekijken.“ Af en toe eindigt die avond in een pandemonium van te haastige bosgangers die zich vastrijden in slijkgreppels of in de nog aanwezige dikke sneeuw. “Ongelooflijk, de stress van die avond! ’t Is alsof dat bos ’s nachts nog kan weglopen.” Elkeen wil immers weten of z’n terrein makkelijk of moeilijk toegankelijk is, steil of licht hellend, allemaal factoren die een rol spelen bij de kap.
In de weekends van januari en februari wordt er geveld, als de bosgrond nog koud en hard is en als de bomen nog zonder sap en blaren zijn. “Niemand gaat alleen. Men gaat als koppel, gezin, of als vriendengroep.” Francesco zit in een club met vijf kapgenoten, ieder heeft zijn machete, bijl en kettingzaag, ééntje heeft een tractor om de stammen uit het bos te slepen, dat voertuig wordt door allen gedeeld.
“Alleen in het bos gaan, dat doe je niet. Je moet minstens één partner hebben om desgevallend hulp in te roepen.” Dat is nodig, vorig jaar brak een vallende boom iemands been, en twee jaar geleden stierf een jongeman onder omvallend geweld. Eiken en beuken van soms tachtig jaar oud kunnen wel dertig meter groot zijn, “en dat is altijd oppassen: bij het trillen van de kettingzaag kan één tak uit die boom breken, en tien kilo die van hoog valt, die spiest u kapot.”
Voor de rest geen zorgen. Om negen uur ’s morgens zijn er koffie en boterhammen in het bos, men ontsteekt een vuur waarop ’s middags de worsten zullen braden, en naar het slot van de dag komen de borrels boven. “Je houtvrienden zijn je goeie vrienden. Dat zijn de mannen aan wie je zelfs privézaken vertelt. Het is als voetballen in een vriendenploeg. Er is dat sjotten, maar het plezier zit ‘m in het samenzijn, in het zwanzen en zeveren voor en na.”
Zoals voetbal heeft het ook dat viriele, van vuil en smerig zijn en schrammen op je huid. “Dat stoere hoort erbij. Ik ben bijvoorbeeld de enige met helm, oogklep, oorbeschermers en een beschermende broek en schoenen. In Vlaamse overheidsbossen is dat intussen verplicht, maar hier vinden ze mij een mietje. Zij houden het bij hun gewone kleren: waarom je toetakelen als een veiligheidsagent?!”
Slechts een kwart van de kap wordt door vrouwen gedaan, “en dat zijn dan ook kastaars, vrouwen die soms beter met de tractor en de kliefhamer om kunnen dan veel mannen.”
We rijden het bos in. De 4x4 ploegt met schokken en bokken door de diepe plassen. Hij zegt dat er naast hem en zijn vrouw Hilde nog wel meer inwonende Vlamingen zijn in Vresse, en dat hij bij een knetterende kettingzaag “vanop grote afstand kan horen of het een Waal of een Vlaming is.” De Vlaming heeft een gelijkmatig en “bijna monotoon” zaaggeluid. Bij de Waal is het vurig “als bij de start van een motocross: met heftige vroemvroem’s en sportief gas geven.”
Hij wijst oude stapels, dat is hout van een gestorvene, “dat blijft daar liggen tot het rot is. Niemand denkt aan inpalmen, aan het makkelijke gewin. Je profiteert niet van een dode.”
De kaptraditie heeft ook voordelen voor de gemeente zelf: “het is een vorm van beheren. De inwoners dragen zorg voor hun hout én tegelijk voor heel het bos. Het is sociale controle. Zwerfvuil wordt direct opgeraapt.”
Is men onderweg in het bos, dan zal men ook àltijd stoppen bij een collega-houtveller. “Dat Vlaamse voorbijrijden-met-een- knikje, dat vinden ze grof en onbeleefd. Je stopt de auto, je stapt uit en je informeert hoe de kap vordert. Als iemand het moeilijk heeft, dan zeg je dat je straks of morgen komt meehelpen. Je helpt iedereen, want iedereen is ooit zelf geholpen geweest. Met een vastgelopen kettingzaag, of met stammen wegslepen op een lastig terrein. Die samenhorigheid is hier vanzelfsprekend.”
Hij ziet zelfs hoe het bos het gemeentebeleid bepaalt: “Hier doen ze niet aan kortetermijndenken. Hier weten ze dat een boom pas na tientallen jaren kaprijp is en zo zien de bestuurders ook het gemeentebeleid. Langzaam iets opbouwen voor de toekomst. Denken in generaties. Nooit een steekvlambeleid.“
In een wirwar van varens wijst hij de wildpaadjes en de keutels van een edelhert, natuurkennis die hij leerde tijdens het kappen: “Altijd is er aandacht voor de natuur. Iemand ziet een kudde edelherten, sssjjt, alle zagen stil, en alleman kijken. In hun leven hebben die al honderden herten gezien, en nog altijd vinden ze dat magisch, zo’n edel dier. Het geeft ook een oeroud gevoel, zo van wij en de wilde dieren in het woud. De bewoonde wereld is dan veraf.”
Een vergezicht hebben van “miljoenen hoge bomen” maakt je ook nederig: “je bent maar een kleine mens in die grote natuur.” Dat brengt hem op het Vlaamse bosbeleid dat hij te schools vindt: “ze behandelen bossen als parken. De bezoeker is de recreant die alleen maar bordjes mag aflezen. Die nooit paadjes mag verlaten en die zeker niks mag plukken of sprokkelen. Hier is het bos er nog voor het volk. Het geeft de mensen warmte, bessen, paddenstoelen en wild; hier màg het bos nog geven.”
Dan stopt hij bij de houtstapels van zijn vriendenclub. Voor het oog ontvouwt zich een soort rangeerstation, met lange treinen en compartimenten van hout. Dat krijgen ze toch in geen jaren opgestookt? Hij zegt van wel: “in Vlaanderen ben je met zo’n stapel een houthandelaar, hier is dat het normale volume voor een particulier.”
Hij kan naar zijn stapels staan kijken “als naar een goedgevulde spaarpot." Maar het is meer dan financieel. Aardgas en elektra komen automatisch binnen, "deze energie heb je met eigen handen in huis gehaald: dat is een diepe voldoening.“
Voor Lars Mytting is de houtstapel een onverwoestbare investering: “Een houtstapel is wat hij is. Hij verliest niet op de beurs. Hij roest niet. Hij vraagt geen echtscheiding aan. Hij doet slechts één ding: wachten op de winter.”
En buitenstaanders zullen het niet geloven, zegt Francesco, maar “een echte houtman herinnert zich bijna elke blok. Op het moment dat ik die blok in de haard leg, zie ik alles terug. Het bosperceel, wie daarbij was, dat mijn kettingzaag vastliep, dat één van ons lomp over een stronk struikelde, en hoe we daarmee lachten. Elke blok is een déjà vu. Elke blok is een zin en zo’n houtstapel is een boek.”
Het zijn woorden waaraan ik me kan warmen.
Nog één keer rij ik langs schooldirecteur Lode in Opgrimbie. Hij wilde de prehistorische kettingzaag van z’n vader laten zien, maar ze is nog “in reparatie”. Wel heeft hij nog een ander stokoud stuk gevonden. Eén van zijn houtstapels wordt gestut door het onderstel van een Ford-T uit de jaren dertig: de wielvelgen hebben nog houten spaken. Ja, jong, van hout kunnen ze àlles maken. Als onderwijzer vroeg hij het aan zijn klas en dan riepen de kinderen: Tafels! Deuren! Trappen! Daken! Boten! Bruggen! Hout is er altijd. Een heel leven lang. “Je komt in een houten wieg op de wereld en je verdwijnt in een houten kist terug in de aarde.”
Of dat geen goed slot is voor uw artikel.
NASCHRIFT: de "houtbijbel" van Lars Mytting verkocht niet alleen 250.000 exemplaren in Scandinavië, maar ook nog eens 200.000 exemplaren in de Engelse versie. Sinds 2014 is Mytting ook een succesrijke romanschrijver: zijn oeuvre heeft intussen al aardig wat bomen in beslag genomen.
Close encounters met de Queen: de undercover-lakei van Buckingham Palace
Over de doden , en dan zeker over de hele oude Britse doden, niets dan goeds. Zelf had ik het niet met de Queen, met dat Britse koningshuis en dat amper tanende Britse megalomane gedachtengoed van de Grote Natie. Ik heb als manifestant ook één keer het bezoek van Hare Koninklijke Handtas aan Brussel helpen verstoren (november 1980 - zie onderaan dit artikel).
Vandaar m’n leedvermaak toen ik van Ryan Parry (26) hoorde. Hij was de Britse undercover reporter die erin slaagde om met knullige geloofsbrieven toch twee maanden lang in Buckingham Palace te werken: als lakei voor de Queen en de Britse koninklijke familie. In het najaar van 2003 bracht The Daily Mirror zijn verhaal ; het haalde de koppen van alle kranten en tv-journaals in de wereld. Zelf weigerde hij elk interview. Na maandenlang aandringen maakte hij één uitzondering.
Humo 2004 © Jan Hertoghs
“Hé, dat is dezelfde mevrouw die op de bankbiljetten staat!”
Parry hoorde bij de directe entourage. Hij diende ontbijt en koffie op, reed achterop gulden koetsen en liet ook de koninklijke schoothondjes uit. Hij heeft na zijn eigen relaas nooit een interview toegestaan, ook niet aan de Britse pers, maar na maanden aandringen zit hij -exclusief- in dit Londens hotel. We drinken lager, praten over zijn club Manchester United en natuurlijk over zijn avontuur in Buck Palace. Hij zag niet alleen hoe tien mensen nodig zijn om haar namiddagthee te serveren, hij kan het ook navertellen dat hij een bankbiljet en een postzegel in levende lijve heeft gezien.
Speelde je al lang met het idee om Buckingham Palace te nfiltreren?
"Helemaal niet. Het idee is me komen aanwaaien. Ik had vorige zomer een undercover reportage gemaakt in Wimbledon, ik had het op een heel simpele manier tot persoonlijke escorte gebracht van topspelers als André Agassi en de zusjes Williams, en dat verhaal had heel wat stof doen opwaaien in de media en in de sportwereld. Je wordt er ook op aangesproken door collega's, en zo kwam onze royalty reporter Jane Kerr met de vraag of ik al eens op de website van Buckingham Palace had gekeken? Ze had vacatures gezien voor allerlei huishoudpersoneel, en ze dacht dat het iets voor mij kon zijn. Ik was stomverbaasd. Je verwacht vacatures voor tuinmannen en suppoosten, jobs die vér van de royals af staan. Maar nee, ik zag dat ze evengoed butlers, chauffeurs en lakeien vroegen, personeel dat van heel dichtbij met de koninklijke familie te maken heeft.
En dat stond zomaar onder het kopje: Personeel Gevraagd?
«De website is in feite bedoeld voor toeristen die alles willen weten over de geschiedenis van het paleis, de bezoekuren, en hoe je er geraakt met de metro. Maar er is ook een balkje Recruitment en toen ik dat aanklikte zag ik al die jobomschrijvingen staan met de kwalificaties die nodig waren. Het zag er prachtig uit, met mooie foto's van hoe het personeel erbij liep in dat uniform, en wervende beschrijvingen van wat ze de hele dag deden (De vacatures waren toen te vinden op de site www.royal.gov.uk)
Iedereen ter wereld kan dat inkijken en solliciteren? Of zijn de jobs alleen voor Britse staatsburgers?
«Iedereen kan solliciteren! Toen ik er was, ben ik een Nederlander en een Canadees tegengekomen.
Viel je meteen op die job van footman (=lakei)?
«Ja, omdat ik wist dat een lakei in close contact komt met de koninklijke familie. Tegelijk vond ik dat natuurlijk hoog gegrepen, want waarom zouden ze mij aannemen? Er zouden nog hopen kandidaten zijn. Ze zouden mij wel heel gauw ontmaskeren. Och, ik kon wel honderd redenen verzinnen waarom ik de job niét zou krijgen, maar ik heb toch maar geprobeerd. Ik heb de sollicitatie online ingevuld en twee dagen later kwam er al een telefoontje van het paleis om me uit te nodigen voor een gesprek.
Heb je je daarop voorbereid? Heb je met ex-personeel gesproken om zo goed mogelijk aan het profiel te beantwoorden?
«Ik heb met niemand gesproken, zelfs niet met collega Jane Kerr. Mijn filosofie bij zo'n undercoverwerk is: keep it simple. Je hoeft je niet anders voor te doen, je hoeft geen scenario in elkaar te boksen van wat je best zou zeggen en hoe je je best kan gedragen, want dan maak je het lastig voor jezelf. De enige gedachte moet zijn: ik zou die job heel graag doen, en dat moet van je afstralen. Ik moest natuurlijk wel verbergen dat ik vier jaar journalist was geweest, dus heb ik opgegeven dat ik de voorbije vier jaar als office manager in een verfbedrijf had gewerkt. Wat niet zo'n grote leugen was, want dat verfbedrijf is van mijn vader (lacht).
Je vader zat mee in het complot?
«Niet helemaal. Toen ik hem vroeg of ik zijn bedrijf als cover mocht gebruiken, was hij niet bepaald enthousiast, maar hij liet me doen zolang ik maar niemand van zijn bedrijf als échte referentie-persoon liet opdraven. Ik heb dan een manager verzonnen die ze konden opbellen op een gsm-nummer. Dat gsm-nummer was van mij, ik had het op voice mail ingesteld, en van zogauw er telefoon binnen liep van het paleis, schakelde ik een andere reporter in en die belde dan terug als "manager van het verfbedrijf". Maar het paleis moest niet veel van 'm weten, ze vroegen alleen om een standaard- referentieformulier in te vullen, en dat was het dan.
Cafépraat
Je had een referentie. Je was zogezegd kelner en bar manager geweest van een pub in Anglesey (North Wales). Maar in werkelijkheid had je daar als jobstudent de lege glazen naar de toog gedragen. Had je die pub gebrieft dat er telefoon kon komen?
«Helemaal niet. Maar ik wist dat de pub enkele jaren tevoren een andere eigenaar had gekregen, dus ik rekende erop dat ze daar zouden zeggen "het kan zijn dat die Parry hier gewerkt heeft, maar we weten het niet". Die scène in het café moet echt lullig zijn geweest. Op een dag belt een dame van de personeelsdienst van het paleis, ze vraagt of iemand mij daar kent, en het meisje achter de toog heeft dan door het café geroepen "of iemand Ryan Parry kende"? Aan de toog zat een klant die mij toevallig kende, die heeft dan aan de telefoon verklaard dat hij me kende, en dat was het. Meer hebben ze niet gevraagd!
Ben je al terug geweest in de "Parciau Arms"? Heb je die klant nog gesproken?
«Toen het verhaal in alle kranten stond, heb ik gebeld om te weten wie het was en als ik deze zomer mijn familie bezoek in Anglesey, ga ik die gast zeker en vast trakteren.
Je hebt ook een docent van de univ in Manchester als referentie opgegeven. Was het een echte docent of een falsaris?
«Een echte. Hem heb ik wel gebrieft. Ik zei hem dat hij over mij als student mocht vertellen maar dat hij vaag moest blijven over de studierichting die ik gevolgd had. Hij mocht dus niet zeggen dat ik journalistiek had gestudeerd (lacht). Maar het paleis heeft hem nooit gebeld. Nog sterker. Mijn ene docent ging met vakantie, dus ik moest een tweede briefen. En hém hebben ze een referentieformulier gestuurd en hij heeft daarop -per ongeluk maar naar waarheid - geschreven dat ik sociologie en media had gestudeerd. Terwijl op mijn CV stond dat ik sociologie en management had gestudeerd. Ze hadden het dus zwart op wit, maar ze hebben het niet eens opgemerkt.
Later is gebleken dat de personeelsdienst van het paleis alleen maar op het Internet hoefde te kijken om je als journalist te ontmaskeren. Zijn ze bij de jobinterviews dan nooit achterdochtig geweest?
«Nee. Want voor hen zat iemand die er deftig uitzag, en die enthousiast was over de nieuwe job die hem mogelijk te wachten stond. Ik had ook weinig of niets te verbergen. Oké, ik was journalist. Maar ik héb in een pub gewerkt, ik kén iets van service en omgaan met klanten. En ik héb ook in het verfbedrijf van mijn vader gewerkt, ik weet dus hoe die business in elkaar zit. Kortom, ik heb daar niet botweg zitten liégen. En voor de rest was alles correct: mijn naam, geboortedatum, naam van mijn ouders, naam van mijn vriendin. Ja, ook dàt moest ik opgeven en dat was meteen een "alibi" voor mij. Ik zei dat ik een job in Londen zocht omdat mijn vriendin daar was gaan wonen en ik dichter bij haar wilde zijn. Dat klonk als de perfecte uitleg voor mijn carrièrewissel.
Fuck off!
Spookte dat niet in je achterhoofd terwijl je solliciteerde: eigenlijk ben ik reporter!
«Nee. Ik ben op dat ogenblik honderd procent Ryan Parry die lakei wil worden en daarom kom ik ook geloofwaardig over. Die mensen moesten mij trouwens niet ontmaskeren, die moesten inschatten of ik in aanmerking kwam om een toegewijde lakei te zijn. En volgens hen kwam ik in aanmerking, maar ze zegden wel: "Het kan nog zes weken duren eer je mag beginnen want nu gaan ze een security check op je doen". Dàt was een zenuwslopende periode, want ik wist dat mijn dossier zes weken bij de Royal Protection Unit van Scotland Yard ging liggen. Maar ook zij hebben alleen maar gecheckt of ik een blanco strafregister had en of ik nergens "gelinkt was met terroristische activiteiten", en daarna hebben ze mee het licht op groen gezet. Dat was toch wel pover van ze om alleen mijn gerechtelijk verleden te checken. Je kan iemand toch ook checken op zijn kredietwaardigheid ?! Neem dat ze mij twee minuten financieel hadden doorgelicht, dan hadden ze direct gezien dat ik op de loonlijst van The Daily Mirror stond.
Toen je door de personeelsingang van het paleis binnen stapte, riep heel je binnenste dan yes!yes!yes! ?
«Zo triomfantelijk voelde ik me niet. Ik zie me daar nog in mijn kamertje arriveren met mijn kleine tv en cd-speler, en mijn eerste gedachte was: Oh my God, what am I doing?! Maar de volgende dag ging de bal gewoon aan het rollen. Ik ben op een zondagavond aangekomen en op maandag kreeg ik the grand tour of the palace. Dat was héél surrealistisch. De week tevoren ben je nog het burgermannetje dat op een krant werkt en ineens loop je daar door de koninklijke vertrekken, je ziet de slaapkamer van de Queen en van de rest van de familie, je ziet hun badkamers, hun privé-zwembad, maar ook de massieve kelders, de grote keuken, het voorraadmagazijn, een hele hoop plaatsen die de royals misschien zelf nog nooit van binnen gezien hebben. Dat was fascinerend. Net zoals de eerste keren dat ik de Queen daadwerkelijk in haar kamer had gezien. Ineens drong het tot mij door: hé, dat is dezelfde mevrouw die op de bankbiljetten staat. Haar portretje zit in mijn portefeuille (lacht)!
Heb je daar lang rondgelopen met dat "Alice in Wonderland"-gevoel?
«Nee, ik was daar heel gauw op mijn gemak, ik had heel vlug zoiets van: oké, ik ben nu lakei, zeg maar wat ik moet doen vandaag. En zo ben ik in die dagelijkse routine gerold. Als lakei is onze taak: ter beschikking staan van de koninklijke familie. Of het nu om koffie, kranten of het opdienen van het ontbijt gaat. We dienden ook niet alleen Queen Elizabeth en haar man prins Philip, in die koninklijke vertrekken wonen ook nog: prins Andrew (de ex van "Fergie",jh) , prinses Anne, de earl en gravin van Wessex, en prinses Alexandra ,een nichtje van de Queen. Ik zat dus letterlijk met mijn neus op de royals.
Hoe stond het personeel tegenover hun koninklijke broodheren? Waren ze uiterst loyaal of ook sarcastisch en cynisch over dat soort feodale besteding van belastingen?
«Praktisch iedereen die daar werkt, is royalist en heeft een diep respect voor de koninklijke familie. Het zijn mensen die de royals echt willen diénen. Maar af en toe hoor je natuurlijk wel wat schampere opmerkingen. Vooral prins Andrew werd gevreesd omwille van zijn hoekig karakter én zijn ochtendhumeur. Als ze bij hem 's morgens de gordijnen open trekken, dan krijgen ze al eens een "fuck off, I'm sleeping!" toegebeten. En ook prinses Anne kan uit de slof schieten. Een hoofdlakei die zich in iets vergist had, kreeg "you fucking incompetent twat (="jij verdomde lompe zak") uit haar koninklijke mond te horen. Het zijn ook maar mensen natuurlijk.
Tupper Class
Was het makkelijk werken als reporter?
«Ja. Ik ik moest gewoon mijn ogen en oren de kost geven en àlles wat ik zag en hoorde, was great copy. Als lakei heb je altijd een blocnootje bij je, dus ik kon tussendoor wel wat korte notities maken. 's Avonds schreef ik die uit en de tekst stuurde ik met de post naar mijn flat. Ik heb nooit tekst laten slingeren op mijn kamer, ik wilde het risico niet lopen dat ze me betrapten. En wat de foto's betreft, ik heb acht weken rondgelopen met een kleine digitale camera in mijn bovenzakje, dat "derde oog" heeft ook heel veel gezien. Om nog meer bewijsmateriaal te hebben, maakte ik per gsm soms afspraken met een fotograaf van de Mirror. Ik zei hem op welk tijdstip ik op het balkon van het paleis zou staan, en dan stond hij tussen de toeristen om foto's van mij te maken.
Op sommige foto's sta je ook achterop een vergulde koets!
«Dat was een fantastische belevenis, en als beginnende lakei krijg je die gelegenheid maar eens om de zoveel weken. Er is dan een audiëntie waarvoor je VIP's moet oppikken en wij hadden de ambassadeur van Portugal aan boord. Je draagt dan een soort gala-livrei: een zwarte hoge hoed met goudbrokaat en een prachtige scharlakenrode mantel om de schouders, en zo rij je langs rijen en rijen van honderden toeristen, je hoort ze opgewonden praten, je ziet al die camera's die op je gericht worden... ik zit nu in honderden fotoalbums over heel de wereld (lacht). En natuurlijk zoemt het dan in je hoofd, if only they knew!
Als lakeien moesten jullie de tafel steeds in eenzelfde patroon dekken: elk bordje, potje, lepeltje heeft zijn gemillimeterde vaste plaats.
«De oudere lakeien kennen dat patroon vanbuiten, maar als nieuweling krijg je een soort lastenboek in handen waarin al die handelingen tot in het detail beschreven staan.
Was je niet verrast dat de Queen en prins Philip hun cornflakes en suiker uit Tupperware-potjes scheppen?
«Op het moment dat ik die foto nam, enkele minuten voor ze aan tafel zouden gaan, was ik meer begaan met de kwaliteit van de foto dan met de kwaliteit van het tafelgerief (lacht). Maar ik merk nu wél dat dàt detail het meeste ophef veroorzaakt omdat het zo onverwacht doordeweeks is. De Queen heeft Tupperware op d'r tafel! Onze concurrent The Daily Mail heeft die ene foto van ons gekocht: veertigduizend pond (= ca 6O.OOO euro of 2,4 miljoen Bfr) hebben ze ervoor betaald om dat Tupperware-stilleven op hun cover te kunnen zetten.
Koffie komt zo!
Je bent dicht bij haar geweest, maar je hebt wel niet met de Queen gesproken.
«Dat voorrecht komt toe aan haar persoonlijke kamerdienaar. Ik liep door de gang waar de koninklijke vertrekken zijn, ik kon haar zien, ik kon haar horen spreken en telefoneren, maar als lakei sta je op de tweede rij. Wij moesten er gewoon voor zorgen dat het de royals aan niets ontbrak. Als de koningin een krant wilde, dan ging ik 'm halen in de postkamer en dan gaf ik 'm aan de kamerdienaar, en hij gaf dat dagblad dan aan haar. Dat was de regel. Op haar weekendverblijf Windsor Castle hebben we ooit twee en een half uur lang met tién man personeel zitten wachten om haar afternoon tea te serveren. Het gaat 'm dan om een zilveren koffiepot met wat koekjes en scones, maar die gaat ze natuurlijk zelf niet halen. Wij waren daar paraat met twee keukenchefs om de koffie te maken en de koekjes te bakken, twee butlers die instaan voor het servies en het zilverwerk, één meid om de koffie van de koffiemachine in een zilveren thermos te gieten, twee knechten om de koffie en de koekjes uit de keuken te dragen, en dan pas was het aan ons. Een andere lakei en ikzelf moesten twintig meter stappen om alles tot aan haar kamer te brengen en dan nam de kamerdienaar het over. Hij deed acht stappen met het dienbord en hij schonk de koffie effectief in haar kopje. Zelfs de geringste handeling vergt een vloot aan personeel.
Het paleis staat in het centrum van Londen, maar had je het gevoel in een andere tijd te leven?
«Completely! Het is een andere tijd, een andere wereld, een andere planeet. Soms moest ik drie dagen aan een stuk daar zijn, je werkt, je gaat slapen, je werkt opnieuw, en als je daar dan buiten stapt, dat is een schok. Die moderne buitenwereld lijkt wel lichtjaren daarvandaan.
De koningin lijkt anders wel oog te hebben voor die buitenwereld. Soms zit ze vanuit het venster naar de duizenden toeristen te kijken.
«Dat is in Windsor Castle. Daar is één kamer waarvan één klein venster uitzicht geeft op de hekkens en soms gaat ze daar inderdaad in de zetel zitten om naar "haar" toeristen te kijken. In Windsor Castle moest ik haar tv-hoekje installeren, de afstandsbediening steeds links van de zetel, en daar zag ik ook welke tv-programma's ze volgt. Op zaterdagavond keek ze achtereenvolgens naar de populaire soap EastEnders, dan naar The Bill, een politiefeuilleton, en tenslotte naar Kirsty's Home Videos. Dat laatste is een nogal platte vertoning, met amateurs die allerlei stoten uithalen voor de camera, broek afsteken, bloot gat laten zien en zo (lacht). Ja, niets menselijk is haar vreemd.
De voetbalploeg van het paleis
Een Frans magazine bracht het verhaal onder de titel: welkom in Buckingham Palace, waar het personeel behandeld wordt als honden, en waar de honden behandeld worden als koningen.
«Je wordt natuurlijk niet behandeld als een hond, maar het is wel correct dat je een karig loon krijgt om twaalf uur per dag te werken (Het bruto bedrag is 11.880 pond per jaar en na afroming van kost en inwoon blijft er nog 9.338 pond over. Dat komt ongeveer neer op een goeie 46.000 fr per maand, = 1150 euro). Die inwoon is niet om over naar huis te schrijven: het is een kamer in Engels-Spartaanse stijl met enkel een bed, een kast, een schrijftafel en een lavabo. Douches en toilet zijn gemeenschappelijk en bevinden zich op de gang.
Dat die honden als royals behandeld worden, dat klopt wel. Ik zei je dat de koningin 's namiddags van warme scones houdt. Wel, die scones zijn niet voor haar, ze breekt ze gewoon in stukken en ze voert ze aan haar corgi's die kwispelstaartend onder de tafel zitten. Dat is natuurlijk wel schabouwelijk dat twee keukenchefs daarvoor hun uiterste best hebben moeten doen.
Je staat ook op een foto terwijl je die honden uitlaat.
«Dat was eigenlijk de taak van de speciale hondenknecht. Maar hij heeft me een keertje laten doen en ik heb dan aan een collega-lakei gevraagd om een fotootje van mij te nemen.
Vond die collega dat niet verdacht?
«Ik zei dat het voor mijn moeder was (grijnst). Dat begrepen ze best: toen zij d'r pas waren, hadden ze ook een fotootje voor thuis laten nemen. En ja, ik heb me wel schuldig gevoeld dat ik die collega bedroog en dat het niet voor mijn moeder was maar voor de cover van de krant. Als ik in die privé-vertrekken foto's stond te maken, dacht ik anders, dan dacht ik: het is voor jullie eigen goed, al wat ik hier doe is bewijzen dat jullie veiligheid een zeef is. Was ik een terrorist, dan had ik een bom kunnen planten, of vergif in hun eten kunnen doen, ze waren gewoon heel kwetsbaar.
Personeel loodst soms vrienden en familie binnen om stiekem een kijkje te nemen.
«Dat klopt. En zo raken die bezoekers wel eens op plaatsen waar het niet mag, maar bezoek is op zich wel toegelaten. Sommigen wonen daar immers maanden aan een stuk, het is hun thuis, en dus mogen ze bezoekers vragen. De procedure is dat je hun naam vierentwintig uur van tevoren opgeeft zodat ze gescreend kunnen worden. Maar ik vernam dat de veiligheidsdiensten van het paleis en van Windsor Castle haast niemand screenen en dat ze gewoon voortgaan op de goeie reputatie van de aanvrager. Maar stel dat zo'n butler of lakei zich laat omkopen, dan hou je toch opendeur voor terroristen?! Al die bezoekers die er kwamen, werden ook niet gefouilleerd, er was zelfs geen detector, dus wapens binnenbrengen was een koud kunstje. Ja, die laksheid in verband met bezoekers was misschien wel de grootste lacune in de veiligheid.
Het paleis telt meerdere honderden werknemers. Maar is het ook een echte werkvloer met feestjes, geroddel...
«Och ja, d'r cirkuleerden verhalen over nachtelijke booze parties, over zat worden, over personeel dat had liggen vrijen in de sjieke zalen waar de recepties en de audiënties gehouden worden. Dat paleis is als een groot bedrijf met veel verschillende mensen die er werken: lakeien, butlers, meiden, knechten, onderhoudstechnici, hoveniers, militairen, politiemannen; dan zijn er nog de conservators, de gidsen voor de toeristen, de suppoosten, de ticketverkopers, de voorlichtingsdiensten. Er is zoveel personeel dat ze zelfs een voetbalploeg hebben: ik heb nog met ze meegespeeld!
Ze heten toch niet The Royal Buckingham Palace FC?
«Nee, ze heten The Royal Household FC en ze spelen op een terreintje nabij Kensington Palace. Het gekke is dat ze in zo'n liefhebberscompetitie zitten met allemaal ploegen die verbonden zijn aan kroegen en fish & chips-shops. Dus ik denk niet dat de Queen ze al heeft zien spelen.
CIA voor schut
Je had de job zo snel te pakken omdat er een groot verloop van personeel is. Waaraan ligt dat verloop?
«Sommige zitten daar "voor het leven". Maar de meesten houden het na enkele jaren al voor bekeken. Dat ligt deels aan het lage loon en de lange uren, maar anderzijds is het ook een springplank naar een betere job. Als je op je CV kan schrijven dat je in Buckingham Palace hebt gewerkt, sjonge, dan gaan de deuren voor je open. Zeker in de States of in de Arabische emiraten, daar hebben ze genoeg rijk volk wonen dat flink wil betalen voor een butler of hovenier "van de Queen".
Je schrijft: I was walking into the heart of the British monarchy. En je bent echt de alleréérste sinds eeuwen om daar te infiltreren en foto's te maken. Denk je dan bij jezelf: nu schrijf ik geschiedenis?
«Nee, zo "historisch" zag ik dat niet. Ik besefte wel dat het een wereldwijde scoop kon zijn, maar ik besefte evengoed dat het slecht kon aflopen. Zo heb ik de eerste twee weken voortdurend met de schrik gezeten om betrapt te worden. Het was niet zozeer de vrees dat de politie me zou komen arresteren, dan wel de angst om met té weinig materiaal naar huis te moeten komen en geen big story te hebben. Maar na die twee weken had ik genoeg stof, en toen kwam op de koop toe het bericht dat Bush naar Buckingham Palace ging komen. Dat wisten we niet vooraf, maar dat was voor ons de kers op de taart natuurlijk. Je zag het al in de headlines : the president of the Free World en in zijn buurt: Onze Reporter! Toen ik begon, dachten we aan een maximum van drie weken verblijf, maar omdat Bush ging komen ben ik nog eens vijf weken extra gebleven.
Waarom ben je niet gebleven terwijl Bush dààr was?
«De hoofdredactie vond het niet opportuun omdat de story dan pas zou gepubliceerd zijn na het vertrek van Bush. Nu ben ik gebleven tot op het laatste moment en nu konden we het uitbrengen terwijl Bush nog in het land was. Door zijn aanwezigheid kwam het verhaal in een nog scherper daglicht te staan. Later heeft de politie die me verhoorde gezegd dat ik er heel goed aan heb gedaan om te vertrekken. Was ik gebleven en was ik in de buurt van Bush geraakt, dan had ik niet alleen de Britse veiligheidsdiensten maar ook de CIA voor schut gezet. Want zij hadden zogezegd al het personeel gescreend. Als je ze dan zo in de zeik zet, sjonge, de CIA zou razend zijn geweest. Ik was zeker op een zwarte lijst gekomen van terroristische figuren wat maakt dat je in Amerika en in een pak andere landen nooit meer binnen mag.
Condeleezza en Colin
Die logeerpartij van Bush heeft nogal wat geld gekost.
«Het kostte iets van een 6OO miljoen Bfr (15 miljoen euro) om president Bush en zijn gevolg drie nachten in het paleis te laten logeren. Het was de duurste security operation sinds de Tweede Wereldoorlog. Dan zou je toch verwachten dat ze ook het personeel extra screenen, maar nee, dat is niet gebeurd. Rond het paleis zijn vijfduizend Britse agenten ingezet, maar wie binnen in het paleis zit, daar hebben ze geen oog voor. Dat is toch wel erg naief. Hoe dan ook, enkele dagen voor Bush en Laura in the Belgian Suite (!) zouden logeren, heb ik nog foto's genomen van dat interieur. En ik wàs ook nog in het paleis toen de Bushkaravaan arriveerde. Het was een dinsdagavond om negen uur, ik stond in één van de koninklijke eetkamers, het was er compleet donker, en daar heb ik achter een gordijn gestaan van een raam dat uitzag op de Royal Garden. Die tuin baadde in het licht van de schijnwerpers en overal zag ik de Metropolitan Police paraat staan met de machinegeweren in aanslag. Eerst landde er een geweldige helicopter met zeker dertig figuren in maatpak aan boord, dat was duidelijk de secret service, ik zag hoe ze zich in een kring verzamelden en commando's kregen waar ze moesten post vatten. De volgende heli was die van Bush zelf, ik zag hoe de president en zijn vrouw uitstapten en hoe ze begroet werden door de Queen en prins Philip. Dat gebeurde vlàk onder mijn raam! Dàt was zo'n moment... de haren op mijn rug kwamen overeind, ik had ineens schrik. Wàt als ze me nu betrappen! Een indringer, en zo dicht bij de topfiguren van de wereldpolitiek! Ik ging er van trillen op mijn benen.
Tegelijk stond ik toch nog tekstjes te sms-en naar de redactie. En dat was ook al zo vreemd. De CIA had zogezegd voor een communication blanket gezorgd, wat betekent dat ze alle telefoonverkeer zouden scramblen zodat terroristen geen bommen konden detoneren via telefoonsignalen. Maar terwijl Bush daar arriveerde, kreeg ik van de redactie sms-oproepen om te vertrekken, get out now!!!!! Zelf zat ik ook nog zinnetjes te sms-en die op de valreep in het artikel moesten; er was dus geen sprake van zo'n blanket!
Wanneer ben je dan opgestapt?
«Toen mijn dagtaak erop zat. Ik wilde niet halsoverkop weglopen van een post die ik twee maanden bemand had. Als lakei was ik die avond immers van dienst. Ik moest hapjes en drankjes serveren aan de directe staf van Bush, aan mensen als veiligheidsadviseur Condeleezza Rice en staatssecretaris Colin Powell, en dat heb ik ook gedaan. Daarna moest ik nog een stapel koffiekoppen opruimen en dan pas ben ik naar mijn kamer gegaan om in te pakken.
Enig royaal souvenirtje meegenomen? Zeepje? Handdoekje?
«Het jeukte wel, maar ik heb niks meegenomen. Tenzij een paar luciferdoosjes met het koninklijk logo erop. Dat is geen diefstal, die delen ze uit aan hun gasten.
Wereldscoop
Je verhaal heeft de krantenkoppen en de tv-journaals van de hele wereld gehaald.
«Ja, iedereen sprak erover. Een vriend die op vakantie was in Las Vegas belde me op: "Ryan, wat heb je allemaal uitgestoken, kerel? Je bent op Fox News!" En een fotograaf die in Basra zat belde ook al: "Man, je bent hier in heel Irak op de nieuwsberichten!" Ja, dat was natuurlijk fantastisch dat je verhaal zo rond de wereld reist. Bijna nergens waren er negatieve reacties. De enige die benepen deed was Clive James! Ik dacht dat hij gevoel voor humor had, maar in een talkshow noemde hij me een "enge leugenaar".
De publicatie in de Mirror is na twee dagen stopgezet.
«Dat gebeurde met een bevelschrift van de High Court dat de koningin had afgedwongen. Ook dat was een primeur, nooit eerder had de Queen via zo'n snelprocedure een dagbladpublicatie kunnen stopzetten. Voor ons kwam dat verbod heel gelegen. Wij hadden ons beste kruit verschoten in die twee dagen, we konden de story alleen nog maar wat zitten uitmelken, maar door dat bevelschrift haalden we zonder moeite opnieuw de headlines, en dat was fijn meegenomen!
De Mirror moest wel anderhalf miljoen Bfr aan proceskosten betalen.
«Dat kon ze geen donder schelen na de wereldwijde reclame die ze drie dagen lang hadden gehad.
De krant heeft zevenentwintig bladzijden tekst en foto's gepubliceerd, maar als je daar twee maanden bent, moet er toch meer stof zijn. Of zijn er dingen die je niet durfde publiceren?
«Er zijn enkele dingen die te privé zijn en die ik voor mezelf ga houden. Ik had ook nog wat meer gemene dingen kunnen schrijven over de staf van het personeel, en hoe bot ze hun "voetvolk" behandelen. Sommige van die stafleden beschouwen zichzelf als "royals", zo hoog hebben ze het op.
Is er niemand ontslagen van de personeels- of veiligheidsdienst? Want je hebt ze met naam en functie vermeld in je artikels.
«Heel wat mensen zijn op het matje geroepen en verhoord, en sommigen hebben ook vermaningen gekregen dat ze ontslag riskeerden, maar niemand is de laan uitgestuurd. Premier Blair heeft wel een onderzoekscommissie gevorderd en enkele weken geleden is dat rapport bekend gemaakt. Vanaf nu wordt de inlichtingendienst MI-5 bij de sollicatie betrokken, en er is ook een nieuwe functie gecreëerd van veiligheids-supervisor die zicht heeft op àlle veiligheidsaspecten van het paleis. Het artikel heeft dus wel degelijk wat veranderd.
On behalf of Her Majesty
In je artikels schrijf je om de haverklap dat het om de lacunes in de veiligheid gaat, en dat klinkt heel serieus. Maar op de keper beschouwd is het gewoon een lekker verhaal hoe iemand zich daarbinnen liegt en het privéleven van die royals in de etalage zet.
«Dat is me al meer gezegd. Kijk, je zou over die manke veiligheid kunnen schrijven zonder de ontbijttafel te fotograferen of met de hondjes te wandelen. Dat kan best. Maar! Je zou ook niks over de veiligheid kunnen schrijven en alleen maar sappige verhalen opdissen over hoe nurks die Andrew wel is, en over die honden die koekjes zitten te schrokken onder de tafel van de Queen. Ik denk dat ik de goeie middenweg heb gevonden tussen trivia en echt nieuws. En misschien zijn die foto's van de slaapkamers en de badkamers erover, maar ja, ik werk nu eenmaal voor een boulevardkrant. Wat er ook van zij, ik denk niet dat we het koningshuis geschaad hebben, we hebben ze gewoon een menselijk gezicht gegeven.
Hoe denk je zelf over de monarchie?
«Wat moet ik zeggen? Ik heb de royals hard zien werken en tegelijk heb ik al die mondaine diners en recepties gezien die niet meer bij de tijd lijken te horen. Moet het daarom afgeschaft worden?! De meerderheid van de Britten ziet het als een deel van de maatschappij, het koningshuis is een uithangbord van ons land, dus laat ze maar blijven. Al was het maar om al het toerisme dat ze op gang brengen.
Met dat Buckinghamverhaal had de Mirror een wereldwijde hit. Kreeg jouw carrière ook een boost?
«Ik werkte nog maar drie jaar bij de Mirror, ik was eigenlijk nog trainee en ineens werd ik op het bureau geroepen van de grote baas van het concern, dat was wel de grootste "onderscheiding" die je in ons bedrijf kan behalen.
Maar dé verrassing heb ik beleefd met de gerechtsdeurwaarder die het bevelschrift kwam overhandigen waarin stond dat mijn dagblad en ik met alle teksten moesten stoppen. Het was halftwaalf, ik zat in mijn onderbroek en t-shirt voor televisie, ik ging bijna slapen, toen er aangeklopt werd. Ik doe voorzichtig open en daar stond een wat oudere man in een deftig kostuum die plechtig zijn keel schraapte: On behalf of Her Majesty the Queen I hereby serve you with this injunction, en dan nog wat blabla. En toen hij gedaan had, gaf hij me ineens een stevige hand en zei in onvervalst cockney: By the way... off the record... great job! Well done!!"
NASCHRIFT: Mijn àndere herinneringen aan de Queen
Toen de Queen in 1977 haar zilveren troonjubileum vierde, was dat niet toevallig ook het jaar dat de Sex Pistols uitkwamen met “God save the Queen / The fascist regime”. Elisabeth kwam die zomer ondermeer op jubileum-bezoek in Belfast. De massale republikeinse rellen en betogingen tegen haar aanwezigheid heb ik van dichtbij meegemaakt. Wij waren met de jeugdbeweging op "ervaringskamp" in West-Belfast, en die twee weken hebben me nooit meer losgelaten. Inzoverre dat ik 5 jaar actief was in de " Werkgroep Ierland" die werkte rond de schending van de mensenrechten en de Britse "bezetting" van Noord-Ierland. Eind 1980 begon de eerste hongerstaking van de republikeinse gevangenen om als pôlitieke gevangenen behandeld te worden. De maand tevoren bezocht Queen Elisabeth de NAVO en Brussel. Met een 80-tal actievoerders uit Antwerpen, Gent en Brussel (daaronder een aardig stel punkers) hebben we haar bezoek aan de Brusselse Grote Markt in de verf gezet. Met rookpotten, stinkbommen, 3000 strooibriefjes, het verscheuren van een Union Jack (die niet wilde branden) en 19 arrestaties. De rookwolken waren een headline op het BBC-tv-nieuws en de limousine van de Queen is tien minuten opgehouden: een geslaagde inbraak op het rigoureuze Britse protocol.
In 2022 wordt Elisabeth voorgesteld als het-zich-steeds-om-iedereen-bekommerende Grootmoedertje Engeland, maar in de jaren '80 was ze nog een onwrikbaar symbool van Rule Britannia Rule. Van het koningshuis ging nooit enige mildheid uit naar het lot van bijvoorbeeld de stakende Britse mijnwerkersgezinnen of het lot van de tien gestorven hongerstakers in de Noord-Ierse gevangenis (met onder hen: Bobby Sands, een verkozen parlementslid). Uit niets kon je toen opmaken dat ze enig voorbehoud maakte over de harde lijn van Margaret Thatcher (de neo-liberale rauwdouwer die een ongezien snelle heiligverklaring kreeg na haar dood).
Nu wordt Elisabeth voorgesteld alsof ze het vredesproces inleidde door in 2011 de republiek Z-Ierland te bezoeken. Daarbij moet gezegd dat ze pas 13 jaar na het Goede Vrijdag-vredesakkoord die stap zette. En dat het vorige bezoek van een Britse monarch aan Dublin toen al honderd jaar geleden was. Van bekommernis gesproken.
De jutter van de smeltende gletsjer
Gletsjers zijn ijsgraven die pas na tientallen jaren hun geheime doden prijsgeven. In de Alpen zouden zo'n 300 vermiste personen begraven liggen. Door de klimaatopwarming komen deze 'geheimen' nu snel naar boven. De ontdekking van Oetzi, de Ijsman (een lijk dat van 3300 jaar voor Chr dateert) is de bekendste "klimaatvondst" in de Alpen.
Alleen al deze zomer zijn de stoffelijke overschotten van bergwandelaars uit de jaren '70 en '80 gevonden. Een berggids vond ook de brokstukken van een vliegtuig dat in 1968 was neergestort boven de Zwitserse Aletsch-gletsjer.
De gletsjer die nog het meeste moet "blootleggen" is de grote gletsjer onder de top van de Mont Blanc. In 1950 en in 1966 crashten hier toestellen van Air India: slechts enkele van de 165 doden konden geborgen worden. De andere stoffelijke resten en de duizenden wrakstukken verdwenen in sneeuw en ijs.
In 2015 sprak ik Josée De Vérité (geen pseudoniem!). Zij is alpiniste en verzamelt al twintig jaar wrakstukken in de Mt Blanc-gletsjer om er een travail de mémoire en kunst mee te maken. Ze noemt zich expressioniste glacière.
“Als ik menselijke resten vind, begraaf ik ze nog dieper in het ijs.”
© Jan Hertoghs Humo 2015 (ingekort)
“Hij was ontroerd. Hij hield dat stuk metaal zo innig vast alsof het zijn verongelukte broer was.”
Vanuit haar huis en tuin kijkt Josée De Vérité (63) over de vallei en op het efemere blauw van de Glacier des Bossons, een onbeweeglijke waterval, een ijsveld dat zich uitstrekt tot op de top van de Mont Blanc (4810 m). Haar atelier is een bescheiden houten tuinhuis, met tegen de wand een buidel wrakstukken, haar 'oogst' van vorig jaar. Wat ze opdiept, knarst als oud ijzer: een stuk uitlaat, driekwart patrijspoort, een deel van een radiator, en veel ondefinieerbaar aluminium, uit rompen en vleugels losgescheurd.
De brokstukken zijn afkomstig van twee vliegtuigcrashes. Op 3 november 1950 crashte een Lockheed Constellation van Air India (balans: 48 doden), en op 24 januari 1966 crashte een Boeing 707, ook van Air India (117 doden). Twee keer dezelfde luchtvaartmaatschappij, twee keer dezelfde plek, honderd meter onder de Mont-Blanc-top. De crash van 1966 was toen één van de zwaarste in de geschiedenis van de luchtvaart. Vermoed wordt dat de piloot de landing naar het vliegveld van Genève al had ingezet, terwijl hij door de dichte sneeuw niet zag dat hij nog een bergkam moest passeren. De ontelbare brokstukken van die crash lagen over honderden meters van de noordflank verspreid: ze zijn in die jaren nooit geborgen, enkel langzaam afgevoerd door de gletsjer.
Kijk naar die krassen en plooien, zegt ze, "dat zijn de littekens van de botsing tegen de bergwand. En van het dalwaarts schuiven van de gletsjer. Die schramt en schuurt, die plooit en breekt, die laat ook zijn littekens na." Het gletsjerijs heeft een art brut uitgeoefend op dat metaal, en nadien voegt zij er "haar expressie aan toe". Haar eerste vondst deed ze in 1994.
Josée: "Al klimmend op de gletsjer trapte ik op zo'n stuk metaal. Het zag er oud uit, als een verdwaald stuk ijzer dat ze terugvinden van 14-18. Ik heb het in m'n rugzak gestopt, en aan een berggids laten zien en hij wist van die crashes, en zo ben ik alles daarover beginnen lezen. Wat me al vroeg verwonderde, was dat er voor al die slachtoffers maar één klein monumentje is (in Saint-Gervais-les-Bains-Le Fayet). Zo is die gedachte ontstaan om met die wrakstukken een travail de mémoire te beginnen. Die 165 slachtoffers van 1950 en 1966 mogen niet vergeten worden.
Metalen harten
Strandjutters kennen de plekken waar de zee haar wrakhout komt afzetten. Heeft een gletsjer ook van die vergaarplaatsen?
"Totaal niet. Alles ligt verspreid, alsof de big bang van zo'n crash nog altijd doorgaat. (toont een foto van de poot van een landingsgestel) Zelfs zo'n groot onderdeel is pas in 2013 vanonder het ijs gekomen."
Was je de eerste om 'gletsjer-opgravingen' te doen?
"Ja, want niemand had er oog voor. Men beschouwde die wrakstukken als rommel, als te verwaarlozen. Ik heb dat nooit zo gezien. Ik vind die metaalresten mooi. Met hun aparte glans, klinknagels en naden, is dat bijzonder materiaal. Dat is een nieuwe grondstof, een niet eerder ontdekte erts waarmee ik mijn sculpturen maak. Een stuk van een patrijspoort zet ik bijvoorbeeld onder een glazen stolp. Dan zie je door glas het raam waardoor een passagier op het laatst nog gekeken heeft. Ik snij ook harten uit die metalen. Daarboven zijn meer dan honderdzestig harten gestopt met kloppen, en ik geef dat oude koude metaal opnieuw een hart. 't Is een teken van leven vanuit de gletsjer."
Je zou het crash art kunnen noemen.
"Nee, dat leunt teveel aan bij de dood, dat klinkt morbide."
Je exposeert die bewerkte wrakstukken, dat zullen sommigen toch ook morbide vinden.
"Mogelijk, maar tot hiertoe heeft niemand dat al vlakaf gezegd. Ik zou het ook niet doen, vijf of tien jaar na zo'n crash. Maar nu is er 49 en 65 jaar overheen gegaan, dat schept een eerbiedige afstand. Ik ben ook scrupuleus. Ik werk alleen met metalen van het casco. Ik werk niet met vindmateriaal dat bij de passagiers aanleunt, zoals zetelbekleding of veiligheidsgordels."
Het heeft toch iets dubbel dat je geld verdient met dingen die van een ongeluk afkomstig zijn.
"Vroeger gaf ik het weg. Maar dat gaf ook een dubbel gevoel: alsof het niks was, alsof het waardeloos was, niet meer dan schroot. Door geld te vragen, bepaal ik een waarde. Mensen moeten dan overwegen of ze dat geld willen uitgeven, of het voor hen ook waarde heeft. Dat is beter. Maar rijk word ik er niet van. Ik koop er slijpschijven en lasmateriaal van. Of zoals vorig jaar dat tuinhuisje. Dat is investeren in m'n werk. Want vroeger had ik alleen een tentzeil als onderdak."
Staalblauw
"De kopers zijn heel vaak mensen die zelf iets dramatisch hebben meegemaakt. Zo worden m'n harten vaak gekocht door hartpatiënten die een transplantatie achter de rug hebben. Zij zijn ook een nieuw leven begonnen met 'ander materiaal'. Een andere koper was een piloot die zelf een crash overleefde, hij droeg nog de littekens van derdegraads brandwonden. Hij zag in dat verwrongen metaal "een kracht die niet gebroken was", omdat het de botsing én de gletsjer had overleefd. Ik zag aan zijn lichaamstaal hoe heftig dat ding hem aangreep; ik sta vaak versteld welk krachtig effect mijn werk teweegbrengt.
Ik ben ook extra blij als ik een pakje moet verzenden naar een buitenlandse klant, want dan weet ik dat m'n kunstwerk opnieuw het vliegtuig neemt. Dan is de dood in zekere zin overwonnen, want die stukken vliegtuig vliegen opnieuw. Ze zetten hun reis verder."
Zie je de gletsjer nog als een natuurwonder of toch eerder als een morgue die langdurig lichamen bewaart?
"Als een wonder natuurlijk! Dat diep staalblauwe van dat ijs, die kou die daar gestold is, dat is prachtig. Langs buiten ziet zo'n gletsjer er immobiel uit, maar binnenin beweegt het licht en dat ijs voortdurend. 't Is een vluchtig landschap dat elke dag verandert. Het smelt, breekt, wijzigt zijn koers, altijd is die gletsjer in beweging.
Door mijn travail de mémoire heb ik diepgang verworven in mijn alpinisme. Vroeger waren de bergen een speelterrein, een avontuurlijk milieu waar ik me kon uitleven. Nu is dat bergmassief van gezicht veranderd. Ik zit niet meer aan de buitenkant te krabben met mijn stijgijzers en pikkel, ik zie nu de kern: dat die bergen geven en nemen zoals de zee. En dat ze dat al eeuwen doen, op hun eigen stilzwijgende manier.
“Zoals in december 1956, toen zijn in datzelfde gebied van die vliegtuigcrashes een Franse en een Belgische alpinist gestorven, Jean Vincendon en François Henry. Ze deden een winterbeklimming en kwamen op die grote hoogte in moeilijkheden. Een Sikorsky-helicopter kon na zes dagen bij hen komen, maar stortte neer. De vierkoppige bemanning moest zelf gered worden, en tegen de jonge alpinisten zei men dat het de dag daarop hun beurt zou zijn. Maar het weer werd zo slecht dat ze meer dan tien dagen moesten bivakkeren, en dat ze stierven van bevriezing en uitputting. En dat voor de ogen van honderden in Chamonix, men zag het met verrekijkers, er waren journalisten vanuit de hele wereld. Hun tragisch lot kan ik onmogelijk vergeten. Ze zijn geborgen, maar van hun bivak, -ze vonden een schuilplaats in die neergestorte Sikorsky- ontdek ik soms nog brokstukken. Jij bent van een Belgisch blad, de familie van François Henry mag weten dat zich nog altijd iemand om zijn nagedachtenis bekommert."
We bezoeken berggids Fernand Audibert op wiens erf een stuk motor van de crash van 1950 staat.
En we gaan langs bij Claude Ancey. Ook een berggids, hij leerde haar klimmen in de jaren zeventig, én hij was op de plek van de crash in 1966.
"Ik was toen een jonge skimonitor en ik herinner me het slechte weer van die dag, onophoudelijk sneeuwen en haast geen zichtbaarheid. Het vliegtuig is 's morgens tegen de berg te pletter gevlogen, en 's namiddag is een eerste equipe daar geland tijdens een opklaring. Mij hebben ze de dag nadien opgeroepen om overlevenden te zoeken: maar wie kan zo'n botsing overleven, in een sneeuwstorm en bij twintig onder nul? Toen de helicopter ons neerzette, zagen we alleen maar brokstukken verspreid over sneeuw en ijs. Vanuit Chamonix zelf was het te zien; die ongerepte witte noordflank bezaaid met zwarte stippen. Het leek alsof de sneeuw in rouw was.
We moesten op zoek naar de zwarte doos, dat was moeilijk vorderen, met touwen, stijgijzers en pikkel (klimhouweel). Een bizarre ervaring was het. Ik had nog nooit gevlogen, zelfs nog nooit een vliegtuig van dichtbij gezien en hier zag ik ineens zo'n crash, met raampjes, zetels en bagage die daar rondslingerden. Nabij de grootste stukken van de romp, allicht de bagageruimte, zagen we roze lichaampjes, dat bleken zijdeaapjes te zijn, die bestemd waren voor dierentuinen en dierproeven in een labo. Slachtoffers hebben we niet gezien. Tenzij dan die twee ledematen die we in een zeil hebben gedraaid en meegenomen. De vele andere lichamen zijn allicht totaal verhakkeld of onzichtbaar in de sneeuw verdwenen. Na enkele dagen was er weer veel wind en sneeuw en was alles ingesneeuwd, geen zwart meer te zien. Eén stuk van de romp is nog enkele jaren zichtbaar gebleven langs het belangrijkste pad om de Mt Blanc te beklimmen, honderden alpinisten zijn daarlangs gepasseerd. Die aapjes waren niet meer te zien, die zitten nog altijd in het ijs."
1966 versus 2015
Ancey zegt dat in 1966 amper familieleden van de slachtoffers naar Chamonix zijn afgereisd, "een hemelsbreed verschil met wat we nu zien". Dat zegt ook Blaise Agresti (44). Hij was luitenant-kolonel van het gerenommeerde Peloton de Gendarmerie Haute Montagne (PGHM), hij is berggids en historicus, en schreef een boek over het reddingwezen in het Mont-Blanc-massief. Hij legt uit hoe de houding van de maatschappij veranderd is: in de jaren 50 en 60 "accepteerde" men zo'n ramp. Nu moet elk detail van de slachtoffers geweten zijn en elk spoor van hen moét teruggevonden worden.
Agresti: "Toen die Constellation crashte in 1950 is er zo goed als niks ondernomen. Er zijn twee kleine equipes van berggidsen vertrokken om te zien of er overlevenden waren. Eén is ter plaatse geraakt, de andere is voortijdig teruggekeerd toen een berggids onderweg omkwam door een lawine. Meer is niet gebeurd. Niemand heeft ook maar iets van het vliegtuig of de slachtoffers geborgen.
In 1966 was er al een verschil. Toen gingen al berggidsen én gendarmes met een helicopter de plek van de ramp onderzoeken. Men is zelfs elf keer teruggegaan om belangrijke onderdelen van het toestel naar het dal te brengen, want de luchtvaartautoriteiten stelden toen al een onderzoek in. Er zijn wel maar een klein aantal lichamen geborgen, enkel lichamen die makkelijk toegankelijk waren.
Ook qua identificatie is er intussen veel veranderd. Er was geen DNA-onderzoek, geen onderzoek van de gebitten. In 1966 zocht men alleen naar identiteitspapieren, en van de kleren en de gedragen sieraden van de slachtoffers stuurde men alleen foto's naar de familie van de passagiers. Dat was alles.
Ook onze houding tegenover de dood is veranderd. In 1966 aanvaardde men het feit dat niet alle doden geborgen waren en dat een groot aantal mensen gewoon verdwenen in sneeuw en ijs. Nu verwachten de familieleden een snelle identificatie en dat elk stukje ledemaat of persoonlijke bezitting terug "naar huis" komt; niks mag in het ongewisse blijven liggen.
Ook de media kammen nu elk gegeven uit. Elk detail over die crash, over de doden, hun laatste minuten, wat ze nog gezien hebben, of ze nog wanhopig geroepen hebben, dat moet gewéten zijn. Ik vind het al te dubieus. Men herdenkt niet de doden, nee, men aast op die primaire angst dat ons leven elk moment in gruwel en horror kan omslaan. De media voelen intuïtief aan dat daar onze zwakte ligt. Wij leven in een moderne maatschappij, een maatschappij die technisch "alles" aankan, maar die geestelijk heel kwetsbaar is, en heel snel in paniek, en daar wordt diep op ingespeeld."
Ijsman Oetzi
Dat de gletsjervondsten toenemen samen met de klimaatverandering is al langer aan de gang: zoals de ijsman Oetzi die na 5300 jaar "bovenkwam" in de Italiaans-Oostenrijkse Alpen. Maar evengoed vliegtuigen én soldaten van de beide wereldoorlogen die nu ontdekt worden. Josée De Vérité ziet de klimaatverandering met eigen ogen.
"De opwarming heeft mijn gletsjer helemaal in de greep. Toen we dit huis bouwden in 1994, was de gletsjertong niet te zien en nu kijken wij op een kaal rotsveld: de gletsjertong zit op die twintig jaar al tientallen meters hoger. En dat smelt niet fijntjes weg, dat kalft af, met grote blokken die met een knallend gedruis loskomen en omlaag storten. Dat is verschrikkelijk dat je die majestueuze ijsmassa dag voor dag ziet wegteren.Door die opwarming is de gletsjer labiel en extreem gevaarlijk geworden. 2014 was uiterst onveilig door het grote aantal afkalvingen en voor 2015 weet ik zelfs niet of ik erheen kan gaan.
Hier in Chamonix zitten we dan ook nog met een lokale 'opwarming': al die zware camions die uren staan aan te schuiven voor de Mont-Blanctunnel, die zetten zelden of nooit hun motor af, en dat is een warmtesluier die omhoog trekt, naar de gletsjer. Fijn stof blijft hier ook massaal hangen tussen de bergwanden. De pollutie is zo erg dat de schoolkinderen op sommige dagen verbod krijgen om op de speelplaats te spelen. Soms staan hier wel files van 20 kilometer; dat is dan die zogezegd gezonde berglucht! En dan hoor je de Franse overheid niet over het milieu spreken, want die tunnel brengt hen heel veel geld op."
Beschermengel
Ondanks dat afkalven zien buitenstaanders een gletsjer doorgaans als een blok dode materie. Maar van alpinisten weet ik dat een gletsjer leeft.
"Ah oui! Die gletsjer leeft. Die gletsjer ademt. De wind fluit in die kloven. Het water ruist in die kolkgaten. Je hoort ijs afkalven, ça craque, ça bouge, nooit is die gletsjer stil.
In zo'n onstabiele omgeving is het ook altijd gevaarlijk. Altijd kan er een sérac afkalven of verschuiven, dat zijn ijsblokken zo groot als een huis, en dat kondigt zich aan als een lichte trilling, en dan moet je tijdig wég van dat ijs. Er zijn al momenten geweest dat het op het nippertje was. In september heb ik zo'n 'waarschuwing' gekregen, dat ik bijna ben meegesleurd. Toen heb ik tegen mezelf gezegd: ça suffit, hou op met het gevaar te zoeken. Maar ik sterf veel liever daarboven dan in een ziekenhuis (lacht).
En mijn hond Abyss (=afgrond) neem ik altijd mee, zij is een goede beschermengel. Als ik merk dat zij zich van mij verwijdert richting de vaste grond, dan ben ik ook weg. Want dieren voelen dat gevaar en die trillingen eerder dan mensen.
Daal je ook af in gletsjerkloven?
"Als er iets ligt, laat ik me soms zakken in die crevasses, tot twintig meter diep zelfs. Die kloven vormen een grillig labyrint, als smalle straatjes in een oude stad, c'est magnifique."
"Ik kom zeker twintig keer per jaar op de gletsjer, maar enkel in de warmere maanden. Tussen oktober en maart ga ik niet, dan dekt de sneeuw teveel af, dan kan ik de gevaarlijke plekken niet onderscheiden. Ik plan het nooit vooraf. Om de zoveel tijd is het alsof de gletsjer me wenkt, dan laat ik alles vallen, pak m'n rugzak en vertrek."
Hoe krijg je die wrakstukken beneden?
"Alleen of met vrienden. Ik draag ze in een rugzak of ik laad ze op een draagstel zoals een sjerpa. Ik schat dat ik op die twintig jaar al zo'n vier ton omlaag heb gehaald. Met telkens een voettocht van twee uur. Ik zou een helicopter kunnen inschakelen, m'n man is heli-piloot, maar dat is me te gemakkelijk. Het moet serieus blijven. Ik moet een inspanning doen, ik moet een offer brengen, ik moet respect betonen aan wat vooraf is gegaan."
"Dat is me heel duidelijk geworden toen ik bezoek kreeg van Chris Arora. Hij is Indiër en heeft zijn broer Avtar verloren in de crash van '66. Chris kwam hier thuis, zag die metaalresten naast m'n atelier, nam één stuk vast en begon te wenen. (ontroerd) Hij hield dat zo innig vast, alsof het zijn broer was. Ik heb 'm ook andere wrakstukken meegegeven voor zijn familie, en hij heeft gezegd, "dankzij u kunnen wij eindelijk rouwen". Nu pas rouwen, nà bijna vijftig jaar!
Hij is later nog een keer teruggekomen met z'n vrouw Nita en dan zijn we met de kabelbaan naar de top van de Aiguille du Midi (3777 m) gegaan om vandaar de plek van de crash te kunnen zien. Toen hij dat "graf" zag, heeft hij me langdurig in zijn armen gehouden. Het was alsof hij nooit eerder zo dicht bij zijn overleden broer was gekomen. Hij stond daar met de tranen in zijn ogen, en zei: Josée, vanaf nu ben je deel van onze familie (geëmotioneerd).
Sterven in een afgelegen bergmassief brengt altijd bijzondere emoties teweeg. En natuurlijk kunnen de vele verwanten van die beide crashes niet tot hier komen. Vandaar dat ik hoop dat Air India of de Indische overheid ooit een museum of een memorial zal inrichten, dan mogen ze heel mijn collectie hebben."
Ze gaat "iets halen wat ze aan weinig mensen laat zien", haar petits trésors die ze aan Indië wil overmaken. In een grote kartonnen doos zitten wikkels van zijdepapier, ze vouwt ze voorzichtig open. Ik zie een fuel flow meter, een dekentje dat aan elke passagier werd uitgedeeld en een 45-toeren-plaatje met oosters opschrift, "toen een Indisch top-tien-hitje in 1966". Dat gletsjers ook hitsingles bewaren voor later, geen sterveling die het kan bedenken. Verder nog wanddecoratie uit eerste klasse, de voet van een zilveren theepot ("voor de catering aan boord") en de afgescheurde hoek van een valies, het motief van een zonnige palmboom is nog te zien.
Menselijk bot
De gletsjer bewaart ook heel dure stukken. In 2013 trof een 'anonieme alpinist' een koffertje met juwelen in het ijs, waarde: 200.000 euro.
"Dat kwam van de crash van 1966 en de dag erna zag ik zeker vijftien 'klimmers' op de gletsjer, allen met de kop naar de grond (lacht). Dat kistje is zogezegd ontdekt door een alpinist, maar het gerucht gaat dat het al in de jaren zestig is gevonden, door iemand uit de streek. Maar omdat het geseind stond, kon hij d'r niks mee aanvangen. Die persoon is dan overleden, en bij het leegmaken van z'n huis vond z'n familie dat koffertje op een goed verborgen plek. Om te verdoezelen dat hun familielid die "schat" al jaren in bezit had, hebben ze het zogezegd op de gletsjer gevonden. Zo kunnen ze tenminste een vindersloon claimen. Ik denk dat er in die eerste maanden en jaren veel waardevolle bagage verdwenen is op die gletsjer, maar 't is een taboe, iedereen zwijgt erover.
Zelf heb ik nog geen dure dingen gevonden. Hoogstens een kettinkje. Maar ik heb wel een brief gevonden! Een flinterdunne envelop in luchtpostpapier. Die zat kurkdroog in het ijs. Ik dacht aan een liefdesbrief, blauwe omslag, adres handgeschreven, en ook een jaar oud, dus iemand droeg die als souvenir bij zich. Dat zou formidabel zijn als ik die brief zoveel jaar later nog aan die geliefde kon bezorgen, wat een groots en onverwacht geluk zou dat zijn! Maar de vertaling uit het Hindi leerde dat het zakelijke correspondentie was. Grote teleurstelling natuurlijk! (ze toont de brief, luchtdicht in plastic) Dat is toch fantastisch, dat zoiets fragiel als een reepje papier bewaard kan blijven onder honderdduizenden tonnen ijs! Dat is alsof de gletsjer vijftig jaar als een presse-papier erbovenop heeft gedrukt!
Heb je al menselijke resten gevonden?
"Ja, maar nog nooit een schedel of een been, eerder stukken bot, en vaak is het de hond die dat vindt. Er zit ook nog vlees aan, maar dat is uitgeteerd en gelooid als van een mummie. Ik kap zo'n stuk ijs met bot erin altijd los, en ik schuif het in een diepere kloof. Zo kan er niemand bij. Dat ijs is hun graf, dat moet je niet verstoren. En ik ben wel atheïst, maar ik zeg ook altijd een gebedje. Je kan zomaar niet je rug draaien, je moet je hoofd buigen en iets zeggen.
Voel je soms een 'aanwezigheid' van die slachtoffers?
Ik voel hun aanwezigheid heel goed. Die passagiers zijn daar, die weten dat ik er ben, meer nog, ze beschermen mij. Dat ik dat "werk" al twintig jaar overleef, dat dank ik aan hén!"
"Die gletsjer is geen morbide bunker. Die gletsjer geeft rust en bescherming aan die slachtoffers, ze rusten daar werkelijk in vrede. Zelfs de zwarte dozen van 1950 en 1966 zijn nog altijd niet gevonden. Zo is de gletsjer, hij bewaart nog vele geheimen. Slechts met mondjesmaat geeft hij iets weg. Alsof hij wacht tot de tijd de wonden heeft geheeld."
Het stuk is rond. Ter illustratie zoek ik nog enkele krantentitels van januari 1966. Plotse voorpagina in Het Laatste Nieuws: Elf Belgen Bij 117 Doden op de Mont Blanc. Een abrupte verrassing. Ik zie namen als Van Bogaert, Verstraeten, Verhoeven en Malherbe, inwoners van Brussel, Gent en Antwerpen. In Chamonix wisten ze van geen Belgische slachtoffers; daar sprak men vaagweg van Indiërs, Amerikanen en Engelsen. Het blijkt nu ook dat enkele Belgische nabestaanden al vroeg in Chamonix waren, "ze namen foto's van de besneeuwde top als enig aandenken, dit was nu het graf van hun familielid." De krant Le Soir heeft met Alpenjagers gesproken en voorspelt wat de slachtoffers te wachten staat: "de glacier des Bossons zal zijn opgeslotenen pas loslaten na een kwarteeuw gevangenschap in het ijs. De levenden zullen hen dan vergeten zijn, zij die daar begraven liggen in het grootste graf van Europa."
Wat minstens even merkwaardig is: er zijn elf landgenoten omgekomen, en toch houdt de berichtgeving al na twee dagen op; wat erop wijst hoe ànders men toen met rampen omging. Ik bel Josée, ze is al even hevig verrast: "Elf Belgen?! Nooit geweten! Goed dat je ze 'gevonden' hebt. Zo raken zij ook uit de vergetelheid. Die Belgische families mogen gerust zijn. Hier is iemand die zorg zal dragen voor de nagedachtenis."
Het is wachten op de groenkartonnen identiteitskaarten in het staalblauwe ijs.
NASCHRIFT: Josée De Vérité liet me weten dat het een “afschuwelijke zomer was”. Bevroren ondergrond in het hooggebergte (permafrost) is ontdooid waardoor er grote rotsblokken uit de bergwanden loskomen. Ze zegt ook dat het smelten van de Bossons-gletsjer “zienderogen” te volgen is.
Ze heeft sinds enkele jaren een website waarop haar werkwijze en enkele van haar kunstwerken te zien zijn
https://www.joseedeveritechamonix.com/#presentation
De droge zomer van 1976 geklopt door 2022 ?
Na zonneschijn komt zonneschijn: de hete droge zomers van 2022 en 1976
Volgens The Global Drought Observatory en de Europese Commissie kampt Europa momenteel met de ergste droogte in 500 jaar.
In België was het al de droogste juli in 120 jaar (het was evengoed één van de warmste juli's ooit gemeten wereldwijd.)
En dan moest augustus 2022 nog komen... Met die maand erbij beleefden we de droogste juli-augustus sinds 1833.
Daarmee evenaren we de droogte van de recordzomer van 1976. Qua neerslagtekort (gemeten in de bodem) is 2022 wel rampzaliger dan 1976.
Wat opvalt: de droogte van 1976 kende een lange aanloop, ze begon al in mei, terwijl we nu hetzelfde droogterecord bereiken door de extreme maanden juli en augustus.
En ook: 1976 was een uitschieter tussen "normale" zomers. 2022 past in een rij van alsmaar extremere zomers op het gebied van droogte en hitte.
© Jan Hertoghs Humo 2006
Koeien worden in het bos gedreven om van het struikgewas te eten. Boeren krijgen drinkwater via de waterkanonnen van de rijkswacht.
In 1976 was het vier maanden aan één stuk uiterst warm. De ene hittegolf na de andere volgde mekaar op en de landbouw kende één van zijn rampzaligste droogtejaren ooit. Humo schreef een dagboek van de hitte, met de waterkanonnen van de rijkswacht die drinkwater gingen leveren op het platteland, en met ook de muzikale tijdsgeest van die zomer (de hits,) en de "verkoelende" cinemaprogramma's van toen.
De woordkeuze is die van de dagbladen, in die zomer dat Lucien Van Impe de Tour won en dat een glas bier nog 13 frank (30 eurocent) kostte.
25 april: In België heeft het sinds februari weinig of niet meer geregend. "Het lijkt alsof er geen maartse buien of aprilse grillen meer bestaan. Dit is een lente die inzake droogte én nachtelijke koude haar gelijke niet schijnt te hebben: op sommige plaatsen is er nog nachtvorst geweest tot min zeven. In Frankrijk bedreigt de droogte een groot deel van de oogst. Veel bronnen en waterputten geven geen water meer en het niveau van beken en rivieren was nooit eerder zo laag."
3O april: Een enorme bosbrand teistert de Hoge Venen. 5OO hectaren worden verschroeid. Het vuur wordt sterk aangewakkerd door een snijdende noordoostenwind. In Vlaanderen verwachten de weersvoorspellers een droge zomer met normale temperaturen. De Nieuwe Vauxhall 1800 Kost Slechts 156.900 fr (= minder dan 4000 euro)
3 mei: Zonnige 1 mei-stoeten in heel het land
5 mei: Enorme bosbrand op het militair domein te Brecht. 5O ha gaan in de vlammen op. Cat Stevens treedt op in Vorst.
6 mei: De temperatuur stijgt overdag boven de 30 graden.
7 mei: De nachtvorst van de voorbije dagen teistert de fruitsector. Ganse percelen kropsla gaan verloren. De vroege aardappelen zijn over gans het land bevroren. The Rolling Stones treden op in een uitverkocht Vorst. Kaartjes van 3OO fr (7,5 euro) gaan op de zwarte markt voor 3000 fr (75 euro) van de hand. Het concert zelf is flauw ("Stones Rolden Vierkant in Vorst")
10 mei: "30 graden is uitzonderlijk voor deze tijd van het jaar en de hitte heeft bijna iedereen naar buiten gedreven dit weekend. Overal waar water is, tot aan de kleinste sloten en plassen, hebben mensen zich neergevlijd. Aan de kust wrijven handelaars en cafébazen zich in de handen. De dames op het strand en op de terrassen proberen zoveel mogelijk zon op zoveel mogelijk huid te vangen om aldus het zo begeerde bronskleurtje te zien verschijnen. Cafés blijven tot 's avond laat open en er heerst zowaar de sfeer van badoorden aan de Middellandse Zee, zo bijzonder mild en weldoend zijn de avonden." Ulrike Meinhof (42), een van de vier leiders van de Rote Armee Fraktion is in de Stammheim-gevangenis van Stuttgart overleden. Op een persconferentie wordt gezegd dat ze zich heeft opgehangen.
11 mei: Opnieuw bos- en heidebranden in de Kempen en Limburg. Ten gevolge van de hitte zijn op de spoorlijn Brussel-Bergen de rails beginnen kronkelen door "uitzetting". In Duitsland is de Rijn zo ondiep dat rijnaken nog slechts met halve vracht mogen varen. In de wetenschappelijke wereld zorgt de abnormale hitte- en droogteperiode voor speculaties aangaande een op til zijnde klimaatswijziging. In Limburg is de watervoorziening in sommige gemeenten kritiek en zal de politie hard optreden tegen verspilzuchtigen. Ook in vijf gemeenten rond Aalst vloeit er geen water meer uit de kraantjes. Club Brugge wordt kampioen met vier punten voorsprong op Anderlecht en de prijs van een verbeterd brood (8OO gr ongesneden) gaat van 23,5 fr naar 25fr. Een glas bier kost 13 frank.
6 juni: "De drie voorbije pinksterdagen waren een zomers geschenk voor het gehele land. Alle commentaren zijn eensluidend: dit was een pinksteren zoals we er in geen jaren meer hebben gehad en die men in geen jaren nog zal vergeten. Onze kust zag zwart van het volk. De Ardennen puilden uit van de dagjesmensen. In de toeristische steden kon men over de koppen lopen. En in De Kempen zag men nog nooit zoveel zonnekloppers bijeen." Bij de boeren is er een positieve noot: " Het heeft één voordeel, die hitte en die droogte: ge verslijt er geen kleren mee!" In de Single Top 20 van Humo staat "Music" van John Miles op (1), "In Dulci Jubilo" van Mike Oldfield op (2) en "Fernando" van Abba op (5) Vooral "Music" wordt getipt als zomerhit. Deze lyrics waren toen nieuw: "Music was my first love. And it will be my last. Music of the future. And music of the past."
11 juni: "Terwijl de brouwerijen, de ijsventers en de fabrikanten van zonnebrandolie gouden zaken doen, kijken de boeren vertwijfeld naar de lucht. Het gras groeit niet en veel vruchten zoals aardbeien rijpen te snel en komen tegen spotprijzen in de winkels. In de tuinbouw kunnen groenten als prei en selder niet uitgeplant worden omwille van de droogte: " Elke vrucht, elke plant sterft in het veld." Omdat er zo weinig gras is voor de koeien, ziet men sommige boeren de grachtkanten afmaaien om toch wat groen aan hun runderen te kunnen geven. Anderen bestellen in allerijl een irrigatiesysteem met buizen en sproeiers om de weilanden te kunnen "beregenen". Dat "regenwater" dat men uit nabije waterlopen pompt, heeft zelf al een temperatuur van vijfendertig graden! Boer Frans Willems (Poederlee): " Ik kan niet meer slapen vanwege de vele zorgen." De cinema's van Antwerpen bieden "Verfrissende Ontspanning" met onder andere "Clockwork Orange" en "Taxi Driver" (Robert De Niro) . In Studio Century speelt "Alice Woont Hier Niet Meer". In Humo's Top 20 komt "This Melody" van Julien Clerc binnen van (-) op (12)
Insectenwolk
16 juni: Bretagne en Normandië lijden het ergst onder de droogte. "Omdat de weidegronden verdord zijn en omdat de graanoogst toch gaat mislukken, drijven tal van boeren hun vee de korenvelden in, daar kan het zich voeden met de groene onrijpe graangewassen." In het Parijse industriebekken liggen de bedrijven 's avonds een half uur tot een uur stil omdat de elektriciteitscentrales niet op volle kracht kunnen werken. Er is te weinig koelwater. Eigenaars van dieren worden gewaarschuwd: ook honden en katten kunnen een zonnesteek oplopen. In de LP TOP 10 van Humo staat "Desire" van Bob Dylan al weken op (1) . De LP "Wish you were here" van Pink Floyd staat op (4) en zit al 35 weken in de top-10.
18 juni: Rellen in het Zuid-Afrikaanse Soweto: 35 doden.
21 juni: Er valt een beetje regen, maar het is te weinig voor de rosse weilanden. Het pakje sigaretten zal "eerlang opslaan" van 3O naar 31 frank. (75 eurocent)
22 juni: De hittegolf zorgt voor een ware paniek bij de Franse veetelers. In Normandië, Bretagne en de Vendée wordt het vee in onrustbarende hoeveelheden naar de abattoirs gebracht omdat er geen voer meer is voor de dieren.
26 juni: "De hittegolf die we thans meemaken is een van de ergste uit de meteorologische geschiedenis. Onze vogels kunnen de invasie van bladluizen, vlinders, vliegen en muggen niet bijhouden." Op de scheepswerven van Boel zijn 8OO arbeiders tijdelijk werkloos want bij de afbouw van schepen zouden temperaturen van 55 tot 6O graden genoteerd zijn.
U Hebt Nu Al Een Datsun 1200cc voor 99.900 frank. (2500 euro)
"De bevolking van de Franse havenstad Brest dacht donderdag middag dat het eindelijk zou gaan regenen. De hemel werd verduisterd door donkere wolken, de tropische temperatuur liep iets terug, maar toen de vreugde en de opwinding hun hoogtepunt bereikten, hoorden de inwoners dat de wolken een gonzend geluid begonnen te maken. Bleek dat de regenwolk geen regenwolk was, maar een insectenwolk. Binnen enkele kwartieren streken miljarden insecten van allerlei aard (vooral muggen, vliegen en vliegende mieren) over de stad neer. De inwoners moesten een goed heenkomen zoeken om zich voor de beten en de steken te vrijwaren. Volgens de autoriteiten is de "insectenregen" een bekend verschijnsel in een grote droogteperiode waarin het ecologisch evenwicht verstoord wordt."
Luchtige kleding
28 juni Ukkel Verwacht: zonnig en zeer warm weer, maxima van 3O graden aan de kust tot 36 graden elders. De kerncentrale van Doel die al twee jaar operationeel is, wordt officieel ingewijd. De expresstrein Amsterdam-Parijs ontspoort in het Waalse Neufvilles. Er zijn tien doden en 14 zwaargewonden. De oorzaak is onbekend, maar elders in Wallonië zijn al eerder treinsporen verwrongen geraakt door de hitte.
“De hittegolf oefent reeds zijn invloed uit op het gedrag van onze landgenoten. Net zoals in het warme zuiden hebben de meeste mensen de zaterdagavond tot laat in de nacht buiten doorgebracht. In de tuin of op de stoep zochten duizenden het beetje koelte dat zij thuis in de slaap- of woonkamers niet konden vinden. Tijdens de middaguren gebeurde het omgekeerde, dan lagen de straten zo goed als verlaten."
"In de badplaatsen is het intussen een dolle kermis. De badgasten in bikini dringen door tot in de uithoeken van de agglomeraties. Het politiereglement laat niet toe dat men zich zo ver in luchtige kledij mag vertonen, maar dat verbod wordt overal met de glimlach overtreden. Er zijn ook diefstallen gemeld in appartementen waar verlofgangers de halldeur hadden open gezet om wat frisse lucht in het gebouw te krijgen."
"In Wallonië dreigen de toeristische afvaarten van de Semois in het gedrang te komen: een boeldozer tracht nu over een afstand van 7km een geul te graven om de afvaarten toch te laten verlopen."
De leider van de grootste Franse boerenvakbond heeft de regering gevraagd om het leger in te zetten voor het transporteren van hooi uit delen van Frankrijk waar de droogte minder erg is. Ook de vogelstand lijdt onder de droogte. Op sommige plaatsen kan men van dorst omgekomen vogels aantreffen.
"Zondagnamiddag ging de 24-jarige A.S. uit Berlare een dutje doen in zijn hof en in de zon. Hij is echter niet meer wakker geworden, en bleek fataal getroffen door de zon. Een bijgeroepen geneesheer kon enkel de dood vaststellen."
Er is een nieuw type uurwerk op komst op basis van kwartskristal. In plaats van een wijzerplaat kan men het uur aflezen met zogenaamde digitale cijfers.
Koude schotels
29 juni: Zonnig en zeer warm. Maxima van 30 tot 35 graden. Hevige bosbranden in de streek van Maasmechelen en As. "Overal zag men vluchtende zondagstoeristen die hun picknick voortijdig moesten afbreken." De rijkswacht sloot de autoweg E39 af wegens de enorme rookontwikkeling. Toen ook het vuur dicht bij de snelweg kwam, "moesten boeldozers en Leopardtanks van het leger ingezet worden om brandgangen te graven en te voorkomen dat het vuur naar de andere kant van de autoweg zou overslaan: daar bevinden zich in Zutendaal de munitiedepots van FN." Het vernielde bosgebied zou zo'n 800 hectare bedragen.
Voor de boeren in Limburg en de Antwerpse Kempen is het een verschrikking: hun weilanden zijn helemaal ros geworden of tot de wortel kaalgevreten. "Het is een vreemd gezicht: koeien staan in verdorde weilanden en eten bussels stro of droge korrels krachtvoer. Sommige boeren laten hun koeien in de haver grazen waardoor ze hun noodzakelijke voorraad voor de winter aantasten. Boer Karel Van Laer : "Ik denk eraan om alles te verkopen en met de schoofzak te gaan werken. In de bouw kunnen ze wroeters zoals wij misschien nog gebruiken. En dan zal ik tenminste ook vakantie hebben zoals iedereen."
Op televisie is er deze zomer onder andere: Tip-Top (jeugdmagazine met Bob Davidse), Rad der Fortuin, De Wies Andersen Show (kwis), Swiebertje (jeugdserie NED 1) en Toppop (jongerenmuziek, NED 2)
3O juni: Zonnig en zeer warm, maxima van 3O tot 35 graden. "Op enkele uren tijd zijn in een visvijver te Ranst duizenden karpers, brasems, voorns en enkele snoeken omgekomen. De massale vissterfte is te wijten aan de verzengende hitte en aan de windstilte die verhindert dat golven het water zuurstofkrachtig houden."
In Plancoët (Bretagne) is een volledig maisveld met stengels van 20 cm gewoon weggewaaid. Tegen de middag stak een sterke wind op en verdween het veld in een kolossale stofwolk. Er bleven alleen wat verdwaalde wortels en de stenen ondergrond achter.
"Verse produkten zoals vlees en kaas worden maar bitter weinig verkocht. Daarentegen beleeft de verkoop van sla, tomaten, asperges, eieren, makreelfilets en sardientjes een duidelijke piek. Waarschijnlijk zijn er in ons land nog nooit zoveel koude schotels gemaakt als tijdens deze snikhete dagen." "Fool to Cry" van the Rolling Stones staat op (2) in de Top-20. John Miles staat nog steeds op (1).
Onze zweefvliegers profiteren!
1 juli: Zonnig en zeer warm. 28 tot 33 graden. Weerman Armand Pien moet week na week hetzelfde zomerweer voorspellen. Om die eentonigheid te doorbreken komt hij op tv met een grote zonnebril op en de voeten in een waterbadje. "Op het verkeer begint de hitte zijn slopend werk te verrichten. Er worden gevallen gesignaleerd van geparkeerde wagen die in volle zon stonden geparkeerd en die vanzelf in brand zijn geschoten. Nog een trieste vaststelling bij dit weder is dat bij veel loofbomen de bladeren beginnen te vallen. In sommige parken en plantsoenen is de grond reeds bedekt met een tapijt van dorre gele bladeren;"
"Onze weiden zijn verschroeid. Wij hebben geen voedsel meer". Dat staat te lezen op de doeken die over twee magere koeien liggen en die woensdagochtend plots tot voor de ministerie van Landbouw zijn geraakt. De twee koeien waren ter plekke gebracht door jonge boeren uit de streek van Verviers. In de Kempen sleuren de boeren en hun kinderen 's nachts met buizen en sproeiers over het veld om telkens een ander stuk weide te beregenen en toch wat gras te redden. Het werk moet 's nachts gebeuren omdat het water overdag te snel verdampt. 's Nachts is het buiten "slechts" 21 graden. De cinema's van Antwerpen leveren "Heerlijk Koele Ontspanning" met onder andere "De Dolle Kever ","Thunderball" (met Sean Connery) en "De fluit met Zes Smurfen".
2 juli: "Gans Europa leeft verder in de wurgende greep van een verzengende hittegolf die het leven hoe langer hoe lastiger maakt. In Parijs waar gedurende de nacht recordtemperaturen van 23,8 graden werden gemeten, is het water van de Seine 3O graden warm. In Italië maken archeologen van deze uitzonderlijke droogte gebruik om opgravingen in de Po-bedding te doen op plaatsen waar ze anders nooit kunnen komen. In Berlijn dragen de politieagenten tropenhelmen, en mogen de arbeiders in sommige fabrieken zo dikwijls ze willen onder het stortbad. De politie meldt wel een massa familietwisten, burenruzies en straatgevechten. In Sommige Duitse scholen krijgen de kinderen "hittevrij": overdag worden er geen lessen gegeven; wel worden er nachtwandelingen gepland in klasverband."
"Goed nieuws voor de Belgische zweefvliegsport! In ons land jaagt deze zomer met zijn geweldige thermieken het prestatiepeil van onze zweefvliegers in de hoogte! De oogst aan prestigieuze hoogterecords is werkelijk enorm. Men gaat bijna de stratosfeer in! Mevrouw Georgette Litt haalde 8500 meter en haar echtgenoot André Litt maar liefst 10.450 meter, dat is de kruishoogte van een Boeing! En dat zonder motor welteverstaan! Broer en zus Bertels uit Veerle slaagden er zelfs in om vanuit St Hubert de Atlantische kust bij Rochefort te bereiken, 653 km ver!"
3 juli: Het hogedrukgebied met middelpunt boven N- Polen blijft droge en zeer warme continentale lucht over onze streken aanvoeren. Het blijft droog en zeer warm. Evolutie voor zondag en maandag: de hittegolf blijft aanhouden. Terwijl de conservenfabrieken in de maanden juli en augustus normaal dag en nacht op volle toeren draaien, valt de productie op minder dan de helft terug. Zo blijkt ondermeer dat boeren erwten en andere peulvruchten aan de melkkoeien voeren. Intussen signaleren sommige supermarkten dat een aantal klanten "groentenconserven zijn gaan hamsteren".
Vrijdag werd vooral het westen van Limburg getroffen door bosbranden. "Nabij de baan Eksel-Kerkhoven moesten de brandweerlieden rennen voor hun leven omdat het vuur razensnel om zich heen greep. De vlammen sloegen tot tientallen meters de hoogte in. Hier en daar zorgden de branden ook voor paniek onder de bevolking. Het was in het westen van Limburg een angstaanjagend gezicht met de rookzuilen die op verscheidene plaatsen haast heel de hemel bedekten zodat er geen zon en geen blauwe lucht meer te zien was. In en om Bilzen rijden de wagens van de brandweer dag en nacht rond om water uit te delen. Aan de universiteit van Leuven kunnen studenten uitstel van examens krijgen als zij niet hebben kunnen studeren vanwege de hitte. Het personeel van de KUL mag de arbeid al aanvatten vanaf 6 uur. In Ukkel loopt de temperatuur onder thermometerhut op tot 36,7 graden. "
Bedevaart naar Scherpenheuvel
5 juli: Enkele landbouwers hebben hun runderen in het bos gedreven," dan kunnen ze daar van het struikgewas eten." In de provincie Antwerpen werd de rijkswacht ingeschakeld om boeren met watertekort te bevoorraden. Dat gebeurde met waterkanonnen. Een landbouwexpert in de Duitse deelstaat Schleswig-Holstein verklaart: "Als het de volgende week niet flink regent, kunnen wij de aardappeloogst wel vergeten. De Duitsers zullen dan volgend jaar rijst moeten eten." Paus Paulus vraagt de gelovigen om te bidden voor regen. "Wij moeten God Onze Vader die alle geheimen van de natuur doorgrondt bidden opdat hij de jongste klimatologische handicap ongedaan maakt."
"Hoewel iedereen naar een frisse regenbui begint te snakken, wordt dit uitzonderlijke weertje toch wel erg op prijs gesteld. Alle terrassen zijn overvol, de mensen lopen rond in luchtige toiletten, iedereen is in een opgeruimde vakantiestemming en niemand schijnt zich dan nog te bekommeren om de alarmkreten uit de land- en tuinbouw. Politiemannen en postbodes hoeven niet langer een kepi op te zetten." Het KMI verwacht eerstdaags verfrissing door onweer.
7 juli: Een paar duizend mannen, vrouwen en kinderen uit Kempische boerengezinnen trokken maandag met auto's en bussen op bedevaart naar Scherpenheuvel om daar voor regen te bidden bij het beeld van Onze-Lieve-Vrouw.
"Arms of Mary " van Sutherland Bros. and Quiver komt van niets (-) op (4)
8 juli: Op de gemeentelijke bevolkingsdiensten noteert men een hoger aantal sterfgevallen dan anders. Er wordt een ministercomité opgericht "voor de bestrijding van de gevolgen van de aanhoudende droogte". De bevolking krijgt een aantal praktische raadgevingen. "Om een glas fris water te drinken, hoeft u de kraan niet te laten lopen tot er koud water uit komt. Beter is om flessen met drinkwater te vullen en ze in de koelkast te zetten. Het gebruik van afwasmachines en automatische wasmachines moet zoveel mogelijk beperkt worden."
9 juli: Volgens de Leuvense klimatoloog Hugo Poppe kan de droogte nog de hele zomer duren. Volgens Poppe was de mens vroeger beter bestand tegen extreme temperaturen: "Ik heb in mijn jonge jaren nooit een boer gezien met een zonnebril op." In de Kalmthoutse Heide verwoest een bosbrand 160 hectaren. De snelweg E19 wordt urenlang afgesloten.
"In Le Havre willen fruitimporteurs een belangrijke lading bananen vernietigen vanwege de dalende prijzen van deze vrucht. Normandische boeren laten echter weten dat ze de bananen kunnen gebruiken. Donderdag begon de levering van 4100 ton gratis bananen aan plaatselijke veehouders. Gemengd met stro is deze voorraad voldoende om gedurende een maand 33.000 dieren te voeden." Intussen is men bezig om 7OO kanalen in West- en Midden-Frankrijk leeg te pompen en zo de landerijen met water te bevloeien en ook de bevolking en de industrie van water te voorzien. "In tal van winkels wordt mineraal water nu onder de toonbank verkocht, dus tegen zwarte marktprijzen. De autoriteiten in Zuid-Engeland onderzoeken de mogelijkheid om tankers van 70.000 ton met water te charteren vanuit Noorwegen."
In Wommelgem zien zes getuigen een Onbekend Vliegend Voorwerp. De geluidloze UFO had vijf grote witte lichten en een vreemd rood lichtpunt in het midden.
14 juli: Het heeft geregend op een aantal plaatsen in België. Maar het effect is niet te zien.
19 juli: Lucien Van Impe wint de Ronde van Frankrijk. Dolle taferelen en volkstoeloop in zijn dorp Mere. In Montréal worden de Olympische Spelen geopend.
22 juli: Eindelijk wat regen. Het nationaal défilé in Brussel eindigt zelfs in een "nationale drache".
Boetes voor plonsbadjes
24 juli: "Tornado's in Italië. Sneeuwstormen in Duitse Alpen. Slagregens in Frankrijk. De droogteperiode die Europa vier maanden in zijn greep hield lijkt voorbij. Volgens het publiek heeft deze abnormale zomer te maken met de atoomproeven en de problemen met het leefmilieu. Prof. Poppe is het niet eens met de stelling dat het klimaat beïnvloed wordt door de menselijke activiteit:" Atoomproeven? Problemen met het leefmilieu? Dat is lokaal "gepruts" dat niet opweegt tegen de onvoorstelbare krachten van luchtdrukgebieden, oceanen en ijskappen."
27 juli: Het Noord-Italiaanse dorp Seveso wordt ontruimd na de gifgaswolk van drie weken geleden. Ruim 15.000 mensen worden bedreigd.
31 juli: De aardappelen kosten op sommige plaatsen 3O fr per kilo en her en der zijn boerenwachten in actie omdat de dure en schaarse vruchten van de velden worden geroofd. De Belgen keren met zes medailles terug uit Montréal, waaronder tweemaal zilver voor Ivo Van Damme
16 augustus:
"Het zomert maar verder. Ook in de rinkelende kassa's van de horecasector. Voor de kust is dit een glansseizoen zoals het zelden geweest is. Op de overvolle wegen naar de kust vonden verschillende kettingbotsingen plaats." 25.000 festivalgangers voor twee dagen Jazz Bilzen. Op het programma o.a. Frankie Miller Band , Sutherland Bros. and Quiver , Steeleye Span, Kevin Ayers, Jess Roden Band en Status Quo.
20 augustus: De droogte zet zich nog steeds door. Op vele landbouwbedrijven snijdt men de wintervoorraad aan, in dit geval het schaarse hooi dat in mei gemaaid is en dat normaal niet voor nieuwjaar wordt aangesproken.
"Dancing Queen" van Abba komt binnen op (16).
21 augustus: Het Ministerie van Economische Zaken legt sancties op. Wie water verspilt riskeert boetes van 4000 fr tot 4 miljoen fr. Strafbaar zijn onder andere: besproeien van gazons, tuinen en sportvelden, het reinigen van stoepen en voetpaden, het afspuiten van motorvoertuigen en het vullen van particuliere zwembaden en plonsbadjes.
25 augustus: In Engeland heerst de ergste droogte sinds 250 jaar. Her en der heersen ware muggenplagen. In Londen zijn meer dan duizend Sikhs bijeen voor een week durende bidplechtigheid die regen moet brengen.
28 augustus: "De redactie van een grote Londense krant werd vrijdagmorgen opgebeld door een opgewonden abonnee die meende dat hij zijn buurman had zien buiten gaan met een opgestoken paraplu. Ook andere redacties worden opgebeld door lezers uit verschillende delen in de stad die absoluut druppels hadden gevoeld. De vreugde was echter van zeer korte duur. Binnen de drie minuten was de regenwolk opgelost. De bui van amper drie minuten doet ook de luchthaven Heathrow aan: daar stromen talrijke passagiers en werknemers naar buiten om de regen juichend en handen klappend te verwelkomen."
31 augustus: De Boerenbond raamt de schade nu al op 20,4 miljard en vraagt om gans België uit te roepen tot rampgebied.
In de bioscopen draaien onder andere "The Sound of Music" (een herneming van Hét Succes uit 1965!) en "One Flew over the Cuckoo's Nest" (Met Jack Nicholson, 23ste Week!)
In september begint het eindelijk te regenen.
NASCHRIFT: Journalist Stijn Tormans (Knack) bundelde een reeks verhalen die zich in die "rampzomer" afspeelden onder de toch wel droge titel: De Zomer van 1976
Antwerpen - Moskou: met een huifkar tegen de Koude Oorlog
Door de Russische invasie van Oekraïne, door de wederzijdse dreigende taal van Poetin en het Westen is er sprake van een Nieuwe Koude Oorlog.
De 'oude' Koude Oorlog duurde van 1947 tot 1991, en de spanningen tussen de twee machtsblokken liepen hoog op in de jaren zestig. In 1964 besliste de Amerikaan Leon Gillis om niet mee te doen aan dat klassieke vijanddenken: hij zag meer heil in een verbroedering tussen de volkeren, tussen Amerika en het "Oostblok" en zo vertrok hij met zijn gezin op goodwill tour naar Rusland. In een huifkar, en vertrekkend vanuit Antwerpen.
Humo augustus 2015 - licht herwerkt © Jan Hertoghs
In "Het Aanzien van 1964" (een fotoboekenserie met jaaroverzichten) is er één foto die me treft. Door hartje Moskou rijdt een huifkar met voorop een wuivende Amerikaan-met-stetson . Op de paardenwagen zit een jong en groot gezin. Het onderschrift vermeldt alleen dat de Amerikaanse familie Gillis door Europa trok richting Moskou. In het gespannen politieke klimaat van toen moet dat een bijzondere "roadmovie" zijn geweest. Op internet vind ik nog krantenstukken. Eén kaderstukje in The New York Times springt eruit en is het begin van dit buitengewone verhaal. De krant schrijft dat het gezin z'n trip begonnen is in Antwerp Belgium.
En zo bel ik met Susie Pontone née Gillis. Ze woont in Christiansburg, Virginia en ze is heel blij en verrast dat iemand uit Europa het verhaal wil oppikken, en dan nog iemand uit Antwerpen!
Susie: "We hebben tien weken verbleven in de Breydelstraat. Papa had daar een gemeubeld appartementje gehuurd, in volle stationskwartier; ik herinner me de vele restaurants en cafés. We woonden boven een Joods feestzaaltje waar tot laat muziek werd gespeeld. In mijn herinnering ben ik altijd moeten inslapen met het luide gezang van Hava Nagila (lacht) Het was daar krap bemeten. George, de jongste, moest in de badkuip slapen."
Ik stuur haar foto's van de Breydelstraat en Antwerpse krantenknipsels uit 1964. Die hebben het over een gezin met vijf kinderen dat 6000 km ver wil reizen, naar Moskou. Dat gezin bestaat uit vader Leon (42), moeder Iyone Koland (40), Susie (18), Barbara (16), Janet (12) en George (9). De zus Lee Ann (20) zal het gezin vervoegen in Luxemburg. Broer Alan (18) blijft studeren in de States.
Later bel ik voor een langer gesprek, met Susie en haar zus Janet. Ze vertellen dat ze midden december 1963 met de Queen Mary in Le Havre zijn aangekomen, en per trein naar Antwerpen zijn gereisd. De huifkar kwam rechtstreeks naar de Antwerpse haven; de ontmantelde onderdelen moesten ze zelf weer in elkaar zetten.
Susie: "Van december '63 tot eind februari '64 waren we in Antwerpen, het was putje winter, én we hadden geen geld. Vader moest wachten op een cheque uit de VS, een uitbetaling van de verzekeringen. Intussen ging hij op zoek naar Belgische trekpaarden, zoals de natiepaarden in de haven, maar die bleken veel te duur voor ons."
Janet: "Zo vast zitten met je kinderen in een vreemde koude stad : ik ben zeker dat onze ouders zich ernstige zorgen maakten. Maar dat soort bekommernissen hielden ze weg van ons."
Susie: "Om geld te hebben verkochten we prentkaarten. Op straat en op café. Prentkaarten met een foto van ons en de huifkar. We verkochten zolang tot we eten of de wekelijkse huur konden betalen."
"Ik heb het nooit als bedelen gezien. Die kaartenverkoop ging vlot. Veel voorbijgangers wisten van ons verhaal, het had intussen in enkele kranten gestaan."
In De Nieuwe Gazet van 30/1/64 staat op de voorpagina een oproep dat de familie trekpaarden zoekt. Ze worden omschreven als "wereldreizigers van formaat " en als "rondslenterend in James Dean-uniform". In een ander knipsel is te lezen dat zij "huiveringwekkend lichtgekleed gaan".
Susie: "Dat klopt. Van Levi's en Wrangler had elk van ons drie jeanspakken gekregen: een donkerblauw, een lichtblauw, en een wit. Maar we hadden geen overjassen. Vader wilde dat zo. Hij wilde ons harden."
"Dus wat doen teenagermeisjes die kou hebben?! Die gaan op café. In enkele cafés waren Barbara en ik al snel populair; zoveel cola's die ons zijn getrakteerd! Onze favoriete plek was een keldercafé dat De Spelonk heette. Je kon er dansen en je had plaatjes van de Beatles op de jukebox. Geweldig! We zaten er soms de hele avond. Tot enkele Antwerpse meisjes 'in opstand' kwamen omdat "hun" jongens altijd rond ons hingen (lacht). Wij kregen te horen dat we niet langer welkom waren in De Spelonk, gosh, dat was zo benepen, ik was kwaad!"
Freddy Heineken en Beatrix
Susie: "Soms was er wat geld over en konden we naar de cinema. We hebben "Cleopatra" gezien, met Liz Taylor. En we bezochten een groot slachthuis. Ouders van nu zouden terugschrikken om dat aan hun kinderen te tonen. Maar zo zit de wereld ineen, zei papa. Er is filmbloed én er is echt bloed op de wereld."
"Papa wou dat we de wereld met eigen ogen leerden kennen. We zagen ook de Antwerpse diamantslijpers. Daarvoor had hij geen reisgids, maar als een local hem zei: die kerk of die fabriek zou je moeten zien, dan gingen we daarheen. We hebben ook de meisjes-in-de-ramen gezien. Zonder papa. Ik denk niet dat hij dat leerzaam had gevonden voor ons (lacht)."
Op straat maakt de familie kennis met de Brit George Mc Cord. Hij stelt voor om hun "PR-man" te zijn en slaagt erin om een deal te regelen met Heineken in Nederland. Het bierbedrijf geeft twee Zeelandse trekpaarden in bruikleen, op voorwaarde dat ze vanuit de brouwerij vertrekken en dat daar de persconferentie wordt gehouden. Gevolg: hun huifkar moet per schip naar Amsterdam. En ook: na de persconferentie nodigt Freddy Heineken de familie uit bij hem thuis.
Susie: "Onze ouders moesten met zijn chauffeur mee, wij -de oudste meisjes- mochten in zijn auto. Hij had een cassetterecorder in de wagen, draaide liedjes van de Beatles, en wij zongen mee!"
Eind februari '64 is Nederland in volle Beatle-koorts, want in juni komen de Beatles naar het land. Voor optredens en voor een rondvaart op de grachten die legendarisch wordt.
Net voor hun vertrek uit Amsterdam, krijgt de huifkarfamilie ook nog bezoek van Prinses Beatrix en haar vader prins Bernard. En dan reizen ze naar het zuiden, weer naar Antwerpen. Het weekblad De Post houdt een interview en een fotosessie op de Groenplaats. De reporter vangt ook wat commentaren van voorbijgangers op ("Een schande! Moeten die jonge kinderen niet naar school?! - Echt iets voor Amerikanen! - Ge moet maar zot zijn!"), maar volgens Susie kregen ze maar zelden smalende opmerkingen.
Intussen was de geldcheque aangekomen en dan gaat het van Antwerpen en België naar Frankrijk.
Susie: "In Parijs hebben we vlakbij de Eifeltoren gekampeerd. Wij waren de extra-attractie voor de toeristen, maar zelf hadden we geen geld voor de torenlift. We bezochten dan maar gratis musea en we zijn ook uitgenodigd in het sjieke Maxim's Restaurant. Uit alles viel er wat te leren. Uit de luxe van zo'n restaurant of in een fabriekje van hoefijzernagels. Ergens in Oost-Europa hebben we ook hospitaal bezocht. Toen we daar binnen waren, vroegen ze ineens of we een beenamputatie wilden zien, dat was onvoorzien, maar papa moedigde ons aan om dat bij te wonen.
"Was een plek bekend om zijn tulpen, of glas- of suikerindustrie, dan gingen we dat van nabij bezien. Wij reisden om te leren, heel letterlijk. Vandaar dat weinig eten of dunne kleren ook part of the trip waren. Zo zouden we leren wat honger was. En dorst. En kou."
Janet: "Papa kwam uit een heel arm gezin. Zijn vader stierf toen hij vijf was, en z'n klasmaatjes moesten niks hebben van die armoezaaier. Hij liet zich niet uit z'n lood slaan, hij leerde hoe je met weinig toch je plan kan trekken."
Susie: "Het is een les die je van je leven niet vergeet."
Zelf behoorde het gezin tot de middle class. De ouders hadden een restaurant en een goeddraaiende sportwinkel in Williamsburg, Virginia. Maar in 1961 besloot de vader om met een huifkar van de oostkust naar de westkust te reizen: de kinderen moesten het échte Amerika leren kennen, op een eenvoudige manier, "zonder de materiële overvloed die ze gewend zijn". Ze zijn 294 dagen onderweg, en krijgen nationale bekendheid via radio en tv.
Kennedy
Door die trip wisten jullie wat het was om een bezienswaardigheid te zijn. Maar in Europa kwam het soms tot een echte volkstoeloop.
Susie: "Het ging als een strovuur. Ze komen eraan! Ginder zijn ze! Mensen kwamen in hun deur staan, en reden nadien naar het volgende dorp om iedereen te verwittigen dat ze ook moesten kijken."
Janet: "Mensen wuifden, brachten fruit en groente, of bloemen uit hun moestuin. Je naderde een dorp en dan zag je in de verte hoe men zich op de stoep verzamelde. Het had iets van de Tour de France. It was crazy.Stopten we op een dorpsplein, dan ontstond er een samenscholing. En altijd was er wel iemand die Engels sprak, en die zijn conversatie dan vertaalde voor de omstaanders."
"Dat was vooral in de dorpen. In de steden was het afstandelijker. In West-Europa was het ook meer nieuwsgierig kijken, in Oost-Europa was het echt uitbundig. Daar strooiden ze soms bloemen op de weg, vlak voor de paarden, een oud gebaar om je hartelijk welkom te heten."
Janet: "Op drukke wegen waar het eigenlijk te gevaarlijk was om te stoppen, zetten bestuurders de motorkap omhoog alsof ze pech hadden. Zo konden ze toch stoppen om ons te zien."
Susie: "Er was geen internet, Twitter of Facebook, en toch gingen wij viraal, alleen met de kranten en mond-aan- mond."
"Wat zo fascineerde was dat wij van zover kwamen, helemaal uit Amerika. En ook dat wij niet met een grote Amerikaanse slee, maar met een simpel voertuig reisden. Dat had een gimmick kunnen zijn, een opzet van een reclamebureau. Maar de mensen zagen meteen dat wij gewoon waren. Een gewoon gezin, vader, moeder en de kinderen, die tegelijk toch bezig waren aan een uniek avontuur. Hoeveel mensen hadden al op die manier gereisd, en helemaal tot in Rusland. Dat was nog onbereikbaar ver in 1964."
"Wat ook bijdroeg aan onze populariteit, was De Cowboy die in Europa heel populair was door tv-series als Bonanza en Gunsmoke. Onze jeanskleren zag men toen nog als echte cowboykledij. In Parijs, toch dé modestad, wezen jonge gasten ons na, zo gegeerd waren die westernkleren toen."
Janet: "Het gebeurde vaak dat ze ons geld boden voor die outfit, maar we hebben nooit wat verkocht. Het waren ònze jeans. En als ze vuil waren en we geen wassalon vonden, dan wasten we ze in een rivier."
Op foto's zie je de familie ook eten als cowboys, met het bord op de knieên. In hun sobere way of life hadden ze iets van pioniers, maar de oudere meisjes in hun tight fitting jeans hadden evengoed de looks van jonge filmsterren, met dat lange sluikhaar, de make up, en lippen die al meer uitstralen dan kauwgumbellen blazen. Van de 20-jarige Lee Ann bestaat een foto dat ze languit ligt te zonnen op de laadklep. Ze waren niet braaf of preuts, ze waren geen Amish. In landelijke streken moet het geleken hebben als Hollywood comes to town. Vandaar dat ze ook handtekeningen moesten geven.
Susie: "Dat begon in Amsterdam en dat is niet meer opgehouden tot in Moskou. Wat wel ging vervelen na een tijd. En hoeveel duizenden foto's zouden van ons genomen zijn?! Ik denk dat wij toen de meest gefotografeerde Amerikaanse familie waren, nà de Kennedy's."
Waren jullie nog in Amerika toen JF Kennedy werd vermoord?
Susie: "We waren in New York, we stonden op het punt om af te reizen naar Antwerpen toen we het nieuws vernamen. Als ze iets rond Dallas 1963 doen, dan zitten wij vaak in die archiefbeelden. We staan stil nabij Times Square, en je ziet hoe we allemaal aan het huilen zijn, it was terrible. Ik had verwacht dat wij onderweg veel vragen zouden krijgen over die aanslag, maar dat was niet zo. Toch zagen wij vaak een portret van JFK als we bij mensen thuis kwamen."
Followers
Jullie moeder had vroeger lesgegeven en van haar kregen jullie homeschooling onderweg.
Susie: "Met een rij encyclopedieën binnen handbereik. En het grappige is, nu staan we zelf in de encyclopedie! Er kwamen bij ons ook scholen op bezoek. Dat ging spontaan. Je reed langs een school, een leerkracht zag ons vanuit het raam, en hup, ineens stond de hele klas bij de huifkar."
Janet: "Soms werden we in de refter gevraagd voor een hoop klassen tegelijk. En dan kreeg je een spervuur van vragen. Hoe komen jullie hier? En waarom te paard? En waarom naar Moskou? En moeten jullie niet naar school? Nooit hebben wij zo'n schoolbezoek geweigerd en overal was ons 'optreden' een belevenis."
De huifkar vorderde gemiddeld 30-40 km per dag, maar als een streek of stad hen beviel, dan stopten ze evengoed na 15 km, "we hadden geen strak schema". Nu zou de familie Twitter-followers hebben, maar toen had ze echte followers die hen soms urenlang vergezelden.
Susie: "Te voet, per fiets of bromfiets, te paard. Sommigen een paar kilometer, anderen een hele dag. Wij zaten achterop de open laadklep open en zo babbelden we met die fellow travelers. Ik vond het plezierig, dat gezelschap overdag."
Janet: "Ik herinner mij een jongen van vijftien, op de fiets. Die is ons een volle week gevolgd in Tsjechoslowakije. Die sliep zelfs in onze huifkar."
Susie: "Soms reden wij een eindje mee, met jonge gasten, achterop hun brommer."
Janet: "Dat hadden onze ouders niet graag. Ouders waren in die tijd heel behoudend. Maar wij vonden het cool."
Was het niet vervelend om àltijd mensen rond jullie te hebben?
Susie: "Wij waren niet op reis om rust en privacy te hebben. We wilden dingen zien en mensen ontmoeten. Maar het gebeurde dat omstaanders zolang bleven kijken tot we letterlijk onder zeil gingen. En dan nog gebeurde het dat men 's nachts door een spleet van het zeil kwam loeren, of met een zaklamp naar binnen scheen. Niet creepy bedoeld, 't was pure nieuwsgierigheid."
"Op de duur wen je d'raan. Vergelijk het met mensen die gevolgd worden in een docu-soap. De camera volgt elke beweging, maar die gefilmden zien dat op de duur ook niet meer. Wat ik erger vond, waren de persfotografen."
Janet: "Dan moesten we ons opkleden, netjes op de bok zitten, kauwgom uit de mond, en een smile opzetten."
Susie: "Vreselijk als vader weer zo'n persbezoek aankondigde. Oh no! Not again! I wanna get off!""
Op YouTube staat een bijzonder filmpje dat in Tsjechië is gemaakt. Op de beelden zie je de volkstoeloop. Moeder deelt handtekeningen uit en jonge jongens staan vlakbij als de meisjes hun schoenen dichtknopen. Die strijken heel cool hun lange haar opzij, het is met flair dat ze zich laten bewonderen.
Zus Lee Ann is zelfs gehuwd met zo'n 'omstaander'. Een jonge Amerikaanse heli-piloot "had haar zien zitten op de laadklep" toen het gezin een Amerikaanse luchtmachtbasis bezocht in Duitsland. "Het was liefde op het eerste gezicht." Hij bleef hen onderweg bezoeken, en op 22 augustus '64 verliet Lee Ann de huifkar om met hem te trouwen: "Ze wonen nu in Californië en hebben drie kinderen."
Op het YouTube filmpje zie je ook een Chevrolet Chevelle break met een Belgische nummerplaat. Die was hen in bruikleen gegeven door General Motors in Antwerpen, om onderweg langere uitstappen te kunnen doen. De auto werd meestal 300 km verder op het traject geparkeerd, "en dan liftte papa terug om de tocht op de huifkar voort te zetten".
Kristallen vaas
Toen ze Tsjechoslowakije (nu Tsjechië en Slowakije) naderden, waren ze wel bang, zegt Susie. Het was immers volop Koude Oorlog. De Berlijnse Muur stond er amper drie jaar, de Cubacrisis met een dreigende atoomoorlog tussen de twee grootmachten was geen twee jaar afgewend. Er was ook een wedloop in de ruimte, er waren spionage-affaires en de Russische partijleider Kroestsjov werd de boeman van het westen vanwege zijn bot gedrag en zijn donderspeeches.
Susie: "Wij voelden al die spanningen, zeker vooraf. In Amerika hadden wij alleen anti-Russische propaganda gehoord, dus wij waren bang om daar te reizen. Wij dachten dat iedereen ons vijandig gezind zou zijn. Maar ik zal je eerlijk zeggen: they were the nicest people ever, it was incredible. Dààr in Oost-Europa, dààr zijn de echte volkstoelopen begonnen. "
Janet: "In Pilzen bezochten we de brouwerij en daar hadden zich werkelijk duizenden verzameld op het plein voor de poort. Die konden niet allemaal binnen om ons te zien en toen is vader op het balkon gevraagd en hij heeft een daverend applaus gekregen."
Susie: "En hoe vaak boeren ons tegenhielden! Ze wilden dat wij ook eens naar hun paarden en rijtuigen kwamen kijken. Wat wel verbaasde: de mannen reden rond en de vrouwen deden het zware werk op het veld. Die riepen ons ook toe, om mee naar hun huis te gaan, dan hadden ze ook eens pauze."
Janet: "Overal werden we uitgenodigd, terwijl papa wilde voortmaken. We moesten nog door Polen en Rusland, en hij wilde absoluut voor de winter in Moskou zijn. Dat was de grote schrik, dat we voor Moskou zouden vastraken in de sneeuw."
Susie: "Maar zoveel gastvrijheid konden we niet negeren. Van enkele boerenvrouwen kregen we zelfs een kristallen vaas, allicht een familiestuk. En dan nog van mensen die het zelf niet breed hadden."
Janet: "Vanalles kregen we. Boeken, speelgoed, knuffeldieren." Susie: "Daddy was tegen het vergaren van dingen, en hij wou ook niet dat de huifkar een souvenirbazaar werd; de ruimte was te krap daarvoor. Dus moesten we die geschenkjes voor hem verstoppen."
Janet: "Ik heb van jongens zelfs ringen en zilveren halsbandjes gehad. Gisteren heb ik nog een ring gedragen van toen in Tsjechoslowakije."
Susie: "Die sieraden, dat was uit sympathie, uit vriendschap, en niet als aanzoek. Jongens hebben zich nooit aan ons opgedrongen. Niet alleen omdat onze ouders in de buurt waren, maar ook omdat we met die bijzondere reis bezig waren. Dat zorgde voor respect."
Er is een Facebook-pagina (The Last Wagon West) waar foto's staan van hun trip. De foto's in Oost-Europa zijn de opvallendste. Als ze Praag bezoeken zie je zelfs lichte verafgoding. Jonge Rode Pioniers staan de meisjes in hun jeansvestjes aan te gapen, en zij blijven onverstoord, all-American en compleet relaxt.
De plaatselijke bevolking ontving jullie met open armen, maar hoe waren de grenscontroles aan het Ijzeren Gordijn ?
Susie: "Bij de Tsjechische en Poolse grens dachten we zeker dat ze ons zouden fouilleren en de hele kar zouden uitladen, maar we konden zo passeren. Toen we in Polen voor de Russische grens kampeerden, konden we 's avonds de wachttorens met de hoge prikkeldraad zien, en de grenswachten die ons met verrekijkers bespioneerden. Very scary. Maar toen we s' morgens met ons visum aan de versperring stonden, legden ze hun wapens neer en kregen we bloemen. That was unbelievable! En onverwacht, want in Polen had niemand ons kunnen beloven dat we zouden binnen mogen. Ik zie ons broertje George nog met zijn koersfiets Rusland binnen peddelen, zo blij als een vogel."
"En zo begon het opnieuw: het bezoeken van scholen, fabrieken en boerderijen. Heel vaak konden we kamperen bij kolchozes, en werden we 's avonds uitgenodigd voor de maaltijd. Daar werd dan getoast op de vriendschap tussen de volkeren. In Amerika mag je zo jong geen alcohol drinken, maar bij zo'n toast moest je wel meedrinken. Niet dat wij ons ooit hard verzet hebben (lacht)."
Life Magazine wijdde in het najaar 1964 vier pagina's aan de Rusland-entree van de familie. Dat het een huzarenstuk was om de stugste bureaucratie ter wereld te counteren: ze hadden geen toeristentaks van 35 dollar per persoon per dag moeten betalen, ze moesten niet in vooraf gereserveerde staatshotels logeren, ze mochten hun inkopen doen in gewone Russische winkels ("toch no-go-areas voor toeristen"), en ze hadden zelfs permissie om met de huifkar over het Rode Plein te rijden.
Susie: "Die toestemming hadden wij niet. Maar omdat wij zo gevolgd werden door fotografen en cameraploegen, hebben ze ons laten doen. Maar toen kwam het bericht dat we Kroestsjov niet konden ontmoeten. Het bleek dat hij zes dagen eerder was afgezet."
"De hele weg naar Moskou hadden we iedereen verteld dat we Kroetsjov gingen zien en nu werd dat niks. Een zware ontgoocheling. Er was ook geen opvolger, er was een machtsvacuüm. Ik had papa zo graag met hem willen zien spreken over wereldvrede, dat was één van de grote beweegredenen voor die trip. Hij had zich ook zo hard ingespannen en zoveel moeite gedaan. Want er was toen moed voor nodig om naar dat Oostblok te reizen."
"Wie we wel ontmoet hebben, waren de ouders van Yoeri Gagarin, de eerste mens in de ruimte. Z'n ouders waren boeren in Smolensk, en ze hadden ons bij hen thuis uitgenodigd. Hij is een hele grote held daar, en die avond was er een tv-programma over hem. Ik moest wenen toen ik het zag. Het was heimwee én gekrenkte vaderlandsliefde. We hielden van Oost-Europa, maar toch had Amerika éérst in de ruimte moeten zijn (lacht)."
Werden jullie bij je terugkeer in Amerika beschouwd als pro-communist omdat jullie je in Oost-Europa zo vriendschappelijk hadden gedragen?
Susie: "Nee, dat is niet gebeurd. En in Oost-Europa zijn wij ook niet beschouwd als propaganda-Amerikanen ondanks onze kledij en de stars 'n stripes op de huifkar. De mensen zagen ons niet als propaganda, de mensen zagen een gezin met een huifkar, slaapzakken en een schap boeken. Daaraan kon niemand aanstoot nemen."
Je sprak van heimwee, ook al was je met je thuis onderweg.
Susie: "Je kreeg heimwee vanwege teveel thuis (lacht). Altijd diezelfde mensen om je heen op die veel te kleine plek, dat geeft gekibbel en ruzie."
Janet: "En dan deed het deugd om af te stappen en een eind van de wagen te wandelen. Wij hebben vele mijlen nààst de huifkar gestapt. En zo blijf je slank!"
Susie: "Ik begon op de duur ook pop en rock te missen, die kon je in Oost-Europa bijna nergens op de transistorradio krijgen. Zo kropen de dagen soms maar traag voorbij. Ja, een groot avontuur kent ook zijn sleur. En dan ga je maar lezen en vroeg onder de dekens kruipen."
Zo hebben ze 'Oorlog en Vrede' van Tolstoj gelezen terwijl ze door de Russische steppe trokken.
Na de intocht in Moskou en een verblijf van enkele weken verliep hun visum. Bij de terugkeer moesten ze de paarden achterlaten, en de huifkar werd aan de trekhaak van de Chevrolet gekoppeld: ze waren dus snel weer in onze contreien. Bij de inscheping in Rotterdam moest de huifkar ook niet ontmanteld worden, "want in New York wachtten fotografen en cameraploegen en die wilden dat wij in de huifkar zaten terwijl een kraan ons van boord tilde. Yeah, we did crazy things". Het gezin werd ook geïnterviewd in de superpopulaire Ed Sullivan Show en precies die belangstelling maakte de terugkeer naar het gewone leven niet gemakkelijk. Janet: "Wij waren verwend. Een heel jaar heb je in de aandacht gestaan. Je bent gevierd, omringd, gefotografeerd en ineens ben je celebrity àf. Dat is alsof ze iets van je afpakken. Ik heb er soms nog last van! (lacht)"
Susie: "De belangstelling is weg, maar zelfs in 2015 kijken mensen nog heel verbaasd als je erover vertelt. You did WHAT?!!
We zijn ook nog jàren blijven corresponderen met mensen van toen. Een zoon van me correspondeert nu al twintig jaar met een Russische familie die opnieuw contact zocht met ons."
"Omdat het nog zo hard leeft, wensen en hopen we dat iemand over onze belevenissen een boek schrijft. In 2010 hadden we een auteur, twee jaar research heeft hij gedaan, maar toen liet hij ons in de steek. Al veel eerder waren er aanbiedingen van twee grote uitgeverijen, maar toen leefde papa nog en hij hield de boot af. Hij wilde alleen maar meewerken als hij controle kreeg over de inhoud, en zo is dat niet doorgegaan. Zelfs Walt Disney heeft ons een brief geschreven na de trip door de VS, allicht wilde hij een film maken, maar ook zijn voorstel moet afgeketst zijn geweest."
Janet: "Wij reisden om te leren, zei papa. Niet om er geld aan te verdienen met boeken en films."
Susie: "Jax Beer in Louisiana bood ons in 1961 100.000 dollar om een bescheiden logo op de wagen te hangen tijdens de coast-to-coast trip. Honderdduizend dollar was toen een fortuin, maar hij weigerde. Wij zaten te snikken aan tafel, of hij gek was?! Zoveel geld?! Come on, dad! Maar hij wilde het zuiver houden: geen commercialisering."
Geldbezit is dus geen erfenis geweest, wel de wanderlust. In de jaren zeventig trokken Janet en Susie met een vriendin naar Mexico; "Wij waren hippies; wij liftten en reden mee op goederentreinen. Onvoorstelbaar nu, zeker voor drie meisjes, maar toen deden we het gewoon".
Ze zeggen met spijt in hun stem dat ze nooit meer in Europa zijn geraakt. Allebei hopen ze hier ooit terug te komen. Bij Janet is dat verlangen het grootst: "Ik denk nog élke dag aan Europa en aan die reis."
NAWOORD: Janet zal de reis naar Europa nooit maken. Ze sterft in oktober 2018 na een agressieve kanker. Ze was amper 66 . Hieronder een foto van Janet in de huifkar, ze was toen 12. Op de tweede foto (van eind jaren 60) zie je haar samen met zus Susie.
<k> De Man van Staal en Aluminium: Frans Cools, bouwer van het Atomium
Dit weekend is Frans Cools (93) overleden. De man uit Eindhout (Kempen) begon als lasser, werkte zich op met avondschool en was als 26-jarige de bouwer en werfleider van het Atomium.
Hij bouwde niet alleen het blinkende icoon van België, hij zou ook nog kerncentrales,snelwegbruggen en viaducten aanleggen.
In 2005 sprak ik hem. Hij was toen ondanks zijn ‘palmares’ in de vergetelheid geraakt. De renovatie van het Atomium was de aanleiding, ik was blij dat ik zijn verhaal van moed en durf vanonder het stof kon halen.
Frans Cools (toen 76): “ Ik heb met koningen en keizers aan de tafel gezeten, maar nu ben ik ook maar een gepensioneerde met zijn medaille, zijn doos foto's en zijn herinneringen.”
Een adieu. Aan een kleine Kempenaar en een grote meneer.
uit Humo april 2005
"Wij hadden niets. Geen helmen, geen riemen, geen stellingen en geen tijd."
Meegaan naar de Wereldtentoonstelling in Brussel, daar was ik in 1958 te klein voor. Maar als kind kon ik die Expo '58 toch van dichtbij zien op de magisch-realistische plaatjes van de View-Master. Dààr schitterde het Atomium onder de strakke blauwe lucht! Dat die bollen zo blonken, dat was de perfecte weerspiegeling van die tijd. De schoenen van de mensen blonken, de ruiten van de huizen blonken én de nieuwe auto's op de nieuwe wegen blonken nog het meest. Het waren jaren van technische vooruitgang en als er toen iets niét te stuiten was, dan was dat het geloof in de toekomst.
Ook gastland België ging op de industrieel-optimistische toer met de magistrale Pijl van de Burgerlijke Bouwkunde (helaas afgebroken in 1970) en met het Atomium: een ijzerkristal met negen atomen "dat circa 150 miljard maal is vergroot". Het Atomium moest "de centrale blikvanger zijn van deze grote expositie" én "het duidelijke zinnebeeld van de vreedzame aanwending van atoomenergie". Tegelijk was het "een waardig huldebetoon aan de metaalverwerkende industrie in ons land".
De ontwerper van het Atomium is ingenieur André Waterkeyn, maar de man die het met zijn arbeiders uit de grond heeft gestampt is werfleider Frans Cools (76), een geboren Kempenaar uit Eindhout. Vijftig jaar geleden was het zover: "Op mijn zesentwintigste ben ik aan het Atomium begonnen!"
-
Welke studies hebt u gedaan?
Frans: « Hier in Tessenderlo heb ik de technische school gedaan tot mijn zestiende. Dat was op het einde van de oorlog en omdat werk toen moeilijk te vinden was, ben ik met mijn broer Joseph als onderhoudsman gaan werken op een kasteel. Dat was in Arville, bij de graaf de Liedekerke. Daar hebben we goed ons Frans geleerd, en een jaar later zijn wij dan kunnen beginnen bij het grote metaalbedrijf Ateliers de Constructions de Jambes-Namur. Overdag werkte ik daar als lasser en 's avonds volgde ik dan avondschool over monteren en dergelijke. En zo heb ik mij in mijn eentje opgewerkt. Mijn ouders wisten nog geen tiende van wat ik allemaal deed en studeerde.
Wat deed uw vader?
Frans: « Die is boer geweest, dan mijnwerker in Beringen, en uiteindelijk is hij bij zijn broer gaan werken, mijn nonkel Charel, dat was een rijke biersteker en die had hier in de buurt een brouwerij en tientallen cafés. Die is later -met zijn fiets aan de hand!- doodgereden door een auto in de mist. Ja, onze familie heeft zijn deel van de miserie gehad, dat zal ik u subiet nog vertellen.
Hoe kwamen ze bij u terecht voor dat gewaagde project?
Frans: « Omdat ik een durver was en van aanpakken wist. Op mijn vierentwintigste werkte ik voor "Jambes-Namur" al midden in de brousse in Belgisch-Congo. Ik heb daar een brug gebouwd over de Lualaba-rivier, 77O meter lang! De grootste brug die tot dan toe in de Congo geslagen was. Ik had twintig Belgen en driehonderd Congolezen onder mij. Koning Boudewijn is daar ook komen zien. Dat was toen nog de eerste Congoreis van onze jonge koning.
Z'n vrouw Mathilde: « Negen maanden ging Frans wegblijven in de Congo, maar het zijn er negentien geworden. Dat was lang!
Frans: « Bij die werken in de Congo ben ik mijn oudere broer Jan verloren. Die was tweeëndertig en die is vijftien meter diep van die brug gevallen. Hij had drie kinderen... het jongste zes maanden oud. En uw eigen broer moeten begraven in een wildvreemd land, dat is niet gemakkelijk.
Voorzichtig voor de koning
Frans: « Na die brug in de Congo hebben ze me dan gevraagd als werfleider voor het Atomium. En ik heb niet getwijfeld toen ik die maquette zag. Ik heb gezegd: dat steek ik aan!
Wat was uw werk als werfleider?
Frans: « Een werfleider is de baas van alle arbeiders: hij plant het werk, hij verdeelt de taken, en hij zorgt dat het goed wordt uitgevoerd. Een werfleider moet zowel met de architecten en de ingenieurs kunnen spreken als met de arbeiders en de ploegbazen. Op het Atomium stond ik er gans alleen voor: ik moest zowel op de bollen klimmen om het laswerk te inspecteren als de werkuren van de mannen optellen en om de twee weken hun loon uitbetalen.
Met hoeveel arbeiders hebt u gewerkt?
Frans: « De laatste negen maanden toen het werk echt op dreef kwam, waren we gemiddeld met zestig-vijfenzestig mensen. De meesten daarvan waren lassers, monteurs, machinisten (om de katrollen en de lieren te bedienen,jh) en paswerkers. En de helft van die mannen kwam hier uit de Kempen. In het begin bracht ik de mannen nog naar Brussel in camionettes zonder vensters, ze zaten op houten banken die op de ijzeren vloer waren vast gemaakt. In feite was dat al comfort, want veel arbeiders werden naar den travaux gebracht in een camion, met enkel een bache om ze tegen regen en wind te beschermen. Later heb ik dan Mercedesbuskes gekocht om mijn mannen weg te voeren.
In het begin was ik zelf ook nog de chauffeur en om vijf uur-half zes vertrok de camionette naar Brussel en om zes à zeven uur 's avonds waren we terug thuis. Naar Brussel gaan werken was niet simpel in die tijd. Er was geen Boudewijnsnelweg of een andere autostrade in de Kempen, dus je moest via de steenweg, Diest en Leuven, of via de kleinere weg 'binnendoor', langs Westerlo en Haacht.
Van de stille Kempen gaan werken in de grote stad, dat moet een belevenis zijn geweest.
Frans: « Zeker dat het hier nog de stille Kempen was. Eindhout en Vorst, dat waren stille gemeentekes met voornamelijk boerderijkes. Maar in Brussel-Stad kwamen wij bijna nooit. En wij moesten het groot volk niet gaan zien in de stad, het groot volk kwam naar ons! (toont foto) Hier sta ik in mijn débardeurke en naast mij staan Leopold III en prins Albert! Dat was toen we de eerste bipode (= schragend steunbeen) hebben geplaatst. Honderd en tien ton in één keer recht trekken, dat was ongezien in die tijd. Uit heel de wereld zijn er ingenieurs en werfleiders komen kijken.
En Koning Boudewijn! Die is wel zeven keer incognito op de werf geweest. Dan kreeg ik 's morgens telefoon hoe laat hij zou komen, en dan mocht ik niemand!-niemand! verwittigen, zelfs mijn directie niet. Dan moest ik alleen mijn mannen verwittigen, mannen zijt een beetje voorzichtig dat er niks naar beneden valt! En dan kwam Boudewijn daar aan, met zijn botten en in overall, ge zoudt niet zeggen dat hij de koning was.
't Was ook nog een beetje wild waar we moesten bouwen, dat was daar de vlakte van de Heizel, we moesten eerst struiken en bomen wegkappen voor we de funderingen konden leggen en in de hoogte gaan. En nu is het gemakkelijk om in de hoogte te werken. Ze zetten een reuzenkraan en alles wordt door die kraan omhoog getild. Maar vroeger waren er geen kranen om op grote hoogte te werken. Alles werd gebouwd met stalen masten. In de toppen van die stalen masten liepen de kabels en dat kabelnet was dan de structuur waaraan alles met winches, katrollen en lieren omhoog getrokken werd.
Kabelacrobaat
Stonden er veel toeschouwers op de werken te kijken?
Frans: « Oeioeioeioei! Honderden mensen stonden er. En elke dag kwamen er nog bij. Op het einde kwamen ze met heelder bussen en scholen aangereden. Van Vorst (Kempen) is een bus met schoolkinderen gekomen met de burgemeester en de hoofdonderwijzer. Er was ook een onderwijzer bij wie ik nog in de klas had gezeten, en dat was zo iemand die het durfde zeggen en die zag mij boven op het Atomium staan en die zette zijn handen aan de mond: "Frans! Durfde gij van daar naar beneden komen!?" Waarom niet, heb ik geroepen en ik heb mij -afremmend op mijn bottines en mijn handschoenen- honderd en tien meter langs een stalen kabel laten zakken tot op de grond. Ogen dat ze trokken. Ja, ik was van niks bang in die tijd.
Jullie hebben ook nog de strenge winter van 57-58 doorgemaakt.
Frans: « Heel strenge winter! In het Atomium draaien ze een film van een RTB-reporter die ons gevolgd heeft, en daar ziet ge ons bezig in wind en hagel, in sneeuw en ijs. Wij werkten door hé! Er was geen tijd te verliezen. Tijdens de laatste twee maanden sliepen we maar een paar uren per nacht, ik en mijn twintig beste mannen. We kwamen ook niet meer over huis, we logeerden toen in een hotel in Laken.
Moest u uw mannen motiveren? Door bijvoorbeeld te zeggen: mannen, wij werken aan iets historisch.
Frans: « Ha nee! Het Atomium was niet historisch want het ging oorspronkelijk maar zes maanden blijven staan; en dan hebben ze er nog tien jaar bij gedaan en zo verder. Als ik mijn mannen op iets heb gewezen, dan was het de veiligheid: er mocht géén ongeluk gebeuren! Terwijl ik goed wist dat wij qua arbeidsveiligheid zeker duizend keren over de schreef zijn gegaan. In die jaren is dat opgekomen dat ge met een helm en met een zekering moest werken. En wij werkten in het begin zonder helm en zonder ons te zekeren met riemen en een musketon. Het werd later ook verplicht om met stellingen te werken, maar het Atomium is gebouwd zonder stellingen. Mijn mannen werkten "los", staande op de ijzeren balken of klimmend op de bogen waarop ik kleine sporten had laten lassen. Soms werkten ze ook vanuit een houten bak die met een winch omhoog werd getrokken, maar zo'n losse bak die in de wind hangt, dat is natuurlijk minder stabiel dan een stelling. Ik ben feitelijk benieuwd hoe die mannen van nu het aanpakken, dat zal wel anders gaan!"
Helm en harnas
Als ik onder het Atomium sta om naar de "mannen van nu" te kijken, overvalt me de omvang en de hoogte van het Atomium. Vanop de snelweg zie je het staan als in een souvenirwinkel, maar aan de voet zelf is het een stalen gigant met zijn 102 meter hoogte en zijn negen bollen van achttien meter diameter. Damien Magerat, de project manager van de renovatie beklemtoont dat de basisconstructie nog van uitstekende kwaliteit is. "Er is niet alleen een hoge kwaliteit van metalen gebruikt, ik kan ook zien dat men hoge kwaliteit arbeid heeft geleverd. Zeg dat maar tegen die meneer Cools! "
Stefan Nijskens (32) is de werfleider voor de nieuwe 'huid' van het Atomium. Over de werken van 1956-1958 heeft hij foto's en een korte film gezien, en dat zei genoeg: "Gewoon al de uitrusting van die arbeiders. In de winter stonden ze te werken in een ruwe broek, een dikke pull, een velours vestje en een pet waarvan je de kleppen over de oren kon trekken, dat was alles. Nu hebben wij jassen en broeken uit waterdichte Gore-Tex, Kevlar-handschoenen en een helm mét keuringsbewijs. Als het sneeuwde, hielden die mannen een hand voor hun ogen, wij hebben een skibril op. Als zij in de hoogte moesten werken, werkten ze veelal zonder zekering, wij werken nu mét zekeringen en met een veiligheidsharnas dat jaarlijks gekeurd wordt en dat om en bij de 15OO euro kost. Veel geld, maar je léven hangt ervan af! Als die mannen van toen zich toch eens met een touw zekerden, dan hadden zij niet zo'n riemenharnas aan dat heel je lichaam ondersteunt, nee, bij hen zat dat touw alleen maar vast aan één simpele riem rond hun buik."
"Het moet ook een ontzaglijk en intensief karwei zijn geweest om eerst al die torenhoge masten op te bouwen, want zonder die masten kregen ze niks in de hoogte. Nu laat je twee mobiele kranen voorrijden en je kan beginnen."
"Dat die arbeiders zonder stellingen werkten, dat gebeurt nu niet meer. Dat overal opklimmen langs laddertjes, sporten en bogen, dat zou nu als fysiek te zwaar en in strijd met de arbeidsreglementering worden beschouwd."
Frans Cools zei dat hij en zijn mannen het Atomium nooit als "iets historisch" hebben beschouwd. Het moest "maar zes maanden blijven staan."
Nijskens: "Dat is nu helemaal anders. Op vergaderingen krijgen wij constant te horen: "Besef dat jullie werken aan iets dat uniek is in de wereld! Besef dat jullie werken aan Het Imago Van België!" Ik vind het Atomium ook een sterk staaltje. Dat men een constructie met drie zwevende bollen toch zo'n stabiliteit heeft kunnen meegeven, dàt is een prestatie! Ik heb ook het gevoel dat de mensen uitkijken naar het moment dat het weer àf is. Geregeld staan hier omstaanders te fotograferen en nadien komen ze zeggen: "Ik heb het in '58 gezien en ik ben zo content dat het weer gaat blinken. "
Vorken en patatten
Terug naar april 1958, Frans: het schijnt dat het Atomium maar op het nippertje is afgeraakt.
Frans: « 's Nachts om twee uur was het af. Maar ik was niet de laatste: overal in de omtrek waren ze nog gras aan het leggen. Héél die Wereldtentoonstelling is trouwens maar nipt af geraakt. De asfaltwegen! Die waren maar de dag tevoren klaar!
Mathilde: « En dan was het 's morgens plechtige opening en Frans, onze twee jongens en ik stonden op de eerste rij. Vlak bij de koning.
Waren uw ouders erbij?
Frans: « Nee. Buiten mijn gezin mocht ik twee genodigden meebrengen en ik heb twee goeie geburen gevraagd. Mijn ouders hebben de Expo en het Atomium zelfs niet bezocht. Die waren niet geïnteresseerd...
Mathilde: « Onze jongens Willy en Romain hebben die dag nogal plezier gehad in die bakskes van het kabelspoor. Heel de dag hebben ze over en weer gezwierd!
Frans: « Ah ja, ik had voor alles gratis tickets.
Zijn er nooit ongevallen gebeurd bij de opbouw? Er gingen toch geruchten dat er acht of negen doden zijn gevallen.
Frans: « Dat is flauwekul. En ik weet van wie het komt.
Mathilde: « Van die Hollander! Laat dien boek 'ns zien met de patatten! (Frans plooit een album open, met foto's waarop hij het Atomium nabouwt met aardappelen en vorken.) Die foto is van die reporter uit Holland. En hij heeft dat vertelsel van die dooien in zijn boekske gezet. Frans: «Het zat zo. Die reporter kwam vragen of hij mij een dag mocht volgen bij het Atomium. En 's avonds wou hij ook wel mee naar ons thuis in Vorst. En daar, op de keukentafel, heb ik de bouw van het Atomium dan nog eens overgedaan met vorken uit de schuif en patatten uit den hof. Dat was allemaal heel plezant, maar een week later verscheen dat artikel en waren er zogezegd àcht doden gevallen tijdens die "gevaarlijke werken". Terwijl er géén enkel ongeval is gebeurd. Met "Jambes-Namur" hebben wij alles gedaan: de constructie, de verlichting, de verwarming, de roltrappen, de installatie van de tentoonstellingsruimtes, en dat allemaal zonder één ongeluk. Maar ja, die ene reporter moést zijn ongelukken hebben zeker.
Mathilde: « Hier zijn in '58 véél reporters geweest. Soms wel drie op een dag!
Frans: « Dat Atomium met patatten en vorken heb ik enkele jaren geleden nog teruggezien in de kranten, het werd gebruikt voor de promotie van de Belgische aardappel, maar aan mij zijn ze niks komen vragen natuurlijk. (wijst op de foto) Mijn twee oudste jongens zitten erbij, Willy (l.) en Romain (r.). Met Romain is later een triestig ongeluk gebeurd. Hij zat in Leuven, was bijna afgestudeerd als licentiaat in de Toegepaste Economische Wetenschappen, en als praeses zat hij op een avond met een kameraad nog wat te werken in het cafetaria van T.E.W. Omdat het eerder ongewoon was dat er zo laat nog licht brandde, hadden mensen de politie opgebeld, en één nietsnut van een politieagent heeft aan een inbreker gedacht en heeft hem zomaar een kogel in de nek geschoten. Dood! Dat was in 1971. (schudt hoofd) Nog geen tweeëntwintig jaar was die jongen.
Mathilde: « Zoiets meemaken, dat is een groot verdriet!
Duitse nylonkousen
De Expo liep zes maanden en telde meer dan eenenveertig miljoen bezoekers. Zijn jullie tijdens die zes maanden vaak naar het Atomium gaan kijken?
Mathilde: « Elke zondag. En na '58 zijn we daar ook nog heel dikwijls geweest. En toen we vijftig jaar getrouwd waren, heeft onze jongste zoon Marc het kunnen arrangeren dat we konden gaan eten in het restaurant van de bovenste bol. Dat was in '98. De burgemeester van Brussel is zelfs langs geweest!
Frans: « De làtere burgemeester Thielemans was toen nog eerste schepen. Die heeft ons nogal getrakteerd. Wijn! Champagne! En zelf flink mee drinken hé.
Tal van internationale beroemdheden hebben de Expo én het Atomium bezocht. Charlie Chaplin. Walt Disney. Grace Kelly.
Frans: « Ja, ik heb ze allemaal gezien, gesproken en een hand gegeven want ik moest ze bijna altijd rondleiden. Marilyn Monroe heb ik ook rondgeleid. Drie kwartier lang! Die heeft ons bezocht voor de Expo open ging. Ja, met al die beroemdheden kwam ik bijna elke week op de televisie.
Heel het dorp zal daarover gesproken hebben.
Frans: « Nee, daar is feitelijk weinig van gesproken.
Mathilde: « De meeste mensen hadden ook geen tv toen. In het dorp waren er misschien maar drie. In de fietsenwinkel hadden ze er bijvoorbeeld één staan en als Frans 's avonds op tv kwam, dan kwamen ze ons gauw roepen. Maar voor de rest werd daar geen spel rond gemaakt.
Artikels uit die tijd gaan heel vaak over de techniek en de vooruitgang, de wereldverbroedering en de welvaart die alle mensen te wachten stond.
Frans: « Ja, zo waren de gedachten van de mensen toen. En zeker op het vlak van techniek is er nadien veel gebeurd. Kijk naar de atoomenergie. Die ontwikkeling was voorzien, want zeker vier bollen van het Atomium waren gewijd aan atoomenergie. In één bol hebben wij zelfs een kernreactor op schaalmodel geïnstalleerd, een zwààr spel was dat! (Kort na Hirosjima moést "atoom" een vredelievend en vooruitstrevend begrip worden. De atoom-expo's in het Atomium hadden als titel "ATOOM = HOOP" en uit de V.S. kwamen toen tekenfilms als "Walt Disney Stelt Voor: Onze Vriend het Atoom!" jh)
Mathilde: « Maar in eigen huis hadden we toen nog niks. In '58 had ik geen stofzuiger, geen ijskast, geen wasmachine. De mensen die toen naar de Wereldtentoonstelling gingen, hadden veel om naar te kijken natuurlijk. De beste marchandise van heel de wereld was er. Ik heb daar Duitse nylonkousen gekocht, ik heb er nooit geen betere gehad! 't Was nog de goeien tijd. D'r was minder oorlog en de mazout was ook véél goedkoper dan nu.
Bij de keizer van Japan
In 1958 was u een Bekende Belg want toen de KLM op 1 november 1958 een nieuwe 'luchtweg' opende over de noordpool naar Tokyo, zat het vliegtuig vol VIP's en u was erbij als énige Belg!
Frans: « Dat kwam zo. De KLM wilde naast zijn directie en twee Hollandse ministers van elk West-Europees land een 'eminente vertegenwoordiger' meenemen. Van Engeland moest dat iemand uit De Sport zijn, van Italië iemand uit De Film, van Spanje uit De Folklore, van Scandinavië uit de Literatuur, en van België moesten ze iemand van De Arbeid hebben omdat hier de Wereldtentoonstelling en zoveel grote werken waren gebeurd. Er is dan een uitverkiezing geweest, en KLM maakte dan bekend dat ze mij gingen meenemen en niet de grote mannen zoals de ontwerper, de ingenieurs en de architecten van het Atomium. Omdat ik in hun ogen de échte bouwer was. Ja, toen had ge die grote mannen moeten zien, zo'n làng gezicht!
En zo zat ik in dat éne vliegtuig met onder andere de gekende Engelse voetballer Stanley Matthews en met de Italiaanse filmacteur Amedeo Nazarri. Dat is dé man die Gina Lollobrigida heeft opgeleerd! Lollobrigida zelf zat ook in dat vliegtuig, met haar heb ik ook gesproken, maar zij is na Tokyo bijna direct doorgevlogen naar Amerika. Nog een bekende aan boord was Godfried Bomans; die was door de KLM uitgenodigd als verslaggever. Fijne man. Geweldige humorist.
Mathilde: « Daar zijn er al veel dood, van die mensen die mee op die vlieger hebben gezeten.
Frans: « Wat we daar allemaal bezocht hebben in die drie weken. Tokyo! Kyoto! De Fujijamaberg! Hirosjima! Osaka! En overal waar wij uit het vliegtuig stapten, stonden ze te dansen en met vlaggetjes te zwaaien. Iets ongelooflijk. En dan heb ik nog iets uniek meegemaakt. Op een avond zaten we aan een banket met de zoon van keizer Hirohito - die Akihito heette en die nu keizer is- en onder vier ogen nodigde hij mij uit om de volgende dag een bezoek te brengen aan zijn ouders op het paleis. Ik heb dan toelating gevraagd aan de KLM en de zoon van de keizer is mij persoonlijk komen ophalen met zijn wagen. Dat ik op het paleis mocht komen, kwam door Hirohito die fel in het Atomium geïnteresseerd was, en die verder ook een goeie vriend was van het Belgische koningshuis. De pauselijke nuntius in Tokyo , Graaf von Fürstenberg, was daar ook, maar verder was er niemand anders dan de keizerlijke familie en ikzelf. Ik denk dat ik de eerste Belg was die daar is ontvangen. Bij Boudewijn en Fabiola heeft het nog tien jaar geduurd eer ze daar kwamen. Ik denk zelfs dat ze door mij buiten het protocol zijn gegaan, want ik heb moeten beloven dat ik mijn bezoek voor iedereen geheim zou houden.
In Japan zijn er ook grote artikels over mij en het Atomium verschenen. Ik herinner mij dat de president van KLM in mijn hotelkamer kwam, hij liet een engelstalige Japanse gazet zien: "Hier! Een volle bladzijde over Frans Cools en het Atomium! En over mij, de grote baas van KLM, nog niet één regeltje!"
Mathilde: « Ja, Japan, dat is iets speciaal hé. Daar zitten ze op hun gat om te eten. Frans heeft er schone foto's van. (Hij laat er enkele zien.) Ziet ze zitten met hun sokken onder tafel.
Frans: « Dat hadden de geisha's zo bevolen. Die gezelschapsdames hadden de leiding van die maaltijd, die wisten perfect hoe ge u moest gedragen aan de Japanse tafel. Die aten voor, die dronken voor, alles hebben ze voorgedaan.
Wat dacht u? Deze eenvoudige Kempenzoon heeft het toch maar vér gebracht.
Frans: « Ik zal u zeggen zoals het is. Tussen al die ministers en beroemdheden was ik eigenlijk de minste, en toch was ik dé gevierde man. Godfried Bomans is tijdens die drie weken niet van mijn zijde geweken. Stapte ik in een bootje of ging ik ergens aan tafel, dan deden hij, een Hollandse minister en een Hollandse verslaggever àlle moeite om naast mij te zitten. Ze hoorden me graag bezig, zegden ze. Tja, als ge dan uit een familie van boerenwerkers komt, dat doet toch iets.
Koolmijnen en kerncentrales
Het Atomium was voor u slechts een hoofdstuk. In heel België hebt u nadien nog snelwegbruggen aangelegd.
Frans: « Het viaduct van Charleroi! Het viaduct van Polleur nabij Verviers! Het viaduct van Vilvoorde! Wie daarover rijdt, denkt dat het beton is, maar dat is een stalen constructie! En hier, het viaduct van Béez! Vanop die brug heb ik koning Boudewijn gewezen waar de rots van Marche-les-Dames is. Kijk, Sire, dààr is de rots, dààr is uw grootvader gevallen. En de koning verschoot gelijk toen ik dat zei. Béez was iets speciaal voor mij, want terwijl ik met de koning aan het klappen en het doen was, heb ik de zoon van mijn oudste broer voorgesteld. Die werkte daar ook, die heette Boudewijn Cools en ik zei tegen de koning: "Sire. Dit is Boudewijn Cools en hij is uw allereerste petekind." En ja, hij herinnerde het zich nog. (In een gezin met zeven opeenvolgende zonen kunnen de ouders de koning als peter vragen voor hun zevende spruit,jh). En hier, het viaduct van Charlemagne, ook iets geweldig, dat ligt tussen Dinant en Anseremme tachtig meter boven de Maas. Dat zijn allemaal stalen constructies en die heb ik allemaal gebouwd. Overal was ik de conducteur, de leider van de werken. En dat als Vlaming voor een Waalse firma! Dat wil toch wat betekenen. (vouwt plan open van één viaduct ) Zo kan ik nog wel twintig plannen laten zien.
Mathilde: « Als gij die allemaal laat zien, dan is die mens morgenvroeg nog niet thuis.
Frans: « (onverstoorbaar) De brug over de Maas in Luik! De brug over het Albertkanaal in Luik! De brug in Merksem die langs het Sportpaleis en over het Albertkanaal voert! Dat was de eerste brug met een bocht erin in België.
Mathilde: « Als wij ergens naartoe rijden, dan is het: en dat is een brug van mij en dàt is ook een brug van mij. Overal!
Frans: « Als ik een autostrade neem om uit België te rijden, dan kom ik zeker drie van mijn bruggen tegen. En dan spreek ik nog niet over de grote gasbollen van Esso en SIBP in de Antwerpse haven. Of over de grote ophaalbrug van het Zevende Havendok. Of over de portaalkraan van Cockerill Yards die ge in heel Hoboken ziet staan. Bruggen, viaducten, scheepswerven, ik heb het allemaal gedaan.
En dan nog mijnschachten ook.
Frans: « In de Borinage! In Limburg! Zwartberg, Beringen, Winterslag! Overal heb ik in de jaren zestig en zeventig grotere schachten over de bestaande oude schachten gebouwd. Dat moest altijd in een mum van tijd, dat was elke keer dag en nacht werken, zonder te stoppen. En ge zult zeggen, dat is de oude steenkool, dat is niet modern, maar ik heb ook het SCK in Mol en de atoomcentrale van Doel 1 en Doel 2 gebouwd! Plus Tihange 1 én Tihange 2! In zo'n kerncentrale zitten duizenden kilometers laswerk.
Het kan niet anders of u was als kind een knutselaar.
Frans: « Knutselen? Dat kenden wij niet. Een meccano? Dat bestond toen niet. Het enige met stokken en wielen was de kruiwagen van ons vader en daar kondt ge mee door den hof lopen, dat was àlles!
Ik zal u nog wat vertellen. In Doel 2 is mijn broer Joseph naar beneden gevallen. Drieëntwintig meter diep, van de ene stelling slagend op de andere, en zo tot op de bodem van dat reactorvat. Niks gebroken, alleen wat ribben, en ja, zijn nek was eigenlijk ook geknakt maar juist niet gebroken. Twee jaar is hij thuis moeten blijven, maar nadien is hij nog tien jaar met mij mee gaan werken als eerste man (=ploegbaas)!
Oud ijzer
Frans: « Vanaf 1956 heb ik ons land écht zien opkomen. Dertig jaar lang was er precies alleen maar vooruitgang. Het ene viaduct was nog niet af of ik moest al aan een ander beginnen. De ene mijnschacht was nog niet klaar of ik moest al elders beginnen bouwen. Maar in de jaren tachtig kwam de mot in die vooruitgang.
De snelwegbruggen en het Atomium staan er nog. Maar "uw" scheepswerf en de steenkoolmijnen zijn intussen opgedoekt. Doet dat pijn?
Frans: « Het is vooral heel spijtig voor de mensen die daar hun werk hadden. Voor hen moet dat zeker pijn doen. Maar d'r is niks aan te doen hé. Hoeveel industrie is er in België al niet dicht gegaan? Zelfs ons bedrijf "Jambes-Namur" is in '87 ook dicht gedaan. Een bedrijf waar ooit zeshonderddertig mensen werkten. De staat bezat 51% van de aandelen en ineens zag de regering Martens er geen brood meer in en de poort ging dicht.
De laatste dertig jaar was het Atomium veel van zijn glans verloren, letterlijk en figuurlijk.
Frans: « Ja, ze hebben er jàren niet naar omgekeken. 't Was triestig om zien hoe die bollen d'rbij stonden. Ik ben blij dat ze nu met de renovatie bezig zijn (geschatte kosten: 28 miljoen euro,jh) . Ik ben ook uitgenodigd om ernaar te gaan kijken samen met Guy Cools. Hij is de inspecteur-generaal voor de Vlaamse Gemeenschap wat betreft metaalconstructies en... zijn vader is mijn jongste broer die getrouwd is met de weduwe van die broer die in Kongo verongelukt is. Zo komen de stukskes van de puzzel toch weer samen.
De stukken aluminium van de bollen worden vervangen door inox dekplaten en de VZW Atomium verkoopt duizend van die oude platen -mét certificaat- voor duizend euro per stuk. Zou jij zo'n stuk willen kopen?
Frans: « Dat ziet ge van hier! Wie wil er nu veertigduizend frank betalen voor nog geen twee vierkante meter van die ouwe aluminium?! En zo willen ze duizend van de negenduizend platen verkopen. Je moet maar durven, commerce doen met die ouwe brol.
Spreken de mensen u nog dikwijls aan over het Atomium?
Frans: « In het dorp niet zo veel. Maar in '98 toen de bollen er veertig jaar waren, heb ik het ereburgerschap van de gemeente Vorst-Laakdal gekregen en toen zijn er wel wat kranten en tv geweest. Op VTM ben ik zelfs te zien geweest in het programma Wie van de Drie: de jury van Bekende Vlamingen moest raden wie de échte Atomiumbouwer was, maar alleen Goedele Liekens had op mij gestemd.
Mathilde: « Die zei dat ze op u stemde omdat uw kletskop even hard blonk als de bollen van het Atomium vroeger (lacht).
Frans: «(mijmerend) Ge hebt met koningen en keizers aan de tafel gezeten, maar wat zijt ge d'rmee? Niks. Ik ben nu ook maar een gepensioneerde met zijn medaille, zijn doos foto's en zijn herinneringen.
Mathilde: « Zo gaat dat bij iedereen. Wie niet meer werkt, die wordt niet meer geteld.
Frans: « Och, ik zoek die bekendheid zo niet. Maar wat ik wel spijtig vind is dat mijn foto nergens hangt in heel dat Atomium. De ontwerper, de architect en al de grote bureaumannen hebben hun foto daar, maar van mij is er niks.
Mathilde: « Onze twee namen staan toch boven, op één van die 'arcen'?
Hebben ze dat daar gegraveerd?
Mathilde: « Neenee. Wij zijn dat dat daar zelf stillekes gaan opschrijven. Met een dikke stift.
Medailles op de Winterspelen: Max Houben, de zilveren bobslee-Belg.
Bart Swings heeft een gouden medaille behaald om de Olympische Winterspelen in China. Voor eerder Belgisch goud (op winterspelen) moeten we teruggan naar 1948. Toen won het koppel Lannoy-Baugniet een gouden medaille in het kunstschaatsen. Er was in dat eerdere gouden jaar ook een zilveren medaille in de bobslee-met-vier. Max Houben was één van hen, hij was een allround-athleet, en één van de weinige Belgen die zowel aan de winter- als op de zomerspelen deelnam (Houben was ook olympisch hardloper). Daarnaast was hij een begenadigd voetballer en met de eersteklasseploeg Union (die nu zijn revival beleeft) behaalde hij een landstitel.
Zijn dochter en zoon vertellen.
Een bijzonder winterverhaal over een jongen uit Verviers, zijn triomfen en zijn tragisch einde op het ijs.
"Papa had amper getraind en de bobslee was geleend van een plaatselijke club.”
(Humo februari 2006 ingekort © Jan Hertoghs
Op internet is nauwelijks wat over Houben te vinden. In Verviers is er een straat die zijn naam draagt, en verder wordt hij alleen vermeld in eindeloze olympische klassementen en in quizvragen ("Wie is de oudste medaillewinnaar op de winterspelen?") Het is Houben, hij was bijna vijftig toen hij het zilver in het bobsleeën behaalde. In de Larousse, Winkler Prins en Standaard Encyclopedie staat geen letter over hem. Alleen de Encyclopedie van de Belgische Sportlui schijnt hem te kennen, in een kolommetje van acht centimeter. HOUBEN, Max - Eén van de grote figuren uit de Belgische sportgeschiedenis. Nationaal kampioen 100m (1920). Halve finalist 200 m op de Olympische Spelen in Antwerpen (1920). Uitstekend voetballer in eerste afdeling (CS Verviers, Union Sint-Gillis)" Het naslagwerk vermeldt ook dat hij als bobsleeër deelnam aan vier Olympische Winterspelen: 1928 St. Moritz, 1932 Lake Placid, 1936 Garmisch-Partenkirchen en 1948 St. Moritz waar hij zilver behaalde in de viermansbob samen met Jacques Mouvet, Freddy Mansveld en George Niels.
Het zijn intrigerende gegevens, topvoetballer zijn en olympisch hardloper en olympisch bobsleeër. Ik bel naar het BOIC en van de zilveren bobslee uit 1948 vinden ze nog één adres terug: George Niels, hij zou in Miami wonen. Ik draai het nummer in Florida, zijn weduwe neemt op: Niels is al vijf jaar dood en zat de laatste elf jaar van zijn leven in een rolstoel.
Dan maar de krant uitspellen. De Winterspelen van 1948 duurden van 30 januari tot 8 februari en Le Soir heeft een envoyée spéciale ter plaatse. Zij omschrijft de atmosfeer in St. Moritz als "erg druk" en het lijkt erop alsof de winterspelen alleen te kampen hebben met horecaproblemen: "De hotels zitten overvol en in de restaurants is het zo druk dat de kelners geen tijd hebben om uw bestelling te noteren." Die ene zin typeert een heel tijdsgewricht. Zwitserland is het Hotel Europa dat tussen 1940 en 1945 zijn interne deuren heeft kunnen sluiten en dat op die manier aan de wereldbrand is kunnen ontsnappen. En nu, drie jaar na de oorlog, werpt het zich op als de ideale plek waar atleten van alle naties mekaar terug kunnen vinden in een nieuwe broederschap. In werkelijkheid zijn de witte bergtoppen en de blauwe luchten een onwezenlijk decor, want aan alle grenzen van dat alpine sprookjesland regeert een bestaan van naoorlogse ellende. Duitsland ligt in puin en kent diepe armoede, Italië zit economisch aan de grond met miljoenen werklozen, Oostenrijk is bezet door de geallieerden, en Frankrijk wordt verteerd door sociale onrust. Toch zal de "olympische show" doorgaan, en de verslaggeefster van Le Soir noteert.
29 januari: Er blijken "meer dan duizend atleten" te zijn opgedaagd in plaats van de verwachte 919 ("dat zorgt voor bijkomende logeerproblemen!") Voor de 640 ingeschreven journalisten zal de Zwitserse PTT honderd kilometer extra telefoonkabel aanleggen "zodat 288 reporters tegelijkertijd een telefoongesprek kunnen voeren met hun redactie". Er zijn ook VIER televisieploegen aanwezig, twee Engelse en twee Amerikaanse.
30 januari: De reporter van Le Soir is naar de bobsleepiste gaan kijken, en vooral naar de gevaarlijke bochten: "Hier staan de toeschouwers graag te kijken omdat de sleërs bijna verticaal passeren en ze moeten opletten dat ze niet over de ijsmuur vliegen!" Over de Belgen wordt niet gesproken, "vooral Engelsen en Amerikanen zijn sterk in dit nummer". Onze landgenoten moeten het zowel in de tweemans- als in de viermansbob opnemen tegen zestien andere equipes.
31 januari: Gisteren zijn deze Vijfde Winterspelen geopend, maar op de frontpagina is er ander wereldnieuws uit India: Mahatma Gandhi is vermoord! De openingsceremonie in St. Moritz vindt plaats voor zo'n 8OOO toeschouwers en er is een vlaggenoptocht van de 28 deelnemende naties, "een stoet die vaak stil staat, en opgefleurd wordt door sneeuwballengevechten tussen atleten en toeschouwers." Die eerste dag zijn er ook al wedstrijden en in een eerste manche van de boblet (bobslee met twee) eindigen Houben en Mouvet als derde.
4 februari: op de sportbladzijden staat een kleine foto van Houben en Mouvet in hun boblet. Ze zien er grappig uit met hun pothelmpje en ronde zonnebrillen. "Piloot" Houben heeft twee ijzeren "teugels" in de hand waarmee de glij-ijzers onder de slee bestuurd worden.
7 februari: Generaal Otto von Stulpnagel, militair gouverneur van Parijs tijdens de oorlog (alias "le boucher de Paris") heeft zich opgehangen in zijn cel. In de eerste manche van de bobslee met vier eindigen de Belgen op de derde plaats, ex-aequo met de Noren.
8 februari: het nieuws haalt niet eens de voorpagina, maar gisteren hebben de Belgen voor de allereerste keer sinds 1924 goud én zilver gehaald op winterspelen. Het artikel op pagina zes is grotendeels gewijd aan Micheline Lannoy en Pierre Baugniet, het koppel dat goud heeft gehaald in het kunstschaatsen. Over de zilveren medaille van de Belgische bob-met-4 staat alleen de uitslag te lezen: Houben en zijn team waren 1 seconde en twee tiende trager dan de Amerikanen.
9 februari: Aan het kunstschaatskoppel worden nog vijftien lijntjes besteed, maar over het zilver in de bobslee wordt niet meer gerept. En toch doet Le Soir daarmee beter dan de Vlaamse kranten: zij behandelen de winterspelen met nog minder alinea's want zij hebben immers geen bourgeois lezerspubliek dat vertrouwd is met de wintersport en met de veelal franstalige deelnemers.
De Film Van St. Moritz
Hoe dan ook, de winterspelen in St. Moritz zijn een succes. Met het goud en zilver eindigt België bij de tien beste landen, we zijn negende vlak na Zwitserland! Een Vlaams magazine dat wel aandacht besteedt aan St. Moritz is Sportclub, een weelderig geïllustreerd sportweekblad , dat acht bladzijden zal besteden aan de Winterspelen met een hele reeks foto's (Wij Bieden U Deze Week: De Film Van St. Moritz!) Alles is het werk van Onze Afgevaardigde Ter Plaatse en die is lyrisch over zijn sportieve verblijf in "het gastvrije Helvetië". Zo spreekt hij over atleten die "gehoor hebben gegeven aan de roep van de bergen" en besteedt hij een hele passage aan "de bekoorlijke en van geluk stralende Amerikaanse schaatsdames". En dan is er natuurlijk de onverkorte bewondering voor het Belgische presteren. Getuige de gouden overwinning van het schaatskoppel Lannoy-Baugniet: "Een geestdriftig publiek bezorgde hen een langdurige ovatie nog voor de jury de uitslag bekend maakte. Waarlijk, dit was geen zege, dit was een triomf!"
"Onze bobsleigh-mannen" oogsten vooral bijval door hun onverwacht resultaat; bij een foto van het zilveren viertal vermeldt het onderschrift: " Men kende geen kans toe aan het Belgische bobsledeteam. De onvervaarde Houben en Mouvet kenden iets van bobslee, doch Mansveld en Niels waren niet erg op de hoogte. Een tweede plaats is dan ook meer dan prachtig!"
Bobslee van de baron
Ik ga ervan uit dat Max Houben nog familie heeft in België, maar wààr? Omdat hij als jonge voetballer bij CS Verviers heeft gespeeld, tik ik "Houben" en "Verviers" in op Infobel. Er verschijnen acht telefoonnummers, ik pik er willekeurig één uit, het is Pierre Houben, en hij is een kozijn van Max, vous avez de la chance! En dat ik zijn zus Micheline in Brussel moet bellen, die heeft af en toe nog contact met Nadine Houben, dat is de dochter van oom Max. Als Micheline hoort dat ik Nadine wil spreken, slaakt ze een zucht: "Oh, die zal blij zijn, want zij aanbàd haar papa!"
Dat ze blij is, is te weinig gezegd: Nadine Houben is in de wolken. "U wil een reportage maken over mon p'tit papa?! Ah dis, vous me donnez la chair de poule! Komt u maar gauw langs. Kan u morgen komen? Of overmorgen? " Wel drie keer zal ze nog zeggen dat mijn telefoontje haar kippenvel bezorgt. En dat ze toute émue is, en dat op 1O februari 2006 de winterspelen beginnen in Turijn en dat 1O februari "ook de sterfdag was van papa." Ze heeft daarstraks nog aan die sterfdatum zitten denken, en wat een verrassing "dat u nu opbelt." Ze zegt dat hij een fantastische vader was en een groot atleet en dat ze met plezier op al mijn vragen zal antwoorden, je vous embrasse de loin!
Als ik de 83-jarige dochter twee dagen later opzoek op haar seniorie-appartement in Ukkel, vertrouwt ze me toe dat ze geweend heeft na mijn telefoontje: "Het was van vreugde, ik was zo aangedaan dat er toch nóg iemand aan hem denkt." Het appartement hangt vol kleine en grote schilderijen, ergens moet een witte poes onder de zetels zitten, en op de tafel ligt een papierwinkel die ze voor de gelegenheid heeft opgeruimd door er een laken overheen te trekken. We drinken rode wijn, en tussen de verhalen door blijkt dat ze zelf ook geen gewone tante was: ambulancier en verpleegster voor het Engelse leger in de nadagen van de oorlog, secretaresse op de diensten van de Belgische Handelsmissie in Washington (van 1945 tot 1948) en later secretaresse in Parijs, waar ze werkte voor Roger Ockrent, de chef van de Organisatie van Europese Economische Samenwerking (= voorloper van de OESO). Dat vermeldt ze terloops, ze wil zo graag over haar vader praten, en ze is zo verguld met m'n vragen dat ze al na de derde question een fotocopie neemt van mijn vragenblad. Alles van vandaag is een herinnering, alles is een souvenir.
Humo: Om bobslee te rijden moest je toen van rijke komaf zijn.
« Ja en nee. De ouders van papa waren bemiddeld, maar hijzelf was dat niet. Zijn vader had een traditionele leerlooierij in Nismes en een bedrijfje in Verviers dat drijfriemen maakte voor de textielindustrie. De Houbens hadden dus geld, maar die twee bedrijven zijn in handen gekomen van zijn oudste broer. Papa zelf was vertegenwoordiger van Sabca (=vliegtuigmotoren), en dat was een goedbetaalde job, maar meer ook niet. Mama was de dochter van een grote hoteleigenaar in Parijs, zij was gewend aan een royale train de vie, maar omdat papa geen grote verdiener was, moest ze spaarzaam leven, en daar is vaak felle ruzie over geweest.
Om toch aan bobslee te kunnen doen moest papa begoede sportlui aanspreken om met hem een equipe te vormen én dus ook mee de kosten te dragen. Die mannen moesten alles zelf betalen: de reis, de logies, het materiaal (ook het startgeld was toen voor eigen rekening,jh) Van subsidies was toen nog amper sprake. Ze hadden zelfs geen eigen slee als ze aan die Olympische Spelen of aan andere wedstrijden deelnamen. De bobslee-voor-twee mochten ze gebruiken van de rijke baron René Lunden, dat was een vriend van papa die tijdens de oorlog nog een Spitfire gevlogen heeft! (De baron Lunden was zelf een prima bobber, op het WK in St Moritz in 1939 haalde hij de gouden medaille in de boblet met twee,jh)
Humo: En de bob met vier, leenden ze die ook van de baron?
« Nee, dat was meestal een goedkoop exemplaar dat ze gingen lenen bij een plaatselijke club, daar waar de wedstrijd werd gehouden. Dat is ook in Sankt Moritz zo gebeurd en dan zilver halen, dat is toch een bijzondere verdienste, nietwaar?!
Kwik en Flupke
Humo: Max Houben was nog een echte amateur. Iemand die de sport beoefende uit liefde voor de sport.
« Bij hem was het passion du sport! En als hij aan een nieuwe sport begon, dan ging hij daar helemaal in op en dan moést hij daarin uitblinken. Zodoende is hij ook Belgisch kampioen geworden op de honderd meter en is hij op de Olympische Spelen in Antwerpen (1920) dicht bij de 200-meter-finale geraakt. Ik ben trouwens zeker dat hij één van de zeer weinige Belgen is die zowel aan de olympische winter- als zomerspelen hebben deelgenomen. Papa was ook een heel goeie voetballer. Hij heeft in de hoogste klasse gespeeld, eerst voor CS Verviétois en later voor het grote Union St Gilloise (dat "Union" behaalde tussen 1904 en 1935 élf landstitels,jh) Voor de volledigheid kan ik ook zeggen dat hij een prima tennisser was en dat hij als autopiloot ook nog heeft deelgenomen aan de 24 uren van Francorchamps.
Humo: Was uzelf ook sportief?
« Helemaal niet! J'étais une cloche terrible! Ik hield van schaatsen, van dat fijne geluid van ijzers die over het ijs gaan, en in gedachten zag ik me ook al walsen over de piste, maar je had me moeten zien stuntelen en struikelen (lacht)! Dat vond ik wel erg. Bij hem lukte alles en bij mij lukte niks. Maar we konden heel goed opschieten met elkaar. We plaagden mekaar en maakten grapjes, ik kon papa doen lachen dat de tranen in zijn ogen sprongen, ja, wij waren echt copain-copine.
Humo: Deed uw vader sportief-avontuurlijke ondernemingen met zijn gezin?
«Nee. Want mijn moeder hield daar niet van. Ze zat liever met haar vriendinnen te bridgen. Hij heeft ons wel met kerstmis 1948 naar Klosters meegenomen en daar hebben we toen leren skiën. Et nom de pipe, hij was de rapste, hij had die sport al na een paar uur onder de knie!
Diezelfde winter heeft hij me ook voor het eerst in de bobslee meegenomen op de piste in St. Moritz. Er waren genoeg gegadigden, toeristen die zich rond dat parcours verdrongen en die ook wel eens met een "piloot" wilden meesuizen. Maar papa had er geen zin in. Hij had ooit enkele passagiers gehad, en die deden het bijna in hun broek, die hingen constant aan de hendel om af te remmen. Onze eerste rit was tamelijk snel, en papa keek blij achterom aan de finish, dat het zo goed gegaan was met zijn dochter. En dan heb ik gevraagd of hij nog een tweede rit wilde maken, maar, zei ik, "deze keer ben ik niet uw dochter maar uw tweede bemanningslid". En toen heeft hij geracet alsof het een wedstrijd was, dat wil dus zeggen dat ge alleen maar aan de rem trekt nà de finish! En ik zie ons nog samen naar beneden razen, ik met mijn armen rond zijn middel, en zo naar de finish! En wat de mensen zich niet kunnen voorstellen, dat is dat holle lawaai als die metalen slee door die ijstunnels snelt, dat klettert en dat rammelt, c'était fou, c' était terrible! Maar geen seconde ben ik bang geweest, ik had het volste vertrouwen in mijn papa.
Humo: Hoe is uw vader met dat bobsleeën begonnen?
« Toen hij jong was, woonde de familie in Verviers, en hun huis lag aan een hellende straat en in de winter ging hij met één van zijn broers op de slee naar beneden. Het was een stevige houten slee, mét een stuurtje bovendien, en eerst schoven ze alleen door hun eigen straat, maar op de duur zwierden ze door alle straten van Verviers.
Humo: Zoals Kwik en Flupke!
« Exactement! En toen ging dat nog, er waren weinig of geen auto's op de straat!
Humo: Hebben ze uw vader nooit gezegd dat hij gek was om zo'n gevaarlijke sport te kiezen?!
« Natuurlijk. En dan zei hij dat het gevaarlijker was om als voetganger de straat over te steken in Brussel. Och, het zàt gewoon in hem, alles wat snelheid en uitdaging was, daar hield hij van. Maar bobslee is ook een sport van kameraden. Je zit met zijn tweeën of zijn vieren op dat onderstel en elkeen moet harmonieus mee bewegen, en dat kan maar als je honderd procent op mekaar bent afgestemd. Maar het was inderdaad een gevaarlijke sport. Langs dat parcours in St. Moritz stonden toeschouwers die alleen maar hoopten dat er een bob over de kop zou gaan.
Vader met zijn vlag
Humo: Uw vader was op de winterspelen van St. Moritz de vaandeldrager van de Belgische delegatie.
« Ja, omdat hij de oudste deelnemer was en de Belg met de meeste olympische deelnames. Thuisgekomen zei hij: je kan je niet voorstellen wat je dan allemaal voelt als je met de vlag van je land tussen al die applaudisserende mensen stapt. Het had hem heel erg geëmotioneerd.
Humo: St Moritz was toen één van de meest mondaine plaatsen ter wereld: de place to be voor koningen en prinsen in ballingschap, rijke bankiers en beroemde sterren 'van het witte doek".
« Papa was helemaal niet mondain. In die kringen hield hij zich niet op. Ik heb hem na St. Moritz trouwens maar weinig horen vertellen over zijn olympische belevenissen. Dat kwam door zijn aangeboren bescheidenheid maar ook door de sfeer in huis: de relatie tussen mijn ouders was al jaren fel verzuurd. Ik denk zelfs dat hij zoveel aan sport deed om thuis weg te kunnen zijn.
Humo: Had hij lang getraind voor die winterspelen van 1948?
« Maar nee! Hij heeft nooit getraind in al die jaren. Hij zorgde ervoor dat hij algemeen in goede conditie was en korte tijd van tevoren arriveerde hij dan om een paar trainingsritten te maken. Neem St. Moritz, daar is hij twee dagen voor het begin van de spelen aangekomen. De Belgen stonden daar dus tegenover de Amerikanen die al wéken aan het oefenen waren. En terwijl de Amerikanen de meest gesofisticeerde uitrusting in grote koffers hadden overgevlogen, stonden zij daar met hun geleende bobslee. Eén team van de Amerikanen was voor hen, zij hebben goud behaald, maar het tweede team van de States hebben zij verslagen. En ook de Zwitsers waren slechts vierde. Net goed! Die hadden nogal uit de hoogte gedaan tegen les petits Belges met hun prutsmateriaal. En dat papa hen klopte op hun éigen baan waar zij heel die winter getraind hadden, (lacht) dat vond ik formidabel!
Wij zijn gekken
Bobslee (met twee of vier) is al een olympische discipline sinds 1924 (Chamonix). Het vreemde is, België heeft geen bergen of bobsleebaan, maar de Belgische deelnemers zijn er al bij vanaf Chamonix, en ze haalden toen zelfs brons in de vijfmansbob (meteen de eerste wintermedaille voor België). Tussen 1924 en 1956 stuurde België zelfs eenendertig bobsleeërs naar de zeven winterspelen en Max Houben is de "sledder" met het grootste aantal deelnames: 1928,1932,1936 en 1948.
Het bobsleeën zelf dateert al van 1888 toen Engelse wintersporters twee kleine sleeën met planken aan elkaar verbonden en met die "bob" suisden ze over de landwegen in St. Moritz. De eerste bob course werd ook in St. Moritz aangelegd, in 1902.
Vroeger was sneeuw de enige bouwstof, maar door het opvoeren van de snelheden moesten ook de muren in de haarspeldbochten verhoogd en versterkt worden, en daarvoor had men ijs nodig, dikke platen ijs die uit een nabijgelegen meer werden gezaagd. De platen werden tegen mekaar "gemetseld" en in laatste instantie werd het tracé met water besproeid zodat de hele baan in een ijscorridor veranderde. "En dan is het wachten tot de metalen gevaarten onder sinister geratel voorbij zullen daveren en de toeschouwers behoedzaam terug zullen deinzen". (uit "Mensen in de sneeuw en op glad ijs" - B. Banen ) Een bobslee met vier inzittenden woog toen om en bij de 6OO kg, en om een eventuele crash te overleven droegen de bobbers slechts "een leren valhelm, een dikke trui en knie- en elleboogbeschermers".
De vier sleeërs diein ramhouding voorovergebogen zitten "alsof ze elk ogenblik iets vreselijk kunnen tegenkomen" is het beeld dat iedereen kent van het bobsleeën. Toch is zo'n slee geen blindganger die alleen maar door de ijsbaan zelf wordt gestuurd. Het is de piloot die de 'ijsraket' in goeie banen leidt. Hij moet de haarscherpe bochten in een snelle oogwenk kunnen inschatten en hij moet het zware geraamte van lichamen en staal feilloos door de ijsgoten kunnen maneuvreren, en dat tegen een snelheid die kan oplopen tot 12O kilometer per uur. Achterin de slee zit de brakeman die enigszins de vaart kan minderen door de rakes te bedienen, twee hefboomachtige ijzers die met hun stalen punt in het ijs worden gedreven. Een echte brakeman remt echter niet tijdens de race, remmen is iets voor na de finish.
Zestig jaar geleden werd er over bobbers nogal smalend gedaan, als je een goeie piloot had en drie dikke kerels die bij de start veertig meter konden duwen en spurten, dan kwam je gauw genoeg aan de finish. Maar na de oorlog verfijnden de materialen en versnelden de omlopen en was er meer nodig dan zwaartekracht: " Een goeie sledder moet explosief kunnen spurten, moet uiterst snel kunnen reageren om fouten te herstellen en moet te allen tijde zijn koelbloedigheid bewaren. En het resultaat hangt van details af: elke slechte verdeling van gewicht, elke lichaamsbeweging die de slede een centimeter uit evenwicht brengt, het kost allemaal tijd. Ook de verstandhouding tussen het viertal moet totaal zijn; ze moeten één zijn met de slee, met het ijs en met de snelheid die alsmaar wordt opgedreven".
Over het unieke van de bobsleesport zegde Jacques Mouvet (vaste brakeman van Houben): " Wij zijn gekken. We doen die afdaling van 1500 meter in iets meer dan één minuut en daar praten we dan nog een héél jaar over!"
Ik zal hem nooit meer zien!
En dan is plots de laatste minuut geslagen in de carrière van Max Houben. Het noodlot kiest datum en plaats: 10 februari 1949, Lake Placid (VS), de piste op Mount Van Hoeven-berg.
Humo: Uw vader is omgekomen op het WK bobsleeën in Lake Placid. Dat WK kwam amper één jaar na zijn zilveren triomf in St. Moritz en hij was zelfs de favoriet!
« Ja, maar het had evengoed gekund dat hij daar niét bij was! Het is zo gegaan: papa had gehoord dat de organisatie ook Duitsland had uitgenodigd en hij had daarop verzet aangetekend: "Als zij mogen komen, dan blijft België weg van het WK". Hij vond die deelname niet kunnen zo kort na de oorlog. En ze hebben dan voor België gekozen en zo is onrechtstreeks ook voor het noodlot van papa gekozen.
Een week voor zijn vertrek heb ik mijn verlovingsfeest gevierd, maar de dagen erna had ik een slecht voorgevoel en heb ik vaak zitten huilen. Ik zei het ook tegen mijn verloofde : "Ik voel het, ik ga mijn papa nooit meer terugzien." Ach, zeg niet zo'n dwaze dingen, zei hij. En we hebben hem dan naar het vliegveld gebracht, en ik heb mijn tranen voor hem verborgen, maar ik was zo triest als ik hem met zijn koffertje naar het toestel zag stappen. (kijkt uit het raam) En op tien februari kwam er plots een Amerikaans sprekende operator aan de lijn, ik hoorde hem zeggen, phone call from the United States, en ik wist genoeg: papa was dood. Het erge was dat er na zijn dood nog een ansichtkaartje van hem in de bus is gevallen: " Ik denk niet dat het WK zal plaats vinden, het weer is te zacht!"
Humo: Hij is met een tweemansbob uit de piste gevlogen in de zogenaamde Shady Corner, een extreme bocht in het parcours.
« Ja, hij is in die haarspeldbocht over de zeven meter hoge ijsmuur gevlogen en tegen een ijzeren mast geslingerd. Die éne bocht lag in de zon en omdat het ijs niet zou gaan smelten, had men daar zeildoek gespannen, en papa en zijn brakeman Jacques Mouvet zijn uitgerekend tegen één van de twee masten gebotst waaraan die doeken waren opgespannen. Langs heel dat parcours stonden maar twee smalle obstakels, maar toch zijn ze fataal geworden.(J. Mouvet liep een schedelbreuk, een gebroken sleutelbeen en een rugblessure op, maar hij overleefde het,jh) In Lake Placid hebben ze dan enkele dagen later een eredienst gehouden en alle aanwezige bobsleeërs van het WK hebben in de kerk een erehaag gevormd. Maar de repatriëring heeft de familie zelf mogen betalen. (Macaber detail: in de weken na dat fatale WK van Lake Placid konden toeristen met een "gids" een ritje maken op de levensgevaarlijke bobsleebaan. Prijs: anderhalve dollar,jh)
Humo: Was er in België een officiële ontvangst van het stoffelijk overschot?
« Ik kan het u niet zeggen. Die dagen en weken nadien zijn voor mij un noir absolu. Het overlijden van mijn papa is het grootste verdriet van mijn leven. Er is géén dag, zelfs geen uur dat ik niet aan hem denk. (stil) Het was zo erg dat ik op het punt gestaan heb een eind te maken aan mijn leven. Daarom was ik ook zo gelukkig toen u belde. Men is hem toch niet helemaal vergeten, dacht ik.
Humo: In Verviers kan hij ook niet helemaal vergeten zijn, want er is een straat naar hem genoemd.
« Il y a une rue Max Houben?! Echt waar? Echt? Bent u er zeker van dat ze naar hem is genoemd?! Dat is bijzonder nieuws. Sacré papa, hij moest het weten! Wat fijn dat er nu elke dag mensen door "zijn" straat lopen! Misschien heeft hij er vroeger nog met zijn slee gespeeld!"
Zilver uit een doosje
Voor foto's verwijst dochter Nadine naar haar "meer ordelijke" broer Claude, die zal me zeker kunnen helpen. Claude Houben (79) woont in Wépion en in zijn huis staat alles voor mij uitgestald op de beste tafel: het album met de foto's én daarnaast een keur van medailles met als pronkstuk de zilveren plak van St. Moritz. Voor het eerst hou ik een olympische medaille in de hand, met de zilveren toorts, de vijf ringen en het hooggestemde credo Citius Altius Fortius. Eén seconde lang sta ik voor Max Houben, ik wens hem in stilte proficiat. Claude zegt dat de medailles toen niét om de hals werden gehangen maar in een doosje werden overhandigd. Hij toont de foto van het podium in St Moritz, het is gewoontjes, het ziet eruit als een palet van dennenhout. Hij laat ook brons zien, een medaille die Max Houben haalde op het WK in St Moritz 1947 (in de tweemansbob, samen met Jacques Mouvet).
Humo: Hebt u ooit met uw vader in de bobslee gezeten?
«Eén keer en die zal ik nooit vergeten. Het was in de winter van 1947, ik zat in Chateau d'Oex (Zwitserland) te studeren en ineens was er telefoon: "Jongen, kan je direct naar St. Moritz komen, je moet één van mijn compagnons vervangen!" Bleek dat Freddy Mansveld een pees in zijn been had gescheurd en amper kon lopen! Stel u voor, ik was twintig jaar en van de ene dag op de andere nam ik deel aan de wereldkampioenschappen met de viermansbob. En we zijn tweede geëindigd achter de Zwitsers. Hier is de medaille, mijn naam staat erin gegraveerd. Ja, daar ben ik heel trots op, want ik had nooit eerder een bobsleepiste gezien!
Humo: U had niet eerder getraind?
«Jamais de ma vie! Papa was zoals altijd stuurman en ik was de tweede man, ik moest een eindje spurten en de slee duwen en dan met de twee anderen in de slee jumpen. Weet u, ik droeg niet eens speciale schoenen tegen het uitglijden, ik droeg mijn gewone winterbottines! Ik herinner me ook dat we vlak voor de start de slede-ijzers moesten warm wrijven met doeken, dan schoten ze nog sneller over het ijs.
Humo: Heeft uw vader ooit skeleton (=éénmansbob) gedaan?
« Jazeker,en skeleton is het gevaarlijkste wat er is, je ligt op je buik op die slee en met de kop vooruit raas je naar beneden, je kin geen tien centimeter boven het ijs. Als je dàn een ijsmuur raakt, dan is het niet moeilijk om je nek te breken. (In de kranten werd de éénmansbob ook wel "the death race" genoemd,jh)
Humo: Snelheid en avontuur moeten zijn leven zijn geweest. Toen hij 49 jaar was, nam hij nog deel aan de 24 uren van Francorchamps!
« Hij was dat niet van plan, maar de dag tevoren kreeg hij telefoon van de zoon van zijn broer: "Nonkel Max, kan je niet inspringen voor mij, want mijn vrouw gaat bevallen!" En hij is dan aan het stuur van die BMW vertrokken en hij is tweede geëindigd! 't Was een echte crack. Hij won tennistornooien en biljartwedstrijden, en als je met hem ging vliegvissen, deed hij dingen die geen enkele hengelaar hem nadeed. Ik denk dat ze voor hem het woord allround hebben uitgevonden. In het voetbal was hij een heel goeie rechtsbuiten. Hij kon uitstekend dribbelen en hij was heel moeilijk van de bal te zetten. Zijn gloriematch was in 1922 toen het kleine CS Verviétois -dat pas naar eredivisie gepromoveerd was- het grote Union St Gilloise op bezoek kreeg voor een vriendenmatch. Union was toen een naam als een klok, in de laatste twintig jaar hadden ze zeven landstitels behaald en op Verviers zijn ze toen met 5-O de boot in gegaan, hun zwààrste nederlaag in véle jaren! (toont het krantenverslag) In Verviers spreken ze daar nog altijd over en papa heeft toen drié doelpunten gemaakt! Enkele jaren later is hij dan zelf bij Union gaan spelen en toen ze in 1933 opnieuw landskampioen werden, was hij de kapitein!
De kraan met de kist
Humo: Hebt u die drie "zilveren" compagnons van 1948 gekend? Mansveld, Mouvet en Niels?
« Ja. Ze waren alledrie van Brussel. Niels had een gerenommeerd restaurant, Mansveld was een sportjournalist en Mouvet was een wisselagent.
Humo: Weet u hoe het Mouvet vergaan is, de man die mee in de fatale bobslee zat in Lake Placid?
« Ik weet dat hij zwaargewond was en dat hij hersteld is, maar later hebben we nooit meer iets van hem gehoord. A propos, de Zwitser Endrich die in Lake Placid met de tweemansbob goud haalde, is later ook dodelijk verongelukt: op het WK van Garmisch-Partenkirchen in 1953.
Humo: Was u erbij toen het schip met zijn stoffelijk overschot in België arriveerde?
« Ja, met heel de familie en een corbeillard stonden we te wachten op de kaaien in Antwerpen. Ik heb die lijkkist uit het ruim zien komen, ze werd niet gedragen, ze hing met kabels aan een hijskraan en zo is ze op de kade neergezet, dat vond ik bizar. Maar de plechtige uitvaart was indrukwekkend, de Kind-Jezus-kerk in Elsene was te klein, er stond volk tot in de straten rondom. Acht jaar na zijn dood heeft papa dan nog de Medaille voor Sportverdienste gekregen, maar nadien zijn ze hem vergeten."
Overmorgen is het 10 februari. In Ukkel en Wépion zal het sneeuwen en denken twee kinderen aan hun papa.
NAWOORD: In 2009 maakte de VRT een documentaire over Max Houben. Zoon Claude en dochter Nadine waren toen echter al gestorven.
Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (4): tijd willen winnen in de non-stopmaatschappij (24/24)
“De 24/24-maatschappij put de mensen uit.En de planeet aarde. “
Humo jan. 2001 - ingekort © Jan Hertoghs
Karlheinz Geissler is professor in de economische pedagogie en één van de vooraanstaande tijdvorsers in Duitsland. Geissler is gekend vanwege zijn kritiek op de non-stop-maatschappij die altijd sneller wil gaan en altijd meer tijd wil winnen. “Tomaten moeten sneller groeien, wijn moet sneller op de fles, brood moet vlugger rijzen, en het vee moet sneller slachtrijp zijn.” En dat is nu de tijdsziekte. Dat we later en langzaam doodgaan van voedsel dat snel gekweekt is, snel getransporteerd is, en snel in de mond is gestopt.
Humo: Als er nu een debat is over tijd, vrije tijd, tijdsdruk en werktijdverkorting, dan wordt dat gevoerd door sociologen, vakbonden, werkgevers en politici. Maar vroeger behoorde de tijd niet aan academici of politici. De tijd behoorde aan God.
Geissler: « Tot voor vijfhonderd jaar, tot de periode van de renaissance behoorde alles aan God: de mensen, de natuur, de hele schepping, en dus ook de tijd. Want God besliste over het weer, over het zaaien en het oogsten, over de seizoenen én over leven en dood. De mensen leefden toen ook nog met het ritme van de jaargetijden omdat het overgrote deel van de bevolking uit boeren bestond. De breuk met de natuur is er gekomen sinds de invoering van het slaguurwerk op de torens van kerken en stadhuizen. Dat uurwerk had geen ritme meer, geen winter of zomer meer, dat uurwerk deelde de tijd in volgens een mechanische maat en zo zijn we stilaan losgekomen van het ritme van de natuur.
De volgende stap was de Industriële Revolutie. Toen kreeg je naast het mechanische uurwerk ook het mechanische ritme van de (stoom)machine. Een baas wist welke productie de machine op één uur kon halen en de arbeider moest dat ritme maar zien te volgen. Sinds de stoommachine -en met de stoomboten en de stoomtreinen- is er ineens een versnelling van de maatschappij ingetreden. Tot dan toe leefden we nog in het tijdperk van het paard en de postkoets en was er nooit enige versnelling geweest. Het Romeinse leger van Julius Caesar en de troepen van Napoleon gingen nog even snel vooruit.
Humo: Nu leven we in het elektronische tijdperk. Wil dat zeggen dat ons bestaan is afgestemd op de computer en internet?
Geissler: « Er zijn nog niet-geïndustrialiseerde landen en regio’s waar men volgens de seizoenen leeft, maar in onze geïndustrialiseerde landen zitten we in het elektronische tijdperk en zitten we aan het plafond qua versnelling. In het tijdperk van telegraaf en telex ging informatie snel om de aardbol, maar via internet gaan onze data de wereld rond tegen de snelheid van het licht, sneller kan niet. Internet haalt niet alleen de snelheid van het licht, het schakelt ook licht en duisternis uit. Met internet is het altijd ‘licht’. Er is geen dag of nacht meer, er is geen werkdag of zondag meer, al die grenzen zijn weggeveegd.
Dat het oude tijdperk wordt afgesloten, merk je ook in het straatbeeld. Vroeger had je overal uurwerken, op kerken, stadhuizen, belangrijke pleinen, in stations en als uithangbord van horlogewinkels. Nu verdwijnen die uurwerken stelselmatig uit het openbare leven. In spoorwegstations zie je ze nog weel, maar in luchthavens zijn ze bijna weg.
De tijd verliest zijn waarde als oriënteringsmiddel. En één van de grote oorzaken ligt bij de gsm. Dat mobiele toestel maakt dat we loskomen van de tijd. Want als we te laat zijn, dan is dat geen erg meer, dan bellen we even om te zeggen dat we in aantocht zijn. We hebben geen tijdstippen meer nodig. Het tijdperk van het stipt zijn is voorbij. Stipt zijn is alleen nog voor mensen die absoluut in dat ene vliegtuig wil zitten dat naar beneden gaat storten. (lacht). Nee, ernstig, stipt zijn is alleen nog voor ouwe lui.
Humo: Zelfs hier in het punktuelle Deutschland?
Geissler: «Jaja! Kijk maar naar het uitgaansleven. Een disco opent zijn deuren om halfnegen maar wie om halfnegen arriveert, is een sul, is een mens die zijn wereld niet kent. Je moet tegenwoordig lààt komen om op tijd te komen. Tenzij met de koopjesperiode. Wie dan op tijd komt, is in feite te laat (lacht)
Vierbaansleven
Geissler: « Als je mee wil zijn met je tijd, dan bind je je niet meer aan stiptheid, maar aan gelijktijdigheid, het tegelijk doen van verschillende zaken. Zoals tv kijken én de krant lezen. Of aan het strand zitten, een hap eten, de kinderen in het oog houden, op de laptop werken en tussendoor wat telefoontjes doen. Omdat snelheid niet steeds haalbaar is, omdat mensen mekaar verdringen in het verkeer en de rijen van de supermarkt, moet je voor jezelf een vierbaansweg aanleggen van je activiteiten. Dàt is het nieuwe leefpatroon. Dan ben je nog mee met het kapitalisme, want dan win je tijd en tijd is geld. Je moet ook maar eens bij de bagageband in de luchthaven gaan staan. Nergens wordt er zoveel met de gsm gebeld. Vanaf het ogenblik dat iemand stil staat en één minuut moet wachten, wordt er iets anders gedaan.
Je merkt die gelijktijdigheid ook in de horloges. Een horloge gaf vroeger alleen de uren, de minuten en soms de datum aan. Nu wordt het horloge een kit. Met een ingebouwde hoogtemeter, temperatuurmeter, gsm, aansluiting op internet en afstandsbediening van de video. Alles-in-één, multifunctioneel en super-gelijktijdig!
Humo: Terwijl we met vier dingen tegelijk bezig zijn, zijn we ook met de toekomst bezig. U schrijft dat we ons volledig laten opslorpen door de toekomst. De boeken die we straks nog moeten lezen, de reizen die we straks nog zullen ondernemen, de aandelen die straks zullen opbrengen.
Geissler: « Ja, terwijl we één ding doen, denken we al aan de de dingen die we daarna gaan doen. Men aanvaardt een job vanuit de gedachte: “Deze job zal ik kunnen gebruiken als springplank naar een andere job.” Zie je: de toekomst is al gestuurd en vastgelegd. Het onverwachte van de toekomst krijgt geen kans meer. Alles is toegedekt met planning, investering, en hoop op rendement. Maar wat voor een leven heb je dan als je alles naar later verschuift?!
Humo: De Amerikaanse auteur Thoreau heeft het daarover in zijn boek “Walden” (1854). Hij schrijft: “Wat is dat voor een leven als je het beste en grootste deel besteedt aan geld verdienen en het kleinste deel aan het genieten van een twijfelachtige vrijheid.”
Geissler: « Ja. We zijn zo met de voorbereiding en de organisatie van het leven bezig dat we aan het leven zelf niet meer toekomen. We studeren, we plannen, we nemen hypotheken, we hebben polissen voor wanneer het leven fout gaat, maar wat doen we in het leven zelf? Vaak alleen maar ons geld uitgeven aan georganiseerde reizen, georganiseerde pretparken, en gerganiseerde shopping centra. En zo stap je van de georganiseerde werktijd in de georganiseerde consumptietijd. En door al dat geplande werk en vermaak krijgen veel mensen het gevoel dat ze geleefd worden. Ze voelen zich niet meer meester over hun tijd én ze voelen zich niet meer meester over hun leven. Vaak rest er dan maar één ding: verzaken aan die consumptie, want als je minder consumeert, krijg je vanzelf meer tijd vrij. >
Humo: Je moet tot de middenklasse behoren om aan consumptie te kunnen verzaken. Voor wie amper de eindjes aan elkaar knoopt, is die boodschap niet bestemd. Is er geen andere manier om weer meester te worden van je tijd?
Geissler: « Ja. Je kan vaste rituelen aanbrengen in je tijd. Als je elke keer na je arbeid op je gemakje de krant leest en nadien op je gemakje een bad neemt, dan breng je een ritme aan en dan moet je die vrije uren niet meer gaan plannen. Als je al die keuzes weglaat van ‘wat zal ik nu gaan doen’ dan krijg je veel tijd. En dan krijg je minder stress, want er is niks zo stresserend als voortdurend over je tijd te moeten beslissen. Als de vier leden van een gezin afspreken om elke avond om zeven uur samen te eten, dan hoeft niemand die tijdsindelingen van die vier gezinsleden nog te coördineren.
Routine en rituelen kunnen dus heel rustgevend werken.
Kijk naar de openingsuren van de kleinhandel. Vroeger waren die uren wettelijk dezelfde voor alle winkels, nu is het bijna zover dat elke winkelier de ‘vrijheid’ heeft om zijn openingsuren en -dagen te bepalen. Met het gevolg dat je bij de ene om elf uur binnen kan en bij de andere voor een gesloten deur staat. Wat frustrerend is en wat maakt dat je -om geen “tijd te verliezen” - lijstjes moet houden met de uren van de bank, de fietsenmaker, en de boekenwinkel. Tja, routine en traditie klinken ouderwets, maar zijn niet zomaar te verwerpen.
Humo: Vroeger lag alles vast - de uren van de fabriek, de uren van de winkels- maar nu heb je bedrijven waar je dag en nacht kan werken, tankstations waar je dag en nacht kan tanken, banken waar je dag en nacht geld uit de muur kan halen, winkels waar je 24 uur op 24 kan inkopen doen. Het is de 24-uren-maatschappij, de “non-stop-maatschappij” en ze gaat steeds verder.
Geissler: « En ook de seizoenen vallen weg: er zijn nu het hele jaar door asperges en aardbeien, ook dat is non-stop. En kijk naar de kerstartikelen, die beginnen ze al in september te verkopen. Er is zelfs één winkel die ze het hele jaar verkoopt. Kijk ook naar de televisie. Vroeger had je nog een dagsluiting, een Sendeschluss. Maar die tijd is voorbij. De tv stopt niet meer in de nacht.
Humo: De Amerikaanse socioloog Melbin had het over “the night as frontier”. De nacht die we zijn gaan veroveren, koloniseren en ontginnen.
Geissler: « Ja, de nacht die lag daar maar, die diende alleen om te slapen, maar vanaf de uitvinding van het elektrische licht kon de nacht niet meer onontgonnen blijven liggen. Zoals de spoorwegen Europa en Amerika hebben ontsloten, zo heeft het elektrische licht de nacht ontsloten voor de economie. Eerst met nachtarbeid en nu hoe langer hoe meer met nachtconsumptie. Voetbalwedstrijden verschoven van de namiddag naar de latere avond; bij het skiën heb je nu ook Nachtfahren en pistes die ‘s avonds verlicht zijn. Of neem al die Olympische Spelen en Wereldbekers voetbal die bij ons in het diepst van de nacht op het scherm komen! Niemand die dat nog vreemd vindt. Of kijk naar al die managers en politici die ‘s nachts doorwerken en die hun nachtrust vervangen door korte hazenslaapjes. Ze gaan er vaak prat op dat ze de nacht hebben ‘veroverd’. >
Geissler: « Vroeger was het “alles op zijn tijd”, maar nu is het “alles op elk moment én onmiddellijk”. Neem de Mc Donald’s. Je wordt onmiddellijk bediend, je kan àlles krijgen, - een ontbijt zowel om tien uur ‘s morgens als om tien uur ‘s avonds-, en je kan er op elk moment binnenstappen want in de VS hebben veel van die Mc Donalds al geen sluitingsuur meer. Er komen ook meer café’s en snackbars waar je rechtstaande kan eten en drinken en dan is de volgende fase om stappend of rijdend te eten en te drinken. Je ziet het aan de nieuwe automodellen, ze hebben bekerhouders en een tafelblad.
Alles moet snel gaan. Tomaten en sla moeten sneller groeien, wijn moet sneller op de fles, brood moet met verbeteraars vlugger rijzen, varkens moeten sneller vlees hebben, de kippen moeten sneller leggen en sneller slachtrijp zijn. De natuur moet maar groeien zoals de bank en de globale economie het verlangt, en niet zoals de boer het al eeuwen gedacht had. BSE? Dat is een tijdsziekte! Omdat die runderen snel aan gewicht moesten winnen kregen ze dat veevoer met beendermeel erin. Men neemt zich niet eens de tijd meer om de neveneffecten daarvan te onderzoeken, nee, het moet vooruit en dus geeft men die dieren soortgenoten te eten. En nu gaan de mensen langzaam dood van iets dat snel gekweekt is, snel getransporteerd is, snel in de keuken bereid is en snel in de mond is gestopt. Het hoort allemaal bij elkaar: hektische mensen, snel gekweekte dieren en fast food eten.
Humo: Volgens u put die non-stop-maatschappij de grondstoffen uit.
Geissler: « Met die ontginning van de nacht, met die 24uren-economie zijn we de aarde aan het uitputten. Miljoenen jaren heeft het geduurd voor we die voorraad aan gas, steenkool en olie hebben opgebouwd en nu worden die energiebronnen er in een recordtempo doorgejaagd. Want we hebben die energie nodig voor de vrachtwagens die dag en nacht het wegtransport verzorgen, we hebben ze nodig om winkels te verwarmen die 24 uren open zijn, we hebben ze nodig om het internet continu van stroom te voorzien. >
Tijdinfarct
De non-stop-maatschappij put ook de mensen uit. Er zijn twee foltermethodes waarbij de mens compleet gek wordt. Eén is door een constante aanwezigheid van licht, en twee is door een voortdurend tekort aan slaap. Dat slaaptekort en die alomtegenwoordigheid van het licht zijn we nu aan het invoeren met die non-stop-maatschappij. (Volgens Amerikaanse studies zorgt slaaptekort en de daaruit voortkomende ongevallen jaarlijks voor 25.000 doden en 56 miljard dollar materiële schade,jh).
Humo: Volgens de Nederlandse professor Knulst (deel 2) kunnen we dat nieuwe tempo wel aan, en dan zeker de jongere generatie.
Geissler: « Ik weet niet over welke bijzondere geestesgesteldheid de Nederlanders beschikken, maar volgens onderzoek voelt zestig procent van de Duitsers zich dag in dag uit “geplaagd” door een niet weg te cijferen tijdsdruk. En niet alleen bij de drukke tweeverdieners, ook bij scholieren en ouderen komt het veelvuldig voor, dat knagende gevoel van ik moet nog dit, en ik moet nog dat. En ik neem aan dat jongeren zich aan die druk kunnen gewennen, maar de vraag is of we aan alles moeten wennen. De vraag is of er geen grens is waarbij eerst het individu en mogelijk het hele systeem een tijdinfarct krijgt omdat we het niet meer kunnen behappen, omdat we werkelijk teveel willen doen in de dag en de nacht die ons gegeven is.
En je werk zal je tot op zekere hoogte kunnen plannen en schematiseren, maar het contact met je kinderen of je partner, dat kan je toch niet in minuten vastleggen?! Zo van: nu heb ik tien minuten en die ga ik aan mijn vrouw besteden?! Maar het gaat in die richting. Je hebt mensen die geen partner en geen kinderen willen omdat dat teveel onvoorspelbare en onberekenbare tijd meebrengt. Hier in München heeft nog amper 15 % van de huishoudens kinderen. Maar er zijn wel vijfmaal zoveel auto’s als kinderen. En dan hoor je de mensen klagen dat deze maatschappij zo eenzaam is. Maar snelheid maakt eenzaam. Vrienden maak je toch als je d’r tijd voor maakt en niet als je aan mensen voorbij raast!
Van de aanleg van een snelweg worden de milieukosten berekend, maar niemand denkt eraan om de kost te berekenen van zo’n maatschappij waar kinderen hebben als ‘tijdverlies’ wordt beschouwd en waar gezinnen nog weinig tijd vinden om die het gezinsleven gezamelijk door te brengen
In een maatschappij die sneller draait is ook geen plaats meer voor de traagsten. Tweederde van alle mensen die hier in München op straat worden doodgereden zijn ouder dan vijfenzestig. Ze gaan dood omdat ze te traag zijn. Omdat de voetgangerslichten niet op oude maar op jonge mensen zijn afgesteld. Dat zijn toch allemaal kosten van die snellere maatschappij?! >
Humo: Hoe extreem kan die non-stop-maatschappij evolueren? Scholen kunnen toch niet dag en nacht doorgaan?
Geissler: « Scholen niet, maar het leren wel! Dat is toch het motto van deze tijd: permanente educatie, je hele leven leren, je hele leven bijblijven. Dat is toch non stop?! Het is alsof we levenslang hebben gekregen. Levenslang leren en bijblijven.
Humo: Wie geeft ons die straf?
Geissler: « Wijzelf veroordelen ons daartoe. Want door bij te blijven willen we jong blijven. Door te doen alsof we nog in onze studietijd leven, verdringen we dat wij ouder worden. Wij negeren dat er een einde aan het leven komt. Wij negeren dat er een dood aan dat leven komt. Tegenwoordig is er een reuzetoeloop van ouderen aan de universiteit, mensen van zeventig-tachtig jaar die nog komen studeren en die zich op internet gooien.
Humo: Ik vind dat dapper.
Geissler: « Ik vind dat tragisch. Eigenlijk moeten die mensen niet meer leren, eigenlijk zouden wij van hen moeten leren! Alle levenservaring die zij hebben opgedaan, dat is toch een schat aan wijsheid, waarom wordt dié niet aangesproken?!
Humo: Wat denkt u van het fenomeen “onthaasting”?
Geissler: « Ik vind het een vreselijk woord (in het Duits: Entschleunigung!, jh) en een ontoereikende term. Omdat het in die tweedeling valt van “haasten” of “niet haasten”, en dat is te mager. Men betrekt onthaasting ook teveel op het privé-leven terwijl de maatschappij zélf ook mag ‘onthaasten’. Voor mij mag het autoverkeer bijvoorbeeld langzamer omdat het zoveel doden en milieukosten meebrengt. Maar er zijn terreinen waar niet onthaast moet worden, en waar het gerust rapper mag gaan! Zoals het bevorderen van biologische landbouw of de verbetering van het openbaar vervoer, dat kan niet snel genoeg gaan!
Humo: Als voorbeelden van onthaasting worden vaak mensen genomen die compleet gekapt hebben met hun drukke leven en nu een eenvoudig bestaan leiden in een landelijke omgeving. In de jaren zestig en zeventig bestonden ze ook; ze heetten toen “Aussteiger” of “drop-outs”.
Geissler: « Ja, die mensen stappen uit de tredmolen maar aan de molen zelf verandert niks. En de media voeren dat graag op. Het is de oude droom, dat oude verlangen dat er ergens een onbewoond eiland is waar je vrij bent van alle drukte en alle zorgen. Maar het is geen oplossing, het verandert niks fundamenteel aan deze maatschappij. Want het is alleen maar een vlucht die men portretteert. >
Humo: Eén van uw oplossingen is dat we onze tijd moeten diversifiëren. Dat we moeten ophouden met het opdelen van de tijd in traag zijn versus snel zijn.
Geissler: « Ja. De overheersende gedachte in deze maatschappij is dat je goed bent als je snel bent. Maar dat is een bekrompen idee. Iemand die snel een dak of een auto repareert, maakt ook snel fouten. Naast snelheid zijn er nog andere manieren om je tijd produktief te gebruiken. Neem dat iemand een nieuw produkt uitvindt maar dat produkt te snel op de markt brengt, dan kan het een flop worden. Je moet dus kunnen wachten op het geschikte moment. Je moet dus een gevoel voor timing hebben en niet alleen voor snelheid. Je moet ook pauzes kunnen maken. Pauzes zijn nodig om krachten te verzamelen.
Humo: Reculer pour mieux sauter.
Geissler: « Dat is het. Ik heb een vriend die alpinist is en die boven de achtduizend meter klimt. Elk stuk van die beklimming gebeurt in een ander ritme en overal zijn er pauzes nodig, want anders haalt hij het niet. En daar moeten mensen zich bewust van worden. Ze moeten niet behept zijn met dat idee van schnell, schnell, en met alles vlug klaar te zijn. We zijn zo behept met het idee dat we tijd moet winnen, we hebben zo’n angst om tijd te verliezen, dat we onzeker door het leven gaan. We durven geen gaten meer laten vallen in onze tijd. We kunnen niet meer stilstaan bij het leven. We dùrven niet meer stilstaan bij het leven.
Alles heeft zijn tijd. Elk werk, elk deel van de dag heeft zijn ritme. In een land heb je snelwegen maar ook kronkelwegen. Je hebt mensen die heel rechtlijnig en heel snel leven, zack zack, maar je hebt mensen die van hun fantasie en creativiteit leven, en die nooit de kortste en de snelste weg nemen om tot een resultaat te komen.
Tijdwinst, en dan?!
Humo: Hier in het Westen kunnen we geen tijd meer verliezen. Er bestaat niks ergers dan een afspraak waarbij de andere niet komt opdagen. Wij zijn dan zo pisnijdig dat de rest van de dag verknald is, maar in Afrika gaan ze op zo’n moment naar een theehuis om met anderen te praten.
Geissler: « Dat is de hele kwestie: wat is gewonnen tijd en wat is verloren tijd? Ik kan me te voet naar het volgende dorp begeven, dat is één uur wandelen door het woud. Maar ik kan ook de auto nemen, dat is tien minuten rijden door het woud! Wie heeft er dan tijd gewonnen?! Ik weet wel dat dat een romantische visie is, maar ik geef het als tegengewicht. Wij zijn allemaal rationele mensen, wij hebben de tijd niet vastgekoppeld aan flaneren of filosoferen, wij hebben de tijd vastgekoppeld aan nut, aan werken en aan geld verdienen. Time is money. En als we dan eens een uur verliezen door een gemiste afspraak, dan is het meteen alsof we geld verloren hebben. En dat steekt ons geweldig tegen.
Die koppeling van tijd en geld heeft een zware invloed op ons leven. Elk uur van de dag willen we nuttig besteden. Tijd krijgt de dwanggedachte “ik moet iets doen”, en dat idee is zo overheersend dat ook de vrije tijd erdoor wordt aangetast. Ook in de vrije tijd willen we steeds “iets doen” anders is het alsof we tijd verloren hebben, alsof we die tijd niet tot ons profijt hebben aangewend. A propos, wat doe je met de tijd die je wint?
Humo: Eh?
Geissler: « Zie je, dat staat vaak niet eens ter discussie. Tijd moet gewonnen worden. Punt. Zoals geld moet gewonnen worden. Wat we dan met die gewonnen tijd doen is vaak: nog meer werken en nog meer onze tijd indelen. En iedereen zit in die stroom en iedereen zwemt mee met die stroom.
En wat beschouwen we als tijdwinst?! Die kleine “overwinninkjes van elke dag”. Dat we één seconde sneller weg zijn bij het groene licht. Dat we nog net in de trein kunnen springen voor de deur dicht gaat. Dat we als eerste kunnen aanschuiven bij een supermarkt-kassa die net opengaat. Maar wat voor zin hebben al die opgetelde minuten en seconden. Wat doen we met die winst? Naar waar haasten we ons eigenlijk? Overal lees je dat de mens in de westerse wereld door angst en onzekerheid geplaagd wordt, het schijnt de ziekte van de eeuw te zijn. En dat geloof ik. Want we gaan sneller, maar we worden alsmaar onzekerder. Omdat we gewoon niet weten waar we ons naartoe haasten. >
Alles is begonnen op het moment dat het uurwerk zijn intrede deed. Vanaf het ogenblik dat we de tijd in uren en minuten konden meten, hebben we gedacht dat we meester waren van de tijd. Dat we de tijd in handen hadden als een grondstof, als iets dat we konden bezitten en dat we in geld konden omzetten. Maar dat meesterschap is een valse gedachte. Tijd is een net dat we spannen en waarin we spin én vlieg zijn tegelijk! Als we alles in uren en minuten plannen, als we de tijd gaan managen en budgetteren, dan zijn wij geen meester van de tijd, maar gevangene van de tijd.
Humo: Je hebt mensen die zich uit die rationele greep willen onthechten en die cursussen volgen om terug “hun tijd te kunnen nemen”. Om terug te leren genieten van hun leven.
Geissler: « Het kapitalisme levert ons de tijdsdruk maar ze zal ons ook de uitlaatklep en de tegenbeweging leveren vanaf het moment dat er geld mee te verdienen is! Je hebt hier in Duitsland al zogenaamde “Do Nothing Weekends” en dan vliegt men met de deelnemers naar Ierland om de mensen te leren dat ze hun tijd niet altijd nuttig moéten besteden. Beetje meditatie, beetje zen, beetje relax en yoga, maar het is toch absurd. Je werkt hard, je verdient veel geld, je merkt dat je niet meer in staat bent om te luieren en te genieten, en dan ga je een smak geld betalen om opnieuw te leren van “niks te doen”! En die lui denken voortdurend dat ze te weinig tijd hebben, maar de essentie is dat ze teveel te doen hebben.
De essentie is: dat ze de tijd teveel als een tegenstander zien tegen wie ze moeten lopen en rennen. Kijk naar de grote rush op de kloosters! Die zitten tegenwoordig vol managers. Waarom? Omdat een klooster ritme heeft, en rituelen, en vaste uren van gebed en van etenstijd. En dat zijn die managers verleerd. Jaren hebben ze tijd gekoppeld aan geld, en als die rat race hen alleen maar uitputting en geen voldoening heeft gebracht, dan willen ze zich terugtrekken in zo’n klooster. Want in zo’n klooster leren ze tijd los te koppelen van geld. Daar vinden ze weer tijd die alleen maar met stilte te maken heeft. Of met bezinning. Of met de natuur. Daar leren ze opnieuw pauzes maken, daar leren ze hun stappen in te houden, daar leren ze weer stil te zitten en stil te staan.
Met ritme in het leven moet ik vaak aan de Engelse schrijver Charles Dickens denken die beschrijft hoe een man best achter zijn afgewaaide hoed kan hollen; dat vraagt een zekere techniek om nu eens harder dan weer zachter te hollen om ‘m dan op het juiste moment te pakken te krijgen. En je hoed is dan je leven. En als je te hard holt, dan loop je je leven voorbij. En dan hou je halt en kijk je achterom, en dan denk je: ik heb gelopen en gehold, maar waar is mijn leven nu naartoe gevlogen?!
Hoe zijn we in tijdnood geraakt ? (3): het 'kopen' van andermans tijd (met o.a. de hondenuitlater en de ‘loopjongen’ voor je kleren)
Onlangs las ik dat de uitlaters van honden overbevraagd waren. Tijdens corona hebben nog eens extra 10.000 Belgen een huisdier aangeschaft. Vaak een hond, als gezelschap bij het vele thuiszitten en thuiswerken. Met de versoepelingen wordt het moeilijk voor de honden. Ineens is het baasje weg. En dus gaan ze blaffen of in de zetels bijten. En dus worden de honden-uitlaters meer en meer ingeschakeld.
Twintig jaar geleden werd nog gelachen met het uitlaten van andermans hond. En dat een fietser ons warm eten zou brengen in een rugzak, dat zagen we helemaal niet aankomen.
"Het is maatschappelijk weer toegestaan om het jezelf wat makkelijker te maken. Hoe kan IK het naar mijn zin hebben. "
(Humo jan 2001) © Jan Hertoghs
Met tijd is het als met geld. Als je er een tekort van hebt, dan wil je d’r niks van verliezen, dan ga je ermee woekeren, dan ga je elke minuut in twee bijten. In Amerikaanse studies lees je dat het gebrek aan tijd de ziekte van deze tijd is. Dat de mens lijdt aan hurry sickness, dat hij een niet te overbruggen tijdtekort heeft en dat er zo’n sprake is van tijdnood dat men over time famine (tijdhongersnood) durft te spreken.
Het is een vreemde paradox: we hebben nog nooit zoveel geld en zoveel vrije tijd gehad en toch haast een flink deel van deze maatschappij zich te pletter. Nooit eerder in de geschiedenis zijn er ook zoveel boeken, artikels en voordrachten over de Tijd geweest als nu. Het moet dus zijn dat we op de drempel van een nieuw tijd-perk staan.
In Parijs, Londen en de grote Amerikaanse steden bestaan ze al langer, in België zijn ze nog schaars, maar in Nederland steken ze al flinker de kop op: de comfortdiensten die een aantal huiselijke zorgen van je overnemen en je drukke bestaan een stuk makkelijker maken. Geen tijd om de hond uit te laten, wij gaan er wel mee rennen in het bos! Geen tijd om naar de kapper te gaan, wij sturen wel een barbier naar het bedrijf en je wordt geknipt in de middagpauze! Geen tijd om thuis op de loodgieter te wachten, wij zorgen wel voor een 60-plusser die in jouw plaats op de vakman wacht!
“Uniek in Europa” is SwinxX, een bedrijf in Houten (bij Utrecht) dat twee jaar bestaat en bijna dertig van die comfortdiensten coördineert. Directeur van deze "tijdleenbank" is John Van Silfhout. Hij legt uit wat het is om te werken zonder rompslomp aan je hoofd. Don’t worry! Work happy!
Humo: Terwijl de werknemer achter zijn bureau zit, krijgt zijn auto een car wash. Maar hoe werkt het om een kapper, een schoenmaker en een kleermaker op kantoor te hebben?
Van Silfhout: « De schoenmaker komt niet op kantoor. Je brengt je schoenen naar een verzamelpunt in het bedrijf en dan worden ze binnen enkele dagen hersteld en teruggebracht. De kapper komt dan weer wel op kantoor en zijn agenda kan je raadplegen op een website. Je ziet dan dat hij op donderdag in je bedrijf is en dan stip je het moment aan dat je wil langs komen. Een kleermaker komt natuurlijk niet zo vaak langs als een kapper, maar als er vraag is naar maatpakken, dan komt hij.
Humo: Vind je dat niet gek dat een kleermaker op kantoor een bediende staat op te meten?
Van Silfhout: « Waarom zou ik? Het is toch leuk dat die man langskomt en dat je zelf niet op pad moet gaan om een goeie kleermaker te vinden. Want dat zoeken kost je makkelijk een halve dag en als je dan een vakman vindt, moet je weer een afspraak maken en ben je gelijk weer een halve dag kwijt. Hier worden je maten genomen en de stof gekozen, en kan je gelijk weer lékker aan het werk. Het is tijdwinst en tegelijk pure verwennerij als je zo’n gepersonaliseerde service kan krijgen zonder dat je één verplaatsing moet doen.
Humo: Jullie hebben ook een professionele masseuse, ideaal om de stijve nek of de pijnlijke rug te behandelen.
Van Silfhout: «Of gewoon om je energie te geven bij het begin van de dag. Meestal gebeuren die massages in een aparte ruimte, maar als je niet weg kan van je werkplek zal ze die massages ook aan je bureau doen. Je ziet: werken en ontspannen kunnen wel eens goed samengaan!
Humo: In een Amerikaanse documentaire zag ik een klusjesman een schilderij ophangen in een huis. Man en vrouw waren op het werk en hadden tijd noch zin in die klus.
Van Silfhout: « Dat kan bij ons ook. En schilderijtje ophangen of de deurbel repareren; meestal laat men wel enkele klusjes bij elkaar komen. En als de mensen tijdens die klus niet thuis kunnen of willen zijn, dan hebben wij de manus-van-alles-service. Dat zijn geselecteerde senioren - betrouwbare zestigplussers met een bewijs van goed gedrag- die op je huis passen terwijl de loodgieter je boiler herstelt of terwijl er een bankstel of boodschappen geleverd worden.
Humo: De honden-uitlaat-service “Walk the dog” kost 150 gulden voor een “tien-ritten-kaart”: tien uitjes dat je hond wordt meegenomen “voor een uur lekker lang rennen in het bos!” Wie zijn die mensen die achter die hond willen hollen ?
Van Silfhout: « Dat zijn deels senioren of dames en heren die van hondengezelschap houden en die vanuit die liefhebberij een bedrijfje hebben opgericht. Over heel Nederland kunnen we intussen al op zestien regionale honden-uitlaat-services rekenen.
Humo: Dat moet toch een geweldige organisatie vragen om al die mensen te dirigeren naar de juiste locaties én de afgesproken tijdstippen.
Van Silfhout: « Die organisatie lukt omdat we het in grote mate geautomatiseerd hebben. Vroeger zaten we met een bloc note bij de telefoon om alles te noteren, nu kijkt de klant zelf op internet als hij een dienst nodig heeft. En als de leverancier niet beschikbaar is, dan piept de computer om te zeggen dat je naar een andere datum of tijdstip moet uitwijken. Eens de afspraak per computer gemaakt is, wordt er door de leverancier altijd teruggebeld of gemaild om de service te bevestigen.
De terugkeer van het huispersoneel
Humo: Wie zijn jullie klanten?
Van Silfhout: « Zo’n zestig bedrijven en dat varieert van grote IT-bedrijven zoals IBM met honderden werknemers tot kleine start ups met drie werknemers. Die grote doen het om hun mensen aan zich te binden en die startende bedrijfjes gebruiken het om hun ‘pioniers’ iets extra aan te bieden. In beide gevallen komt het erop neer dat de baas een uitkomst biedt als zijn werknemer een keer in tijdnood zit. Daar waar je het normaal gezien zelf maar moet zien op te lossen, zegt de baas nu: ik ben iemand die begaan is met het werk én met de vrije tijd van mijn werknemers. En dat wordt geapprecieerd.
Humo: Wat zijn de nieuwste services die erbij gekomen zijn?
Van Silfhout: « De chauffeur-service. Als u en ik besluiten om de avond gezellig borrelend door te brengen en het wordt laat en we hebben teveel op, dan zou je normaal een taxi bellen, maar omdat je dan de volgende dag met die klus zit om je auto weer op te halen, komt er nu een chauffeur die je in je eigen wagen naar huis voert. Dat is een dienst die door studenten is opgezet. Verder hebben we nog de boodschappenservice: als je voor elf uur je boodschappen bestelt, worden die voor vijf uur op het werk geleverd (of later thuisbezorgd). En er is ook een interieur-adviseur op komst.
Humo: In feite leeft u het leven van anderen door al die huiselijke besognes voor uw rekening te nemen. Horen sleur en beslommeringen dan niet bij het leven?! Het leven kan toch niet puur fun zijn?! En je bestaan kan je toch niet uitbesteden aan een ander ?!
Van Silfhout: « Het is zeker niet zo dat mensen hun hele leven moeten outsourcen bij ons. Het gaat erom dat mensen hun tijd en leven zelf kunnen inrichten en wij bieden alleen maar een uitkomst als je het te druk hebt. Of als je geen zin hebt. Mensen besteden ook niet al hun boodschappen uit, nee, ze besteden alleen maar die boodschappen uit die ze niet leuk vinden.
Humo: In wezen is het de terugkeer van het huispersoneel, van de meiden en de knechten, met dit verschil dat ze nu niet aan één huis gebonden zijn.
Van Silfhout: « Het is maatschappelijk opnieuw toegestaan om het jezelf wat makkelijker te maken, het màg weer om rijk te zijn en om daarvan te profiteren. De sociale en maatschappelijke druk om ook rekening te houden met de minder fortuinlijken valt weg; er is een stuk collectiviteit en solidariteit verdwenen. Men denkt veel meer “hoe kan IK het naar mijn zin hebben?” dan “wat zullen de anderen daarvan denken?” Die anderen, die moeten het ook maar zien te maken. In de jaren zeventig en tachtig had je dit systeem nooit kunnen verkopen, nu is er geen enkel probleem.
Humo: De mobiele masseuse zit in het pakket, maar hebben jullie ook psychologen in dienst?
Van Silfhout: « We hebben een specialist die burn-out opvang doet van mensen die hun job spuugzat zijn. Die werkt al een tijdje mee en die haalt goeie resultaten. We hebben ook een vertrouwenspersoon die jonge managers bijstaat. Want in veel van die nieuwe economie-bedrijfjes zitten jonge twintigers - late pubers zeg maar- die moeten gehoorzamen aan jonge managers van dertig jaar. Dat geeft wel eens problemen omdat die jonge chefs de wijsheid en de ervaring missen van het leiding geven. Vandaar die vertrouwenspersoon die hen kan bijstaan.
Humo: Jullie halen de kappers op de kantoren, maar is het niet beter om de mensen wat meer autonomie te geven over hun tijd zodat ze zelf naar hun buurtkapper kunnen gaan?
Van Silfhout: « Het zal niet of kapper-op-kantoor of meer vrije tijd thuis worden, het zal én én worden. Dat de kapper op kantoor komt en dat de werknemer zelf beslist op welke tijdstippen hij thuis of op zijn werk wil zijn: zaterdagmorgen zal hij willen werken maar woensdag zal hij met de kinderen naar de zoo willen gaan. Ik voorzie een enorme vrijheid op dat gebied: dat mensen hun werkomstandigheden gaan inrichten naar hun eigen behoeften en niet naar de behoeften van de baas. Het is toch waanzin dat mensen anderhalf uur in de file staan om nadien anderhalf uur e-mails te beantwoorden. Dat kan je toch beter thuis doen om nadien op je gemakje naar je werk te rijden?! Dan zijn we op die manier een hoop filerijders kwijt. Maar zover is het nog niet omdat werkgevers nog teveel willen dat hun werknemers om negen uur onder hun ogen verschijnen. Maar het verandert. Nu al heb je sollicitanten die meteen zeggen dat ze op maandagvoormiddag, woensdagnamiddag en vrijdag thuis willen werken.
Humo: Is die nieuwe ‘vrijheid’ geen luxe die alleen is weggelegd voor werknemers die al in de goedbetaalde sectoren werken?
Van Silfhout: « In bedrijven waar mensen aan de lopende band staan zal er inderdaad niet vlug aan uurroosters getornd worden, maar ook daar zie ik dat werkgevers begaan zijn met de vrije tijd van hun werknemers, want ook zij doen een beroep op ons om voorstellen te ontwerpen.
Humo: Straks moeten bedrijven nog tegen mekaar gaan opbieden om personeel te lokken of in dienst te houden. Elk bedrijf gaat dan zwaaien met zijn premies, maaltijdcheques, voetbalabonnementen én comfortdiensten.
Van Silfhout: « Maar dat doen ze toch al?! Je hebt toch bedrijven die radio- en tv-commercials maken om te zeggen hoe leuk werken het bij hen is. Vroeger was werk een noodzakelijk kwaad en je geluk lag in je vrije tijd. Nu is die grens aan het vervagen: vrije tijd kan leuk zijn, maar werk kan ook leuk zijn. Ik denk dat nu meer mensen de mogelijkheid hebben om een werk te doen wat ze leuk vinden. En als daar al eens wat meer tijd in kruipt, als dat al eens ten koste van een stuk van je avond of van je weekend gaat, dan vindt men dat minder erg. Omdat men er meer plezier aan beleeft. Dat geldt niet voor de grootste groep werknemers, maar ik zie het toch overal groeien.
Wat wij doen, is dat we dat werken ook leuker maken. Kijk hoe wij begonnen zijn. Mensen hadden het druk en dus boden we een service aan om die tijdnood op te lossen. Maar al vlug pakten bedrijven ermee uit dat ze van onze diensten gebruik maakten waardoor die bedrijven een extra quality kregen. Zo van: hier wordt niet alleen over werk nagedacht maar ook over de inrichting van dat werk in je leven. En die bekommernis zet zich overal door en dat vind ik een heel interessant maatschappelijk fenomeen om van nabij mee te maken.” >
De kleren maken de koper
Zo heeft ook de 29-jarige Carla Beijsens haar werk gevonden. Beijsens is sinds een jaar personal shopper van vrouwen- en mannenkleding. Als mensen geen tijd en/of geen zin hebben om de klerenwinkels af te lopen, dan doet Carla Beijsens dat voor hen.
Beijsens: « Ik kreeg het idee voor mijn bedrijfje van een vriendin die liep te klagen dat het zo moeilijk was om kleren te kopen, en dat het winkelen an sich niet leuk meer was. Of het nu een zaterdag, een koopzondag, of een koopavond is, altijd is het druk, altijd zitten de wegen vol, en ook in de winkels moet je wachten tot iemand je helpt, wachten tot je in het pashokje mag, wachten tot je betalen kan aan de kassa, wachten op een bestelling als ze je maat niet meer hebben, en dat was haar een gruwel geworden. Als ik wat rondkeek, zag ik dat iedereen hetzelfde probleem had: mensen hebben te weinig tijden winkelen is in vele gevallen een stresserende bezigheid geworden. Zowel in de stad als in de grote shopping centra.
Humo: Bestond personal shopping al niet langer in het buitenland?
Beijsens: « Toen ik al bezig was, hoorde ik dat de grote warenhuizen van Londen, Parijs en New York al langer van die ‘personal shoppers” hebben. Met dat verschil dat die shoppers meestal voor één warenhuis werken terwijl ik zowel in de warenhuizen, de confectieketens als in de particuliere kledingzaken mijn kleren ga zoeken.
Humo: Hoe komen klanten in contact met jou?
Beijsens: « Meestal via internet en dat heb ik ook het liefst. Als mensen me telefoneren en een brochure vragen, zeg ik dat alles op internet te vinden is. Dat is mijn filter, klanten die geen internet hebben, zijn allicht mijn klanten niet. Dat klinkt cru, maar ik ga ervan uit dat als ze niet mee zijn met die nieuwe communicatie, ze ook niet klaar zijn voor deze new economy. Eens ze zich op mijn website gemeld hebben, bel ik ze op en maak ik een afspraak voor een intake-gesprek: dan kunnen we praten over hun smaak en hun kleedverleden.
Humo: Als klanten bellen of mailen wat ze nodig hebben, hoe snel breng je dat dan?
Beijsens: « In het weekend ga ik erachter aan en in de week daarop zal ik het ‘s avonds thuis leveren zodat de klant het kan passen.
Humo: Zijn je klanten alleen vrouwen?
Beijsens: « Nee, het zijn zowel mannen als vrouwen, zowel alleenstaanden als samenwonenden, zowel mensen mét als mensen zonder kinderen en hun leeftijd varieert van 25 tot 60 jaar. Eén ding hebben ze wel gemeen: ze hebben weinig tijd en/of weinig zin om te winkelen. Bij de mannen is het meer geen zin hebben en bij de vrouwen is het meer geen tijd hebben. Kijk, mijn klanten willen er wel goed uitzien, maar tegelijk vinden ze die aanschaf zoiets futiels dat ze er niet veel tijd in willen stoppen. Hun idee is: rot maar op met alle drukte, ik laat Carla gaan, en ik kan terwijl lekker wat anders doen.
Ik heb intussen zo’n vijfenzestig vaste klanten en mijn cliënteel situeert zich tussen de bovenste laag van de middenklasse en de onderste laag van de elite. De grote massa koopt niet bij mij, en de miljonairs ook niet; die vinden het leuker om een keer in Londen, Parijs of New York te gaan shoppen.
Humo: Heb je al in België geprospecteerd?
Beijsens: « Nee, maar ik denk dat ik vooral klanten rond Brussel zou vinden. Daar zitten toch het Europese Parlement en de meeste van de grote multinationals, ik denk dat ik daar wel een potentieel zou hebben van mensen die al een stuk van de wereld hebben gezien en die dus ontvankelijker zijn voor een nieuwe service als deze. >
Humo: Verlies jij veel tijd als je van de ene winkel naar de andere rusht?
Beijsens: « Ik begeef me in de volle drukte van het weekend met alle problemen vandien: wachten tot iemand me helpt, wachten aan de kassa en wachten op een bestelling als de maat niet voorhanden is. Om niet nog meer tijd te verliezen bereid ik me goed voor: ik stel een route op zodat ik zoveel mogelijk winkels kan doen in zo min mogelijk tijd. Winkelen is geen fun voor mij, het is mijn beroep en het is keihard sjouwen met zakken die vele kilo’s wegen.
Humo: Laat je je per uur of per kledingstuk betalen?
Beijsens: « Nee, de klanten nemen een abonnement van vijftig gulden per maand (25 euro), en voor elke maand dat hun abonnement loopt, mogen ze me zoveel oproepen als ze willen. Met dat abonnement zijn ze ook niet verplicht om iets te nemen, als ze de gekozen kleren niet goed vinden, breng ik alles terug en ga ik nog een keer.
Humo: Dan kan het zijn dat je voor eenzelfde broekpak tien keer terug moet omdat het niet goed is?
Beijsens: « Als dat moet, dan moet het. De klant is koning. Hij moet tevreden zijn.
Humo: Als klanten alleen maar een jeans bestellen die ze in feite overal kunnen kopen, doe je dat dan?
Beijsens: « Geen probleem! Jeans, t-shirts, ondergoed, handtassen, sjaaltjes, mutsen, ik koop àlles.
Humo: Maar jou laten lopen voor één stuk… Denk je dan niet: dat hadden ze zelf wel kunnen doen?!
Beijsens: « Als dat één keer gebeurt, is dat niet erg, maar als ik merk dat mensen mij alleen maar zien als een slaafje of een loopjongen, dan haak ik af. Anderzijds heb ik veel klanten waarmee ik een goeie relatie heb en die mogen me ook veel vragen: “Nou Carla, ik kwam daarstraks voorbij de etalage van X gelopen, en ik zag daar een mooi bloesje hangen, maar ik had geen tijd, kan jij dat voor me gaan halen?” Nou, prima hoor, geen enkel probleem.
Humo: Zij zijn er voorbij gelopen! En jij moet het gaan halen! Dan moet je toch een onderdanig karakter hebben om al die willen en grillen van klanten in te lossen?
Beijsens: « Het is dienstverlening en dus sta je de volle honderd procent in dienst van de klant. Je moet er echt van kunnen uitgaan dat die klant zich nauwelijks om je harde zoektocht bekommert. Die klant ziet al je hindernissen niet, die ziet alleen maar of jij wel de juiste stukken hebt meegebracht.
Humo: Ga je zover dat je d’r andere boodschappen bij doet? Als mensen vragen om zeep, parfum of een cadeautje voor de kinderen, breng je dat dan ook mee?
Beijsens: « Jazeker! Als de klant dat wil, dan doe ik het. De bekommernissen van mijn klanten gaan trouwens alsmaar verder. Ze willen niet enkel weten wat ze aan moeten, ze willen ook weten hoe ze er best uit kunnen zien. In het zakenleven, in hun privé-leven of als ze naar een feest gaan. Ik krijg steeds meer vragen wat hun complete look betreft en in de nabije toekomst ga ik daarom samenwerken met een beauty consulente, een styliste en een experte in haarkapsels. Met die drie medewerkers kunnen klanten dan een volledige restyling bekomen. >
Humo: Moeten de klanten je vooraf betalen?
Beijsens: « Ja, we spreken een budget af en dan krijg ik het geld. En meestal kom ik toe met dat budget, soms heb ik nog geld over. Het is een kwestie van vertrouwen. Zij moeten erop vertrouwen dat ik dat geld effectief heb uitgegeven, maar ik heb hun vertrouwen ook nodig want soms geef ik voor een paar duizend gulden kledij af en dan hebben ze vierentwintig uren om dat te passen, en dan moet ik ook hopen dat ze die kledij niet echt gaan gebruiken of per ongeluk beschadigen. Want zij moeten dat kledingstuk nadien misschien niet hebben, maar ik moet er wel mee naar die winkel om hùn geld terug te krijgen.
Humo: Vinden winkeliers het niet vreemd dat je kleren komt ‘kopen’ voor een ander en dat je die kleren soms enkele dagen later terugbrengt en het geld terugvraagt?
Beijsens: « De kleinere zaken staan soms nog argwanend, maar de grote ketens vinden het al heel gewoon. Ik ben ook niet de enige, ik begin meer en meer concurrentie te krijgen
Humo: In wezen zijn al die comfortdiensten het antwoord op een gigantisch luxeprobleem. Mensen hebben geen tijd of zin om te winkelen omdat de wegen vol auto’s en de winkels vol klanten zijn. Maar die drukte is er natuurlijk omdat we het geld hébben om al die auto’s te kopen en langs al die winkels te gaan.
Beijsens: «Het is inderdaad een luxeprobleem dat voortvloeit uit deze welvarende consumptiemaatschappij. En ik weet ook wel dat er mensen zijn die het moeilijk hebben met diensten zoals die van mij. Mijn moeder heeft me al een paar keren gezegd: “Winkelen?! Dat doe je toch zelf!” Maar ja, we leven nu eenmaal in een land met een hard draaiende economie en daar moet je eerder positief gebruik van maken dan negatief tegenaan kijken. Trouwens, als zo’n personal shopper je niet zint, dan bestel je maar kleren via postorder of e-mail, dat kan ook, en dat is toch ook het mooie aan deze tijd: dat elke mens zoveel keuzes heeft.
Humo: Sommige mensen vinden dit een harde tijd waarin je hard moet presteren.
Beijsens: « Het is een tijd van hard werken. Vroeger werd een bediende met rust gelaten op kantoor en had hij zelfs de tijd voor lange lunches en koffiepauzes. Die tijd is voorbij, want iedereen kan je nu per telefoon, fax of e-mail bereiken en er wordt constant beroep op je gedaan. Mensen willen een snel antwoord van je, mensen willen een snelle beslissing van je. Alles draait om snelle communicatie tegenwoordig. En we leven in een snelle samenleving. Wie niet snel is, komt niet vooruit. Wat ik vandaag niet doe, dat doet een ander in mijn plaats. Mensen zeggen me: vorig jaar had ik ook het idee om personal shopper te worden, en nu ben jij ermee begonnen! Dan denk ik: so what? Dan had je toen maar moeten beslissen om ermee te beginnen. Nu ben je te laat. Zie je, zo is deze tijd.
Het is ook wel een egoïstische tijd. Iedereen blijft heel dicht bij zichzelf, iedereen denkt heel veel vanuit zichzelf. En waarom ook niet? Het is verdomme wel joùw leven! En als de tijd die je bemeten is erg schaars is, waarom zou je hem dan niet aangenaam besteden door onder andere beroep te doen op die comfortdiensten?! Het mooie aan deze tijd is dat mensen in staat zijn om keuzes te maken. Zo van : ga ik vervelende dingen doen of ga ik leuke dingen doen? En als ze de vervelende dingen uit de weg willen gaan, dan is er een alternatief. En dat is toch mooi dat je op die manier je leven en je tijd kan inrichten.
Deel 4: tijd willen winnen in de 24/24-maatschappij
Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (2): meer vrije tijd en toch meer opgejaagd
“De 'vrije' mens krijgt van de vrije markt duizenden keuzes voor zijn ontspanning.
Kiezen is dan tijdrovend en vermoeiend."
Humo dec 2000 - ingekort © Jan Hertoghs
Zelfs na gedane dagtaak en uitblazend in de tv-zetel, knaagt het nog in ons binnenste. Straks is er het weekend en dan moeten we aan een 10-mijl deelnemen, rond de hoofdstad fietsen, een treintrambus nemen, een open bedrijf visiteren, een open monument consumeren, een bloesemroute rijden; geen seizoen of er is wat te doen tegenwoordig. Als er al vrije tijd is, dan is er nu ook een vrijetijdsindustrie en de producten uit die nijverheid staan in onze kelders, zolders en garages. De pingpongtafels, de mountainbikes, de tennisraketten, de ski’s, de snowboards, de surfplanken, de digitale camera’s, allemaal hebben we ze gekocht om de vrije tijd zo nuttig mogelijk te besteden. Alleen al de aankoop en het onderhoud ervan kosten uren en uren tijd, en dan hebben we ze nog niet ééns gebruikt. En intussen stapelt het zich maar op: de boeken die we nog moeten lezen, de cd’s die we nog moeten beluisteren, en de videofilms die we nog moeten bekijken. Vrije tijd, zei u?
Prof. dr. Wim Knulst is hoogleraar Vrijetijdwetenschappen aan de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg heeft een heldere kijk op de tijd wanneer we niet werken.
Humo: We leven langer, werken korter, hebben meer vrije tijd en toch hebben we het gevoel van opgejaagd te zijn.
Knulst: «Die “we” mag je niet veralgemenen. Die “we” zijn vooral de werkenden tussen 25 en 50 jaar. Dat zijn de mensen die in het spitsuur van hun leven zitten: een groep die niet groter is dan 30% van de bevolking. Naast die groep heb je nog een veel grotere groep van onder andere gepensioneerden, werklozen en andere thuisblijvers die veel tijd en géén gejaagd leven hebben. Maar zij komen niet aan bod in dit debat.
Als mensen zeggen dat ze het “druk hebben” wordt dat soms in de mond genomen omdat het zo “hoort”. Zeggen dat je zeeën van tijd hebt en zeggen dat je niks omhanden hebt, dat hoort niet in deze actieve samenleving.
Gejaagd zijn is ook geen durend gevoel, het blijkt aan bepaalde periodes van het jaar gebonden. Er zijn weken in het jaar - zoals van november tot half december - dat het overal druk is en dat niemand vakantie neemt. En je hebt weken dat iedereen met vakantie schijnt te zijn en dat het maatschappelijk leven zo goed als stilligt. Allicht komt dat door de vakantiespreiding: de zomervakantie van de werknemers loopt van juni tot september en als je dan nog eens vakantie kan nemen met pasen, kerst, herfst, en krokus, dan is het niet te verwonderen dat het echte werken daardoor in kortere periodes wordt samengedrukt.
Mensen zeggen ook dat ze het druk hebben en toch blijken ze ‘s avonds nog vele uren voor de televisie te zitten (een Vlaming kijkt gemiddeld bijna drie uur televisie per dag,jh). Ook die uren tv-kijken blijken samen te gaan met een “gejaagd leven”.
Humo: Maar dat patroon van vlug opstaan, snel of half ontbijten, kinderen naar de crèche en de school brengen, naar je werk reppen, kinderen ophalen, boodschappen doen, en ‘s avonds nog wat sporten en tussendoor een film opnemen “die je niet mag missen”. Dat patroon is toch reëel én gejaagd van karakter?
Knulst: « Gejaagd zijn, gestresseerd zijn of het druk hebben zijn subjectieve begrippen. We hebben dat onderzocht met een tijdsbudget-onderzoek. Daaruit bleek dat mensen met een gelijk aantal werkuren per dag zich niet even gejaagd voelden. Het gejaagde gevoel was er vooral bij werknemers die tijdens die werkuren een versnipperde taak hadden met véél verschillende werkzaamheden.
Die versnippering speelt ons ook parten in de vrije tijd. Mensen hebben steeds meer eindjes vrije tijd, couponnetjes vrije tijd. In de jaren vijftig werd er gegeten op een vast uur en nadien werd er gelezen, naar de radio geluisterd of naar die ene tv-zender gekeken. De avond vormde een tamelijk onafgebroken geheel dat je doorbracht met één activiteit. Nu komen we thuis en wat zich aandient is een versnipperde avond: er is de film, de fitness of de sportclub, en daartussen zitten couponnetjes tijd die we met televisie opvullen. De tv is dan wel het bindmiddel tussen al die activiteiten, maar toch brengt die versnippering dat knagende gevoel dat de avond als snel zand uit de handen is geglipt en dat we d’r méér van hadden kunnen maken.
Humo: Alle voorstellingen, concerten en evenementen die je als een “must” moét gezien hebben, is dat ook geen aanslag op onze vrije tijd? Dat gevoel van tijd te weinig te hebben om alles te zien.
Knulst: «Dat alles zich nu aan ons opdringt, is ook niet altijd zo geweest. De vrije tijd verliep vroeger volgens bepaalde tradities. Je hoorde bij een beroepsgroep, je was arbeider of bediende of huismoeder, en elke groep had zijn verenigingen meestal verzuild naar religie en/of politieke overtuiging: de harmonie van de socialistische arbeiders, de vereniging van de katholieke huisvrouwen, enzovoort. En elke groep had zijn vorm van vrijetijdsbesteding. De bedienden en intellectuelen hoorden te lezen. De arbeiders hoorden te voetballen of te turnen. En de huismoeders hoorden naar kookavonden te gaan. Elke zuil wist ook te vertellen wat goed was voor zijn leden, men filterde het aanbod, en de ene vereniging werd niet ‘lastig’ gevallen met de vrijetijdsbesteding van de andere. Tegenwoordig zijn die filters weg en nu komt àlles als in een vloedgolf op elk individu af. Het nieuwe boek van Harry Potter, de verzamel-cd van The Beatles, het concert van Elton John, allemaal vechten ze via de media om de aandacht van de consument.
Humo: Tegelijk is er ook die druk van het bij blijven. Dat je mee moet zijn met wat er allemaal verschijnt en te beleven is.
Knulst: « Daar speelt zeker de druk van de reclame dat je “alles eens geprobeerd moet hebben”. In de jaren vijftig sloot je je aan bij een voetbalclub, je speelde een half jaar op je gympies en als het een beetje lukte, dan kocht je (tweedehands) voetbalschoenen. Lukte het niet op die tijd, dan stapte je op en dan had je toch geen kosten gemaakt. Nu koopt men een volledige uitrusting en men begint te voetballen. Of het wintert en sneeuwt, en men stapt de latten op om te langlaufen. Want de reclame spiegelt het zo voor dat iedereen alles aankan.
Er is geen gezaghebbende voorspraak meer. Er is niemand die nog zegt van “zou je dat wel doen?” Er zijn ook geen beginnelingen of gevorderden meer. Er zijn alleen nog passanten die zich een uitrusting en een vrijetijdsbesteding ‘aanschaffen’ zonder er lang bij na te denken. En als het niet meevalt, dan stappen ze over naar wat anders. Dat iedereen voor alles in aanmerking denkt te komen, maakt ook dat er grote groepen opduiken op plaatsen waar vroeger slechts enkelingen bezig waren. Kijk maar naar de toeloop in de wintersportoorden!
In deze tijd moet je ook op een flinke bagage aan uitstapjes en vakanties kunnen bogen. Zelfs als volwassene kan je het niet maken als je zegt dat je nog nooit in een pretpark bent geweest. In niks mag je nog een beginner zijn. Wie durft nog zeggen: wij zijn nog nooit in Toscane of Zuid-Frankrijk geweest, hoe is dat eigenlijk om daar op vakantie te gaan? Eigenlijk worden we doorlopend getaxeerd of we wel alles gezien hebben en overal geweest zijn. Een mens moet tegenwoordig kunnen meepraten over een jetlag of hij telt niet meer mee.
Zon-dag? Zeedag!
Je ‘bestemming’ moet ook geconsacreerd zijn door de media. Als je zomaar naar een museum of kasteel bent geweest, kijkt niemand daarvan op en heb je in feite niks te vertellen. Maar als je naar de Open Monumentendag bent geweest - wat ook het bezoeken van een museum en een kasteel is maar dan met duizenden op dezelfde dag- dan kan je weer wél meepraten. Dan hoor je d’r wel bij. De georganiseerde hype is een grote rol gaan spelen in onze vrijetijdsbesteding.
Humo: Een complexe samenleving! We klagen dat het druk is, maar we gaan liefst naar die evenementen waar toeloop en drukte is.
Knulst: «Het wijst er maar op dat we niet van die unieke mensen zijn zoals de existentialistische goeroes dat graag hadden gezien. In de jaren zestig was het bon ton om je te bevrijden van het juk van de traditie maar wat blijkt: mensen die iets op eigen houtje doen blijken meer identieke dingen te ondernemen dan mensen die iets volgens de traditie doen. Statistici van de stad Amsterdam zagen bijvoorbeeld dat er een grotere verscheidenheid aan voornamen was in de tijd dat men zijn kind naar peter en meter noemde dan in de huidige tijd. Nu zijn er modes, nu zijn er periodes met Engelse, Amerikaanse of Skandinavische namen. Dus mensen die zelf mogen kiezen zijn gevoeliger voor trends en gaan dan toch meer van hetzelfde doen. Let wel, ze voelen zich vrij in die keuze, maar statistisch gezien doen ze veel van hetzelfde.
Mensen hebben het idee dat ze helemaal autonoom zijn en toch lopen ze in hetzelfde spoor. Neem het weekend. Als de zon schijnt, dan krijgt iedereen ‘autonoom’ het idee van naar de kust te rijden, met alle files en drukte vandien. Dertig jaar terug had je dat nog niet. Men deed wat de eigen groep deed en dan kon het best zijn dat je op een zonnige dag in een sporthall zat en op een regendag een wandeling maakte. Omdat je vereniging het nu eenmaal zo voor je geprogrammeerd had. Op die manier had je ook weinig druktes in dezelfde recreatie-oorden, al die groepen liepen mekaar niet voor de voeten.
Humo: Het wezen van de moderne vrije tijd is dat hij gevuld én actief moet zijn. Ook bij kinderen zie je dat: ze volgen naast de gewone school ook nog eens balletschool, circusschool en keepersschool. Tot er weer stemmen opgaan dat ouders hun kinderen overprogrammeren.
Knulst: « Zeker zijn er ouders die dat zo programmeren, maar de scholen hebben ook meegedaan. Sinds de jaren zeventig is er immers dat idee dat de school ook leuk moest zijn, dat de school méér moest bieden dan alleen maar onderwijs en hup, toen kreeg je heel die vlaag aan naschoolse activiteiten. Waaraan kinderen moesten deelnemen uiteraard.
Wat de ouders betreft, zij gaan die vrije tijd vaak stevig invullen vanuit een schuldgevoel: dat je geen goede ouder bent als je te weinig tijd besteedt aan je kind, dan kan het met dat kind misschien wel slecht aflopen. En wij willen toch vooal een goed kind krijgen! Maar als ouders dan veel aandacht geven aan hun kind, dan krijgen ze te horen dat teveel aandacht ook niet goed is….
Humo: Wat op zijn beurt ook weer tijd vergt, die onzekerheid over de opvoeding.
Knulst: « Ouders zitten voortdurend met die vraag van “doen we het wel goed?” Dat is niet altijd zo geweest. In de tijd dat men zijn leven leidde zoals de ouders en de grootouders het gewend waren, had men die gedachte niet. Maar de na-oorlogse generatie ging het heel anders doen dan die (voor)ouders. Die generatie wilde zich niks meer laten voorschotelen, die wilde niet meer gebonden zijn aan tradities, aan kerk of gebod en die zocht in het leven zijn eigen weg, zijn eigen scenario. In smaakvol wonen. In weet hebben van politiek en cultuur. In gezond koken. In milieubewust leven. In een goeie relatie hebben. In verantwoord opvoeden van de kinderen. Terwijl al dat zelf uitzoeken hoe het nu moet, tijd kost uiteraard. Maar dat is een rekening die zelden gemaakt wordt.
We leven sinds de jaren zestig in het zogeheten “tijdperk van het individu, van de autonome mens en van de kritische consument”. Maar precies die zogenaamde ‘individualisering’ van de samenleving maakt de vrije tijd ook zo drukbezet. Demografisch is dat goed na te gaan. In 1962 woonden er honderd Nederlanders in 26 huishoudens: dat waren de grote gezinnen van toen. Nu wonen er honderd Nederlanders in 41 huishoudens. Dat betekent dat de huiselijke karweien door minder mensen gedeeld worden en dat gaat ten koste van de vrije tijd.
Veel mensen denken: ik heb zo’n drukke baan, dus voor mij geen partner en geen kinderen, ik wil vrij en ongebonden zijn! Maar elk van die ‘vrije’ eenlingen moet wel alleen naar de supermarkt, alleen naar de glasbak, en alleen naar het postkantoor. Er zijn geen huisgenoten die hem dat werk uit handen kunnen nemen. Dus ook dat gaat ten koste van je tijd. >
Humo: Dat die vrijgevochten mens uiteindelijk gevangen wordt in zijn vrije tijd is wel een opvallende paradox.
Knulst: « Oh, maar er zijn nog gevolgen van die zogenaamde ‘individualisering’. Vroeger was er een algemeen aanvaarde disciplinering in het openbaar, je gedroeg je aan tafel, je was beleefd op straat, je liet mensen uitpraten, je las een boek helemaal en dan pas gaf je je mening. Dat zijn niet de overwegingen van een fatsoensrakker, ik wil alleen maar aantonen dat zo’n disciplinering een rustgevende invloed had.
Sinds de opkomst van de televisie met zijn afstandsbediening en vele kanalen, sinds de opkomst van de computer en zijn eindeloos aanbod op dat scherm valt die disciplinering ons zwaar. Een boek wordt vaak niet meer uitgelezen, een tv-programma vaak niet meer uitgekeken, want altijd zit je met die vraag of er elders geen leùker programma aan de gang is. Zo gaat dat in het tijdperk van de zappende mens: wat je niet helemaal leuk vindt, dat zap je weg. En dat brengt mee dat er een groot stuk ongeduld in deze samenleving is gegroeid.
We aanvaarden het tempo van anderen niet meer. Kijk maar naar het verkeer en al die gejaagde mensen in hun auto. Ze weten dat ze met hùn voertuig veel sneller kunnen en als ze die snelheidsambitie niet kunnen halen -wegens file of wegens wegomleiding- dan geraken mensen vaak over hun toeren. Want ze willen hun eigen ambitie, hun eigen tempo volgen en niet het tempo van anderen.
De zoek-het-zelf-maar-uit-economie
We zitten in een cultuur van het zelf doen, het zelf uitzoeken, de zelfbediening, en juist dat veroorzaakt een verlies aan vrije tijd. De Amerikaanse onderzoeker De Grazia wees er in de jaren vijftig al op dat er vrije tijd weglekt door het wegvallen van een aantal verzorgingsdiensten. Tot ver in de jaren zeventig kwam de bakker, de slager, de melkboer, (in Vlaanderen ook nog eens de soephandelaar en de brouwer,jh) aan huis en nu moeten we zelf naar de winkel om onszelf te bedienen.
Als consumenten worden wij ook opgescheept met steeds meer eindbewerkingen bij het produkt dat we kopen. Bij een auto moet ik de opties kiezen, bij een bad moet ik de kranen bestellen, en bij een gsm moet ik uitpluizen welk tarief best bij mijn situatie past. Dat heet dan dat je à la carte mag kiezen, maar dat brengt een hoop rompslomp en verlies van vrije tijd mee. Neem Ikea. Je koopt een pakket en dan ‘mag’ je zelf uitzoeken hoe je het in elkaar ‘moet’ schroeven. Dat extra-werk durven ze dan nog voorschotelen als de vrijheid van de consument!
Humo: Idem dito met pay-tv. Daarmee kunnen we binnenkort onze “eigen” tv-avond samenstellen, maar ook die vrijheid zal een hoop zoeken en programmeren meebrengen.
Knulst: « Zo is het. En voor de grote bedrijven is die “vrijheid van de consument” een prima zaak. Zij leveren één standaardpakket voor Amerika, Azië en Europa en laat de consument het verder maar uitzoeken! Kijk naar de software van de computer, die is zo gemaakt dat het voor Amerikanen en Aziaten en Europeanen bruikbaar is en nadien wordt het aan de consument overgelaten om zijn weg te zoeken in al die tools, options en windows.
Tevoren had je dat dichte woud van opties niet. De leverancier hielp je bij je keuze. De elektro-handelaar, de bankier, de meubelverkoper, ze vroegen naar je situatie en zegden wat het beste voor je was. Bij de televisie stelden de NOS of de BRT je tv-avond samen en Brussel of Hilversum bepaalden je radioprogramma. Dat heet nu voorbijgestreefd en paternalistisch, maar het maakte wel dat mensen er geen tijd in moesten stoppen omdat de keuze al was gemaakt. Toen luisterde je naar een station dat bij je smaak paste. Nu heet het dat je je eigen dj moet zijn, nu moet je zelf een CD volschrijven met muziek naar jouw smaak. En dat kost tijd.
En wij WILLEN het ook allemaal zelf uitzoeken. Want wij zijn autonome, kritische en zelfbewuste consumenten, zo wordt ons althans voorgespiegeld. Maar hebben wij ooit om deze situatie gevraagd?! Hebben wij gevraagd dat je voor een internet-aansluiting een schijfje krijgt en dat je het verder maar zelf moet installeren?!
De consument leeft in een consumptiemaatschappij waar hij omringd is door steeds meer goederen en diensten. En uiteraard vraagt hij naar advies zoals we die vroeger van de gespecialiseerde handelaar kregen. Maar wat krijg je als antwoord. Dat alle advies en informatie te vinden is op internet. En dat is één grote zelfbediening waar oneindig meer staat uitgestald dan wat je wilde hebben. In plaats van advies geeft men ons nog meer opties waarin we weer onze weg moeten zoeken. En die tijdsberoving hebben we maar te aanvaarden. >
Humo: Kunnen we het over “rust” hebben? Dat is een taboe in deze tijd. Rust lijkt voor rusthuizen of voor slome middenstanders die ‘s zondags hun winkel niet open willen doen.
Knulst: «Rust, zegt u? Als je het rustig wil aanpakken, dan moet je dat onthaasting noemen.
Dat fenomeen komt natuurlijk niet toevallig opduiken, het komt op een moment dat er haast geen tijd meer is die zorgeloos verloren kan gaan. Het adagio van nu is dat tijd besteed moet worden. Lang geleden ging men met de kippen op stok en was de avond van geen tel. Toen kwam de gloeilamp en van dan af kon men ‘s avonds nog rustig lezen of breien of andere nuttige dingen doen. Maar voor de rest stond de dag vast. Je werkte van 9 tot 5 en dan kon je tot sluitingstijd je boodschappen doen. Eens de winkels dicht waren, waren de mensen thuis en was de dag zo goed als ten einde. Men had ook niet dat knagende gevoel van er gaat iets van tijd verloren, want er was niets meer omhanden. Ja, je kon naar de radio luisteren en tot middernacht opblijven, maar eens het Wilhelmus op Hilversum -of de Brabançonne op de BRT- had geklonken, was het toch wel echt gedaan met je dag.
Totdat de nachtradio en de nachttelevisie verschenen, én het 24-uurse internet! Die hebben tot gevolg dat elk moment van de dag én de nacht nuttig besteed kan worden. Met internet kan je je activiteiten op elk moment hernemen, je kan je werk mobiel mee naar huis nemen en iedereen kan je bereiken, en dus is de dag nooit gedaan. Tenzij voor arbeiders, die laten alle werk op de fabriek, maar dat is wel een groep die steeds kleiner wordt.
Omdat je bijvoorbeeld je werk mee naar huis kan nemen, is de scheiding tussen arbeid en vrije tijd steeds diffuser geworden. Daardoor wordt er een enorm beroep gedaan op onze disciplinering. Het wordt aan ons overgelaten om arbeid en vrije tijd zelf af te bakenen. Die disciplinering wordt echter tegengewerkt door de animerende druk van onze omgeving. Je wordt door je omgeving aangezet om overal aan mee te doen of op zijn minst alles eens te proberen, en om zo komt het dat we én joggen én aerobiccen én squashen, terwijl we zouden moeten kiezen: dit doe ik wel en dit doe ik niet. Maar er is die druk, er is die opdracht om zoveel mogelijk gezien én meegemaakt te hebben.
Het is een idee dat uit de jaren zestig stamt. Toen stond voorop dat je je als mens maar kon verwezenlijken als je zoveel mogelijk van je leven maakte, als je zoveel mogelijk ervaringen had. En het gaat er hier niet om of dat idee goed of fout is, maar het brengt wel een hoop zorgen mee en het kost een hoop tijd.
Humo: Wat nog op de weekends weegt is de weekendstress. Mensen laten de klusjes van een hele week samenkomen in het weekend en dan blijkt dat lijstje niet uitvoerbaar te zijn omdat ze aan de kinderen ook nog een uitstapje beloofd hebben.
Knulst: « Een halve eeuw terug lag een weekend vast met boodschappen, kerkgang en bezoek aan de familie. Dat er op zondag mogelijk nog gordijnen dienden gewassen te worden, was zelfs ondenkbaar. Maar van dat weekend dat rustig voorbij kabbelde zijn we geëvolueerd naar een weekend waarvan je “iets moet zien te maken”. In een weekend moet je iets speciaals doen. Maar als het dan zover is, blijken er zich allerlei karweien te hebben opgestapeld die dat ‘speciale’ in de weg staan. En elk weekend blijft dat scenario zich herhalen. Omdat men zijn tijd niet kan budgetteren. Tijd budgetteren blijkt voor veel mensen moeilijker dan geld budgetteren. Met duizend gulden of duizend frank weten ze hoever ze kunnen springen. Maar van een weekend denken ze vaak dat het langer duurt dan twee dagen. >
Humo: In datzelfde weekend lijken die actieve mensen -aldus de onderzoeken- steeds minder tijd te hebben voor familiebezoek. Familie is “out”.
Knulst: «U bedoelt het zondagse tijd passeren bij ouders of schoonouders? Ja, dat gewoon bij mekaar zitten zonder programma, dat is aan het tanen. Nu moet er met de familie gewandeld of gefeest worden, er hoort liefst enige activiteit bij.
Humo: Is dat niet ingrijpend dat we die band met de familie aan het verliezen zijn?
Knulst: « Misschien voelen weinigen het als ingrijpend aan omdat het over de jaren heel geleidelijk is weggesijpeld. Maar ik denk niet dat er een weg terug is. Zoals men zich minder gelegen laat aan de kerk en de traditionele verenigingen, zo onttrekt men zich ook aan de traditionele band met de familie. Voor mensen die in de jaren vijftig geleefd hebben was zo’n familiebezoek nog wel eens attractief; je had altijd wel die leuke nonkel die een kunstje kon - rokende sigaret in zijn neusgat of zijn oren- of dat nichtje dat zo mooi piano spelen kon. Maar dat kan niet meer concurreren met wat je nu allemaal kan beleven in een weekend. En mensen lopen nog wel langs bij de familie, maar geen hele namiddag en avond meer; men belt nu aan tegen aperitief en etenstijd.
Humo: Dan is men langs geweest en heeft men ineens gegeten ook. Dan heeft men dàt al aan tijd uitgespaard.
Knulst: « Wat je ziet, is dat er nu meer tijd gaat naar de vrienden. Met vrienden voel je je meer verwant en weet je over méér te praten dan met je familie. En dus ga je die opzoeken en vooral die oudere familie wat links laten liggen omdat je anders bij elk onderwerp een aanloop moet nemen om het allemaal uit te leggen.
Humo: Leg aan je oma maar eens uit dat je nu dag en nacht met 100 jongelui in een internet-tempel kan zitten.
Knulst: « Tja, en zo krijg je jongeren die steeds meer met leeftijdgenoten omgaan omdat die dezelfde smaak hebben qua muziek en kleren. Terwijl de verschillende generaties in het verleden meer met elkaar in contact kwamen en jongeren zich allicht ook beter konden inleven in het lot van ouderen.
Humo: Eigenlijk heb ik totnutoe alleen maar mogen horen dat het vroeger rustiger was. Omdat er een bakker aan de deur kwam, omdat een groot gezin de huistaken beter kon verdelen en omdat een traditioneel verenigingsleven je vrije tijd wist te bepalen. En je had ook geen last van dat internet en die tijdrovende zoek-het-zelf-maar-uit-economie.
Knulst: « Zo mag u het niet bekijken. Er bestaat niet zoiets als een natuurlijke mens met een natuurlijk ritme die nu uit zijn paradijs verdrongen is omwille van deze enerverende tijd. Die ideale mens heeft nooit bestaan en die drukke tijd is er ook niet in vijf jaar gekomen, die is binnen gesijpeld over een tijdspanne van vijftig jaar.
Humo: Maar met die nieuwe welvaart is er toch wel veel verloren gegaan aan onbekommerde tijd. Als kind kon je vroeger op straat voetballen en alle notie van tijd verliezen in dat eindeloze spel. Kinderen van nu worden van jongsaf in de tredmolen van efficiëntie en programmatie opgenomen: met muziekschool op uur A, tekenschool op uur B, en tv-programma op uur C. Dat is toch een verlies.
Knulst: « Dat kan een verlies zijn in de ogen van een afstandelijke beschouwer, maar niet voor de kinderen die dat leven leiden. Zij weten niet anders, zij hebben nooit anders gekend, en zij vinden de tijd van nu wél leuk. Daar twijfel ik niet aan. En tegenover dat verlies van toen staat de winst dat kinderen nu veel meer kunnen kiezen in functie van hun persoonlijke aanleg. Vroeger waren de keuzes in je vrije tijd véél beperkter. Wat moesten de kinderen doen die niét van muziek of lezen of voetballen hielden?! Niets, want er was niets anders. En dan zegt men dat de mensen van toen met minder tevreden waren, tja, er was ook niet méér! >
Humo: U denkt dat deze en komende generaties best wel zullen wennen aan deze drukke tijd?
Knulst: « Ik denk het wel. Maar het vraagt wennen en aanpassen. Tevoren lag alles veel meer vast: tussen negen en vijf was je de werknemer die zijn werk deed en thuis was je vader die de klussen opknapte en had je een vrouw die de kinderen opvoedde. Nu zijn we én opvoeder én partner én werknemer tegelijk en nu gaat het erom te leren hoe we die rollen tegen elkaar moeten uitspelen. Op een vergadering kan je al eens zeggen, ik kan slechts tot vijf uur blijven want dan moet ik de kinderen ophalen. Maar ook tegen je partner kan je zeggen, ik kan straks de kinderen niet ophalen, want ik heb een belangrijke vergadering. En door die verplichtingen tegen elkaar uit te spelen, slagen we erin om wat extra vrijheid te creëren. Op die manier zijn we onze weg en ons evenwicht aan het zoeken in deze tijd.
Humo: Maar leven we nu in een vrijere tijd of een meer gebonden tijd?
Knulst: « We leven in elk geval in een maatschappij die heel veel van ons vergt omdat er zoveel gepland en geregeld moet worden. Financieel zijn we er beter op geworden, maar de besteding van dat geld moeten we bijvoorbeeld helemaal zelf regelen. Vijftig jaar geleden werd een groot deel van ons geld uit onze handen genomen: de bakker, de melkboer, de slager, de brouwer, zelfs de gasopmeter kwamen wekelijks hun geld halen. Je wist waar je aan toe was, je had een vorm van sociale controle op je budget. Nu moeten we én geld én tijd helemaal zélf beheren, en dat kost inspanning.
Humo: Maar moeten we ons weekend en onze vrije tijd dan volledig gaan plannen? Dat gaat toch in tegen dat beginsel “vrije” tijd.
Knulst: « Ik zeg niet dat je een uurschema voor je weekend moet aanleggen, maar je moet wel je prioriteiten stellen. Tijd is kiezen of delen. Ofwel kies je voor één ding en dan ben je daar intensief mee bezig, ofwel kies je voor alles en dat moet je zowel je tijd als jezelf in stukjes delen. Dan ga je weer voor meer klussen én meer tijd voor de kinderen én meer boeken lezen en dan kom je uiteraard weer onder tijdsdruk te staan.
Humo: En de mensen die niet kunnen plannen? Stevenen die af op een time bankruptcy? Zo noemt men het in Amerika wanneer mensen compleet overstuur raken van al wat ze willen doen en al wat ze niet kunnen doen.
Knulst: « Ik wil daar nuchter in blijven. Ik denk dat er weinig mensen zijn die eronderdoor gaan. En men verwijst wel naar toegenomen stress en dergelijke, maar mijn bedenking is dat dat vroeger ook bestond zonder dat er een naam voor was. Nu moeten mensen hun eindjes tijd aan elkaar zien te knopen, maar de ‘stress’ van gezinnen voor de oorlog om de financiële eindjes aan elkaar te knopen, dat was pas hard. De zorg van “er komt een vijfde kind en we hebben maar geld om drie kinderen eten te geven” weegt volgens mij niet op tegen de vraag van hoe je je tijd zo goed mogelijk indeelt. Met dit verschil weliswaar dat de mensen toen hun arme bestaan met de buurt konden delen, en dat de welvarende mens van nu zijn drukke bestaan vaak op zijn eentje moet dragen.
Humo: Bij de Amerikaanse auteur James Rifkin las ik: “Deze samenleving is chronisch vermoeid en de wereld staat aan de rand van de uitputting.”
Knulst: « Dat is vreselijk overdreven. Ik denk dat de mens flexibel genoeg is om deze enerverende samenleving aan te kunnen. Laten we wel wezen: de gemiddelde werknemer is nog nooit zo gezond geweest als nu.
Humo: In teksten over onthaasting lees je toch dingen als: de mens kan niet genieten van zijn vrije tijd en wordt dus zelf ongenietbaar.
Knulst: « Ach, de mensen kunnen best wél genieten in hun vrije tijd! En als ik ook eens mag overdrijven: voor sommige werknemers in dit land is het werk alleen nog maar een pauze tussen hun vakanties.
Humo: Maar wie klaagt er dan over tijdsdruk?
Knulst: « Het is zo dat er in deze economie hard moet gewerkt worden: meer werk moet door minder mensen gedaan worden en bedrijfsleiders eisen ook een hogere bekwaamheid van hun personeel. En toch vind ik dat verhaal van “druk, druk, druk” een wat scheefgetrokken verhaal. Zeker als het in de media of op voordrachten wordt aangekaart als de nieuwe welvaartsziekte, in de stijl van “hebben we het eigenlijk wel zo goed?” Dat kaarten ze zo aan, omdat ze weten dat zo’n verhaal van “overvloed hebben en toch niet kunnen genieten” er altijd wel ingaat als zoete koek.
Humo: Is het tijdsprobleem dan een luxeprobleem?
Knulst: « Het is in elk geval geen wereldprobleem. Zuiver genomen is het alleen maar een paradoxale situatie waar we onszelf naartoe hebben gemaneuvreerd. Omwille van een aantal idealistische stromingen in de jaren zestig die voorhielden dat we “vrije” en “autonome” mensen moesten worden, zijn we in een situatie beland waar die bevrijding eerder als een last dan een lust wordt ervaren. Dàt is de paradox van deze tijd. Dat we de illusie van vrijheid hadden, maar dat we nu pas gaan inzien hoe gebonden we daardoor zijn geworden. Want de markt is ook vrij, zij brengt ons duizenden keuzen en alternatieven, en daar staan we dan: mogelijkheden te over, maar -zoals gezegd- tijd tekort om het op ons eentje allemaal uit te zoeken.
Deel 3: tijd winnen door een ander in te huren om de hond uit te laten
Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (1): het Vlaamse gezin en zijn dagelijkse 'rit tegen de tijd'
September is druk. De vakantie zit erop, de school is opnieuw begonnen, ouders worstelen weer feller met het evenwicht tussen werk en privé, en tegelijk is er elk weekend veel te doen. Want na een lange corona-stilte zijn er de versoepelingen en die brengen volgens sommigen een 'tsunami' aan vrijetijdsactiviteiten teweeg. Vandaar het gevoel van een tekort aan tijd.
Maar ook twintig jaar geleden kampte men al met tijdsdruk en tijdsschaarste.
Daarover gaat deze reeks: hoe we onze tijd zijn "kwijt" geraakt.
Humo dec. 2000 - jan. 2001 / serie toen onder de titel "Waar is de tijd?" - herwerkt en ingekort © Jan Hertoghs
"In de gezinnen is het nu zoals in de bedrijfswereld: alles is just-in-time geregeld."
Een gemiddelde Amerikaan slijt zes jaar van zijn leven in de file en staat zes maanden voor een rood licht. Ook spendeert hij twee volledige jaren aan het tevergeefs telefonisch willen bereiken van andere Amerikanen. C’est la vie zou de gemiddelde Italiaan zeggen en die spendeert twee jaar van zijn leven aan het zoeken naar een parkeerplaats.
Hoe de gemiddelde Vlaming omgaat met tijd en tekort aan tijd, dat hebben de VUB-professoren in de sociologie Mark Elchardus en Ignace Glorieux onderzocht.
Humo: In deze serie zoeken we naar de wortels van onze tijdsdruk en tijdschaarste. Waar liggen die wortels ergens?
Elchardus: «Vroeger lag alles veel vaster dan nu. Winkels sloten op vaste uren, gezinnen aten op vaste uren, bedrijven begonnen op vaste uren, die ordening lag heel vast. En nog belangrijker, we hadden de bufferfunctie van de huisvrouw! Zij was altijd thuis, zij was altijd beschikbaar, zij smeerde ‘s morgens de boterhammen, zij ving ‘s middags de kinderen op en zij regelde het eten als vader ‘s avonds toevallig wat later thuiskwam. Vanaf de jaren ‘70 zijn die twee zekerheden weg gaan vallen. Uren van bedrijven zijn flexibeler geworden, en de vrouw is haar plaats gaan innemen in het arbeidsproces waardoor die tijdsbuffer van de huismoeder wegviel.
In de gezinnen is het -net als in het bedrijfsleven- allemaal just in time geworden. Vroeger had een bedrijf zijn magazijn met onderdelen en als men iets nodig had, dan haalde men dat uit het magazijn. In de gezinnen is het net zo. De moeder was de voorraad met tijd, ze was altijd aanwezig, ieder kon er naar believen uit putten en het gezinsbedrijf liep op wieltjes. Dan begonnen de bedrijven hun magazijnen te liquideren omdat het te duur werd om voorraad “zomaar” te stockeren. En de moeder ging het huis uit omdat het voor veel gezinnen “te duur” werd om één potentiële arbeidskracht thuis te houden; én veel vrouwen wilden zich ook ontplooien in een arbeid buitenshuis.
Het gevolg is dat zowel bedrijven als huisgezinnen kwetsbaarder zijn geworden qua tijd. Als de vrachtwagens - die nu de rollende stocks zijn - niet just in time kunnen leveren, dan loopt het tijdschema van de hele fabriek in de war. En als de moeder bij noodsituaties -zoals een kind dat ziek wordt- niet meer kan inspringen, dan loopt in het gezin ook alles in de soep.
Glorieux: «Je zou in de keukens van de Vlaamse gezinnen moeten kunnen kijken: al de briefjes en post-its die daar hangen van wat er in de dag en in de week allemaal moet gebeuren. En je zou ze ook moeten zien opstaan en ontbijten. Hét gesprek van de ochtend zijn de afspraken; vader en moeder die alle momenten van de dag overlopen om te bepalen waar één van de ouders just-in-time aanwezig moet zijn. En het minste wat dat tijdschema kan verstoren, - te laat gedaan op het werk, te laat thuis met de auto- brengt stress en drukte en nervositeit te weeg.
Humo: Op vijftig jaar is de arbeidstijd nochtans alleen maar afgenomen, en toch hebben we het nu drukker.
Glorieux: « Eind de jaren vijftig hadden de meeste gezinnen één kostwinner, dat was de vader, en die werkte gemiddeld zesenvijftig uren per week: arbeiders zo’n 58,5 uren per week en bedienden 54 uren per week. Nu werkt de samenwonende of getrouwde man gemiddeld zo’n 42 uren per week. Mannen zijn dus op dertig jaar gemiddeld 12 à 16,5 uren minder gaan werken. Als het niet nog minder is! Want in dat gemiddelde van die 42 uren zitten ook zelfstandigen die sowieso langere werkweken maken. De man is dus gemiddeld veertien uur minder op zijn werk, maar de vrouw is nu gemiddeld 23,5 uur afwezig voor hààr job. En daar zit natuurlijk de knoop als we spreken van tijdsdruk: er wordt binnen de gezinnen meer tijd aan loonarbeid besteed. Tel het maar bij elkaar. De 42 uren van de man en de 23,5 uren van de vrouw, dat maakt meer dan 65 uren tegenover die 56 uren van de jaren vijftig.
Humo: En de meeste tijdsdruk komt allicht op de vrouw terecht?
Glorieux: « Ja. Eens zij thuis is, zal iedereen weer op haar vrije tijd beroep doen. Zij blijft die bufferfunctie ten dele behouden ook al gaat ze parttime of fulltime werken.
Elchardus: « Bij tijdsdruk verwijst men haast automatisch naar arbeid, en arbeid structureert inderdaad de tijdsindeling van onze dag, maar een heel groot deel van de tijdschaarste ontstaat volgens mij in de vrije tijd. In de vrije tijd ontstaan dwingende gedachten zoals het idee dat je “aan sport moet doen” of dat je “naar de fitness moet gaan omdat je op het werk al zoveel stil zit”. In de vrije tijd botst alles, want op elk moment is er de vraag: ga ik nog wat werken (want ik heb wat werk mee naar huis genomen), ga ik met mijn kinderen bezig zijn, ga ik op tv naar die film kijken, ga ik dat boek lezen dat ik al zolang moet gelezen hebben, ga ik naar de vereniging waarvan ik de twee laatste vergaderingen gemist heb, of misschien zou ik nog beter wat saxofoon oefenen, of ik zou nog eens bij de buren moeten langs lopen, of ik zou die vrienden nog eens moeten uitnodigen die we al een half jaar niet gezien hebben, dat zijn volgens mij de tegengestelde ambities die de mensen het meeste stress geven en die hen opzadelen met dat gevoel dat ze onvoldoende tijd hebben.
Humo: Werk geeft dus minder tijdsdruk dan vrije tijd. Dat is bijna niet aan te nemen als je naar de stresserende job van bandarbeiders, caissières of vrachtwagenchauffeurs ziet.
Elchardus: «In die beroepen zit inderdaad veel tijdsdruk omdat ze tegen de klok moeten werken en nogal onderhevig zijn aan flexibiliteit: de ene dag moeten ze vroeger komen dan de andere en die uurroosters worden soms maar op het laatste ogenblik meegedeeld, wat nog voor extra-stress en nervositeit kan zorgen.
Glorieux: « Het zijn ook de beroepen waar je je tijd niet zelf mag indelen. Het is inderdaad stresserend als je doorlopend te horen krijgt: dit moet binnen tien minuten af zijn of je moet zien dat je dààr om twaalf uur bent. Maar het is wel zo dat de groep van werknemers die in dergelijke patronen werkt, met de jaren lichtjes afneemt.
Elchardus: «Het gaat er ook niet om dat we de tijdsdruk in die beroepen willen ontkennen, maar het gaat ‘m om het totaalbeeld. Als je de mensen hoort praten, dan is werken het domein van de dwang en de noodzaak (“ik moet gaan werken”) en de vrije tijd is dan -zoals de term het suggereert - het domein van de vrijheid. Maar dat is een compleet achterhaalde visie. Het aantal jobs dat strak georganiseerd is neemt af en het aantal jobs waarin mensen de vrijheid krijgen om zich te ontplooien en waarin mensen een gevoel van eigenwaarde kunnen opdoen, dat neemt toe.
Dus op het vlak van de arbeid zie je meer vrijheid komen, maar op het vlak van de vrije tijd zie je meer dwang en werken komen. Mensen worden zwoegers en zweters in hun vrije tijd, ze zijn behept met produktivisme, het zijn Stakhanovisten die een boek gaan zitten lezen omdat dat hun plan was: “ dit weekend wil ik dit boek uitlezen!” En dan klopt er toch iets niet meer. Dat men qua arbeid soepele uren en werkvoorwaarden krijgt en dat men zich in de vrije tijd een alsmaar strakker schema gaat opleggen.
Er zit toch iets fout in onze cultuur als de mensen nog wel voldoening aan hun werk kunnen beleven omdat de verwachtingen daar nog op een normaal niveau liggen, en dat ze bijna gedoemd zijn om als een mislukkeling door hun weekend te dolen omdat de verwachtingen daar zo ongelimiteerd zijn dat niemand ze kan halen. Als ik onderzoek doe, kom ik geregeld mensen tegen die zeggen: ik zou zot zijn dat ik thuis wil zitten, ik zit liever op mijn werk. Want werk is werk, ik weet duidelijk wat mijn taak is, en als ik thuis ben, dan moet ik op elke moment kiezen tussen tien of twintig bezigheden die allemaal even dringend op mij liggen te wachten.
Als onze maatschappij een probleem van tijd heeft, - en dat heeft ze in die zin dat veel mensen zich geleefd voelen, zich gehaast en gestresseerd voelen-, dan ligt de sleutel in de vrije tijd. In debatten omtrent onthaasting verwijst men bijna altijd naar het werk, maar ik denk dat we ons moeten onthaasten in onze vrije tijd. Misschien moet ik niet al die boeken proberen te lezen? Misschien moet ik niet altijd met mijn kinderen bezig zijn? Misschien moet ik niet al mijn tijd in dat huis stoppen opdat het er zou uitzien zoals in de boekjes.
De intellectueel heeft het druk
Elchardus: « Anderzijds… al die mensen die het zo druk hebben en die meer tijd aan hun kinderen en hun partner en cultuur willen besteden, die besteden de helft van hun vrije tijd aan tv kijken! Naast werk en school is televisie onze voornaamste tijdsindeler. Men haast zich bij andere bezigheden om rustig voor de tv te kunnen zitten.
Humo: Als we minder uren werken en als de tijdsnood vooral in de vrije tijd opduikt, mogen we dan zeggen dat het tijdsprobleem een luxeprobleem is?
Glorieux: « Dat zou ik niet zeggen. Dat just-in-time-principe weegt toch op de samenleving. Op zich zijn het allemaal kleine zorgen - dat in de file staan, dat wachten op een overvolle tram, dat moeilijk vinden van naschoolse opvang, dat haastig vervoeren van de kinderen naar de school en de sportclub, - maar de som van al die kleine zorgen hebben onze tijdsordening wel tot een maatschappelijk probleem gemaakt.
Elchardus: « Anderzijds moet ik zeggen dat veel van die interesse voor tijdsdruk en tijdschaarste voortkomt uit de kleine groep van de hooggeschoolde klasse. Omdat er nu een flexibiliteit van de hooggeschoolde bestaat, omdat de intellectuelen het ineens druk hebben, wordt erover gepraat. Want het zijn de intellectuelen die het nieuws in de kranten en de televisiejournaals bepalen. Het is hun perceptie van de maatschappij die het haalt op andere percepties. Het zijn hun zorgen die ze projecteren op de hele maatschappij. En veel mensen zullen dat idee van gejaagdheid en stress herkennen, maar er zijn zeker ook grote groepen die zich daarin niet herkennen.
Humo: Wat is die “flexibiliteit van de hooggeschoolde”?
Elchardus: « Dat is het werkpatroon van werknemers in hooggeschoolde (en goedbetaalde beroepen die hun tijd zelf mogen inrichten naargelang de behoeften van het werk. Dat klinkt heel mooi, maar dat brengt vaak onvoorspelbare werkdagen mee en werktijden van zestig uren per week omdat die werknemers zich zo uitleven in die job dat ze er helemaal door opgeslorpt worden.
De groep van werknemers die in dat ‘vrije’ stramien zit, neemt trouwens toe. Uit een in 1995 gehouden onderzoek bij universitair gediplomeerden bleek dat 31% van de vrouwen en 54% van de mannen bij de aanvang van hun dagtaak niet op twee uur na kon voorspellen wanneer hun werkdag zou eindigen. Je begrijpt dat het in die gezinnen wel ‘s mis kan lopen met de just-in-time.
De klauw van het bedrijf
Elchardus: « Die flexibilisering van de arbeid zwengelt op zijn beurt weer andere flexibilisering aan. Want die werknemer met zijn zestig uren wil bijvoorbeeld dat winkels en supermarkten nog laat open zijn. En als zo’n warenhuis daarmee instemt, dan brengt dat mee dat het personeel van dat warenhuis zijn uren ook zal moeten aanpassen.
Nog een gevolg van die flexibilisering van de hooggeschoolde zal de groei zijn van allerlei persoonlijke dienstverlening. Want omdat die werknemer een goed loon heeft en omdat niet alle winkels lang openblijven, zal hij beroep doen op diensten die wél soepel voor hem klaar staan.
Humo: Zien jullie een toekomst voor de zogenaamde comfortdiensten: bedrijfjes die het op zich nemen om je boodschappen te doen, je kleren te kopen en je hond uit te laten?
Elchardus: «Dat kleren kopen en de hond uitlaten zal marginaal blijven, denk ik. Maar op het vlak van dringende huishoudelijke taken zoals wasgoed binnenbrengen op je bedrijf of je boodschappen op kantoor laten brengen zie ik die diensten zeker toenemen. Persoonlijk zou ik dolgelukkig zijn indien ik mijn boodschappen kon uitbesteden; ik word er halfzot van als ik een uur in een grootwarenhuis moet rondlopen. En wat haast overal een knelpunt is, is kinderoppas. Elk initiatief dat daaraan tegemoetkomt, zie ik succes hebben.
Glorieux: « Het systeem van de onthaalmoeder is in wezen ook al een comfortdienst. Omdat je het thuis zijn voor de kleine kinderen uitbesteedt aan een ander.
Werknemer wordt topsporter
Humo: Klopt het dat we slechts tien procent van ons leven werken en dat we met die loonarbeid negentig procent van ons leven kunnen betalen?
Elchardus: « Als je slapen erbij rekent, dan neemt bezoldigde arbeid inderdaad tien procent van ons leven in. Anderzijds is die tien procent wel dé grote tijdsindeler in ons leven en in onze maatschappij. Dertig procent van ons leven liggen we te slapen, maar dat heeft bijlange niet hetzelfde effect op onze maatschappij als die tien procent arbeidstijd. Want die tien procent bepaalt zowat dertig jaar hoe je je dagelijks leven indeelt, en ze bepaalt dan nog eens dertig jaar met welk pensioen je moet rondkomen."
Elchardus: « Wij gaan vanaf 2001 ook onderzoek doen naar de grote tijdscycli in het leven. Dat jongeren langer studeren en thuis blijven en dat jonge gezinnen later met kinderen beginnen. Dat willen we in kaart brengen. Vroeger was het simpel: je studeerde, werkte, trouwde, kreeg kinderen, en je behield dezelfde baan tot je op pensioen ging. Nu lopen al die fases door elkaar, nu werkt en studeert men tegelijk en nu krijgen moeders nog kinderen als ze bijna veertig zijn. Glorieux: « Ook van de gepensioneerden willen we heel wat te weten komen. Neem de mensen op brugpensioen. Dat zijn vaak ouderen die tot hun vijfenvijftigste voor hun thuisblijvende kinderen hebben gezorgd en die direct daarna voor hun ouders van tachtig jaar moeten beginnen zorgen!
Elchardus: « Veel is veranderd in die levenscycli. Vroeger werden de mensen zeventig jaar en hun arbeidstijd werd uitgesmeerd tussen 18 en 65 jaar. Nu worden we tachtig, negentig of honderd jaar, we hebben een veel langer leven voor de boeg, en toch worden onze arbeidsjaren samengeperst tussen de leeftijd van 25 à 55 jaar. Dat is geen werken meer, dat is topsport. >
Humo: Er zijn de topsporters die door het leven hollen, en er zijn de anderen. Volgens jullie leven we in een maatschappij met twee snelheden.
Elchardus: « Je hebt effectief een groep van mensen voor wie een goed leven een snel leven is. Mensen die stressbestendig zijn, mensen die van een snel ritme houden, mensen die sneller praten, sneller to the point komen, sneller rijden en sneller communiceren met gsm en internet. En je hebt mensen die door opleiding, beroep, leeftijd of zelfgekozen levenswijze trager door het leven gaan.
Glorieux: « En soms botsen de tempo’s van die twee groepen. Gisteren was er in het journaal een item over Oxford Street waar op het voetpad een aparte strook is afgebakend voor de gehaaste voetgangers, zijnde de drukke zakenman of de bediende die naar zijn werk ijlt en die niet wil opgehouden worden door slenterende shoppers. Weet je waar ze ook twee snelheden mogen invoeren? In de tankstations! Daar mogen ze een snelpomp zetten, want als ik gehaast ben, dan kan ik me soms toch ergeren aan mensen die traagjes hun portefeuille nemen, trààgjes hun code intikken en TRAAGJES die dop eraf draaien!Elchardus: « Weet je waar al drié snelheden zijn? In de Delhaize! Daar is de gewone kassa, de snelkassa en de kassa waar je zelf kan scannen. En aan die scan-kassa zie je de gehaaste jonge mensen die nu niet langer ‘gehinderd’ worden door de gepensioneerden want die bejaarden zijn te bang om zo’n scanner te gebruiken. (sakkert) Ja, die oudere mensen. Heel de week hebben ze tijd om te gaan winkelen en dan komen ze nog op zaterdag hun boodschappen doen!
Humo: Straks ga je de gepensioneerden nog verplichten om in de daluren te winkelen.
Elchardus: « Ach, ik weet ook wel dat die mensen élke dag willen komen omdat de supermarkt voor hen een vorm van sociaal contact is, maar je merkt toch dat die twee snelheden er zijn en dat er effectief onverdraagzaamheid ontstaat van de snelle tegenover de trage groep.
Glorieux: « Kijk naar de spoorwegen, ze maken de trein zo goed als gratis voor zestigplussers en daar krijg je nu ook wrijvingen tussen die trage groep gepensioneerden en de snellere pendelaars! (Bij de NMBS kwamen klachten binnen dat de treinen “enkele minuten per uur” vertraging leden door al die zestigplussers die trager in- en uitstappen. De maatschappij gaat nu een campagne opzetten waarin ze “de senioren vragen om de spitsuren te mijden”jh)
Humo: Waarom zijn we zo gefixeerd op snelheid en tijd besparen? De HST verbinding onder Antwerpen-Centraal levert in wezen maar luttele minuten tijdsbesparing op, maar het kost wel zeven jaar tijd en vijftien miljard Belgische frank om dat “wonder” te verwezenlijken!
Elchardus: « De obsessie met snelheid is in elk geval een diepgeworteld cultureel gegeven. We hebben snelheid al eeuwen als een vorm van vooruitgang gezien. En nu is het die HST, maar ooit was het de postkoets. En als iemand een auto koopt, moét hij rapper zijn dan de vorige. Kijk in de autofolders en wat zie je: optrekken van nul naar honderd kilometer in x seconden! Terwijl een mens zich afvraagt waar je nog honderd kilometer per uur kan rijden in het huidige verkeer!
Glorieux: « Mensen vallen nog altijd voor snelheid. Voor elk nieuw computertype dat op de markt komt, is er belangstelling omdat hij sneller is dan zijn voorgangers."
Humo: Traag zijn of zeeën van tijd hebben is uit den boze.
Elchardus: « Ja. Absoluut niémand van al die mensen die het “druk-druk” hebben zal bijvoorbeeld ooit willen ruilen met de zeeën van tijd van een werkloze. Liever heeft men tijd te weinig dan tijd teveel. Tijd teveel hebben is een belangrijk probleem van werklozen. Dat blijkt uit alle studies die we gemaakt hebben. Omdat ze geen werk hebben, omdat ze niks hebben dat hun tijd structureert in arbeidstijd en vrije tijd, worden hun dagen eindeloos en verliezen ze alle fut om nog ergens aan te beginnen. Er is niks zo verschrikkelijk als tijd hebben die gedood moet worden. >
Humo: Er is e-mail, gsm, microgolfoven, en diepvriesvoeding, men heeft alles om het leven makkelijker, simpeler en sneller te laten verlopen, en nog blijft men tijd te kort hebben. Dat is een merkwaardige paradox terug te vinden bij de Zweedse economist Staffan Linder.
Elchardus: « Ja, Linder heeft die paradox omstandig uitgelegd in “The Harried Leisure Class” (vrij vertaald: “Het gekwelde herenleven”, een boek uit 1970,jh) En zijn stelling is: veel van die zogezegde tijdbesparende toestellen kosten meer tijd dan dat ze tijd besparen. Als je een wasmachine koopt, dan gaat dat sneller dan met de hand wassen, maar je moet eerst het geld verdienen om ze te kopen, je moet een hogere waterrekening en milieuheffing betalen, je moet nieuwe wasprodukten kopen, enzovoort.
Humo: Wat je aan tijd bespaart in het wassen, moet je investeren in werken en geld verdienen.
Elchardus: « Ja. En Linder is dan nog één belangrijke factor vergeten: naarmate die toestellen er zijn gekomen, zijn ook onze normen fel verhoogd. Wij willen veel properder kleren dan vroeger, dus zullen we blijven geld uitgeven aan betere wasmachines en betere wasprodukten. Ook op het gebied van voeding zijn onze eisen hoger gaan liggen. Wij willen variatie in de voedingsmiddelen - Oosters, Afrikaans, Spaans, Italiaans- maar we willen ook afwisselen in de bereidingswijze, wij willen aan de slag met kookpot, wok, fondue, gourmet en dies meer. En dan gaan we kookmagazines kopen, en kookboeken raadplegen, en in krantenbijlagen lezen welke wijnen we bij welke schotels moeten kiezen, en zo gaat dat door, en zo blijven we bezig.
Humo: En zo vliegt de tijd heen. Vandaar het alternatief: als je minder consumeert, dan hou je vanzelf tijd over.
Elchardus: « Tja, wie geen auto koopt, moet er niet voor gaan werken en staat er ook niet mee in de file. Dat is het principe, maar de realiteit is anders. Kijk, met de jaren zijn onze bedrijven steeds meer materiële goederen gaan produceren op steeds minder tijd, en heel wat producten zijn daardoor goedkoper geworden. Als je dus met weinig comfort tevreden bent, dan moet je daar nog amper voor gaan werken en geld verdienen. Een Brits historicus heeft dat berekend en volgens hem kunnen we anno 2000 met een paar minuten te werken per dag het comfortniveau van 185O halen.
Humo: Dat is niet slecht.
Elchardus: « Jaja, maar je moet dan ook de levensstandaard en de levensverwachting van 1850 aanvaarden hé, toen leefden de mensen hooguit tot hun veertig jaar. Maar zoals je ziet: onze samenleving heeft niet voor dat model van minder werken en meer vrije tijd gekozen. Onze samenleving heeft altijd radicaal voor meer geld en meer welvaart gekozen. En minder arbeid wordt alleen maar aanvaard als het niet ten koste gaat van die materiële welstand. >
Méér geld!
Glorieux: « We hebben de vraag naar meer inkomen of meer vrije tijd gesteld aan alle loontrekkenden in ons tijdsbudget-onderzoek. Wil u per jaar 13.140 frank netto meer verdienen of wil u vijf dagen extra vakantie / één keer per maand een halve dag vrij / 75 minuten per week minder werken / 20 minuten per dag minder werken. En 49% van de ondervraagden (in 1999) koos voor het geld. En heel opvallend: er kiezen nu méér mensen voor het geld dan elf jaar geleden! In ’88 koos 37% voor het geld en nu kiest 49% voor het geld. En de loontrekkenden van ’88 zaten toen nog in de nadagen van de crisis!
Elchardus: « Men zit nu ver van de crisis, men heeft nu beduidend méér geld dan in ’88 en toch kiest men voor nog meer geld en niet voor meer vrije tijd!
Humo: Dat relativeert toch sterk dat probleem van de tijdsdruk waar iedereen zogezegd mee kampt. Omwille van het geld en het comfort wil men zelfs meer tijdsdruk incasseren.
Glorieux: « Het was voor ons ook een opvallende vaststelling. Uit die tabellen bleek dat slechts tien procent van de loontrekkenden voor een maandelijkse, wekelijkse of dagelijkse werktijdverkorting koos. Je zou nochtans zeggen dat zo’n verkorting van de werktijd een remedie is voor die dagelijkse drukte waarover men klaagt. Maar weinigen zijn ervoor gewonnen. Wat ook opvallend is: 49% koos voor meer inkomen, 10 % koos voor minder werkuren, en 39% van de ondervraagden kiest voor meer vakantie. Wat hetzelfde is als wensen dat je werk in nog minder werkdagen wordt samengeperst!
Humo: Als de Vlaming zo naar de loonzak neigtt, dan zal hij allicht ook niet gewonnen zijn voor het idee van “ minder consumeren = meer vrije tijd”.
Elchardus: « Op zich is dat principe van minder consumeren en meer tijd hebben juist, en mensen kunnen volgens mij best met minder tevreden en gelukkig zijn, maar de mensen die daarvoor pleiten, zien te gemakkelijk de materiële ongelijkheid in deze samenleving over het hoofd. Kijk, die argumenten om te onthaasten en om minder te consumeren, komen vooral uit de groene hoek, maar dat zijn vaak mensen uit de hogere middenklasse. Die kunnen natuurlijk over minder consumptie spreken terwijl ze tegen een kastje leunen waarin een dure geluidsketen staat (lacht). De mensen staan onder sociale druk om te consumeren hé. Kijk in de boekskes. Altijd is er een mooier huis, een mooiere keuken, een mooiere auto. En dus moeten ze een beter loon hebben om dat nieuwe ideaalbeeld te bereiken.
Elchardus: « Zo is dat. In een ongelijke samenleving wordt het consumptiepeil van de mindere inkomens aangezwengeld door het consumptiepeil van de hogere inkomens. De minderbegoeden kijken altijd reikhalzend uit naar de volgende consumptiedrempel die ze kunnen nemen. En die beweging kan pas stoppen als er meer gelijkheid komt tussen de inkomens. >
Humo: Een rem zetten op je activiteiten in de vrije tijd zou een flink deel van je tijdsschaarste kunnen oplossen.
Elchardus: «Als je in je vrije tijd geen duizend-en-één activiteiten aanvangt, maar tevreden bent met enkele activiteiten, dan ga je gelukkiger zijn. Dat is geen economisch model, dat is levenskunst. Maar ja, de vrije tijd heeft een geweldige vaart genomen. In de eerste Amerikaanse onderzoeken naar tijdsbesteding uit de jaren dertig was een sigaretje roken toen nog een activiteit in de vrije tijd. Dat was een ontspanning naast de arbeid net zoals “een ritje maken met de wagen” of “radiomuziek beluisteren”. Intussen zijn dat secundaire activiteiten geworden. Rijden, roken en radio luisteren vallen niet meer op als vorm van ontspanning, als activiteit in de vrije tijd. Dat is “achtergrond” geworden bij het snellere leven van elke dag.
Humo: Van mensen die het druk hebben wordt gezegd dat ze geen tijd meer hebben voor “de anderen”, geen tijd voor de buren, voor familie, voor een praatje op straat.
Glorieux: « Iedereen zegt dat, maar ook dat blijkt niet uit ons tijdsonderzoek. Vlamingen brengen gemiddeld tién uur per week door bij familie, ze gaan 7,5 uur per week op visite en naar recepties, en ze besteden gemiddeld anderhalf uur per week aan sociale babbels via de telefoon.
Humo: Leert jullie tijdsbudget-onderzoek ook iets over het onthaasten in de Vlaamse gezinnen?
Glorieux: « De enigen die onthaasten zijn de mannen in het gezin. Op het gebied van huishoudelijk werk doen ze nog minder dan elf jaar geleden!
Deel 2: het krappe weekend en de versnipperde vrije tijd
11 september (2): Mohammed Atta, de student stedenbouw die architect van de aanslagen werd
Het FBI en de Amerikaanse bladen aanzien hem niet alleen als de piloot van de eerste Boeing die zich op de Twin Towers stortte, voor hen is Mohammed Atta de ringleader, de terreurkapitein die rond zich een 18-koppige “kamikaze-crew” wist te verzamelen met slechts één doel voor ogen: een moordende slag toebrengen aan het Amerika “dat zijn heidense schaduw steeds verder over de moslimwereld wierp”. Zijn eigen vader noemt de 33-jarige Mohammed een rechtschapen kind, een doorbrave jongen die hij dikwijls door elkaar geschud heeft “om wat flinker te worden”. Een zoon ook die nooit zo’n aanslag kon beramen noch uitvoeren, “Mohammed had schrik om te vliegen”.
Humo oktober 2001
Mohammed al-Amir al-Sayed Awad Atta werd op één september 1968 geboren. Met een vader die advocaat was in Cairo, is hij een kind van de middenklasse dat uitstekend zijn best doet op school en dat zijn vakanties doorbrengt met lezen en schaken "én niet met revolvers spelen”. De ouders zijn niet overdreven religieus, ze laten zich niet in met politiek en hoewel ze heel het westen “pro-Israël” vinden, zetten ze hun drie kinderen wel aan om in Duitsland of Zwitserland te gaan studeren en zodoende hun weg te maken. Mohammed is op zijn 23ste student architectuur in Cairo en om de stap naar Europa voor te bereiden, volgt hij lessen Duits in het Goethe-Institut en cursussen Engels aan de American University in Cairo.
In 1992 vertrekt de 24-jarige Atta naar Hamburg waar hij wordt toegelaten tot het derde jaar Stadtplanung (= Stedenbouwkunde) van de Technische Universität. Hij huurt een eenvoudige kamer in een studentenblok en maakt een voorbeeldige indruk op professor Dittmar Machule: “Mohammed sprak goed Duits toen hij hier aankwam. Hij had niks radicaals, ik heb ‘m nooit een anti-zionistische, anti-Amerikaanse of anti-vrouwelijke opmerking horen maken. Voor mij was hij een intelligente en toegewijde student, iemand die helder kon tekenen en die zich ook helder kon uitdrukken in zijn teksten, hij leek me aangeboren voor het vak. In dat opzicht kan ik er absoluut niet bij dat deze student stedenbouwkunde een stad in haar kern heeft verwoest.”
Eind ’92 gaat Atta in op een werkaanbieding bij het bureau Plankontor waar hij stadsplannen uittekent. Ook daar geen kwaad woord over zijn werk aan de tekenplank noch over zijn omgang met de collega's ; het enige wat in het grootstedelijke bureau opvalt is zijn weigering om ook maar een druppel alcohol te drinken en zijn “openlijk gelovig zijn”, maar er is op de duur niemand meer die nog omkijkt als hij in een rustig hoekje van het kantoor neerknielt voor het traditionele gebed.
Disney World
Voor het FBI is daar zijn leven als sleeper begonnen. De terrorist die uiterlijk een gewoon leven leidt maar die zich innerlijk voorbereidt op een uiterst ongewone daad. “Het opvallende is hun discrete verbetenheid. Al die jaren hebben ze alle tijd om na te denken en om uit die extreme kring te stappen, ze hebben een intelligentie en een opleiding die hen in staat stelt om een mooie carrière te maken en een gesetteld leven te leiden, en toch is er niks dat hen van hun fatale streven kan afhouden.”
In 1995 komt hij in aanmerking voor een beurs van de Carl Duisburg Gesellschaft en met die toelage reist hij naar Cairo om zich gedurende enkele maanden te verdiepen in de renovatie van een oud stadsdeel. Aan studiegenoten en aan zijn vader laat hij meer dan eens horen dat de renovatie té westers is en dat men van de oude wijk en de moskee een “Disney-World voor toeristen” heeft willen maken. Voor hem is het heiligschennis “zoals het westerse denken zijn stempel kan drukken op de islamwereld”.
Tot begin ’97 werkt Atta nog voor Plankontor maar dan verdwijnt hij voor bijna anderhalf jaar uit Hamburg . Als hij midden ‘98 terugkeert, merken zijn studiegenoten een kentering in zijn gedrag. Atta is “religieuzer” geworden, hij draagt een lange baard en hij duldt minder discussie wanneer het over de koran gaat: “De koran heeft maar één waarheid; wij moeten niet interpreteren zoals jullie met de bijbel doen.” Ook laat hij steeds vaker zijn verbittering blijken over het vredesproces in het Midden-Oosten en over de vernedering van Irak tijdens en na de Golfoorlog.
In ’99 haalt Atta zijn diploma stedenbouwkunde met grote onderscheiding. Zijn thesis is een grondig gedocumenteerd werkstuk over de renovatie van de Syrische stad Aleppo. Op de uitreiking doet zich -aldus Libération- wel een tekenend incident voor: Mohammed weigert de uitgestoken hand van één van de vrouwelijke professoren die hem wil gelukwensen. Eerder wilde hij ook al de samenwerking stopzetten met een vrouwelijke assistente die zijn Duitse thesis hielp corrigeren.
Van zijn studentenkamer is Atta intussen verhuisd naar een sobere flat die hij met enkele Arabische vrienden deelt. De buren merken op dat “er soms tot twintig mensen bij elkaar komen, zo te horen om er te bidden”. Ook op de universiteit vraagt Atta (die als post-graduaat-student staat ingeschreven) de toelating om “met een islam-werkgroep” een kleine gebedsruimte te mogen inrichten. Dat wordt zonder problemen toegestaan omdat Atta helemaal niet tot de radicale Ausländer van de universiteit wordt gerekend. Die godsvrucht is volgens het FBI wel de perfecte dekmantel geweest, zij beschouwen de ‘gebedscel’ in Hamburg als een basis waar de vroegste plannen voor de attack on America zijn gesmeed. Immers, in dezelfde periode wonen en studeren ook Marwan al-Shehhi en Siad Dscharrah in Hamburg. De eerste zat in het vliegtuig dat tegen de zuidertoren crashte, de tweede stortte neer in de staat Pennsylvania met het vliegtuig dat mogelijk op weg was naar het Witte Huis.
Broodje noodlanding
Eind ’99 melden zowel Atta, al-Shehhi en Dscharrah zich bij de Duitse politie omdat ze hun paspoort verloren zijn. Allicht hadden ze nieuwe paspoorten nodig omdat hun vorige reisbewijzen nogal wat stempels droegen van landen die in Amerika ‘verdacht’ waren. Uit voorzorg scheren ze ook hun baarden af en in mei 2000 krijgen ze ongehinderd een visum voor de VS; ze geven zich uit als jonggediplomeerden die zich willen vervolmaken in de States. In de VS worden de studies echter algauw terzijde geschoven, Atta en al-Shehhi beginnen een maand later al aan hun vliegopleiding in één van de vele vliegscholen van de staat Florida. Ze schrijven zich in bij Huffman Aviation in Venice waar één vlieguur 55 dollar kost en waar de sfeer hangt van jongens-en-lol-hebben, een bacon-cheeseburger heet er een Emergency Descent (= noodlanding).
De directeur van de school vindt zijn Arabische studenten sportief-sympathiek (“ze komen zelfs met de fiets naar de les”) en wat meer is, ze vliegen uren en uren met de eenmotorige vliegtuigen en betalen met gemak de oplopende rekening. Voor Atta kostte het halen van zijn brevet 18.700 dollar.
De Britse Anne Greaves (56) had het niet met het tweetal. “ Voor mij was het de vervulling van een droom om dat vliegbrevet te halen, maar zij hadden niet die verrukking die je bij echte kandidaat-piloten vindt. Ze waren koel en heel rationeel aan het vliegen. In plaats van plezier en jongensachtige verbazing hing er een donkere ernst over die gasten. Het was alsof ze dat vliegen alleen maar onder de knie moesten krijgen en verder niets.” Omdat zowel Atta als al-Shehhi uiterst verzorgd gekleed gingen en al-Shehhi ook altijd in de nabijheid van Atta was, werd op de vliegschool verteld dat Atta “een Arabische prins” was, en al-Shehhi was dan “zijn schaduw, zijn persoonlijke bodyguard”.
Eind december 2000 kloppen al-Shehhi en Atta aan in een een vliegschool nabij Miami waar je tegen betaling in een full motion flight simulator van een Boeing 727 kan plaatsnemen. Het ding heeft iets van een uitgebouwd game in een lunapark, het wordt hydraulisch aangestuurd, het snokt en maakt ploffen en luchtzakken waar je de kriebels van krijgt, maar het is geen speeltje, het gebruik kost 10.000 frank per uur. Het wordt ook aangewend bij de echte opleiding van kandidaat-piloten, want het bevat al de realistische druktoetsen en digitale aanduidingen die eigen zijn aan de stuurinrichting van een groot straalvliegtuig. Instructeur Henry George maakt hen vertrouwd met de virtuele cockpit en met de basismaneuvers van het toestel maar hij is wel enigszins verwonderd dat ze “amper aandacht hebben voor het opstijgen en landen” maar zeer geconcentreerd zijn als hij uitlegt hoe ze moeten zwenken, dalen en van koers veranderen. De man zelf is er nu het hart van in, “te denken dat mijn kennis en ervaring is aangewend om die verschrikking uit te voeren.”
De laatste maanden van Atta -tussen januari en september 2001- blijven voor de speurders nog een mysterieus kluwen. Zowat overal in de Verenigde Staten wordt hij opgemerkt, met gehuurde wagens moet hij duizenden kilometers hebben afgelegd. In Oklahoma bezoekt hij gedurende enkele dagen een vliegschool. In Florida vraagt hij alle mogelijke inlichtingen in verband met de aankoop van een sproeivliegtuig (wat het FBI later doet vermoeden dat er “ plannen waren om biologische wapens te sproeien”,jh). Ook in Las Vegas staat zijn naam op de lijst van een motel en tot in Spanje zouden er sporen zijn van bezoeken die hij aflegt bij “radicale medestanders”.
Op al die verplaatsingen reist en betaalt Atta onder eigen naam zonder dat iemand hem een strobreed in de weg legt. In Broward County (Florida) loopt hij wel een bekeuring op omdat hij zonder rijbewijs achter het stuur van een huurwagen zit. Hij wordt door de politierechtbank bij verstek veroordeeld, wat inhoudt dat hij bij een volgende bekeuring automatisch mag gearresteerd worden, maar die bekeuring komt er niet meer.
Final boarding
Op 28 augustus reserveert Mohammed Atta bij American Airlines een one way ticket Boston-Los Angeles in business class. Datum 11 september. Vertrek: 7u59. De zaterdagavond voor de aanslag wordt hij een laatste keer gezien in een seafood bar in Hollywood (Florida) waar hij samen met al-Shehhi in de drank zou gevlogen zijn. De principiële alcoholweigeraars zouden volgens meerdere kranten rum en vodka gedronken hebben, Atta “zelfs vijf glazen wodka orange” en na een opmerking over hun vertier zou hij gezegd hebben “Ik kan alles betalen. Ik ben piloot van American Airlines!”
Voor de vader van Mohammed Atta is dit getuigenis trouwens hét bewijs dat zijn zoon onmogelijk de “terreurpiloot” kàn geweest zijn: “Mohammed dronk nooit! Het moet iemand anders geweest zijn. Ik denk dat de Mossad mijn zoon ontvoerd heeft en dat ze met zijn papieren dit smerige spel hebben gespeeld!”
Het FBI is nochtans formeel. De twee mannen die op 11 september om 5u5O ‘s morgens op de beveiligingscamera van Portland Jetport zijn gefilmd, zijn wel degelijk Mohammed Atta en Abd al-Asis al-Umari. Dat ze Portland als vertrekpunt kiezen, de luchthaven ligt in de landelijke staat Maine, is vreemd te noemen voor terroristen die graag verdwijnen in de massa. Portland met zijn 64.00O inwoners heeft slechts een kleine luchthaven en op het vliegtuig naar Boston hebben de twee kapers slechts zes medepassagiers die niks verdachts hebben opgemerkt. Tenzij dat "twee oosters uitziende mannen ieder apart gingen zitten en verder geen woord hebben gezegd”. In Boston ging het kleine aantal passagiers dan op in het grote gewoel van Logan Airport, een luchthaven die mogelijk is uitgekozen omdat ze niet zo’n beste reputatie qua beveiliging had. Samen met vier andere kapers neemt Atta plaats op de vlucht 011 van American Airlines met bestemming Los Angeles. In zijn business class zetel zit hij vlakbij de cockpit. Bij de gate roept men kort voor achten de laatste passagiers naar het vliegtuig, final boarding! final boarding!
Vijf van de 92 inzittenden zijn op dat moment zeker dat dit hun finale reis wordt en dat ze die ochtend gaan sterven.
Korte tijd daarop neemt Mohammed Atta het commando van de Boeing 767 over. Met zijn opgedane kennis verandert hij het toestel van koers en om 8u45 slingert hij de 280 ton staal en kerosine met een snelheid van tweehonderd meter per seconde tegen de WTC-toren. Bij de aanslagen van 11 september komen 2763 mensen om het leven.
De stapels beton van de twee torens die tegen de grond worden gesmakt zijn aldus Le Nouvel Observateur “genoeg om een vierbaanssnelweg aan te leggen van de aarde naar de maan”.
Bronnen: Associated Press, Der Spiegel, De Volkskrant, Le Nouvel Observateur, Libération, The New York Times, Time.
<k> 80 Vlaamse bakkers en “hun” 11 september
Fotograaf gie Knaeps had het voorgesteld. Of ik wilde meegaan met een gezelschap Vlaamse bakkers naar Amerika, een 4-daagse trip en 48 uur in Las Vegas. Ik heb niks met die gokstad, maar het idee van de kleine bakker op stap in het grote Amerika, trok me wel aan. De meeste van hen waren ook nooit eerder in de States geweest, dus het zou wel een avontuur worden. .
We arriveerden op 10 september. De volgende ochtend stond de tv in de hotelkamer naast de mijne ineens heel hard. Zes uur nog maar! Ik vloekte op die Amerikanen die zo zot waren om zo vroeg op te staan.
Dit is het verslag van een vreemde reis. We waren niet In New York en toch leken de aanslagen dichtbij omdat we in het land waren dat werd aangevallen.
Dit is ook het relaas van een reis met een veeg voorteken. Nimmer ben ik zo ongerust vertrokken als toen. De taxichauffeur die me thuis ophaalde, sprak me bij het openen van de voordeur aan met Meneer Kerkhofs. Zo had ie mijn naam aan de telefoon verstaan. Nooit eerder had ik zo'n bang voorgevoel bij het begin van een reis.
Humo september 2001 - licht herwerkt en aangevuld met persoonlijke notities © Jan Hertoghs
“Amerika? Nooit meer! Volgend jaar ga ik wel naar het Silver Lake in Mol.”
In 2001 moest het “iets speciaals" worden had Luc Gevers uit Mol zich voorgenomen. Elke bakker die klant bij hem was, (hij is grootleverancier van bakkerijgrondstoffen) kon een vierdaagse reis naar de beurs Baking Expo 2001 in Las Vegas “verdienen” als hij in het jaar tevoren maar genoeg producten afnam van de firma. En zo kwam het dat tachtig bakkers uit Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant in Zaventem incheckten voor een reis die voor velen hun eerste reis naar Amerika was.
De bakkers hebben lol bij het vertrek in Zaventem. Bij de douane hebben ze alleen maar aandelen van Lernout en Hauspie aan te geven, dus niks, en bij het invullen van de visumpapieren is hun beroep warme bakker (hoe warm, dat moet ge aan mijn vrouw vragen!) Als we in Atlanta met de shuttle van de ene terminal naar de andere rijden is dat precies het treintje van Bobbejaanland, want ja het zijn bakkers die met veel van hun gedachten nog thuis zijn. Zo probeert zeker driekwart onder hen Onze Belgische Tijd aan te houden op zijn horloge of gsm, in feite zijt ge dan nog een bitske in België, hé.
Las Vegas is met zijn 1,4 miljoen inwoners, zijn 30 miljoen bezoekers per jaar en zijn 12 grootste hotels ter wereld een enigszins overweldigende stad, en ook ons hotel Circus Circus is geweldig groot, wij zijn precies mieren met een valieske. Met Jef en Jozef (beide van direct-na-den-oorlog) lopen we de nacht in. De warmte van de woestijn valt op onze nek en dus gaan we naar hotel-casino Sahara voor ne fata morgana en een pintje. Nadien bezoeken we nog wat ‘kleinere’ casino’s waar we telkens staan te kijken van de kilometers jackpotten die overal staan opgesteld, het rinkelt en rammelt aan alle kanten, alsof ze de Makro vol kassa’s hebben gezet. In casino Stardust zien we een kerel 6000 dollar winnen op een slot machine, hij roept op zijn moeder die ergens van tussen de myriaden geldkasten komt aangelopen, I have won, mama, I have won! We bekijken de gelukzalige mens en zijn moeder langdurig en gaan dan verder langs de baccarat, blackjack en roulettetafels met Jef als onze gids. Jef kent iets van casino’s: toen zijn vrouwke nog leefde, vorig jaar gestorven van de kanker, gingen al hun vakanties op aan casinobezoeken. Vandaar dat de dollarbriefkes stillekesaan warm worden in zijn broek, en terug in ons hotel zet Jef zich gelijk aan de roulette. Hij schuift een paar jetons op de dertien, het numerooke van m’n vrouwke toen ze nog leefde. Brave goeie Jef, we laten hem achter aan de tafel, het is halfdrie, halftwaalf Belze tijd.
Gelijk den Innovation
En dan begint de dinsdag van de verbijstering. Als de eerste twee vliegtuigen in het WTC crashen, liggen de meeste Belgen nog op bed, het is in Las Vegas zes uur als het in New York negen uur is, en zelf heb ik ook de luide tv's gehoord, maar zonder enig vermoeden van grote rampspoed. Dat hoor ik pas bij het opstaan en het ontbijt. Amerikaanse hotelgasten zeggen dat er twee vliegtuigen op de Twin Towers zijn ingevlogen. En dat de terroristen nog negen(!) andere vliegtuigen in de lucht hebben om belangrijke doelwitten te treffen in heel Amerika.
Overal in het hotel hangen tv-schermen en alle tv’s staan nu op CNN. America Under Attack. In beeld schuiven de vliegtuigen in het World Trade Center, de wolkenkrabbers braken dikke wolken rook en dan storten ze met een tussentijd en met grijs gedruis in elkaar, een Niagara van stof en glas en oh my God!, mannen rennen in das en wit kantoorhemd over de beplaasterde straten, twee vrouwen liggen gebukt onder een geparkeerde auto en in de bottomline van het beeld ijlen de laatste berichten van rechts naar links, alle tunnels en bruggen van New York dicht, alle binnenlandse vluchten aan de grond, president Bush en zijn staf naar onbekende bestemming overgebracht, rampenplan uit Koude Oorlog weer bovengehaald.
Zowat alle Belgen staan voor de tv-schermen, ze zien nu ook het Pentagon branden en iedereen is het er stilletjes over eens dat daar nen oorlog van kan komen, zeker nu Bush hier den baas is.
De nieuwslezer spreekt van 6,7 miljoen pendelaars die elke morgen naar het hart van New York pendelen. Het staat er in kleine witte lettertjes : er werken 50.000 mensen in het WTC en de torens worden dagelijks bezocht door 100.000 toeristen.. Een massagraf, het wordt me kil om de maag.
Dan tuimelen er kleine zwarte mensen langs de grijze skyscraper, de vijf seconden dat ze nog in leven zijn alvorens ze op straat te pletter vallen, ze willen niet levend verbranden. We houden onze adem in, ‘t is gelijk den Innovation in Brussel, och mensen toch!
We horen vertellen van geliefden en familieleden die nog telefoontjes en berichtjes hebben gekregen van de passagiers die gingen sterven. I love you Susan. I love you, goodbye. Ik kan die passagiers zien zitten. Hoe ze nog naar buiten kijken. Dat doe je immers als je onder je raampje een grote stad ziet liggen.
Het woord oorlog valt nu zonder ophouden, we are in a state of war. Vanuit onze hotelkamer zien we onder ons de grote hoofdspoorweg door de stad en net nu schuift er een lange trein voorbij, geladen met tanks, pantserwagens en trucks. We kijken met ongeloof. Dat kan toch niet dat we nu al de voorbereiding van een oorlog zien?!
Heel Amerika en een groot stuk van de wereld is op dit ogenblik met verstomming geslagen, it is one of the worst days in American history, maar hier in deze luna-wereld rinkelen en ratelen de jackpots harder dan het neerstortend puin. Osama bin Laden zegt hun niets, het is de éénarmige bandiet die ze geen moment kunnen lossen. Aan de toog van de hotelbar zijn schermen waar je elektronisch kan pokeren. De spelers zitten voorovergebogen, amper opkijkend naar één meter hoger, waar de tv-schermen hangen en waar New York in brand staat. Ook Jef zit nog aan de roulette waar hij om halfdrie heeft plaatsgenomen. Van de vaak en de drank zit hij scheef tegen de tafel. Hij is om zeven uur even van zijn kruk gekomen om te ontbijten, hij heeft gehoord dat er iets erg gebeurd is en dat de vliegvelden toe zijn, maar och, zolang ze ‘t casino maar niet sluiten, zal ‘t wel meevallen zeker?!
Jean-Marie Paff
Vijf minuten geleden stortten er nog mensen langs de wand van de Twin Towers, nu zweven er twee vrouwen en een zwarte man langs het dak van het casino. Het is de trapeze-act van Hotel Circus Circus, een dagelijkse vertoning, stipt om tien na tien. En dan wint Jef ineens, nummerke 31, kom hier, juffra van de kassa dat ik u ne kus geef! Hoe heette gij?! Schatzi?! Wel, schatteke, ik koom uit Belgium, da kende gij toch wel?! Belgium van den Eddy Merckx en van de Jean-Marie Paff!
De groep bakkers heeft intussen vernomen dat de Baking Expo voor vandaag is afgelast. Sommigen gaan wat verweesd op zoek naar het zwembad, anderen gaan met de taxi op sightseeing langs de bekendste casino-hotels. Ik ga met een groepje naar het MGM Grand, daar treedt een Elvis-imitator op. You've lost that loving feeling o-ho that loving feeling, hij wist zich het zweet van zijn borsthaar met een lichtblauw sjaaltje en gooit het in het lachende publiek. De cocktail waitresses hebben uitbundige boezems en fluwelen décolletés, er pinkelen sterren aan het zwarte plafond, en in dit zotte decor van Vegas lijkt de attack op Amerika alleen maar een film, een disaster movie die de meeste omstaanders intussen al teveel keren gezien hebben.
Het casino-hotel heeft ook een leeuwenkooi temidden van de jackpots, je kan je laten fotograferen met de welpen en een bordje zegt dat de leeuwen uitsluitend vetvrij vlees krijgen. Oorlog kent geen grenzen, en absurditeit al evenmin.
Op televisie spreken ze van de zwaarste tragedie sinds Pearl Harbour (1941) en in de late namiddag lijkt de ramp toch door te dringen. We komen meer en meer hotels tegen waar de attracties als gevolg van de Nationale Crisis zijn gesloten, de rollercoasters liggen stil, de grote shopping malls hebben hun deuren gesloten en de meeste shows voor vanavond zijn afgelast. Op de grote elektronische billboards langs de Strip (= Las Vegas Boulevard) zien duizenden voorbijgangers hoe de reclames voor frisdranken plaats maken voor de grote letters God Bless America en voor grote elektronische Amerikaanse vlaggen. Ze flikkeren zachtjes halfstok.
Op de tv-schermen in de casino's blijven de Twin Towers instorten en kruipen mensen op handen en knieën door het stof. In een groot lunapark is er de attractie "Brave Firefighters" waar je met een echt blusapparaat een brand op het videoscherm te lijf gaat. Het spel staat in het casino New York New York. Veel tragischer kan een toeval niet zijn.
‘s Avonds komt de groep bijeen voor een diner in datzelfde New York New York. De sfeer is opgeruimd, iedereen heeft zijn ongeruste familie kunnen inlichten dat Las Vegas niet in de achtertuin van New York ligt. Aan tafel en bij het dessert -we zitten tenslotte onder bakkers- steek ik wat op over de globalisering van de fruitvlaai en de roomtaart. Maanzaad, beste lezers, komt uit Turkije, sesamzaad uit Guatemala. De aardbeien zijn nog Belgisch maar de krieken arriveren in blik uit de USA, de pruimen uit Turkije en de rozijnen uit Australië en Zuid-Afrika. De communielammetjes en de kerstmannen met rendierslee, kortom de plastieken rommel op al uw taarten is made in China. En ook de mandarinekes op de vlaaien komen uit China, ze worden daar nog met de hand gepeld! Dat zegt Luc die 8000 bakkerij-artikelen verdeelt.
Na het dessert wordt er gegokt. Niet op de slot machines maar op de datum van terugkeer naar huis. De optimisten denken dat we vrijdagmiddag zullen aankomen, amper twee uur later dan voorzien, de ‘realisten’ denken dat het dinsdag wordt, een vertraging van 4 dagen.
Dansen op het graf
Nadat de tafeldienster naar aloude Vlaamse gewoonte de woordjes godverdoeme en miljaardenondedju is bijgebracht, maken we een avondwandeling langs de Strip waar iedereen zich afvraagt hoeveel lichtjes hier nu eigenlijk branden en dat ze allemaal wel eens de ellentriekrekening van die casinomannen zouden willen zien. Jef staat in bewondering voor een namaak- Parijs, hij vindt het heel, heel schoon, bovenmenselijk schoon eigenlijk. Anderen zijn minder in vervoering, (‘t is Disneyland, ‘t is décor), maar iedereen is het erover eens dat alleen den Amerikaan zoiets kan, ge moet het maar doen, zeg ik altijd!
En zo slenteren we door de hete nacht tot bakker Pol dorst krijgt, en dus stappen we Caesar`s Palace binnen, een van de bekendste casino`s van Vegas, helemaal in nep-Romeinse stijl. We gaan aan boord van Cleopatra`s Barge , een Romeinse galei die met lange roeispanen in een indoor-vijver ligt, je kan er dansen op rockmuziek. De vrouwen wiegen hun lange haar, de mannen steken hun witte mouwen in de lucht. Dansen als duizenden mensenlevens in puin liggen, dansen als duizenden gezinnen zijn verwoest. Ik heb mijn twijfels. Terwijl er àltijd gedanst is. Ook op de dagen dat er duizenden doden vielen in het verkeer, ook op de dagen dat er tienduizenden kinderen van honger stierven in de Derde Wereld.
Terug in het hotel kan ik niet slapen, alleen maar tv kijken. Om drie uur `s nachts is het zes uur in New York, de zon komt op boven de skyline van de stad (a skyline that is changed forever) en dan zegt de anchorman met onvaste stem, it`s gonna be a beautiful day in the city, just like yesterday…
The day after
Woensdag 12 september - Tot vier uur ben ik opgebleven om in de lobby de eerste kranten te halen. Verderop draaien de roulettes en de fruitwielen nog steeds nonstop, maar op de voorpagina`s heersen verwoesting en ontreddering: Amerika is in zijn hart geraakt en in zijn militair en economisch centrum getroffen, our country will never be the same.
Het land is in de hoogste staat van alarm. Militaire verloven zijn ingetrokken, vliegtuigschepen zijn onderweg naar New York "om de stad te verdedigen en om als hospitaalschip te fungeren". Voorts wordt iedereen verzocht om weg te blijven van de luchthavens in het land. Het is de eerste keer in de Amerikaanse geschiedenis dat alle luchtverkeer gesloten is, en dat is een absolute schok voor de Amerikanen, normaal gaan er per dag 35.000-40.000 vluchten door de lucht. Het luchtverkeer leek ook redelijk veilig, het was meer dan tien jaar geleden dat nog een Amerikaans vliegtuig gekaapt is, nu zijn het er vier tegelijk.
President Bush houdt een toespraak op televisie. Over de ‘nieuwe vijand die vanuit het donker op onschuldige mensen aast”, een vijand die ze na een lange strijd zullen overwinnen ‘in een gigantisch gevecht van Goed tegen Kwaad”. Het is koude oorlogstaal, en hoe macaber het ook mag klinken, het lijkt alsof sommige conservatieven onderhuids tevreden zijn: eindelijk hebben we weer een vijand om te verslaan, eindelijk hebben we weer een reden om als natie hand in hand te staan. Ook de progressieve senator voor New York Hilary Clinton spreekt harde taal: je bent voor of je bent tegen Amerika, een andere weg is er niet!
Bij de bakkers zijn door die oorlogstaal heel wat paniekerige telefoontjes van het thuisfront binnengelopen. Mark heeft zijn dochtertje Stephanie (5) gerustgesteld met de boodschap dat Las Vegas even ver ligt van New York als Westmalle van Gran Canaria en gij weet toch nog hoe ver dat van elkaar is, hé?! Zijn vrouw Caroline krijgt intussen geen hap ontbijt binnen, ze kijkt haast onafgebroken naar de tafel van organisator Luc. Die zou al tegen enkele ingewijden verklaard hebben “dat we hier nog minstens drie-vier dagen gaan vast zitten, als ‘t niet meer is!”, vandaar dat zijn body language angstvallig in de gaten wordt gehouden. Ondertussen arriveert ook het bericht dat we al op den teevee zijn, mannen! Blijkt dat VTM in zijn journaal gezegd heeft dat tachtig Vlaamse bakkers ‘vast zitten in hun hotel in Las Vegas’ Ja mannekes, ze gaan met spandoeken naar Zaventem komen! Ze gaan ons schreeuwend om de nek vliegen terwijl wij alleen maar vastgezeten hebben aan den toog van het casino!
Koude bakkers
Vandaag opent de Baking Expo dan toch zijn deuren en iedereen gaat ernaartoe. De Belgische bakkers gruwelen van het kitscherige kleurgebruik op de Amerikaanse taarten, dat is toch niet om op te eten! Met iets van bewondering blijven ze wel staan bij een robot die rozen in crème au beurre kan draaien, als ge dat zelf doet, dan kruipt daar veel tijd in. De verkoper is blij met de belangstelling en meldt trots dat zo’n automaat 540 rozen per uur kan maken. Maar jongen toch, zo'n massa, wie heeft dat nu nodig?!
Voor elke handeling in de bakkerij – van appelen schillen tot pizzadeeg beleggen- hebben ze nu een machine. Ik leer met de minuut meer over het bakkersbestaan, vooral dat ik nooit meer mag denken dat een bakker “na vijftien jaar binnen is”. Binnen?! zegt Jef, binnen zijt ge alleen nog als ge de deur dichttrekt. Het poen scheppen, dat was in de gouden jaren zestig tot tachtig, en die zijn voorbij. Nu is het dag en nacht werken, bijna nooit op reis kunnen gaan en zware leningen aangaan om technisch te kunnen blijven volgen. En al die bakkers dan die tegenwoordig hun winkel aankleden met marmer en automatische schuifdeuren?! Dat is geen rijkdom, zegt Hubert, dat zijn mensen die zo weinig uren thuis zijn dat ze hun winkel dan maar “als een schone living gaan inrichten”.
Hoe dan ook, het einde van de warme bakker komt eraan, volgens Danny. De bakker bakt niet meer, hij krijgt van de industriële broodfabriek alle broodwaren lichtjes voorgebakken en gekoeld geleverd, hij moet ze maar tien minuten afbakken en hij kan ze vers en warm in de toonbank leggen. “Daarmee gaan de grote industriële bakkerijen én de supermarkten de kleine warme bakkers op de knieën krijgen.”
De taxichauffeur die ons oppikt, bakt geen warme of zoete broodjes. Ik zeg u, het wordt oorlog, a fuckin’ cold blooded war. We zeggen hem dat we liefst geen oorlog wensen, Europa heeft al teveel oorlogsmiserie gehad. Doen jullie niet mee? Okay, ga dan maar uit de weg! Laat ons het maar aflappen! It’s us against them! Die klootzakken van kapers wisten niet wat ze deden, they woke up The Sleeping Giant!
Het is woensdagavond, burgemeester Giuliani van New York heeft zesduizend body bags besteld en de Belgische groep houdt crisisvergadering onder de palmbomen van het zwembad. Griet, onze reisleidster-met-lange-ij zoals ze zelf zegt, heeft de voorbije twee dagen in een telefoontoestel gelogeerd en zal de groep nu gaan vertellen of we morgenvroeg (donderdagmorgen) uit Vegas weg kunnen zoals gepland. Ze begint met goedenavond allemaal voor de mensen die nog vinden dat dit een goeden avond is, en dat één ding vast staat, namelijk dat we morgen niét wegkunnen. “Als alles normaal verloopt, en ik zeg wel ALS, dan zullen er zondag dertig mensen kunnen vertrekken en maandag vijftig”. Drie dagen erbij, vier dagen erbij, het is veel, maar het wordt geaccepteerd, we zijn nog bij de gelukkigen, voor ‘t zelfde geld zaten we in die vliegers en lagen we tegen de korst.
Anderzijds gaat dit extra-verblijf geld kosten - 9000 of 12.000 fr (220 à 300 euro) per kamer naargelang je tot zondag of tot maandag blijft- en het is geld dat door geen enkele reisverzekering wordt gedekt ”omdat terrorisme als een geval van heirkracht wordt beschouwd”.
Griet raadt aan om de kamers met meerderen te delen, en zo deel ik nu een kamer met Gerry Roy, bakker te Boorsem (sinds 1897!) We zijn allebei slechte slapers en geharde nachtelijke nieuwskijkers, dus dat treft.
Op televisie zie ik voor het eerst in zesendertig uren een beeld uit het buitenland. Een Britse correspondente van Fox TV houdt een Britse krant naar de camera die zegt dat in New York ook honderden Britten zijn omgekomen. Het buitenland ligt hier letterlijk buiten het land, je komt er zo goed als niks over te weten. Voor president Bush is het trouwens een uitgemaakte zaak: “We have the support of all the world leaders, of all the governments in the free world!”
Tearjerker
Donderdag 13 september - Dit is de ochtend dat een bewogen en lipbijtende Bush zijn “oorlogsverklaring” aflegt door te zeggen dat we het uitbreken hebben meegemaakt van the first war of the 21st century. Het klinkt alsof het al in de geschiedenisboeken gedrukt staat.
En dit moet ik toch ook schrijven. Er zijn op televisie zoveel ontroerende verhalen van rescue workers, van overlevenden, of van familieleden die een geliefde verloren hebben, maar ze verschijnen aan zo’n tempo op het scherm dat alle verdriet hopeloos op elkaar gestapeld wordt en dat alle emotie eruit verdwijnt. Soms hebben de journalisten de tijd genomen om een portretje te maken bij de mensen thuis, maar in die interviews wordt dan weer zo schaamteloos naar emoties gehengeld, zo doortrapt naar tranen gezocht dat ik zelf makkelijk mijn tranen kan bedwingen. Ik ben nochtans een softe meehuiler met tranen op tv, maar dit is tearjerkers united, ik word er niet goed van.
Om tien uur vergaderen de Belgen bij het zwembad van het hotel. Rond de blauwe pool blaken de palmbomen, een enkele zwemmer drijft lui door de zon, en Griet deelt nu definitief mee dat er pas op zondag en maandag vertrokken wordt. In mijn hoofd welt het refrein En we gaan nog niet naar huis, wat in zulke omstandigheden wel eens wordt aangeheven, maar de gezichten staan iets te strak gespannen voor deze ironie.
Going home
Wij moeten noodgedwongen pleisteren in het hotel, tegelijk zijn er duizenden die uit Las Vegas proberen weg te geraken met àlle middelen, de vliegtuigen in heel de VS staan nog steeds aan de grond. Met de trein is het zeker niet te proberen. Vanmorgen is een Amtrak-passagierstrein bij de grens met Utah tegen een goederentrein gecrasht en alle spoorverkeer naar het oosten is opgeschort.
Ook auto’s huren is zo goed als uitgesloten, de grote verhuurfirma’s zijn uitverkocht, en sommige kleinere verhuurders vragen nu al woekerprijzen. Een gevolg is dat aan taxichauffeurs gevraagd wordt om lange afstanden te maken, ze krijgen bestemmingen als San Diego en Seattle, plaatsen die op honderden mijlen afstand van Vegas gelegen zijn en waarvoor 1200-1300 $ moet betaald worden. “Gisteren wilde iemand naar New Jersey rijden," vertelt een plaatselijke taxichauffeur, "dat is een rit van 4000 km, de man had er 2000 dollar voor over, dat is tienmaal de prijs van het vliegtuigticket, maar mijn baas weigerde, hij vond het te weinig”.
Onze taxichauffeur heeft vanmorgen ook twee zakenlui naar de Nissan-cardealer gebracht, ze wilden weg, en ze hebben gewoon een nieuwe Nissan gekocht. Er zijn zelfs grote bedrijven die dure SUV's kopen voor hun gestrande kaderleden, people are desperate to get home. En hoe is het met de Greyhound-bussen? Aan dat busstation is het stampede, zegt hij, ‘t is aanschuiven voor bussen die wel stoppen, maar die allemaal stampvol blijken te zitten.
Aan het Greyhound-station brandt de zon met achtendertig graden. De motoren van de bussen draaien zonder ophouden, de wind is even bloedheet als het asfalt. Het gebouw zelf is omsingeld door een lange rij van wachtenden, naar schatting zo’n honderdvijftig passagiers. Binnen staan, liggen en zitten er nog eens tweehonderd. George, een zestiger met een gedistingeerde handbagage was op weg van Los Angeles naar Atlanta toen zijn vliegtuig dinsdag gedwongen werd om in Las Vegas te landen. Hij heeft gisteren twaalf uur staan wachten op een busticket en toen de bus dan eindelijk kwam, waren er maar vijf plaatsen voor de honderdvijftig wachtenden. Na een nachtje slapen staat hij hier voor zijn tweede poging.
In dezelfde hitte staan Lane en Susan te wachten op een biljet naar Portland, Oregon. Ze hebben een vliegtuigticket, maar Susan wil onder geen beding nog in een vliegtuig, no way, ik wacht nog liever drie dagen in de hitte.
Aan de overzijde van de busterminal heeft een man een ouwe Chevrolet geparkeerd met op de voorruit in grote witte letters, Get Back Home – 1000 $. Een kwartier later is de wagen al verkocht.
De vorige taxichauffeur dacht nog dat Amerika de tragedie enigszins aan zichzelf te danken had “door zijn volgzame houding tegenover Israel en de joodse lobby", maar chauffeur Brian heeft lak aan politiek. Just nuke ‘em, zegt hij, de atoombom erop en we praten er niet meer over. Dat er dan toch onschuldigen vallen in Afghanistan? "Okay, dan zullen we daar in die zandhopen eerst wat strooibriefjes gooien, dat ze als de bliksem hun land moeten verlaten want dat er binnen een paar dagen geen land meer gaat zijn! Gewoon met de botte laars erin, dat helpt. Zoals in Hirosjima, dat hielp toch ook?! Je kan niet blijven praten en onderhandelen. Stel dat de Amerikanen met Hitler waren blijven onderhandelen, waar hadden jullie dan gestaan in Europa?!"
What a wonderful world!
Vrijdag 14 september Op televisie vraagt Mohamed Ali (aka Cassius Clay) om ‘niet alle moslims over één kam te scheren’. In Texas is een moskee beschoten, in Chicago hebben driehonderd woedende betogers een mars op een moskee gehouden. De tv-stations zijn intussen aan een reeks count your blessings begonnen, met name overlevenden die als bij toeval aan de dood zijn ontsnapt. Een wekker die te laat afliep, een metro die vertraging had, een vlucht die gemist werd, al die kleine tournures hebben sommigen het leven gered. Zo was de Australische topzwemmer Ian Thorpe als toerist onderweg naar het WTC maar omdat hij zijn camera vergeten was en teruggelopen was naar zijn hotel, is hij niet bij de slachtoffers. En dan is er nog de firma die een jonge bediende op maandag ontsloeg en haar botweg vertelde dat ze dinsdag al niet meer naar kantoor moest komen. Een kantoor in het World Trade Center.
In Washington begint intussen de Nationale Gebedsdienst met alle regeringsleden en dignitarissen, deze vrijdag is uitgeroepen tot dag van rouw en ingetogenheid. America cries, America weeps, zo heet het, maar dat is alvast niet doorgedrongen tot in het casino van ons hotel. Daar wordt op hetzelfde ogenblik als de gebedsdienst een jackpot-tornooi gehouden, het is een gekrijs en geroep op de tonen van Twist and Shout, er wordt met volle vuist op de toetsen getimmerd, highest score wins. Dat Amerika een land van contrasten is, is nu te zachtjes uitgedrukt. Amerika is een groot land maar ook een klein kind.
Op de boulevards beginnen meer Stars en Stripes te verschijnen. Als vlag halfstok, als vaantje op de limousine, als strikje op het revers, en als sticker op de auto. De gigantische elektronische billboards langs de Strip wisselen intussen het God Bless America af met One Nation Under God. En met Get Your Tickets For The Righteous Brothers.
Wij zijn verbaasd over dat godsvruchtige patriotisme en tegelijk over de democratische cultuur in dit land. In de Bellagio, één van de sjiekste hotel-casino’s van Las Vegas, lopen ze op hetzelfde marmer: de blanke en de zwarte, de fijne lui en de lieden met een werkmansloon, de glitter-décolleté en de jeans met bouwvakkers-bilspleet, ik zie het in Knokke nog niet gebeuren.
Casinobezoekers arriveren met de taxi, aan de draaideur wordt gegroet en gelachen en gekust en weer is het nauwelijks voor te stellen dat in New York de oorlog is ingeslagen. De pianist tilt zijn zwaluwstaart op, zet zich aan de glimmende vleugel en daar gaat al het eerste muzakje, het is Louis Armstrong … and I think to myself what a wonderful world!! Het zou blinde beroepsmisvorming kunnen zijn.
De kakkerlakken-theorie
In de bus naar het hotel is het weer raak, weer zo’n tiep die vanop de laatste bank declameert dat “we” gaan winnen, en dat de motherfuckers nog voor Kerstmis onder de grond zullen steken. Niet dat het hem op één goedkeurende blik van de andere passagiers komt te staan, ik merk ook bij de Amerikanen veel voorbehoud over het beginnen van een oorlog. De laatste twee dagen heb ik aan dit stuk zitten schrijven in de universiteit en in die middens heb ik nog niet één Amerikaans vaantje opgemerkt. De meeste studenten hebben vooral schrik voor een herinvoering van de dienstplicht en voor een nieuwe sfeer van achterdocht en koude oorlog in dit land.
De president heeft het niet over die ouwe kouwe oorlog. Hij heeft het op alle zenders over a new kind of war. Dat hier een loze Golfoorlog en een verloren Vietnamoorlog is geweest, dat komt op geen enkele omroep ter sprake. Wel dat de megawinkelketen Wal-Mart op drie dagen tijd zo’n 500.000 Amerikaanse vlaggen heeft verkocht.
Zaterdag 15 september - Dit weekend zijn - voor het eerst sinds D-day 1944 - haast alle football- en baseballwedstrijden afgelast. Deels uit piëteit deels omdat men aanslagen vreest in de grote stadions. We krijgen beelden te zien van een training in Los Angeles die begonnen wordt met een gebed van de trainer. De potige spelers knielen op het speelveld, nemen hun pet af en houden mekaars hand vast. De coach: "Oh Lord, zegen deze spelers waarop de club altijd heeft gerekend en waarop het land nu ook wil rekenen. Jongens, bereid jullie voor op de dienstplicht, be prepared!"
Op Fox News is er een interview met een generaal van de landmacht. Wat het terrorisme betreft, is er volgens hem sprake van de kakkerlakkentheorie (cockroach-theory): zelfs al dood je d’r een, dan nog weet je dat vele anderen verborgen blijven. Om "ons land naar de overwinning te leiden” wil de generaal dat de Amerikanen een mind switch maken, “we zijn niet alleen burgers, we are all soldiers!’ En als zich nog eens zo’n kaping voordoet, dan moeten alle passagiers als één man die lafaards aanvallen. Wat de generaal doet besluiten dat de Amerikanen ‘ontegensprekelijk harder zullen moeten worden”. Het is dezelfde ochtend dat ook de taal van de president nog harder is geworden. In een radio-interview zegt hij: we will smoke them out of their holes, we will make them run.
De smoor van New York
De bakkers worstelen intussen met het thuisfront. Sommigen hadden al twee dagen geleden weer in hun winkel moeten staan, daar hangt nu een briefje Gesloten wegens omstandigheden. Die omstandigheden zullen ze natuurlijk omstandig moeten uitleggen zo gauw ze terug zijn. Gerry ziet het al gebeuren: "In zo’n dorp moet je dat allemaal honderden keren opnieuw vertellen; ik ga zelfs klanten krijgen die bij mij nooit over de vloer komen, maar die nu twee pistoleekes komen halen om mijn verhaal te horen.” En dat de klanten zo goedgelovig zijn : “Als ik zeg dat wij daar vastzaten omdat in het hotel alle ramen en deuren met planken waren afgeklopt, dan gelooft 80% van de klanten dat. Als ik zeg dat wij tot in Las Vegas die smoor van New York zagen hangen, dan zijn ze daar ook mee weg!”
Gerry zit wel hard te piekeren over zijn broodronde (honderd klanten!) die zijn zus noodgedwongen moet overnemen. Bellen is veel te duur. Faxen heeft hij nooit gedaan. Ik zeg dat ik het op een fax zal zetten en vanuit de hotellobby zal versturen. Dat moet lukken. Hij heeft heel die ronde in zijn hoofd, hij weet wie er wit of grijs brood, gewone pistolets of tijgerkes moet hebben, en wie er gewoonlijk een vlaai bestelt voor zondag. Liggend op zijn bed volgt hij in gedachten zijn ronde en zo dicteert hij mij. Ik rijd nu mee langs een wit huis met een schuin dak, een huis met een brievenbus in de vorm van een ton, soms een naam "bij Maria", bij "Eddy", hij kent al die bewoners en hun woningen, maar hij kent geen huisnummers. En zo vertrekt er en vanuit een continent in Derde-Wereldoorlog-crisis een fax naar de Limburgse Maaskant met een lange bestelling groot wit gesneden, rozijnenbrood en kruimelkesvlaai. Veel kleiner kan de wereld niet zijn.
Voor Johan en zijn vrouw is het een moeilijk weekend. Ze missen het 40 jaar huwelijksjubileum van de (schoon)ouders, het trouwfeest van hun naaste buurman én ook… Lommel-SK Lokeren. Hij is helemaal aangedaan. Ik heb zojuist onze twee kinderen van 15 en 18 opgebeld die alleen thuis zijn. Tedju jong, ik hoorde die stem van de jongste en mijn keel zat dicht, ik kon niks meer zeggen, mijn gemoed schoot vol.
‘s Avonds flaneren we met een tiental bakkers door downtown Vegas, langs casino’s als Golden Nugget en Horseshoe. Er schuifelen opvallend veel pasgetrouwde paartjes tussen de roulettetafels. Ze laten zich fotograferen bij goudklompen, Ierse klavertjes, en retro slot machines, kortom bij alles wat antiek is en wat maar enigszins geluk kan brengen. De croupier zegt dat er inderdaad véél huwelijken geweest zijn in de wedding chapels van Vegas, “ vooral jonge militairen die nog snel willen trouwen voor ze worden opgeroepen voor de oorlog.”
Pijl en boog
Zondag 16 september Reisleidster Griet - die de laatste dagen "amper haar bed heeft gezien" - weet intussen te melden dat de eerste groep die vanmorgen uit het hotel vertrokken is, ook effectief op weg is naar België. Dat zorgt voor applaus. De groep had wel urenlang moeten aanschuiven bij de check-in en ze had heel wat kalmeerpillekes mogen uitdelen. Er wordt nu volop gefantaseerd over de terugkeer naar België, ik zal blij zijn als ik mijn voordeur zie, ik ga de klink kussen, en ik! Ik ga in Zaventem de grond kussen just gelijk de paus! Het is bijna 100% gemeend. Griet zegt nog maar eens dat we “geen wapens” mogen dragen als we morgen bij de check-in staan, “dus geen Zwitserse messen, scharen of nagelknipperkes." Ook paraplu's, flesopeners en briefopeners blijken nu wapens te zijn. "Als ze die vinden in de handbagage of in de koffer, dan worden ze in beslag genomen." Griet heeft zelf gezien hoe een busje haarlak en twee wandelstokken in Las Vegas moesten achterblijven. Peter jankt, amai, ik heb zjust een pijl en boog voor mijn klein mannen gekocht.
Er wordt nog wat naverteld over de twee voorbije dagen die hoe dan ook aangenaam zijn verlopen, nu hebben we toch een schoon verlof van vijf in plaats van twee dagen gehad. Het grootste deel van de groep heeft uitstappen gemaakt naar een zijtakske van de Grand Canyon en naar Death Valley. Er is met gehuurde Harley’s naar de Hooverdam gereden en er is met cabrio's over de Strip gecruiset. Eén koppel heeft zelfs 1300 dollar (61.000 fr) gewonnen op de jackpot, kortom, niks dan geluk bij ongeluk. Tenzij dan die ene brave bakker die aan een taxichauffeur 100 dollar heeft gegeven in de overtuiging dat het een briefke van 10 dollar was, nondedoeme jong, die groen briefkes trekken allemaal opeen.
Ook Jef heeft gisteren een werkelijk formidabele schonen avond beleefd met een optreden van Paul Anka. Al de liekes van de botsautookes, al de jeugdherinneringen van vroeger waren teruggekomen, en dat voor zestig dollar, twee consommaties inbegrepen.
Nooit meer Amerika
Maandag 17 september Kwart voor drie opgestaan, laatste keer tv gekeken. NBC meldt dat Bush een “officieus” gesprek heeft gehad met senator Hilary Clinton. Op de vraag of hij raketten ging afvuren op mogelijke schuilplaatsen van Bin Laden zou hij gezegd hebben: “Ik ga geen miljoenenraket afschieten op een tien-dollar-tent die naast het stomme achterste van een kameel staat opgesteld.”
In de hall weet Griet intussen te melden dat de “groep van zondag veilig en wel in België is aangekomen”. Op de bus naar het vliegveld heerst dan ook lichte uitgelatenheid, vooruit chauffeurke, full speed naar Belgium! De gevreesde check-in neemt twee uren in beslag: meer dan de helft van alle passagiers moet de koffer volledig uitladen, maar o wonder, Peter mag zijn souvenir-pijl-en-boog behouden.
Op het vliegtuig naar Atlanta zit ik naast een gepensioneerde legerofficier die enkele jaren voor de NATO in België heeft gewerkt. Ik vraag hem welke oorlog ons te wachten staat en hij denkt dat Bush binnen twee weken een straffe militaire operatie zal uitvoeren om het publiek te paaien maar dat het nadien een stille oorlog wordt op afgelegen plaatsen. Een “vuile oorlog” ook, “het zullen kleine moordcommando’s zijn die liquidaties gaan uitvoeren”.
En dan is het dinsdagmorgen als we in Zaventem aankomen, het zijn met de reis inbegrepen geen vier maar acht dagen Las Vegas geworden, de bagage wordt van de band genomen, de bakkers geven organisator Luc een hand (Lucske, volgend jaar gene Las Vegas hé, twee dagen Silver Lake in Mol zijn ook goed!) en dan is het avontuur voorbij. Voor velen is het ineens ook “nooit meer naar Amerika”, nee, jongen, laat mij maar in mijn huizeke tussen de mastenbossen, daar is het stil en kan ik de eekhoornkes zien, ik wil voorlopig nergens meer naartoe.
Het is halfnegen. Belgische tijd.
Deel 2: Mohammed Atta, de stedenbouwkundige die architect van de aanslagen werd
Katrina (2): de boswachters als redders van New Orleans
Waveland, Mississippi. Het kustplaatsje (7000 inwoners) blijkt met zijn naam het onheil van de zee te hebben afgeroepen: negentig procent van de huizen is geheel of gedeeltelijk verwoest en van de 100 vermiste inwoners zijn er 50 geborgen. Waveland is officieus uitgeroepen tot Ground Zero van de orkaan Katrina. De burgemeester zelf spreekt over een "tsunami" nadat golven van tien tot vijftien meter hoog de huizen hebben overspoeld.
Op vier kilometer van Waveland staan tientallen auto's dwaas langs de weg geparkeerd. Ze staan schuin omhoog tegen het talud, steken met de achterwielen in de gracht of hebben zich met een deuk tussen de bomen geparkeerd. Alle koetswerken en ramen zien grijs, de wagens zijn door de vloedgolven meegesleurd en hier gestrand nadat de zee zich terugtrok. Nog een hoge berm is de spoorbaan waar de Amtrak van Los Angeles naar Orlando (Florida) passeert: daar liggen de restanten van vier huizen op de rails alsof ze uit een helicopter zijn gedropt en uit elkaar zijn gespat.
Een kleine honderd meter verder zit het gezin Vezzoso in klapstoelen voor een kampeertent. "Wat vind je van onze airco?" openen ze de conversatie nu hun huis is weggewaaid en ze in de buitenlucht de nacht doorbrengen. Ze wijzen op de spoorweg en het eerste puntdak, "dat is onze zolder!" En dat er vreemde dingen zijn gebeurd, zie naar de kristallen vaas en de glazen kandelaars die ze hebben teruggevonden, "ons huis is kapot en toch zijn die delicate stukken glaswerk gespaard gebleven!" Of kijk naar het dak van de buren: "Dat is niet hùn dak! Hun dak ligt in het bos; het dak dat er nu op ligt, dat is van een andere straat komen aanwaaien, tweehonderd meter ver!"
Jeannis Vezzoso gaat kijken of haar zoon "al iets gevonden heeft op zolder", we lopen mee naar de rails, in het duister onder de spanten probeert hij nog iets van waarde uit de kapotte planken te sleuren. Het eerste dat hij vindt is een babypop-die-pipi-kan-doen en waarlijk, twee weken na de storm drupt het plasje op de spoorstaven, maar die pop "is niet van ons". Wel vindt hij het Mardi-Graskostuum van zijn pa ("toch 2000 dollar waard") en een stuk van de keukenmuur ("jullie kruidenrek hangt er nog aan"). Jeannis vraagt of hij geen witte doos ziet, dat is het belangrijkste stuk, daarin zit een kerststal uit het Heilig Land, de figuren zijn uit olijfhout gesneden, you know, zoals in de Hof van Olijven! Ik moet me inprenten dat dit waar gebeurt, dat ik 8000 km tot hier ben gevlogen en dat ik nu op een mijlenlange Amerikaanse spoorweg sta waar iemand in de gloeiende zon naar zijn kerststal zoekt onder het weggewaaide dak van zijn huis. Tien minuten later een schreeuw, I've found it! Jeannis is niet meer in staat de doos open te maken, ze valt snikkend voorover op het dak.
Het was the mother of all storms zegt haar man en hij vraagt zich af wat FEMA (het federaal agentschap voor noodhulp,jh) voor hen kan doen nu ze dakloos zijn: "Als we ze bellen, krijgen we de bezettoon of begint er een bandje te lopen dat ons naar hun website verwijst, maar niemand heeft hier stroom in huis!"
Twee straten verder past een man zijn ijzeren tuinhek opnieuw in de scharnieren, maar zijn huis zelf reikt amper één meter hoog. Alleen de fundamenten nog. En plots is het tastbaar hoe al die huizen hier op hun einde hebben staan wachten. Met gesloten deuren, met planken voor de ramen, en met binnenin dat hele stilleven aan bezittingen waarvoor jaren is gewerkt en gespaard en afbetaald: van de zetels en de tv tot de koelkast en de keuken, dat hele bestaan en op een halve dag kwam er een einde aan. Eerst striemde de zee alle luiken en deuren stuk en dan zoog de orkaanwind als een stofzuiger de meubels naar buiten. Gone with the wind. (Volgens Newsweek had Katrina de energie "van een atoombom van 10 megaton die elke twintig minuten explodeerde",jh).
Schietijzer
Slapen zou vanavond geen probleem mogen zijn want via via hebben we een logeeradres in de buurt van Waveland. De wegbeschrijving is veelzeggend: afrit 24 nemen op de Interstate ("let op, bord is weggewaaid") en dan de eerste weg rechts ("straatbord is weggevlogen") en "daar waar je een omheining ziet met een poort die aan stukken is, dààr is het!" En voor het geval we twijfelen, "op de oprit staat een beschadigde Yukon SUV en een Honda SUV met een boom op de voorruit." De bewoners J. en M. (we mogen alleen hun initialen noemen) kunnen niet verwittigd worden, dus die kunnen "misschien een beetje achterdochtig zijn tegenover vreemdelingen als jullie."
Die laatste waarschuwing is niet overbodig. Om te beginnen staan er zéven blaffende honden bij de oprit waardoor we het huis stapvoets rijdend moeten naderen. En net als we bij de garage zijn en een vrouw roepend vraagt wie we zijn, horen we achter ons een zware pick up: J. komt thuis! En hij duwt zijn vrouw zowat naar binnen, "wie zijn die gasten die jij zomaar binnen laat! En ik had je toch gezégd, altijd de revolver dragen!" Om erger te voorkomen, laat ik snel de mails zien waaruit blijkt dat ik al in België contact had met een vriend van hen. Die heeft hen willen bereiken in verband met onze komst, maar omdat de telefoon nog altijd out is, is dat niet gelukt. J. verontschuldigt zich: "Sorry dat ik zo bot was, maar ons leven is niet meer hetzelfde. Iedereen kan hier nu proberen in te breken, want niemand kan nog de politie bellen. We zijn dus op zelfverdediging aangewezen, them days of the Wild West are back again!"
J. heeft zijn revolver intussen losjes om de schouder hangen, iets waar we verder "niet op moeten letten", maar zo'n Smith & Wesson .38 blijft wel een schietijzer natuurlijk, zelfs al praten we nu over koffie en donuts. J. en M. hebben in Bay St Louis hun woonhuis verloren, maar hier in de bossen is J. een houten huis aan het bouwen dat door geen enkele orkaan kapot te krijgen is. Zijn recept: een binnenbepleistering met thermoplastische hardschuim op basis van polyurethaan. En of ik dat zo op willen schijven want J. is schrijnwerker en hij wil straks van die onverwoestbare huizen gaan bouwen in heel Mississippi, "én in België" stoot hij ons aan.
We drinken koffie in de poort van het timmeratelier, Lightnin' Hopkins schraapt door de avondlucht en zo neemt ook J. de gitaar bij de hals. De dag na de storm moest hij de blues kwijt en heeft hij een song geschreven, Hey, hey Katrina, you were comin' after us, but we survived. En om elf uur 's avonds klopt er een klein hart in de ruwe bast van J. En hij vertelt over hun kinderen die nu elders logeren en die hij in geen dagen gezien heeft. En over zijn vriend Charles die de storm heeft overleefd "liggend in een boot die aan de trekhaak van een auto hing". En over de eerste dagen na de storm, dat hij twee keer dacht dat er een vogelverschrikker in de bomen hing en dat het elke keer een huisvader bleek te zijn die zich aan een touw had geknoopt, "en als je dan zelf met een huis zit, dat schuin op zijn fundamenten staat en dat stinkt naar rot en schimmel, dan gaat zo'n hangende man niet snel uit je gedachten". Hij moet op zijn lip bijten. M. legt een arm om zijn schouder en ook in deze avond sjirpen de krekels alsof er niets gebeurd is.
's Nachts is er van nachtrust weinig sprake in onze tent naast hun huis. Niet dat we hard liggen op de bodem, maar het zijn de honden die zeshonderd keren geblaft hebben naar elke rat, muis en egel. Eén brutale hond steekt om vier uur ook zijn kop dóór de rits, en maar blaffen alsof wij dieven zijn, stom beest! af! Het blaffen is zo hevig dat J. met een grote zaklamp aan het raam verschijnt, twee keer gaat hij zelfs met een geweer over het erf om te checken of er geen plunderaars zijn.
Vandaag is het zondag én elf september. Om half acht nemen we afscheid van M. en rijden we naar de shopping plaza op de grens van Waveland en Bay St Louis. De supermarkten zelf zijn voor onbepaalde tijd gesloten, de hamburger- en pizzahutten hebben halfopen keukens waar het glas onder de voeten knarst en het frituurvet op de muren is gespat. Op de parking is een groot opvangcentrum van FEMA . Er is een gaarkeuken en een Rode Kruispost, er is een tent voor "toekomstige huisbemiddeling" met lange wachtrijen, en verder is er een slagveld van paletten en kartonnen dozen waar de overlevenden gratis voedsel, kleren, speelgoed, boeken en zelfs video's kunnen meenemen. Twee meisjes van tien en twaalf passen mekaar witte sandaaltjes aan, "can we have these, mama? - Sure you can! The price is allright."
Ik tel negen families die met hun ampele bezittingen al elf dagen op het asfalt kamperen, ze wonen onder een blauw zeil en ze vragen zich af "wanneer FEMA voor grotere tenten of noodtrailers gaat zorgen". Zoals ze hier naast de highway hun flapperend kampement hebben opgeslagen doen ze denken aan de migrant camps in The Grapes of Wrath, ook die ontheemden van de jaren dertig waren huis en werk verloren.
Op het andere eind van de plaza is een bevoorradingspost voor hulpverleners. Daar gaat J. grote zakken koelijs ophalen. Al vanaf Dag Twee is hij als vrijwilliger met een ijsronde begonnen en nu levert hij aan tientallen huishoudens per dag, "ze zijn mij The Ice Man gaan noemen". We rijden een ronde mee, J. claxonneert huis voor huis en moeders komen aangelopen om de zakken naar binnen te dragen. Het leveren gaat in hoog tempo, J. slooft zich uit, en met een reden: "Terwijl ik anderen help, denk ik niet aan mijn eigen problemen. Ons huis staat hier drie straten verder te beschimmelen, en ik kan het gewoon niet aanzien, ik krijg het amper over mijn hart om daar vijf minuten binnen te zijn." Onze wegen scheiden zich, we wuiven, hij steekt zijn vingers in een V.
Aan de grote stenen kerk van Our Lady of the Gulf (in Bay St Louis) begint de zondagmis in openlucht omdat de zee door alle beuken is gespoeld en de kerkbanken en het altaar op één hoop heeft geveegd. De stormvloed is ook met grote kracht onder de vloer gedrongen en heeft het zware plankier opgestuwd tot het barstte. De pastoor heft het eerste lied aan, "Here I am, Lord", en dat wordt gezongen met een ontroerende overtuiging. Dat men er nog is, dat men nog in leven is. Honderd meter achter de kerkgangers is de lichtblauwe oceaan, ze rolt met zachte plofjes tegen het verhakkelde strand.
We nemen de snelweg naar Louisiana en New Orleans en passeren Slidell, het stadje waar honderdduizend vissen uit de zee werden teruggevonden in wijken die zes kilometer van de kust lagen. Ook hier kamperen nog families op winkelparkings, sommige "wonen" in de drive-in vakken van een car wash om zo gespaard te blijven van de onbarmhartige zon.
Via highway 11 rijden we kilometers langs de bayou, langs waterplassen met zompig riet en moerassen met verschaalde bomen. Een enkel straatdorp is er nog, maar geen mens is er te zien. Er is alleen de stilte van een gescheurde golfplaat die kriept in de wind. We zien een wonderlijk klein kasteel dat nog overeind staat, het is wit en rond als in een Disney-tekenfilm, met kantelen, een ophaalbrug en een vrolijke wimpel in de top. Maar alles eromheen is een kaartenhuis, de huizen zijn ingestort, scheef geblazen, of van het land in het water geduwd.
Langs het noordoosten rijden we de stad in. De wijken zijn troosteloos verlaten, de straten uitgestorven, une ville morte. Bij honderden huizen staan auto's geparkeerd, maar er is niemand meer om ermee te rijden. De enige menselijke aanwezigheid langs de straten zijn patrouilles van het leger en de National Guard, aan een checkpoint houden ze ons tegen, maar met de perskaart mogen we dieper de stad in. Dat is letterlijk te nemen, want driehonderd meter verder kunnen we niet vérder, de invalsweg verdrinkt in het water.
Uit de waterweg komt een bootje gevaren dat op de middenberm aanlegt. De man en vrouw hebben drie honden aan boord, ze werken voor de organisatie Pets in Peril en in opdracht van de eigenaars halen ze honden en katten uit de geëvacueerde huizen. In drie dagen hebben ze vijftig dieren teruggevonden, maar er "blijven er nog een paar tienduizend achter in de stad. Sommige zitten opgesloten in huizen of hokken, anderen lopen verwilderd rond over straat. De katten zijn de beste overlevers, die brengen we naar een droge plek en die redden zich wel. Honden blijven bij het huis op hun baasje wachten, die zijn veel kwetsbaarder omdat ze zo afhankelijk zijn. De honden die we vinden zijn vel over been en hebben last van uitdroging." De organisatie heeft een "verpleegster van mensen" bij zich om medische verzorging toe te dienen. Eén van de vrijwilligers wijst naar een Duitse scheper, "zwaar getraumatiseerd, dat merk je aan de afhangende schoft en de loslatende vacht". De 'dierenredders' worden gedoogd door leger en politie, maar naar de letter is het streng verboden om dieren weg te halen uit de overstroomde wijken.
Zelfmoord
Via een omweg geraken we op de Interstate die met bruggen boven het centrum gaat. Aan de grote tweesprong tussen het Business District en de weg naar Baton Rouge, is op de vijf rijstroken geen personenwagen te zien. Daar waar elke dag tienduizenden auto's voorbij komen, zijn alleen nog legervoertuigen te zien en hun inzittenden hebben één duidelijke opdracht gekregen: neem zoveel plaatjes voor thuis als mogelijk. Een zwarte politieman stapt uit zonder camera en aan de vangrail gaat hij kijken hoe het met zijn buurtschap Gentilly gesteld is. Die staat nog helemaal onder water, er ronken zelfs nog bootjes rond op zoek naar lijken. Ben Green (39) wijst op de daken waar de roofingtegels weggerukt zijn, "dat is van de rooftoppers, de mensen die op hun dak zijn moeten kruipen, en die tegels hebben losgescheurd om meer grip te hebben op het dak." Hij zegt dat dit deel van de wijk arm was: "Hier konden velen zich niet uit de voeten maken omdat ze geen auto hadden (ca. 50.000 gezinnen in N.O. heeft geen auto,jh ) en als ze een auto hadden, dan hadden ze niet de veertig dollar voor benzine om ver genoeg van New Orleans te geraken" Zijn moeder had een auto en hij is haar zondag gaan smeken om te vertrekken, "het was pas toen ik begon te huilen, dat ze de ernst inzag en dat ze achter het stuur is gekropen. Ik had er hartzeer van, ze is vijfenzeventig, man, ze had in geen jaren achter dat stuur gezeten!" Hij is dag en nacht blijven doorwerken op het politiebureau, eerst kwam de storm, toen braken de dijken, en dan viel alle communicatie uit. "Dat is erg als je je gezin niet kan bellen om te vragen of ze safe zijn. Zo zijn ook die zelfmoorden kunnen gebeuren. Je had agenten en brandweerlui die in hun wijk als redders werden ingezet en die in hun eigen huis vrouw en kinderen verdronken vonden. Zo zijn er twee collega’s die uit pure wanhoop het dienstwapen tegen de kop hebben gezet."
En ja, die plunderaars, "dat was beschamend dat er zoveel zwarten bij waren. Maar dat de mensen hier in de wijk ook beroofd zijn van hun job als trucker en caissière, daarover heb ik op Fox en CNN helemaal niks gehoord!"
We zetten de weg verder over enkele snelwegbruggen waar mensen vier dagen op hulp hebben zitten wachten. De snelweg zelf is opgeruimd, maar langs de afritten ligt nog een sliert kleren en lege waterflesjes. Een afrit bij de Superdome steekt nog geheel onder water, het is geen water maar een pisgele vloeistof, in een krant omschreven als "a toxic gumbo van miljoenen liters olie, benzine, rioolwater, gier, krengen, antivries en schoonmaakdetergenten". Drie soldaten scheuren met hun quads door het opspattende nat, het machinegeweer op de rug.
Onder een snelwegbrug en licht weggedoken achter het stuur van zijn pick up truck zit Charles Daniels (63), één van de blijvers, één van de verstekelingen in New Orleans. De man met de stoppelbaard en de doorlopen ogen is blij dat hij "eindelijk nog eens kan praten met iemand".
"Welcome to my hometown! Ik woon hier al vanaf mijn vijf jaar! En ik heb een appartementje een paar straten verderop, vlakbij the French Quarter, maar nu leef ik hier in mijn truck tot het water wat is weggetrokken: dan kan ik mijn appartement leeghalen en mijn gezin gaan zoeken. Zie je dit insigne? Ik ben een paratrooper, ik heb in Vietnam gezeten. Ik ben een van die zwarten met een missie, ik ben bij het leger gegaan om mijn volk en mijn land te dienen! En Vietnam heb ik overleefd en nu heb ik Katrina overleefd. Het was nochtans erg in New Orleans. Anderhalve dag heb ik met een boot rondgevaren om mensen van het dak en de zolder te halen. Man, that was rough! Je zag mensen op hun dak staan zwaaien met een t-shirt aan een borstelsteel. Je zag bejaarden van tachtig die met een ladder op hun dak waren geklommen, iets wat ze in geen dertig jaar gedaan hadden, puur uit lijfsbehoud!
En ze hebben het over de plunderaars, en ja, ik heb ze uit Brownie's Store zien buitenkomen met pakken sigaretten en drank en maar cheeren en yellen - maar ik zag ook andere dingen. Ik zag blanken, zwarten en Vietnamezen mekaar helpen, iets wat ik in geen jàren meer gezien had! Een Vietnamees reed met een opligger door de straten om mensen op te pikken en naar een droge plaats te voeren, ik stond bovenop de opligger om ze uit het water te trekken, boy, op de duur hadden we misschien wel honderd man achterop! It was wild, man! Ik heb moeders naar ons zien zwemmen met een baby onder de arm, met één hand zwemmen en met de andere hand proberen hun kindje boven water te houden! We hebben ook een hert zien zwemmen, en twintig minuten later dreef het dood en toen hebben we dat kadaver uit het water gehaald en omdat het warm was, durfden we het nog opeten. Die Vietnamees heeft zijn mes erin gezet om het te villen, we hebben hout gezocht en een vuur gemaakt en alle vlees is eerlijk verdeeld. "
Een gepantserde amfibiewagen van de Oregon National Guard komt door het water gespat. Ze hebben grote zonnebrillen en machinegeweren en steken hun hand op.
Charles: "Alle buurten zijn intussen geëvacueerd en nu zit ik hier alleen. En als ik 's avonds in mijn truck zit, alleen onder de donkere snelweg, dan denk ik wel 's aan die andere Amerikanen die met hun warme sloffen voor tv zitten met een pizza binnen handbereik, maar ik wil niet klagen, ik heb hiervoor gekozen, ik had allang weg kunnen zijn.
Mijn drie kinderen en zeven kleinkinderen zullen niet ongerust zijn over mij, ze weten dat ik een survivor ben, maar ik ben ongerust over hén, ik weet niet eens naar waar ze geëvacueerd zijn. Ik weet niet eens waar mijn vrouw is, omdat ik mensen aan het redden was. Waar zijn m’n vrouw en kinderen? In Texas? Oklahoma? Arkansas? I don't know! En dus blijf ik maar hier, op een dag zullen ze hier wel terug staan!
De eerste twaalf dagen hebben de soldaten me gerust gelaten: als Vietnamveteraan heb ik een streepje voor, ze gaven me eten en water, dus zo hield ik het wel uit. Maar gisteren kwam er een jong agentje met zijn geweer op mij af: morgen om twee uur moet je hier weg zijn, BEGREPEN! Ik zei hem dat ik iedereen gerust liet en dat hij mij ook maar gerust moest laten, maar hij wilde "GEEN commentaar "! De snotneus! Vijftien jaar voor hij met zijn gepamperde babyvel op de wereld kwam, liep ik te zweten in de jungle met twintig kilo bepakking op mijn nek, en nu komt die bleekschijter mij vertellen wat ik moet doen. Waarom behandelt hij mij als a piece of shit? (Tranen van woede) Ja, ik heb geweend en de soldaten hebben het gezien, een paratrooper die huilde. En ik huilde omdat ik in mijn leven al genoeg miserie heb meegemaakt, in mijn gezin, maar ook in het leger en in Vietnam.
Maar nog eens, ik ga niet klagen, God zorgt ervoor dat ik nog in leven ben en daar ben ik dankbaar om. Met de bijbel zijn we uit de slavernij gekomen en deze ellende zullen we ook overleven met het boek van God. En met de blues! Je mag nooit of nooit opgeven, you have to keep on goin'!"
En dan ziet hij in de goot een quarter liggen, en een dime, en het is alsof een speciaal muntfonds uit de hemel is gevallen, op twee meter slijk vinden we meer dan vier dollar in geldstukjes. Hey man, the Lord is sending us money from everywhere!
Lelijk wijf
In flinke delen van de binnenstad heeft het water de straten al verlaten, maar daarom zijn de bewoners nog niet terug. We rijden kilometers door buurten die alleen nog bedekt zijn door een vale smurrie van takken, blaren en steengruis, met op één plaats ook een boot die nu droog op de stoep ligt, het touw nog rond een verlichtingspaal. Overal lijkt het alsof de bevolking verdampt is/ zopas waren de inwoners nog in leven en nu zijn ze weg. De vuilnisbakken staan klaar voor de ophaling, bloembakken bloeien verder op de vensterbanken en aan een voordeur hangen ballonnen alsof een verjaardag nog aan de gang is.
Wat wel op ellende wijst, zijn de bruine randen op de gevels die aangeven waar het hoogwater in werkelijkheid heeft gestaan, en de huisdieren die nu godverlaten door de straten dolen. Een schichtige kat zo mager als een ellepijp, een teef met gezwollen tepels, de halsketting slepend achter zich aan, en tal van honden die hun poten op het tuinhek leggen en waarvan de ribben door de vacht steken. Eén hond slobbert van het vuile piswater, als we stoppen loopt ie bang weg, de kop gebukt, de oren plat, de lip trillend om de tanden. En omdat duizenden eigenaars nooit zullen terug komen, is er sprake van de dieren af te maken "want het zijn ziekte-overbrengers, ze zijn met bedorven voedsel, giftig water en mogelijk lijken in contact geweest."
De toeristische binnenstad van New Orleans is nog toegankelijk én aantrekkelijk maar de enigen die op Canal Street logeren zijn de tv-stations, een witte kilometer van mobilhomes, satellietwagens en opnamestudio's. Op de statige St Charles Avenue met zijn lommerrijke bomen is een winkel afgetimmerd met een bord: Plunderaars, waag u niet binnen! Ik slaap hier met een grote hond, een lelijk wijf, twee geweren en een klauwhamer! "
En dan, tien kilometer ten westen van de stad, zijn we plots uit het pad van de storm. Vier dagen en vierhonderdtachtig kilometer hebben we langs ontwrichte bomen en huizen gereden, en hier is het voorbij. Geen winkel die nog dicht is, geen verkeerslicht dat niet werkt. Het tankstation is open, de benzinepompen werken, de toiletten spoelen door, de lavabo's hebben water, en we verwonderen ons over de klanten die deze luxe zo vanzelfsprekend vinden.
Wat logies betreft, kunnen we tachtig kilometer buiten New Orleans nog steeds geen motel vinden. Eén baliebediende zegt dat "we nog vier uur zullen moeten rijden om iéts te vinden". Overal verblijven geëvacueerden. We draaien een nummer dat J. ons gaf en daar is logeren "no problem" en zo vinden we in Baton Rouge het huis van Bart en Beth, een huis met zwembad, bed én ontbijt. Wat een ongehoord comfort.
De boswachter-redders en hun bootvluchtelingen
Een goeie tien uur later staan we aan de deur van captain Brian Clark van het Louisiana Department of Wildlife and Fisheries. In de media zijn de "bos- en jachtwachters" nauwelijks aan bod gekomen, maar zij waren de éérste "overheid" die in actie schoot en alleen al in New Orleans hebben ze tienduizend mensen uit hun huizen gered. Clark was supervisor van de reddingsacties.
«Voor de storm toesloeg, hadden wij op hoger gelegen plaatsen in en rond de stad een contingent van een paar honderd vaartuigen klaar liggen. We hadden sloepen, platbodems en air boats (met grote propeller achteraan,jh). Die boten zijn geschikt voor de plassen en moerassen van de bayou, water van zestig -zeventig centimeter diep, maar ineens moesten we daarmee op stormachtig water dat drie tot vijf meter diep was! En je vaart niet tussen takken en blaren, je vaart in een stad, tussen lantaarnpalen en verkeerslichten!
Wij zaten in 9th Ward (een van de armste zwarte wijken die zwaar overstroomd was,jh) en daar was het een overrompeling, je voer naar een huis en in een oogwenk was je boot vol. Overal zag je mensen uit vensters hangen en op daken staan. En ze riepen en schreeuwden, ze zwaaiden met lakens en met zaklampen, je wist niet waar eerst naartoe. En soms had een dak slechts één gezin, maar op een rusthuis stonden ze met tientallen en op een high school met vijfhonderd op het dak!
En niet alle daken zaten nog aan een huis vast, we hebben ook mensen gered van een drijvend dak. Sommigen hadden zo al uren, sommigen de hele nacht rond gedreven, op een dak waarvan ze vreesden dat het elk moment in duigen kon vallen. Op één dak lag zelfs iemand met een meervoudige beenbreuk.
's Nachts hebben we ook doorgewerkt, maar voorzichtiger. We werkten dan met schijnwerpers zodat we niet onverhoeds tegen stroomdraden zouden botsen, want aanvankelijk zat daar nog stroom op! En ook overdag zijn we traagjes blijven varen, in dat water dreven immers planken en daken en auto's en vrachtwagens rond! Meer naar het noorden waar het water ook in begraafplaatsen was gedrongen dreven zelfs lijkkisten rond. <Humo> Mensen spraken ook van alligators in het water.
«Onzin. Geen van mijn mannen heeft er één gezien in de stad. Maar herten en slangen waren er wél!
<Humo> Waren er ‘dakzitters’ die wilden blijven?
« Ja. Ze zegden: laat mij maar, het water zal wel zakken en dan kom ik op eigen houtje naar beneden. Dat was de eerste dag, toen waren de mensen nog "relaxt" zal ik maar zeggen. Maar de volgende dag riepen ze dat ze ook weg wilden omdat ze geen eten en geen drinken hadden. Het was ook gloeiend heet op die daken, het moet zeker 40 - 45 graden zijn geweest in de blakende zon.
<Humo> Was je niet verwonderd om nog zoveel mensen aan te treffen?
«Sure! Toen we een uur bezig waren, had ik zoiets van, hey, is hier nu echt niémand die aan evacueren heeft gedacht!? Maar ja, ze hadden allemaal hun reden. Geen auto, geen geld, geen bussen van de stad, of ook: got no place to go. Velen hadden ook de vorige orkaan (Ivan) in gedachten. Toen was er ook een evacuatiebevel en toen hadden mensen er vijftien uur over gedaan om honderd km te rijden. Onderweg waren er enorme opstoppingen geweest, auto's waren zonder brandstof gevallen, motoren én mensen waren heet aangelopen, er is gevochten, en dat hebben velen nu willen vermijden...
<Humo> De dijkdoorbraken zorgden ook voor gevaarlijke stromingen in het water.
« Ja, in Ninth Ward en in het nabije St Bernard Parish zit je dicht bij de dijken en Lake Pontchartrain, en al die bressen zorgden voor gevaarlijke kolken en stromingen in het water wat het werk nog moeilijker maakte. En dan waren er de heli's die rond cirkelden om mensen op te pikken, die zorgden ook voor zware golven. Ze hebben zelfs enkele van onze boten doen kapseizen met vluchtelingen en al. Zelf zagen we een helicopter in het water crashen, die was ergens met zijn winch blijven haperen, en die bemanning hebben we ook moeten redden. Het was een pandemonium. Je had gaslekken, je had huizen die stonden te branden temidden van vier meter water! Die panden fikten als een oven want dat gas bleef dat vuur maar voeden!
<Humo> Had je de indruk dat de situatie uit de hand liep en dat je machteloos stond.
« Definitely! Maandag dacht ik: dit wordt met het uur erger. Dinsdag dacht ik: dit krijgen we nooit onder controle. En woensdag dacht ik: als we niet oppassen, gaan we er zelf aan! Het grootste probleem was de drop off. De mensen die we oppikten brachten we naar de St Claude Bridge in de overtuiging dat daar bussen en ambulances zouden komen om de mensen naar opvangcentra te brengen. Maar er kwam niks. De mensen zaten gewoon vast op die snelweg, op die vangrails en op dat asfalt. En hoe meer mensen we afzetten, hoe luider het geschreeuw werd naar water en eten. Maar wij hadden niks om uit te delen.
Het was niet om aan te zien, zieken, gehandicapten, mensen die dringend medicatie nodig hadden, lagen zomaar op de grond. En zo is de ergernis toegenomen. Dat de politie niks deed. Dat de staat niks deed. Dat de regering niks deed. En dat ze nog nooit iets gedaan hadden voor de armen en voor de zwarten. En ja, dan keren ze zich al snel tegen jou, want jij bent de dichtstbijzijnde die een uniform draagt.
Sommige mensen wilden ook terùg in de boot. Ze hadden gedacht dat hun verwanten op de brug waren, maar als daar niemand was, dan wilden ze terug naar hun buurt varen om hen te zoeken, om te zien of ze niet verdronken waren. It was hopeless, just a big mess!
<Humo> Klopt het dat er op reddingsteams geschoten is?
« Dat klopt. Het begon ermee dat al die mensen die al zesendertig uur zonder eten en drinken zaten onze trucks wilden gijzelen. Wij hadden een pont bij St Claude Bridge waar vrachtwagens kwamen om brandstof en nieuwe boten te brengen, die trucks werden omsingeld door vijfhonderd mensen die allemaal in de laadbak wilden springen, get us out of here! Ze sloegen op de ruiten, ze sprongen op de motorkap, ze zwaaiden met handguns naar de chauffeur en de andere redders, het was onhoudbaar. We zijn op de loop moeten gaan in onze boten en toen is er ook geschoten, op één van de rubberboten en op een helicopter. Die woensdag hebben we onze save & rescue op die plek stopgezet. De bedoeling was om elders een nieuw brughoofd op te zetten, maar ook die operatie heeft enkele uren stilgelegen omdat er in die wijk geschoten werd. It was bad! Toen we weer aan het werk gingen, zijn we de mensen gaan fouilleren voor ze in de boot stapten.
<Humo> Er werkte ook geen radio of gsm. Jullie waren aan het redden en jullie wisten niet of jullie eigen gezin oké was.
« Onze gezinnen waren geëvacueerd, maar we wisten absoluut niet tot waar de storm had toegeslagen, en dat knaagt in je hoofd. Je kan niet goed werken als je heel de tijd aan je familie denkt. Kwam daarbij dat ik constant in mijn district (St Bernard Parish) aan het varen was. Ik heb tientallen mensen gered die ik persoonlijk kende, ik zag mijn eigen huis onder water staan, ik zag het huis van mijn ouders onder water staan, de huizen van ooms en tantes, van vrienden en kennissen, en heel die buurt zo verzopen te zien, dat kruipt niet in je kouwe kleren. En hier zit ik nu, ik ben een huis, twee boten, een auto en een weekendbungalow kwijt. Wat ik nog bezit, is mijn gezin, mijn uniform en mijn job (brede grijns). Sure I laugh! Toen ik de vijfde keer voorbij mijn huis vaarde, heb ik ook gelachen. Why should you cry? Ik ben absoluut niet de enige die alles kwijt is. Van de honderd en tien brandweerlui in St Bernard Parish zijn er honderd hun huis kwijt! Je moet blij zijn dat je gezin nog in leven is en voor de rest... you turn the page and move on!"
De ark van Riley
Op de terugweg van New Orleans maken we nog één tussenstop in Waveland. We stappen uit bij een scheefgezakt huis met een dringend bericht op de muur: Hulp nodig! We zoeken de urne van onze overleden moeder! Twee puinstapels verder zit Riley Moore (68). Met zijn half gebit eet hij brood met worst, en of wij iets willen drinken bij dit hete weer? Een uitnodiging die we al bij meer daklozen hebben ervaren, hun huis is wég, maar daarom is de southern hospitality nog niet verdwenen. Riley wijst op de kippen die op het ingestorte dak en tussen de kapotte deurlijsten staan, "they have taken over the house! Ik slaap nu buiten in een tent." Riley en zijn vrouw hebben de storm 'uitgezeten': " Een vloed van acht meter heeft het huis gekraakt maar onze ouwe cederboom heeft als anker gediend en zo is het huis niet weggedreven. Anyway, een huis dat in het water dobbert, that's scary, de schilderijen tuimelen van de muur en de glazen vallen uit de kast! We zijn dan naar de zolder verhuisd en toen daar ook water kwam, heb ik een gat in het dak gehakt."
Samen met zijn vrouw tilde hij drie honden, een kat, vijftien konijnen en vijfendertig kippen op het dak. Riley en zijn vrouw bungelden met hun benen door het gat en hielden zich vast aan de randen: "De beesten waren zot van angst, die drukten zich plat en met hun klauwen tegen het dak. Ik was ook geweldig bang van de wind, ik dacht dat het met mij gedaan was!" De honden, de kat en de konijnen hebben het overleefd, maar vijftien kippen waaiden weg en verdronken. Op de zolder had hij ook zes puppies op een drijvende matras gezet, maar het water kwam zo hoog dat ze tegen de zoldering smakten en verdronken. Hij zet het blik cola zonder te drinken aan zijn mond: "Het verwondert me nog altijd dat ik nog leef. Ik kijk naar mijn kapot huis, en ik besef, die planken en nagels, dat had goed mijn doodskist kunnen zijn."