2020: het jaar van het lange haar (de “hippie-comeback”)
De kappers openen volgende week de deuren, en intussen zijn de wilde haardossen een vertrouwd straatbeeld geworden.
Met die lange haren zijn de ‘hippies’ terug, én ook hun denkbeelden. Een maatschappij die niet verder kan op de oude manier, een economie die in vraag wordt gesteld, en tegelijk een toegenomen aandacht voor de natuur en voor lokale voedselproductie. Dat alles is terug te vinden in dit gesprek met een oude hippie.
“Meelopen met de kiekens die elke dag in de file staan, geen denken aan!”
Humo september 1997 - ingekort en bewerkt - (c) Jan Hertoghs
Oude hippies duren het langst.
“Mijn haar is niet meer geknipt sinds 1979”
“Dit is mijn reservaat,” zegt Johan als we vanuit z'n boerderij naar het uitgestrekte weiland gaan. Daar zijn de koeien, de paarden, de varkens, de kippen, de konijnen, de duiven én de grote blauwe lucht. Meer dan tien jaar geleden is Johan met zijn vrouw en drie kinderen in deze uithoek van Brabant komen wonen nadat ze de maatschappij de rug hadden toegekeerd. “Wij wilden weg van de consumptiemaatschappij, de geldmaatschappij, de maatschappij waar je elke morgen met die andere kiekens in de file moet staan of moet meelopen om de trein van acht uur te halen.” Johan loopt liever achter zijn Brabantse paard te ploegen of zit stil in zijn atelier aan stripscenario’s te werken. Johan heeft een baard en lang haar. Johan is een hippie.
Johan: "Ik was al een hippie van mijn twaalf jaar. ik weet dat ik op tv de beelden van Woodstock zag (1969). De BRT gaf dat toen in het journaal met een air van “en nu laten we u een zotte bedoening in Amerika zien”- en ik was meteen gegrepen. Ik zag dat feest en al die vrolijke mensen en al die muziek, en ik dacht waw!, was ik nu maar een paar jaar ouder, dan zou ik daar ook staan! Dat plezier, al die kleuren, al die mensen, dat pakte mij. Dat is zo op je twaalfde, dan sta je heel onbevangen en heel verwonderd tegenover De Grote Wereld en dan kan iets een heel diepe indruk op je maken.
HUMO: Je had misschien ook oudere broers of zussen die al warm liepen voor de langharige werkschuwe levensstijl?
Johan: Integendeel. Mijn twee oudere broers waren de grootste bourgeois die je je kon voorstellen, én dat zijn ze nu nog! De invloed kwam meer vanop het college. Ik liep daar Latijn-Griekse en die kleine afdeling was altijd een buitenbeentje geweest, die acht gasten, dat waren allemaal hippies die zot waren van Jethro Tull, The Beatles, The Stones, Jefferson Airplane, Steppenwolf enzovoort. En die muziek, die rààkte je. Nu in de jaren negentig is er ook wel rock waarvan ik zeg, ja, dat is tof, maar dat raakt me veel minder. Als toen “Abbey Road” of “Let it be” uitkwam, dan kreeg je een klap met de voorhamer. Dan zat je die plaat uren te spelen op je kamer, en dan vond je die goed van de eerste tot de laatste noot. Nu nog trouwens.
In die tijd kwam ook de film Easy Rider, ik was nog maar dertien jaar, maar ik heb die toen in de cinema gezién. Andere vriendjes gingen naar de nieuwste Walt Disney , maar ik zat in de andere zaal en die film greep mij geweldig aan. Die vrijheid, die ongebondenheid, die weg die daar open ligt...Born to be wild! ja! Dat was nogal wat anders dan thuis soep eten of op school stof zitten slikken!
Als oudere scholieren gingen we drie dagen op retraite, en jongen, dan draaiden we drie dagen lang onze muziek, en dan discussieerden we tot een gat in de nacht over het bestaan van God, en over ons sociaal engagement, en al wat we gingen doen om die rotte maatschappij te verbeteren. Het opvallende was dat die dingen zich niet in de jaren zestig, maar in de jaren zeventig afspeelden; dat waren eigenlijk de sixties in België. En ‘s zaterdags gingen we dan naar de jeugdclub, pinten drinken en sigaretjes rollen en op kussens en matrassen liggen en weer maar leuteren hoe we de wereld gingen veranderen. En tussendoor dansen! Je kent dat, dansen zoals een boom met takken, armen in de lucht en maar spoken en zwaaien, Smoke on the Water!
Dat waren ook de jaren dat de pseudo-progressieve pastoors de jeugd nog probeerden te recupereren met beatmissen, met een drumstelleke en wat gitaren naast het altaar.
Intussen studeerde ik kunstgeschiedenis in Leuven en ik was volop de student die liever staakte en betoogde dan dat hij naar de les ging. We kwamen op straat tégen minister Vanden Boeynants en zijn beroepsleger, tégen de dertig miljard aan gevechtsvliegtuigen, en op ons kot hadden we allemaal een grote poster van Che Guevara hangen. Ja, toen was het nog makkelijk om radicaal tegen de maatschappij te zijn: elk weekend ging je wat zakgeld halen bij je ouders en dan kon je nadien weer een week de radicale drop out uithangen.
Back to nature
Nadat ik mijn diploma had gehaald -het ligt hier ergens bij het oud papier, nooit gebruikt!- ben ik getrouwd en zijn we in Leuven gaan wonen. Maar de dingen begonnen te veranderen. Naar het einde van de jaren zeventig kwamen we als hippies meer en meer alleen te staan. Je merkte dat aan de gesprekken met ex-klasgenoten. Als ik een klasgenoot van vroeger terugzag, begon hij na twee minuten al over zijn pree te zagen, en over zijn huis in aanbouw en en de ruzies met zijn kinderen. Dat waren de gasten die de wereld gingen veranderen van-me-kan-niet-meer! We zagen het ook in Leuven. Op de TD’s (thé dansants) werd geen lol meer gemaakt. Dat grappige, dat onnozele was weg en in de plaats kreeg je van die stomme discomuziek en van die sombere new wavers die zich elke avond stonden te begraven met hun zwarte kleren en hun zwarte zonnebrillen.
We waren toen nog met een paar “overlevers” in Leuven, een paar dinosaurussen die daar nog in hippiekleren rondliepen, maar we zijn daar weggegaan omdat het schelden op ons alsmaar heftiger werd. Vroeger werd je niet aanvaard door de oudere generatie, maar nu begonnen jonge gasten ons ook te bezien als het vuil van de straat. Vuile hippie! Smerige hippie! Onnozele jezus! Dat was graaf wat wij toen allemaal te horen kregen. En ik liep nochtans niet met kralen of haarlinten rond, ik droeg gewoon sandalen en jeans en een t-shirt, maar die baard en dat lang haar, dat wekte de afkeer op.
Dat was echt een haat tegen ons en ons ideeëngoed en toen hebben we ook foert gezegd en onze rug naar de maatschappij gekeerd. Ik spuwde toen op de maatschappij. Als ik toen in het station van Leuven stond en zag hoe de mensen zich ‘s morgens bijna lieten verpletteren tussen de deuren van de trein om er toch maar op te zitten, dan dacht ik, dit is toch geen leven meer?! Dat zijn toch geen mensen meer?! Dat zijn gebrainwashte robotten.
Ik las toen ook over de hippies van de grote Amerikaanse steden die zich langsom meer begonnen terug te trekken op het dunbevolkte platteland en zo is het bij ons ook gegaan. back to nature. En we hebben hier die boerderij en dat stuk land gekocht. We hebben nog naar medestanders gezocht, maar er was niemand meer. Van die algemene hippie-mentaliteit onder de jongeren bleef niks meer over. We stonden helemaal alleen en we zouden helemaal alleen onze weg moeten gaan.
Godvergeten gat
HUMO: Had je geen zin om te gaan liften of zwerven in een minibusje?
Johan: Het hippieparadijs Khatmandou is een tijdje onze droom geweest. Nog zo’n droom was om naar Ierland te emigreren en daar in een kleine cottage in een godvergeten gat te gaan wonen. Maar het is niet doorgegaan. We zaten met een pasgeboren baby en we twijfelden eraan of we daar zouden opgenomen worden in zo’n kleine dorpsgemeenschap. Toen we dat een tijd geleden aan de kinderen vertelden, waren ze razend dat we vijftien jaar geleden niet gegaan waren. Zij wilden direct naar Ierland vertrekken. Meteen! Geen probleem! En misschien doen we het nog wel. Misschien binnen vijf jaar of binnen tien jaar. We hebben ook al gedacht om naar Canada te emigreren. Ik had een advertentie gezien: boerderij te koop, 365 hectaren met bossen erbij en met een kreek ... zes miljoen Bfr (150.000 euro)! Godverdorie, dacht ik, als ik nu mijn boerderij en mijn grond aan een een zotte Brusselaar kan verkopen, dan ben ik weg. Maar ik zit hier nog altijd.
Niet dat ik de dromen heb opgegeven. Als de kinderen wat groter zijn, dan ga ik zeker een tijd zwerven met mijn vrouw. We laden wat bagage op een motor en we zijn weg net als in ‘Easy rider’. On the road, en achter ons mag de boel ontploffen!
HUMO: Hoe oud zijn jullie kinderen nu?
Johan: Zestien, veertien, en twaalf. Twee meisjes en een jongen, en die jongen zie je niet staan, want die heeft net zo’n lang haar als zijn zussen. De oudste heeft zelfs haar tot op haar knieën, wel een meter twintig lang! Ze moéten dat niet lang dragen van mij, ze mogen het afknippen, maar ze doen het niet.
HUMO: Uit protest.
Johan: Nee. Ze zijn gewoon trots op dat lange haar, ze zien het als een teken: wij zijn anders dan de anderen. Op de lagere school hebben ze het daar vaak moeilijk mee gehad. Zij waren de kinderen van die “onnozele Jezus”, zij waren de kinderen van die dorpsidioot. Maar nu ze op een school in de grootstad zitten, worden ze beter aanvaard. Het zijn creatieve kinderen, we hebben ze daartoe ook gestimuleerd. Ze spelen muziek, ze maken zelf muziekinstrumenten, ze interesseren zich voor manden vlechten en potten bakken. Ja, die zitten niet met zo’n computerspel in hun handen.
HUMO: Wat zijn de boeken die je meest hebben geïnspireerd om voor die levensstijl te kiezen?
Johan: In het begin was dat vooral Jack Kerouac met “On the road” en Hermann Hesse met “Siddhartha” en “Steppenwolf”, maar de meeste inspiratie heb ik bij de hippiefilosoof Allan Watts gevonden, vooral de ideologie van de terugkeer naar de natuur, het in harmonie leven met de natuur. In het Nederlands was er ook een boek van ene Philip Fierens, hij had een aantal Amerikaanse hippiefilosofieën bestudeerd en ze samengebracht in een boek: “ Op Zoek naar het Morgenland”. Goed boek. Heb ik veel aan gehad. Maar als het op de praktische uitwerking aankwam, zo van oké, we gaan op het land wonen, we stappen uit de consumptiemaatschappij, maar hoe planten we nu een aardappel? Dàt heb ik bij de auteur John Seymour gevonden, en in de publicaties van De Kleine Aarde.
HUMO: En intussen ben je boer en leef je van je land.
Johan: Ja. We bakken zelf ons brood in een houtoven, we eten van onze eigen groenten, we maken confituur van ons fruit, we eten honig van onze bijen, we hebben vlees van onze varkens en onze runderen, eieren van onze kippen...
Hier gaat niks verloren. Als een dier geslacht wordt, looi ik de huid, geven we de ingewanden en de botten aan de hond, en die afgekloven beenderen gaan in de kachel en die asse zit dan vol kalk en die kan ik dan weer gebruiken als meststof voor mijn planten. Ik ben ook zuinig op energie. We verwarmen ons huis met hout, en in plaats van een tractor gebruik ik een Brabants trekpaard. Ik ploeg nog met het paard en met de hand.
De kinderen vinden het ook geweldig zo’n huis met zoveel dieren. Behalve die ene dag dat mijn dochter thuiskwam: we moeten een opstel maken zei ze met een lang gezicht, een opstel over Mijn Huisdieren, en ik weet niet waar ik eerst moet beginnen, wij hebben zovéél dieren!
HUMO: Voor groenten en vlees moeten jullie niet naar de winkel. Maar als de kinderen schoolgerief nodig hebben, moet er toch geld zijn en dat groeit tot nader order niet aan de bomen.
Johan: Ja, dat geld moet ergens vandaan komen , alleen al zevenduizend frank per maand voor de busabonnementen van onze kinderen; vandaar dat ik scenario’s schrijf voor een stripuitgeverij. Dat is freelance. Ik wil geen vast werk. Vijftien jaar geleden had ik vast werk kunnen krijgen bij twee uitgeverijen en ik heb het niet aangenomen. Ik wou onder geen beding voor een baas werken. Toen ik zestien was, heb ik vakantiewerk gedaan op een kantoor en de sleur die ik daar zag, het gezeur ‘s middags aan de reftertafel, dat was voor mij genoeg. Ik heb toen gezworen: ik doe nooit ofte nooit nog vast werk, ik ga nooit ofte nooit nog voor een baas werken.
Hier op die boerderij werk ik natuurlijk niet van negen tot vijf. Ik sta om zes uur ‘s morgens op en ik ga nooit slapen voor midddernacht. Dat zijn dus lange dagen, maar ik amuseer me. En ik moet nooit op vakantie gaan. We nemen wel vakantie op ons eigen land. Er is hier genoeg te zien, torenvalken, uilen, blauwborsten, bunzings, wezels, vossen...
Er is ook zo’n poel waar veel vogels en kleine dieren komen, ik zit daar in de zon, ik luister naar de vogels, ik kijk naar de reiger in de lucht, en als het donker wordt, ontsteek ik een kampvuurtje en leg ik een lap vlees van mijn eigen varkske erop, dàt is pas echt leven.
Als ik daar zit, dan voel ik mij goed. Dan voel ik mij in harmonie met de natuur. Want zo is dat, als je goed zorgt voor de natuur, dan voel je je ook goed in de natuur. Van andere mensen kan ik niet begrijpen hoe zij tegenover de aarde staan. Zij maken de aarde vuil met hun afval, zij putten de aarde uit met hun benzine voor hun auto, en toch noemen zij dat leven?!
Ik begrijp dat niet. Zij vinden mij een rare tiep, maar ik vind hen raar, ik vind de maatschappij raar. Wat is dat voor een maatschappij waar ze je proficiat wensen als je -zoals mijn broers - om de vijf jaar een auto van een half miljoen koopt?! Maar als ik dan een lapje bos voor twintigduizend frank koop, dan zeggen zij dat ik zot ben. Maar wie is er eigenlijk zot?!
HUMO: Heb je ooit in een commune gewoond?
Johan: Nee, daar ben ik te individualistisch voor. Ik denk niet dat ik met veel mensen onder één dak kan wonen. Het liefst zou ik willen wonen in een soort stamverband zoals de Indianen. Je woont niet onder hetzelfde dak, maar wel in dezelfde omgeving en je werkt met mekaar samen. Om te oogsten, om brood te bakken, om gereedschap te herstellen. Dat is het ideale voor mij.
HUMO: Hippies worden steevast met drugs geassocieerd. Met welke middelen heb jij ervaring?
Johan: Met geen enkel. Ik heb zelfs nog nooit een joint gerookt. Ik ben daar altijd verre van gebleven. Maar ik heb in mijn tuin wel wat marihuana staan. Niet voor mij hé, maar voor de biekes en de vlinderkes, die houden van die magnifieke bloemen. En ik rook daar zelf niks van. Ik kweek dat omdat je dat niet mag kweken. En dus doe ik het. Puur omdat het niet mag. Dat is mijn plezier. En als ik wil roken, heb ik mijn eigen tabak. Ginder hangen mijn blaren te drogen.
HUMO: Hoe word je nu op straat bekeken. Word je nu nog uitgescholden?
Johan: Minder. Maar vorig jaar zat ik op het perron in Brussel en toen kwam er een agent naar mij en die vroeg wat ik daar zat te doen. Godverdomme op mijn trein wachten, heb ik gezegd. Maar op een bank in een station zitten met lang haar en een baard, dat is nog altijd verdacht voor de flikken.
Vorig jaar liep ik in de winter door Brussel, ik droeg een lange jas in namaakbont en een pet op mijn hoofd en ineens stopt er een combi, daar springt een agent uit, die richt zijn stengun op mij, pascontrole! Dat is toch crimineel. Gewoon vanwege dat lang haar en die lange jas!
HUMO: Hoe zie je jezelf op je zeventigste?
Johan: Ik zie me nog altijd tussen mijn paarden en mijn koeien lopen. Maar het ploegen zal wel wat trager gaan, denk ik.
HUMO: Ga je nog lang haar en een baard hebben?
Johan: Oh ja! Dat bestaat niet dat ik die ooit af doe. Geen halve millimeter gaat eraf. Dat haar is mij te dierbaar. Ik heb het ook al lang. Sinds 1979 is mijn haar nooit meer geknipt. Dat groeit ook niet in altijd langere slierten nee, het kruipt alleen maar meer in kleine krulletjes bijeen.
Ik ben wel benieuwd hoe de wereld eruit gaat zien tegen 2O3O, want zoals het nu gaat, kan het niet verder. De milieuproblemen. De oorlogen. De dodelijke ziektes onder het vee. En dan de mens daar middenin die alleen maar te horen krijgt: verdien geld! consumeer! En zwijg! Dat kunnen ze toch niet blijven pikken. Maar ze pikken het wel en voorlopig verandert er weinig. Ik zie zelfs dat er scholen zijn die reclame maken met het feit dat er bij hen Orde, Tucht en Discipline heerst. Kan je je dat voorstellen?! Als je vroeger die woorden nog maar uitsprak, dan stond iedereen op zijn achterste poten en nu wordt dat gewoon aanvaard, nu staat dat als reclame in een krant! Dan denk ik, godverdomme, waar zijn we mee bezig geweest in die jaren? Het dient gewoon tot niks. Er verandert niks!
Onlangs was ik op een concert van Joe Cocker, en dat was natuurlijk niet de Joe Cocker van Woodstock, dat was al meer een Las Vegas-figuur, maar toen hij “With a little help from my friends” inzette, kreeg ik toch een krop in de keel en al die goeie herinneringen van vroeger kwamen terug. Maar tegelijk dacht ik, ‘t is voorbij, ‘t is gedaan, ‘t is kapot, ‘t is gerecupereerd door het systeem en er schiet niks meer van over. Niemand praat er zelfs nog over.
En dan denk ik, waar zijn al die friends van toen gebleven, waar zijn al die vrienden die de wereld gingen veranderen? Waar zitten ze nu met hun grote idealen van toen?
Nawoord: Acht jaar later zijn Johan en z’n vrouw naar Canada (British Columbia) geëmigreerd waar ze intussen Canadese staatsburgers zijn. In een afgelegen streek hebben ze hun eigen houten huis gebouwd,
annex grote moestuin en een corrall met enkele paarden. De Rocky Mountains zijn vlakbij net als de bossen en de beren.
Johan heeft z'n haar van 1979 “nog altijd niet laten knippen”.