<k> Experimenteel reizen in eigen land (3): in volle zomer liften met een slee
Lees ook deel 1: rugzaktoerist in eigen stad
Lees ook deel 2: de pionier en bedenker van de maffe reisformules
"Ge vergist u van seizoen, peis ik.”
Het is dertien juli. De zon schijnt. Het gaat warm worden vandaag en ik sleur met een slee langs de weg. Mijn inspiratie is een Ier die met een kleine koelkast door Ierland liftte. Ik zal met de slee enkele Vlaamse bergoorden opzoeken.
(uit Humo 7/8/2007 “Buitengewone dagtrips”) c Jan Hertoghs
Ik bezin voor ik begin. Over dat liften maak ik me geen zorgen, dat doe ik al eeuwen met plezier. Het experiment zit deze keer in het meedragen van een ongewoon attribuut. Vanwege de zomer koos ik voor een slee. Maar hoé zullen de chauffeurs reageren?! Er zijn al zo weinig lifters langs de weg, gaat die slee hen dan niet afschrikken?
Ik test alvast het gewicht van de slee, want ik zal ze hoe dan ook moeten dràgen. Ze weegt 4,4 kg en ik kan ze in mijn linker- of in mijn rechterhand dragen. Andere opties zijn er niet, ik zal ze zeker niet achter me aan slepen over een voetpad of een pechstrook, ik zal niét pretenderen dat er sneeuw ligt. Vrienden en kennissen die van het plan horen, en die me tot alles in staat zien, vragen of ik voor de volledigheid ook een dikke jas ga aantrekken en een muts? Zelf zullen ze nooit aan zo'n sledetocht beginnen, maar ik zou wel dikke kleren moeten aantrekken en straks ook nog moon boots moeten dragen! Als ik daar als een halvezool ga staan, in winterkleren, dan geraak ik nergens.
Ik heb ook gemengde gevoelens over de voorbijgangers onderweg. Zullen spot en hoon mijn deel zijn, of krijg ik bijval bij deze zotte expeditie, ik kan het echt niet inschatten.
Ik put dan maar enige moed uit Het Belang Van Limburg van 22 juni 2007. Daarin staat het verhaal van de kunstenaar Bert Crabbé die voor het project Walking the House "een manshoge aluminium kast op haar poten voortsleurde" van zijn huis in Leuven naar een 50 km verder gelegen kunstgalerij. In de kast - die omschreven werd als "bijzonder luidruchtig"- vervoerde hij slaapzak, tekengerief en mondvoorraad voor de tocht die een week zou duren. Na aankomst gewaagde hij van "vele positieve reacties" en zelfs "mensen die kwamen vragen of ze konden helpen." Als het met zo'n schril schurende kast goed afloopt, dan moet het met een stille slee ook wel lukken.
Ik heb intussen een parcours voor ogen: met de slee wil ik naar Vlaamse bergoorden, al zeker naar Heist-op-den-Berg en naar Scherpenheuvel.
Inpakken en wegwezen
Ik stap in de trein die me van Antwerpen naar Mortsel (Oude God) moet brengen. Uit eerlijke gêne heb ik de slee in bruin papier gewikkeld, ik ben een gewone reiziger met een groot pak. En alsof het toeval dat gezien heeft, komt tegenover mij iemand zitten met een haast even groot pak op zijn knieën. Een vader met een nieuwe speelgoedtrein (Choochoo Toys) voor z’n zoontje. Het lijkt een beetje kerstmis, het lijkt al een beetje winter.
Van het station is het maar een kort eind tot de Liersesteenweg. Ik ben nerveus, ik heb plankenkoorts. Want hoe sta ik hier? Op mijn zomerse baskets, in mijn witste broek en in een strandachtig T-shirt: 100% in contrast met die slee. Het bruine papier eraf scheuren is een moeilijk moment: ik probeer niet naar de voorbijgangers te kijken, en merde, wat steekt die lichtgrenen slee fel af tegen dat zwarte asfalt. Ik voel me bekeken, ik ben werkelijk verlegen. En lap, de eerste vrouw die voorbijkomt, kijkt al meewarig. Het begint al!
Ik maak een bordje met de letters LIER erop. Dat geeft een houvast. Deze weirdo is niet op de dool. Deze weirdo heeft een doel!
Uit een kantoor komt een bediende in proper kostuum, hij houdt zijn pas in: "Allez, jong! Met een slee? En het wordt juist zo'n goed weer vandaag!" Het is goedbedoeld, dat hoor ik, en tegelijk stopt ook de eerste auto, ik sta hier nog maar vijf minuten. De jonge bestuurder heeft ooit gelift op een zondagmorgen-na-de-discotheek, en niemand nam hem mee, en hij is de hele weg naar huis moeten stàppen en van dan af heeft hij zich voorgenomen: ik neem iedereen méé.
Dood in de sneeuw
Vlakbij Lier kan ik uitstappen. Een postbode kijkt op: "Uw slee mee?! En het sneeuwt nog niet!" Geen twee minuten later zit ik al in het gezelschap van een jongeman met in z'n auto kentekens van de anarchisten en de krakersbeweging. Hij heet Roeland, doet nachtwerk en houdt van punk, oy, ska en psychobilly. In Heist-op-den-Berg is zijn stamkroeg, gelegen "aan de BERGstraat", of ik mee iets ga drinken?
We staan aan de "voet" van de Heistse berg, en dat is toch een steile bult hier midden in de gemeente, met oplopende flanken van plantsoenen en fonteinen. Roeland wijst de straat "Bergop", waar sommige auto's niet op geraken "als het gesneeuwd heeft". Hij moest die weg elke dag nemen naar school, ze lag "bovenop de berg", en dat kon wel eens in zijn benen bijten om acht uur 's morgens.
We stappen De Oude Ketel binnen, er is muziek van Neil Young, en tegen een wand hangt een snowboard. Met daarop een foto van een jongeman tussen vele handtekeningen, Miss you very much! Ik zal je nooit vergeten! May the snow fall where you want it to. Het is een aandenken aan Jürgen, een fervente wintersporter en een gast waarmee Roeland nog in de klas heeft gezeten. Jürgen was amper zesentwintig toen hij in Frankrijk verongelukte. Het gebeurde niet op dat snowboard, "maar al rodelend met een slee". Zo heeft hij zijn nek gebroken. Het treft me meer dan ik kan zeggen. Dat ik hier kom, nabij een jongen die 's winters is omgekomen,
Vrijgezellenspel
Roeland zegt dat ik ook eens aan de achterkant van de berg moet gaan kijken, daar beweren sommigen dat het "nog steiler is", en daar is ook café De Afgrond. Op de kasseiweg naar de top, zijn stratenmakers aan het werk: "Ha makker! Gij gaat al trainen tegen de winter, zeker!" Ik knik en zie al van ver "De Afgrond". 't Is gesloten, maar als het open is, kan je er 80 soorten bieren drinken. Bij de Dienst voor Toerisme staat aangegeven hoe hoog "de berg" van Heist wel is: 48 meter boven de zeespiegel.
Op deze hoogte komen genoeg straten bijeen, het verkeer is traag, dus ideaal om verder te liften. Eén bestuurder duwt zijn raampje omlaag: "Gaat het sneeuwen, peist ge?" Ook een vrouw met boodschappen knikt naar de slee: "Die gaat ge vandaag niet kunnen gebruiken, jongen!" Het is geen hoon of spot, het is allemaal sympathie.
Na vijf minuten zit ik alweer in de auto. Met een vrouw die vroeger nog café heeft gehouden in Begijnendijk; ze denkt dat ik onderweg ben "voor een zotte opdracht van een vrijgezellenavond". In haar café kwam ooit een jonge Limburger. Hij werd van dorp naar dorp gevoerd door zijn kameraden en overal moest hij opdrachten doen. In Begijnendijk moest hij een kruiwagen gaan zoeken en "taxi spelen": elke caféklant mocht mits betaling in de kruiwagen voor een hobbelige taxirit van honderd meter.
Ook op de weg naar Aarschot stopt iemand binnen de vijf minuten. Hij rijdt maar tot Begijnendijk, maar al keuvelend bedenkt hij zich, hij gaat "een goed werk doen" en mij ineens afzetten op de rechte baan naar Scherpenheuvel. Geen woord over de slee.
Scherpenheuvel
Binnen de twee minuten heb ik een lift naar Scherpenheuvel. Met deze man heb ik het algauw over de winter, en ook over mijn eerste slee. Van thuis kreeg ik er geen, en dus maakte ik er zelf één door twee plankjes onder een ouwe stoel te nagelen, en hoe teleurgesteld ik was toen die 'slee' voor geen meter wilde glijden. Die plankjes misten allicht wat buiging, legt hij uit, "en ze misten ook een ijzeren beslag". Dat ijzerlaagje drukt de sneeuw hard bijeen tot een smal spoor van ijs en in dat ijsgeultje gaat dat ijzer en de slee dan sneller glijden.
Onze slede-kenner is lid van de vrijwillige brandweer van Scherpenheuvel, en hij doet ook "ongevallen en bevrijdingen uit een wrak". Eén keer was dat nodig voor een jonge gast. Zijn lief had het afgemaakt, hij had haar afgezet aan het jeugdhuis en was daarna volle gas de basiliek ingereden, vlam binnen door die glazen deur, alle banken opzij en die gast dood. En dat hij hier in de Aldi moet zijn.
Het is nog maar één kilometer stappen, maar ook zweten met die slee, en dus hef ik mijn bordje en de derde auto stopt al. Na alle kleinere auto's is dit de Dikke Slee waarop ik letterlijk en figuurlijk zat te wachten: een grote Mercedes met leren zetels. Maar waarom ik een slee bij me heb, dat moet deze bestuurder "allemaal niet weten; zeg mij gewoon waar gij moet zijn en ik zet u daar af!" Het is een oud gezegde: toon mij uw slee, en ik zal u zeggen wie gij zijt.
Garmisch-PartenkirchenScherpenheuvel ligt op 61 meter boven de zeespiegel, het zal hier dus wel eens sneeuwen, maar zichtkaarten van Scherpenheuvel in de sneeuw zijn niét te vinden. Als ik een broodje ga eten, klinkt het aan de eerste tafel: "Dieje komt van de noordpool, da ziedezo!"
Broodje verorberd, en terug de weg op, er zijn al opmerkingen aan het volgende caféterras, mannen, zie nu, daar komt precies iets aan! Mijn verlegenheid van vanmorgen is weg, ik stap gewoon op hen af zodat ze mij van dichtbij kunnen bekijken. Of ik soms onderweg ben voor een ruiltocht. "Zijt gij begonnen met een ei, en zit gij nu al aan een slee?!"
Van Scherpenheuvel gaat het naar Zichem. Een ouder koppel op de fiets zwaait al van ver "nee" met de vinger, dat ik mis ben, dat ik "te vroeg ben voor de winter". Ik had reacties verwacht, maar nooit dat 6O% van de voorbijgangers een opmerking zou maken. Ik voorzie nu al dat het omgekeerde ook geweldig moet zijn: in putje winter met een strandstoel langs de weg staan ("Gij moet naar Benidorm, zeker!?") Het liften gaat als een fluitje van een cent. Je moet al een bobslee voor vier personen torsen om in dit land niet te worden meegenomen. De volgende chauffeur rijdt naar Zoerle-Parwijs, een gemeente die mij al vele jaren als Garmisch-Partenkirchen in de oren klinkt. En waar ik mag uitstappen in de wijk Stippelberg. Ik ben licht euforisch, de springschans moet vlakbij zijn.
Hert met snelbinders
Een man laat zijn hond uit. En zegt lijzig: "Ik peis dat gij u van seizoen vergist." En waar ik heen moet met dat "spel"? Hij weet het zelf wel: "Ik peis dat gij naar Geel moet."
Meteen daarna stopt een auto. De chauffeur ziet de slee pas als ik ze op de achterbank leg. Het maakt niet uit, "zolang ze maar niet met een kalashnikov langs de baan staan, neem ik iedereen mee."
Hij doet nachtwerk, speelt overdag al eens poppenkast in de scholen en is nu op zoek naar attributen. Hij stopt bij de Kempische Tombolahal 't Stalleke in Westerlo. Hier is alles te koop binnen het gamma huisdecoratie, geschenken en tombolaprijzen. Op het voorerf staan zeven macho's in polyester: spierbundels met een zonnebril op én een kalasjnikov voor de borst. De uitbater zegt dat er voor àlles een koper is: "Het zotste eerst! Ik heb hier een klant die gek is van paarden. Aan hem heb ik twee paarden in polyester verkocht. Die beesten zijn groter dan gij en ik, en die staan nu op zijn slaapkamer, aan elke kant van het bed één paard. "
Ik raak moeilijk weg van de parking voor het Stalleke, het is de eerste plek waar ik een half uur moet liften. Best mogelijk dat het assortiment in de voortuin mij parten speelt. Want welke uitzinnige polyester figuren staan hier allemaal?! Een Amerikaanse politieman die zijn pistool trekt, twee rottweilers, een varken, een schaap, een koe en een groot hert dat met snelbinders vast zit aan een paal met de Belgische vlag. Het kan de passerende bestuurders beïnvloeden: in deze nep-omgeving kom ik misschien iets te authentiek over met mijn houten slee.
In de volgende auto kan ik niet instappen zonder ongelukken. Eerst trek ik enige bedrading los en bij het sluiten van de deur komt het handvat mee. ("Ja, breekt mijnen auto maar af!") Het is een wagen waar de mousse uit de zetels puilt en aan het stuur zit een jonge rosharige uit Braveheart. Hij heeft twintig jaar geleden véél gelift. "Ik sta in Parijs en ik moet naar Lyon. Stopt er een BMW. Die rijdt geen 100, geen 200, die rijdt twee-hon-derd-ze-ven-tig kilometer per uur. De camions onderweg, die staan stil! Ik zat precies naar ne film te kijken, dat landschap schóót voorbij. Man man, dat was geen auto, dat was een vliegtuig. En dat dashboard was geen dashboard, dat was zoals een cockpit. En het straffe was ook, die chauffeur, dat wàs ne piloot!
En dan het terugkomen! Stopte er een mobilhome met een Ollandse familie erin: ga maar achterin, vriend! Kwam ik tussen hun twee dochters te zitten, twee keiferme grieten, met van dat lang haar. En op die lange rit vielen die in slaap, ieder op een schouder van mij. Joenge-joenge! Dat zal ik niet rap vergeten!"
Een man van uitroeptekens. Hij neemt me mee tot Herentals!
Daar staat anderhalve kilometer file op de ring, dat schiet niet op, ik steek ze voorbij. Liften is zelfs niet nodig. Vanop een parking gebaart iemand dat hij me komt oppikken. De man rijdt tot Vorselaar en hij denkt erover om ook een slee te kopen. Zijn jongste wordt vier jaar en hij hoopt dat kind deze winter op de sneeuw te kunnen zetten. "Als 't nog winters worden hé. Als het nog gaat sneeuwen de komende jaren, want dat is maar de vraag."
Aan het kruispunt bij Vorselaar plant ik mijn slee in de berm en tegelijk passeert een lange witte koelvrachtwagen. Met de grote letters "20.000 m³ Winterklimaat In De Benelux". Aan het toeval tijdens het liften ben ik gewend, maar dat het met twintig ton tegelijk komt, dat is nieuw.
En daar is ook al mijn lift naar Lille. De bestuurder zegt dat hij al jàren deze zelfde weg doet, tussen zijn woonplaats en zijn werk, de duurtijd ervan is "exàct twintig minuten". Enzovoort, enzovoort. Na compleet te zijn onderricht over zijn woon-werkverkeer maakt hij een korte droge samenvatting van mijn verplaatsing: "En gij zijt dus onderweg met een slee? Tja, 't is eens wat anders, zeker?!"
Uitstappen en twee minuten later weer instappen, het wordt een gewoonte. De man rijdt tot een paar dorpen voorbij Wechelderzande en dus vraag ik om één kilometer buiten Wechel te stoppen: op de Michelin heb ik een wegje naar Zoersel gezien. Hij kijkt bedenkelijk, "voor u zal 't symbolisch zijn, want het heet daar de Bruulbergen, maar ik verwittig u! Ge gaat daar niét weg geraken. Er komt daar geen enkele auto. Geen enkele!"
Ik ben een verwittigd man en dit is een fantastische plek. Ik kijk op bonte koeien die traag grazen onder de drijvende wolken en de ruisende canada's. Op de hoofdweg passeert regelmatig verkeer maar in mijn richting komt niets of niemand. Het wordt een Twin-Peaks-plek als ineens een tiep achter mij verschijnt, zonder dat ik hem uit het bos heb zien komen. Een magere man met een sigaret, een khakipet en een verrekijker. Hij wordt opgepikt door een vamp in een zwarte BMW cabrio en hoe ze samenzweerderig lachen! Ik kijk ze lang na, en ik ben dermate verdiept in het forensisch bedenken van wie ze waren, dat ik de tweede auto (in twaalf minuten!) blindweg laat passeren. Sukkel dat ik ben.
Fixkes
Tien minuten later, de derde auto: er zitten vier personen in, alle plaatsen bezet. Na een half uur, de vierde auto. De bestuurder stopt! Maar alleen om zich te verontschuldigen: hij moet maar 200 meter verder zijn. In de vijfde auto zit een ouder koppel. Ze hebben plààts, maar ze rijden glimlachend voorbij. En dan is het zeker twintig minuten stil, geen auto meer te zien.
En dat is nu het échte liften. Dat er geen auto komt. Dat je wacht en dat je kan wachten. Omdat je wéét, ooit geraak ik hier wel weg. En ook heb je nu de tijd om grote belangstelling op te brengen voor spinnen, kevers, mieren, hommels, vlinders, zwaluwen, kwikstaarten én menselijke zweefvliegers. Ook de zen-achtige roep van de tjiftjaf (tjif-tjaf! tjif-tjaf!) draagt bij tot de innerlijke rust.
Na een uur draait de zesde auto het baantje in, en hij stopt! Met aan het stuur een knap en lief meisje in roodwit T-shirt en halflang blond haar. En zelf heeft ze nooit gelift en ook nooit eerder een lifter meegenomen. En nu merk ik pas hoe verlaten deze weg wel is. Op die vier kilometer tot de grens van Zoersel is er maar één huis, en de zijwegen zijn bospaden met houten slagbomen ervoor. En dat is toch wel dapper dat ze me hier zo meeneemt, een vreemde met zijn zonevreemde slee. En dan is er Damien Rice op de radio en ook nog De Fixkes, en ik kan daar sentimenteel van worden, het meisje, de muziek, de zomer, de geur van drogend gras door het open raam en twee mensen die straks weer mijlenverre onbekenden zullen zijn.
In Zoersel schrijf ik mijn laatste bestemming: KlEIN ZWITSERLAND. Twee minuten later stopt een man die zijn raampje opendraait: " Ge zijt toch zeker dat ge naar Kléin Zwitserland moet, want Gróót Zwitserland, daar rij ik niet naartoe!" En zo laat hij me verderop uitstappen bij Eetcafé Klein Zwitserland in Westmalle. Ik zet me buiten op het terras en het panorama doet zeer laaglandelijk aan: met grasland, prikkeldraad en een voetbalveld in de verte. Ook de menukaart is niet bepaald Helvetisch: ribbekes, stoofvlees, lasagna, vidé en Oostends vispannetje. Ik kan zelfs het lokale dialect verstaan van de twee vrouwen op het terras die moppen vertellen over domme blondjes. ("Zeg, waarom hebt gij gordijnen hangen aan uw computer? Ah ja, hoe kan ik anders mijne Windows afsluiten?!)
Ook het interieur is volledig verstoken van alpenhoorns en koeienbellen, maar aan de muur hangen de foto's van de vroegere uitbaters, en dat het café genoemd is naar "de omringende glooiende bossen die in de volksmond Klein Zwitserland werden genoemd".
Aan het tafeltje naast me komt een koppel zitten, en wat later een radde veertiger die in zijn gsm zegt: "Ik hoop dat jullie ginder schoon weer hebben; hier gaat het sneeuwen, want hier staat een sléé op het terras!"
Het is vrachtwagenchauffeur Guy ("dé deejay van Klein Zwitserland") die mij zeker zou meenemen als hij me zo langs de weg zag staan: "Uit pure nieuwsgierigheid! Om te weten of er bij u nen hoek af is. " En dan staat de tafel al gauw vol bier en als na anderhalf uur àlle lokale gevoeligheden tussen Oost- en Westmalle de revue zijn gepasseerd, dan wordt het tijd om op te stappen.En dat is het laatste wat ik achter mij hoor zeggen als ik in de bus naar Antwerpen stap: Hoé? D'r ligt toch gene sneeuw?!!
En dan pas voel ik het. Mijn hals is verbrand.
DEEL 4: TWEE MAN EN EEN PAARDENKOP: MET DE GOCART DE GRENS OVER