<k> Memoires van een Ijsboerke

Tien jaar geleden werd Ijsboerke - het bekende bedrijf uit Tielen - overgenomen. De 140 verkopers van Ijsboerke kwamen bij circa 230.000 Belgische huisdeuren. Na die overname in 2013 verloren die verkopers hun baan en die paar honderdduizend gezinnen die klant waren verloren een vertrouwd gezicht. Voor de bezorgers waren die klanten vaak een "stuk familie."
De thuislevering van ijsroom was dé kernactiviteit waarmee stichter Staf Janssens het Ijsboerke groot maakte: hij begon in Tielen met schepijs in 1935, en met diepvriesijs in 1968. Nu smelt die kern weg: de naam en de producten blijven bestaan, maar de thuislevering verdwijnt. En zo zitten de verkopers Jef G., Jef P., Michel en Annick nu zelf thuis. Ze tellen hun dienstjaren (37, 31, 29 en 14) en ze vertellen over hun loopbaan, "zeg maar: ons levenswerk". 

Uit Humo maart 2013 © Jan Hertoghs

(c) Thomas Sweertvaegher

Geboortes, huwelijken, overlijdens, ik heb dat allemaal weten vertellen aan de deur. Die klanten, dat was familie.”

Goeiedag, meneer, madame, wij komen zo'n beetje reclame maken voor het Ijsboerke.' En of ze een vriezer hadden, dat moesten we natuurlijk éérst vragen.

Jef G. «Nieuwe klanten werven was een belangrijk werk. Werd ergens een nieuwe woonwijk aangelegd, dan werd er een prospectieteam op afgestuurd. Maar ook op je eigen ronde moest je alert zijn. Opletten als je een nieuw huis zag bouwen. Nog meer opletten als het glas in de ramen werd gezet, en helemaal opletten àls ze de meubels installeerden, dan moest je daar zo rap mogelijk aanbellen. Met een folder en gratis staaltjes."
Michel: «In Wallonië is het Ijsboerke begin jaren zeventig begonnen. Maar ik kwam in '83 nog altijd in dorpen en gemeentes waar nog niemand klant was. Ik herinner me zo'n zaterdag dat ik tweehonderd staaltjes had uitgedeeld in Andenne. Twee weken later ging ik terug en negentig procent van die proevers werd klant. En via die klanten kwamen ook de broer, zus, tante en nicht erbij. Want de familie kwam op bezoek, proefde dat ijs en wilde hetzelfde. Het waren gouden tijden, de diepvriezer kwam op, en de supermarkten (met hun goedkoper ijs) waren nog niet zo alomtegenwoordig. Kwam daarbij dat men in Wallonië veel langer vertrouwd is gebleven met de bakker, de slager en de melkboer die aan huis kwamen. Het Ijsboerke paste daarin. "
Jef G. « De mensen deden open, zagen ons logo, en 't was al half verkocht. Ze wisten dat wij goéie kreem hadden. Maar dat aanspreken van onbekenden was een drempel voor mij. Ik was niet echt verlegen, maar wel ne stille, weinig van taal. Dat ik vlot heb leren babbelen, dat dank ik aan het Ijsboerke, dat heb ik geleerd aan de deur."   

De naam Ijsboerke is overal bekend. Dat komt door onze camionnekes die in heel België te zien zijn.

Jef P. "En natuurlijk ook door die wielerploeg die er was van van 1973 tot 1980. En zeker ook door al de Ijsboerke-ballen die zijn uitgedeeld. Hoeveel schooljongens zouden daarmee niet gevoetbald hebben?! Dat moeten er honderdduizenden zijn geweest. En die ballen zijn nu nog populair. Leg wat ballen op een tombola van de gepensioneerden, en al die grootouders die er één winnen, die wéten dat hun kleinkind blij zal zijn.  “
Annick: «En al die klakskes die de mensen blijven dragen. Soms nog uit de jaren zeventig. Je moet dat zien in Tielen hoeveel oudere mensen daar in hun hof werken met zo'n  klakske. En met dat klepje omhoog hé, zodat je de naam goed kan lezen." 
Jef P. «Wat heel goed is aan die naam, dat is dat "boerke". Dat wekt sympathie op bij de mensen. Want een boerke, dat is klein, dat is bescheiden, dat heeft niks van pretentie. En kopen bij een boerke, dat heeft nog iets ambachtelijk ook."

En al die klakskes die de mensen blijven dragen. Soms nog uit de jaren zeventig. Je moet dat zien in Tielen hoeveel oudere mensen daar in hun hof werken met zo'n  klakske.

Kocht de klant twee dozen in plaats van één, dan was dat beter voor onze portemonnee.

Jef G. «Wij hadden een goed basisloon en een commissie op onze verkoop. De meeste klanten hebben nooit gemerkt dat wij op commissie werkten. Want wij pushten nooit. Als je pusht, dan kan je onmogelijk dertig jaar bij dezelfde klanten komen. Met die commissie erbij kon je een schoon pree verdienen, zeker in die beginjaren toen je nog veel uren mocht kloppen. Dertig jaar terug kon ik in een zomermaand een pree halen van tachtig- à honderdduizend frank. Maar in de winter viel je in een gat natuurlijk. En dat gat moesten wij dan in de zomer dichtrijden." 
Annick: «Wij komen bij de 'gewone' huizen, maar ook in de tavernekes, de eethuizen, de rusthuizen en de scholen. Wij komen overal."
Jef G. «Bij die gezinnen zijn er die elke dag kreem eten. Van die habitués zijn er méér dan je denkt!"
Jef P. « Ijs is niet langer een luxe. Als kind kreeg ik alleen 's zondags één frisco, dat was zo bijzonder, ik zou dat houtstokske mee hebben opgegeten! Nu trekken de kinderen zelf de koelkast open. Die frisco is een stuk snoep geworden."  
Jef G. « Gezonde snoep vinden ze dat, omdat er melk en verse room in zit." 
Annick: «Boerenmensen zijn wel de grootste afnemers. Die zijn gemoedelijk, die hebben zoiets van leven-en-laten-leven, iedereen moet zijn kost kunnen verdienen. Ik kwam er liever dan bij die mensen in de nieuwe verkavelingen. Met hun gras proper afgereden en een hekwerkske rond hun gazon. Die tuin was afgemeten, en die mensen soms ook."

Moeder tegen kind: die meneer heet Ijsboerke.
Kind: En wat is uwe achternaam dan?

Jef P. «In het begin zeggen ze nog meneer en dan wordt dat algauw "Ijsboer" of "Ijsboerke".
Annick: «Dat zegden ze ook tegen mij als vrouw. Ijsboer, hebt gij nog dit? Ijsboer, brengt nog eens dat."
Jef G. «Als je ergens lang genoeg komt, dan spreken ze je aan met de voornaam. Met dat verschil dat het op de buiten iets langer duurt voor ze vertrouwelijk worden."
Jef P. «Op de buiten blijf je langer een vreemde. Ik kan het weten want ik heb elf jaar het Oost-Vlaamse platteland gedaan. De laatste zesentwintig jaar heb ik door Deurne getoerd. Dat is "het stad" natuurlijk, en ik moet zeggen: ik kwam daar graag, want als een Antwerpenaar je sympathiek vindt, dan ben je gelijk zijne vriend. En dat is zonder komedie, want zo zijn ze daar, rechtuit en zonder omwegen."
Jef G. «Ik kwam twintig jaar in Geel en omstreken en ik kende die mensen beter dan de inwoners van mijn eigen dorp. Eerst ken je alleen de ouders, dan worden hun kinderen geboren, dan worden die kinderen groot, dan gaan ze trouwen en heel dikwijls nemen die getrouwde kinderen ons mee naar hun nieuwe adres. En als zij ook kinderen krijgen, dan ken je dus drie generaties."
Jef P. «Aan elke deur doe je maar een kort klapke, maar als je dat om de veertien dagen doet, en jaren na elkaar, dan is dat bijna familie hé. En elke verkoper heeft zo'n 'familie' van om en bij de tweeduizend mensen. En als je zo'n grote familie hebt, dan maak je nogal wat lief én leed mee."

Ineens een doodsprentje: "ja, mijne man is overleden." En ik had die man twee weken tevoren nog gezién! Als jonge gast was ik zo aangedaan dat ik 's middags mijn boterhammen niet kon opeten.

Jef G. « Geboortes, huwelijken, overlijdens, ik heb dat allemaal weten vertellen aan de deur. Soms hadden de buren het al gesignaleerd dat er een sterfgeval was. Dan belde ik daar niet aan. Dan sloeg ik twee weken over. Die mensen hebben wel andere dingen aan hun kop dan die doos kreemglace. En ja, als ik dan langs kwam, en mijn deelneming betuigde, dan kwam soms het hele verhaal: van de ziekte, of het ongeval, of het attakske dat ze niet hadden zien aankomen."  
Annick: «Echtscheidingen hoor je niet zo rap van de betrokkenen zelf. Dat komt al eens van de buren: zeg, daar moet ge niet meer stoppen, want 'zij' is er niet meer, 'zij' is eruitgetrokken. Of soms heb je het van de ouders: geef maar een doos extra, want de dochter woont terug thuis. En dan krijg je soms het hele verhaal van die echtscheiding."
Jef G. « En hoe hard die ouders daarmee bezig zijn. Ze kunnen er niks aan doen, maar ze trekken het zich geweldig aan.”
Annick: « En dan de kanker hé. Daarmee kunnen ze je soms overvallen: "Kunt gij de volgende keer wat later komen, want ik moet naar de chemo." Anderen zeggen niks, maar je ziet een  vrouw d'r haar verliezen en een sjaaltje dragen, dan moet je niet onnozel doen hé, dan moet je iets vragen. En door te informeren laat je je medeleven zien."
Jef G. « Al zo'n zaken, dat zou ik in mijn eigen dorp niet eens wéten. Maar het is wel: horen, zien en zwijgen. Dat blijft tussen u en de klant. De mensen vroegen ook naar mij, mijn vrouw en mijn kinderen. En die klanten bij wie ik dertig jaar kom, die kénnen mijn gezin, die kennen een heel groot stuk van mijn leven.Doordat ze je leren kennen, mag je al heel gauw langs achteren gaan, en op de duur moest ik zelfs niet meer op het keukenraam of de verandadeur kloppen om te laten horen dat ik er was. Ik deed dat uit beleefdheid, maar nee, ik moest doen zoals een familielid, gewoon binnenkomen zonder kloppen.  De mensen vertrouwden ons voor honderd procent. Als ze niet thuis waren, dan kon ik zo naar de diepvriezer in het schuurtje. En onder de klep zat het bokaaltje met het bestelbriefje en het geld erin."  
Annick: «Een collega kwam ooit bij een madammeke in één van die blokken in de stad. En ze had geen geld in huis. Hier is mijn bankkaart, zei ze, en dat is mijn code. Wilt ge bij de bank eens veertig euro afhalen? En hou dat van u er maar af! Zo vertrouwelijk zijn de mensen." 

't Gaat niet meer, vriend. Ik kan het niet meer betalen.

Jef G. «Wij komen in grote villa's zowel als op kleine boerderijen en in arbeidershuizekes. Rijke mensen zijn wel anders. Stijver, afstandelijker, minder familiair. Maar het zijn wel de klanten die bij 18,5 euro zeggen: laat maar zitten. En dan kom je bij mensen die van het OCMW leven, en die moeten diezelfde anderhalve euro bijeen schrapen in hun portemonnee. Die nemen ook altijd het goedkoopste in ons gamma, maar ik vind dat chapeau dat ze bij ons blijven. En niet overlopen naar de Aldi waar het toch goedkoper is."
Annick: «Wij hadden klanten waar we op het einde van de maand niet moesten komen, want dan was hun geld op. Dat zegden ze vlakaf en zonder schaamte: we hebben nu geen geld. En als we weer wat hebben, dan kopen we wel opnieuw."
Jef P. «Anderen verstoppen het. "Ik heb nog genoeg, ik kan nog voort." Maar je kent al jaren hun bestellingen en dan weet je dat het een beleefde manier is om te zeggen dat ze geen centen meer hebben."  
Michel: « Ik zeg het u: de middenklasse krijgt klappen. Dat voelen wij, en dat voelen de supermarkten ook. Ik weet het van een lokale bankier: de gepensioneerden die altijd financieel bijsprongen voor hun kinderen, die beginnen nu zelf het einde van hun spaarpot te zien."
Annick: «Toch zullen die oudere gepensioneerden hun volume  blijven kopen. Het zijn de jonge gezinnen die zuiniger worden." 
Michel: «Die jonge gezinnen met al hun afbetalingen en met meer werkloosheid, die gaan niet besparen op hun digitale tv, gsm of internet, maar op de voeding." 
Jef G. «Je merkt de crisis. Vroeger kochten de mensen makkelijker, impulsiever. Ze bestelden twee dozen aan de deur en terwijl je naar je camion liep, riepen ze nog om een derde doos, 't moest maar zo lekker niet zijn! Nu kopen ze bewuster. Nu is de gedachte: wat hebben we nodig? Terwijl het vroeger was: waarin heb ik goesting?"
Jef P. «Er is ook een voordeel aan de crisis. Het schepijs is duur geworden en dan zijn wij het alternatief. Voor vier ijsjes van de ijscokar kan je een hele doos diepvriesijs kopen aan de deur. Wat mij opvalt, is dat ze in de stad minder zuinig zijn. Daar leven ze tot hun geld op is, en als het op is, dan is het gedaan. Op de buiten zitten ze toch iets meer op hun portemonnee."
Annick: «In de Kempen zijn ze fameus zuinig! Daar wachten ze tot je die vijf cent hebt teruggegeven. Zelfs al kom je daar jàren. De mannen zullen zeggen, laat maar zitten, maar de vrouwen niet! Met nieuwjaar krijgen mijn mannelijke collega's ook fooien, toch zeker in het Antwerpse, maar ik krijg niks! Vrouwen zullen wel iets aan een man gunnen, maar nooit aan een andere vrouw!" 

(c) Thomas Sweertvaegher

't Lijkt een routine, dat rondbrengen. Maar geen dag is dezelfde.

Jef G. «Ik heb mijn werk altijd heel graag gedaan. Je bent buiten, je bent onder de mensen, en je bent je eigen baas want je regelt zowat zelf je ronde. Ik was ook stipt. Ik probeerde bij die honderdzeventig à tweehonderd klanten per dag altijd op hetzelfde vaste tijdstip te komen zodat zij nooit moesten wachten. Op ons kon je je klok gelijkzetten."
Annick: «En die oude mensen keken uit naar dat uur dat je kwam: puur voor die korte babbel en dat vriendelijk woord. Hoe is't? Alles goed? 't Weer is maar friskes hé? En terwijl zet je die doos in hun diepvriezer zodat ze dat zelf niet moeten doen."
Michel: «We hadden een sociale rol. Soms vroeg zo'n oudje om iets van de winkel mee te brengen of om een zware zetel te verschuiven. Dat deden wij natuurlijk."
Annick: «Ik deed m'n oudere mensen altijd in de voormiddag, dan zijn ze ook àltijd thuis. Ik nam dan iets meer tijd om te babbelen, en in de namiddag deed ik dan de nieuwe wijken waar de jonge gezinnen wonen. Zo'n verkaveling van jonge gezinnen, dat gaat vooruit. Die beschouwen je niet als een huisvriend, die zien je meer zakelijk, als een leverancier. Wat wel is: de mensen zijn minder thuis. De jonge mensen werken met z'n tweeën en de gepensioneerden zijn actiever, die gaan 's namiddags wandelen of fietsen."
Michel: « In een gehucht van vijftig huizen was vroeger overal iemand thuis. Nu telt datzelfde gehucht tweehonderd huizen en nu is er nog maar twintig man thuis."

Hebt gij dat nog geweten, dat vrouwen in hun bikini tot aan de camion kwamen?

Jef G. «Vroeger waren de mensen jovialer, losser, meer familiair. Vrouwen kwamen in hun bikini opendoen. Dat zie je nu niet meer. Of terwijl je het hek opende, hoorde je de dochter op het gazon: 'mama, mag ik hier zo blijven liggen?' Dat was niet in d'r winterkleren hé! Die onschuld, dat kom je de laatste tien jaar niet meer tegen. De mensen zijn veel voorzichtiger, om niet te zeggen banger geworden." 
Jef P. « Weet je wat dat is. Als we vroeger in een straat leverden, dan kwamen de mensen met z'n allen naar ons toe gewandeld. En bij warm weer was dat zo: de mannen in zwembroek en de vrouwen in bikini, dat was zo'n sociaal gebeuren. Maar dat sociaal gebeuren is weg, de mensen staan nu ieder in hun eigen deur, en die bikini, die is voor in de eigen tuin en onder de eigen zonnebank. Dat de mensen zich meer in hun cocon terugtrekken, dat zien we ook aan het feit dat vroeger één buurvrouw de bestelling had van meerdere buurvrouwen tegelijk. Zo'n lijstje vol bestellingen, dat is ook op zijn retour."

Dat ze iets pikken uit de wagen, dat gebeurt nooit op de buiten, dat gebeurt alleen in de stad.

Jef P. «Vooral op de pleintjes keek ik uit voor de straathangers, of hangjongeren zoals ze die noemen. Je moet je ogen op je rug hebben, want terwijl jij aan een huisdeur staat, durven zij zo'n koeldeur opentrekken. Eén keer heeft zo'n groepje de camion "overvallen". Een vrouw was beginnen roepen, en toen waren ze weggelopen, maar ondertussen hadden ze al ingebroken, deels voor het pikken, en deels ook voor de lol van het vandalisme, ze konden al dat ijs niet dragen en mikten het dan maar op de straat.  Veel erger was dat voorval dat er ineens een meisje uit een huis kwam gelopen waar ik nog moest leveren. Dat kind was hysterisch: 'onze papa is ons mama aan het steken met een mes!" En gelijk zie ik die vader uit dat huis komen, lijkbleek, en met het bebloede mes in zijn achterzak, geen gewoon mes, een lang slagersmes. En zo naar zijn auto, en wég. Met dat meisje ben ik tot bij die mama gelopen, ze lag onderaan een trap en ze was één en al bloed. En dat meisje maar snikken: "mama mama, ik heb u verlaten! sorry, sorry mama" Zo ging dat. En een buurvrouw probeerde dat bloeden te stelpen, de M.U.G. kwam, de politie kwam, maar ze heeft het niet gehaald. Ik moest een verklaring afleggen bij de politie geven, en zo mijn ronde verderzetten. De eerste twee klanten vroegen natuurlijk waarom ik zo lààt was. Maar ik kon dat niet vertellen, ik kon dat niet. Ik heb ook maandenlang niks gezegd tegen kameraden of collega's." 

(c) Thomas Sweertvaegher

Ja jong, 't is maar kreemglace en toch zit daar een hele wereld aan vast.

Jef G. «In 1983 hadden wij al zestien tefrente smaken. Van vanille tot rum-rozijnen. Een paar van die nieuwste smaken zijn nog door de klanten aangebracht. Dan waren ze in Italië op verlof geweest en dan vroegen ze of wij ook stracciatella hadden? En dan schreven wij dat op een blad en stopten dat in de ideeënbus. En als er genoeg vraag naar was, dan werd die smaak in ons eigen labo uitgewerkt.  Zelf vind ik het een heel schoon produkt. Ijs schept een band in een huishouden. Want zo gaat dat toch: als er eentje een frisco uit de diepvriezer gaat halen, dan vraagt die automatisch aan de anderen of ze ook wat moeten hebben. Ijs eet je nooit alleen. Ik kan daarop zitten denken: hoe die mensen 's avond bij de krant of de tv zitten en een hoorntje van ons eten. Dat geeft mij een content gevoel." 

Ik heb ze niet allemaal kunnen doen, maar ik heb toch bij zo'n tweeduizend mensen die laatste goeiendag kunnen brengen.

Jef P. « Van eind december tot begin maart waren dat twee maanden vol onzekerheid. De klanten vroegen vanalles, maar wij wisten zelf niet hoe het ging uitdraaien. Dat was enorm-enorm stresserend. En al dat vragen en meeleven doet deugd, want dat gaat over u, over uw job en over uw toekomst, maar ik moest dat gesprek ook telkens afbreken om voort te kunnen met mijn werk. En dàt was heel lastig. En je zei goeiedag en dat je hoopte van hen weer te zien binnen veertien dagen, maar dat je niks kon beloven, dat je geen glazen bol had om de toekomst te zien. En hoeveel mensen dan gezegd hebben dat ze voor mij een bougieke zouden aansteken! Dat waren oude én jonge mensen hé!"
Jef G. «Toen dan bleek dat ze ons gingen afstoten, ben ik het aan mijn klanten gaan zeggen. Dat het ermee gedaan was, maar dat onze kreem nog altijd in de winkels lag. En hier en daar heb ik fles wijn of een doos Mercikes gekregen. Ik vond dat heel zwaar, dat afscheid nemen. Elke voordeur deed zeer. Elke deur die openging, was de laatste keer dat die open ging. En elke mens die ik zag, was ook de laatste keer dat ik 'm zag. Anderhalve week heb ik dat gedaan, van 's morgens tot 's avonds vaarwel gaan zeggen."
Annick: « Tegen sommige klanten kreeg ik het niet eens gezegd. Ze vroegen dan: is 't gedaan, vriend? En ik wist dat het gedaan was, maar ik zei: och, we zullen wel zien hé. Ik kon dat niet zeggen dat het voorbij was. Je wil dat die mensen niet aandoen. En je wil zelf ook niet te emotioneel worden door dat slechte nieuws uit te spreken."  
Jef G. «Veel chauffeurs hebben dat verteld, hoe zwaar ze 't hadden. Wij hebben ons dikwijls moeten omdraaien en rap weggaan omdat de tranen in ons ogen stonden. Die zin, " het is de laatste keer, mensen," die kwam er soms niet uit. D'r kwam alleen maar een krop in de keel. Een krop die zeer deed en die niet weg te slikken was."  
Annick: « 't Was overal maar een minuutje dat je bij die mensen kwam, en toch mis je dat contact."
Jef G. «Je verliest een stuk familie. Anders kan ik het niet zeggen."

Ik hang aan die mensen, en zij hangen aan mij, dat komt van de twee kanten.

Annick: «En zo'n goeie maanden januari en februari dat wij hadden! De mensen hebben nog echt van ons gekocht, uit solidariteit. Dat ze je tegenhielden op straat, allee, geeft me nog maar een doos, ik zal ellie nog es steunen sè!
Jef P. «Een vrouw gaf me een valentijnhart in marsepein, ze had het voor iemand anders gekocht, "maar ik vind dat gij dat ook verdient; beschouw het maar als een hart onder de riem ! Dat doet zo'n deugd hé. En wat er allemaal op die kaartjes stond van die flessen wijn! Aan onze superlieve trouwe Ijsboer. En dat ze hoopten dat ik zou terugkomen. En dat ik -bij ontslag-  niet mocht vergeten van zéker eens terug te komen langs Deurne. En dan de klanten die bellen! Eén klant zei letterlijk: "Eigenlijk zijn wij familie hé, en nu trekken ze ons uit elkaar."

De bazen zagen het groot, maar groter is niet altijd beter.

Met een simpele bakfiets. Zo is Kempenaar Staf Janssens met zijn schepijs begonnen.

Jef G. « Ze hadden nooit die twee concurrenten (het Luikse Mio en het West-Vlaamse Artic, jh) mogen overnemen in 2005-2007. Van dan af is het moeilijk beginnen gaan. “
Michel: « Sinds we in de portefeuille van Albert Frère zitten (1997), worden we veel meer beheerd als een financieel product. Ons werk werd geüniformiseerd, onze routes kregen een Geo-route zoals de postbodes, aan alles voelde je hun financiële bekommernis. Winst maken met zo weinig mogelijk kosten.
Jef G. «En ineens kregen we dat van de bazen te horen. Dat de home vending niet meer rendabel was. Ineens draaien zij het licht uit! Ineens leggen zij uwe moteur stil!”
Jef P. « Omdat de brandstof zo duur is, omdat de garage van de camions zoveel geld kost, enzovoort. Terwijl je met die thuisbezorging een verschil zou kunnen maken. Omdat die chauffeurs echte cracks zijn op het gebied van dienstverlening. Maar nee, Ijsboerke gaat nu op de supermarkten mikken. Waar we met onze kwaliteit moeten concurreren met die grote concerns en hun lage prijzen. En met hun ijs waarin een hoog percentage lucht is geïnjecteerd."  
Jef P. « En daar sta je dan met je levenswerk. Je hebt een 'building' van honderden klanten opgebouwd, je hebt die verzorgd en onderhouden, en nu moet je toezien hoe dat levenswerk ineen stuikt."
Jef G. « Je mag een heel leven gewerkt hebben voor dat product. Ineens ben je toch maar een nummer."
Jef P. « Vandaag is het zacht en zonnig weer. Dan weet ik dat de stad naar buiten wil, dat de mensen uit hun konijnekotters komen en dat de parken vol lopen alsof er een voetbalmatch gedaan is. Met zo'n weer stormen wij normaal gezien de baan op om de horeca vollenbak te bevoorraden. In Deurne heb ik zo'n goeie klant, de minigolf van het Rivierenhof. Daar komen de wandelaars en de fietsers nu naar onze kreem vragen, en dat ik die niet kan bezorgen, dat is mij alsof ik die mensen in de steek heb gelaten. De klant was alles. Als zo'n zwembad in Deurne-Zuid ineens een toeloop kreeg en ze mij belden, dan mocht het mijn verlofdag zijn, dan reed ik daar naartoe om die vriezer te vullen. Dat hoorde zo." 
Jef G. « Ziek zijn, dat kenden wij niet. De klanten moesten bezocht worden. Je wilde toch niet dat ze op een ander gingen  kopen?!"

En elke nacht om vier uur wakker. En liggen keren en draaien en niet meer kunnen slapen.

Jef P. «Alle werknemers van de home vending mochten kiezen: je C4 krijgen met een ontslagvergoeding, of een nieuw contract tekenen met twintig procent loonverlies. Dat was kiezen tussen de pest en de cholera. Want ook in je commissie gingen ze snoeien, dus op die manier verloor je misschien wel veertig procent van je vroegere loon. En mogelijk mocht je niet eens bij Ijsboerke blijven, maar werd je later overgeheveld naar Bofrost of Eismann, dat wil bijna niemand, want daar moet je meer  pushen bij de verkoop.  De overnemers dachten dat zestig van de honderdveertig 'home venders' dat voorstel zouden aanvaarden, maar het waren er slechts zes. Noem dat dan maar clubliefde. Ik ben heel mijn leven loyaal geweest aan Ijsboerke, na zevenendertig jaar ga ik niet veranderen van club, ik ben geen overloper. En dat gold voor de meesten van ons.

En dan hebben we de camion, de sleutels en onze tankkaart moeten binnenbrengen. Dat was alsof ik dertig jaar van mijn leven moest afgeven.

Annick: «Vanuit heel België waren ze naar Tielen gekomen. Alle chauffeurs van de vier Vlaamse en de twee Waalse depots. En één voor één moesten we onze nummerplaat dicteren, de tankkaart en de sleutels afgeven, een papier ondertekenen en vertrekken. Zo triestig. Precies een begrafenis, zoals wij daar aanschoven in een lange rij. En dan zijn we naar een café gereden om wat te drinken, en zo zaten wij daar, als aan de koffietafel bij die begrafenis. En daar dacht ik ook: nu heb ik geen foto genomen van mijn camion. Ik had er spijt van. Want het is toch jaren m'n compagnon geweest.  En zo erg dat dat soort jobs verdwijnt. De loketten in de banken sluiten. De facteurs mogen minder bij de mensen komen. En ook die huis-aan-huisverkoop moet weg. En terwijl lees ik dat de holding van onze baas Albert Frere in 2012 vier keer zoveel winst gemaakt heeft als in xx. Meneer maakt de grote winsten en wij staan op straat. En zo zitten wij nu te wachten op onze C4. Dat thuiszitten, dat is niet te doen. Wij zijn gewend van elke dag onderweg te zijn." 
Jef P. «Ik had me voorgenomen om mijn hof eens onder handen te nemen. Maar het lukt me niet. Vroeger had ik daar nooit tijd voor. Nu heb ik tijd, maar ik heb geen goesting. Echt geen goesting." 
Jef G. «Ik heb drie dagen in mijn hof gewerkt, alles is proper, maar dan stond ik daar. En om toch iéts te doen, ging ik naar de winkel en naar mijn zuster thuis. Daar waren m'n schoonbroer en ons vader met de duiven bezig, en ik zag ze staan, met allebei zo'n veertig jaar oud koersklakske van het Ijsboerke op hun kop. Al die jaren heb ik er nooit op gelet, en nu kon ik alleen maar denken, dat wàs mijn werk.”  

Begin jaren 60: op een zware BSA-500 motor werden twee “voor”wielen en een bak met ijs gemonteerd. (uit “Ijsboerke - roomijs en renners”)

Vorige
Vorige

<k> De kermisfotografen van de Kempen

Volgende
Volgende

<k> Kaasfabriek Kempico : kroniek van een aangekondigde dood