De marathonwinter van '62 -'63: de koudste winter sinds 1833
Je dacht dat er geen einde aan kon komen, aan die grijze sombere winter van 2020-2021. Maar kijk, plots ligt er een pak sneeuw en staan er een rij ijsdagen te wachten. Dat zijn dagen dat het kwik ook overdag niet boven de nul geraakt. Sommige voorspellingen spreken al van 9 opeenvolgende ijsdagen of meer. Dat is in de voorbije zestig jaar maar drie keer voorgekomen, zo’n lange aaneengesloten periode onder nul. Slechts in drie winters gebeurde dat, - in 2012, 1997 en 1963 - en in de twee laatste vond een Elfstedentocht plaats.
Er is dus Winter op komst. Aanleiding genoeg om terug te blikken naar één absolute recordwinter, die van 1962-1963.
De koudste van allen was hij.
Humo december 2012 licht ingekort © Jan Hertoghs
"Die ijsregen was levensgevaarlijk. Dikke takken en boomtoppen braken af boven m'n kop!"
Het is vijftig jaar geleden dat het land kreunde onder De Strengste Winter sinds het begin van de metingen. En die eerste metingen dateren van 1833. Dat is way back in time, Napoleon stak nog maar elf jaar in de grond! En al die tijd piekt die sixties-winter er als een ijsberg bovenuit. Nu is één sneeuwdag al voldoende om van winterellende te spreken, toen was er winterellende die meer dan drie maanden duurde! Ik was tien jaar en voor mij was die Kleine Ijstijd één groot avontuur. Als ik nu die vergeelde knipsels lees, bekruipt me nog de opwinding van toen. Schelde en Maas vroren dicht. De binnenvaart lag stil. Dorpen in de Ardennen én zelfs in de Antwerpse polder raakten van de buitenwereld afgesloten. De kust zag eruit als de zuidpool en in Hoog-België werden zeearenden en zelfs wolven gesignaleerd. Legendarische faits d'hiver!
Soms begint een winter met een vermoord kind. Het is 22 november 1962 en in Sint-Job-in-'t-Goor werd het zesjarige knaapje André Brepoels begraven, zijn klasgenootjes zijn aanwezig, en in Gazet Van Antwerpen lees ik dat het "koud was" en dat "de sneeuw neder dwarrelde. Het was de eerste sneeuw die we zagen. De vlokken vielen op de lijkwade van het kistje, bleven even schitteren en smolten dan weg". Zo begint die winter. Op bladzijde vijf staat een Poëtische Winterfoto, op de sportbladzijden zie je de trainende Rode Duivels vrolijk met sneeuwballen gooien, en niemand die toen vermoedde hoe hard en lang die winter nog ging zijn. In de Ardennen was de sneeuw nog vroeger gevallen, daar ging die winter al op 11 november van start.
En meteen is er ook een gure aanloop naar de kerstdagen. Op vijf december is er ijzel en hevige mist, tientallen weggebruikers belanden in het ziekenhuis, en wat zeker ook de voorpagina's haalt, is de aanhoudende smog in Londen en andere Britse grootsteden: door het koude windstille weer blijft een combinatie van mist en giftige industrierook op straatniveau hangen. Na vier dagen "van gelige zwavelsmook" komen zevenhonderdvijftig mensen om. Ook het verkeer is door de ijzel en de zéér beperkte zichtbaarheid totaal ontredderd: honderden wagens worden "door wanhopige chauffeurs" kriskras achtergelaten op de autowegen.
Londen zelf is "een ijskoude spookstad" waar men geen hand voor de ogen ziet. Chauffeurs moeten aan hun passagiers of aan voetgangers vragen om stapvoets voor hen uit te lopen en zo de weg te wijzen. Bewoners verdwalen in de buurt van hun eigen woning, en een schoolbus met kleuters is een avond en een nacht spoorloos omdat de chauffeur zijn normale traject niet terugvindt. Gangsters met "onopvallende smogmaskers" stappen een bank binnen, maken 1.400.000 Bfr buit, en verdwijnen vanzelfsprekend in de mist.
Zo begint die koude winter dus, met een ontreddering aan beide kanten van de Noordzee.
Er was ook al een kille herfst aan vooraf gegaan. In oktober-november 1962 was het de Cubacrisis en ik kan me de radio en z'n vele onheilsberichten over een mogelijke wereldoorlog tussen Amerika en Rusland nog herinneren: op de speelplaats keken we naar de lucht, de oorlogsvliegtuigen konden elk ogenblik over onze koppen scheren! Het was dus niet alleen winter, het was ook volop Koude Oorlog.
Met de kerstvakantie in aantocht wijden de kranten ook grote kolommen aan het begrip 'wintersport" en "wintervakantie', wat toen nog een bijzondere nieuwigheid was, want weinig mensen gingen in de winter op reis. Aan de ski-amateurs wordt gevraagd om "belangrijke tips in acht te nemen": dat je pas "na vier dagen gymnastiekoefeningen" op de pistes mag en dat je geen auto mag besturen "met skischoenen."
Met Kerstmis 1962 zijn de voorpagina's niet meer te houden: "Europa Kraakt Van De Strenge Vorst", en de Duitsers mogen zich aan een dichtvriezende Rijn en een Siberisch Kerstfeest verwachten: de Stille Nacht/Heilige Nacht wordt er eentje "tot min vijfentwintig."
Dertig december is opnieuw een ijzeldag in België. Voetgangers binden kettinkjes, schuursponsen, "sokken en vodden" onder hun schoenen om toch maar op de been te blijven. Voor de autobestuurders is er geen doorkomen aan, "haast alle wegen zijn onberijdbaar". Gent kent een plotse sneeuwval: de stad ligt onder zo'n 30(!) centimeter sneeuw. In Engeland doen blizzards de sneeuwduinen opwaaien tot drie à zeven meter hoog. Honderden dorpen raken afgesloten en "heel Zuid-Engeland is een kerkhof van bedolven wagens: de bestuurders moeten hun toevlucht zoeken in boerderijen en dorpsherbergen." Twee bestuurders die geen uitweg meer zien, stikken in hun langzaam insneeuwende wagen.
De langste dag
En dan is het oudejaarsavond. In de cinema's kan je de oorlogsfilm "De Langste Dag" zien en de BRT zendt een dansgala uit "met medewerking van Rocco Granata en het BRT- amusementsorkest onder leiding van Francis Bay". En terwijl er in Brussel aan stijldansen wordt gedaan, woeden er meerdere sneeuwstormen over het land en raakt de Antwerpse polder afgesloten van de buitenwereld.
Albert Devree en z'n verloofde willen met de bus van Lillo naar Zandvliet rijden, maar dat is onmogelijk: "Ik ging oudjaar vieren bij m'n toekomstige schoonouders, maar onderweg viel die bus stil. De mazout was in de leiding bevrozen, zei de chauffeur. Met nog enkele passagiers hebben wij het dan gewaagd om te voet verder te gaan. Joenges, wat voor bergen sneeuw dat er lagen. Op sommige plaatsen waren er hopen opgewaaid die wel twee-drie meter hoog waren! En die wind! Die floot en stormde, dat had gene naam! En zo zijn wij tot aan de Blauwhoef gegaan, dat was een café annex stelplaats waar je kon overstappen op de bus naar Antwerpen of naar Berendrecht en Zandvliet. Daar begon zogezegd de grote steenweg, maar ook die steenweg was ondersteboven gesneeuwd. En de bussen stonden er allemaal stil, niks bougeerde nog. Wij zagen zelfs mensen afkomen, van wie wij hoorden dat ze hun auto in de sneeuw hadden moeten achterlaten. Eén grote chaos was dat daar."
"Alleman wilde blijven schuilen in dat café, maar wij zijn te voet naar Zandvliet gestapt. Dat was toch nog zeven kilometer, een afstand waar we ùren over gedaan hebben. Er waren plaatsen waar wij tot onze nagelenbuik (navel) door die sneeuw moesten kruipen, echt gerellig! Maar ja, wij waren een jong koppel, wij hadden een warm hart en gene kou hé! Voor ons was dat een fantastisch avontuur!"
Een eerder bang avontuur werd het voor Fons Mees en zijn vrouw. Zij zaten op de lijnbus van Antwerpen naar Zandvliet, met een dochtertje van amper twee: "Wij gingen oud en nieuw vieren bij m'n schoonouders in Zandvliet en toen we in Antwerpen vertrokken, waaide en sneeuwde het al heel hard. We hadden ons kleintje op de arm en we hadden haar in een extra dik deken gewikkeld.
Onderweg had die bus al grote moeite om door kleinere sneeuwhopen te passeren, en we zagen ook dat de chauffeur het niet betrouwde: zijn koplampen schenen alleen maar op die vallende sneeuw en op die sneeuwhopen, hij zag nog amper de baan. Die weg door de polders was op zich al gevaarlijk, een smalle steenweg met daarnaast diepe grachten. En hij lag er ook sukkelachtig bij omdat de havenuitbreiding aan de gang was en de stad de polderwegen verwaarloosde. Iedereen in de bus hield zijn adem in, iedereen vreesde dat die bus zou gaan schuiven en in de gracht zou kantelen. Wij waren zo mogelijk nog benauwder dan de andere passagiers, want wij waren de enige met zo'n jong kindje.
En ineens reed die bus zich vast in de sneeuw, en al direct viel die motor stil en werd het ijskoud in die bus. Wij wilden ons niet laten insneeuwen, geen denken aan, en wij zijn dan door die sneeuwjacht naar dat café geploeterd. Met grote schrik natuurlijk, stel dat we in de gracht sukkelen met ons kindje! Stel dat ze in die kou een longontsteking krijgt! Dan waren we verloren natuurlijk, want er was niemand om je naar een ziekenhuis te voeren, in zo'n nacht en in zo'n verloren uithoek. Je liep daar door een sneeuwvlakte waar geen ziel meer woonde. Alle boerderijen in die omtrek waren onteigend en verlaten. Een geluk dat we café De Blauwhoef konden bereiken. Daar was een overhoop van volk, overal zaten en stonden mensen die met de auto of de bus gestrand waren. "
Trappers van het Hoge Noorden
Buiten raast de storm verder. Er is die nacht sprake van "huizenhoge sneeuwhozen die in razende vaart over de wegen trekken", er worden windsnelheden tot negentig per uur gemeten, en de Antwerpse provinciegouverneur kondigt de noodtoestand af. Nabij de Blauwhoef stranden ook drie autocars van de firma Verplancke uit Zwijndrecht. Het zijn bussen met 'nieuwjaarvierders' die onderweg zijn naar de zaal Martinushoeve in Zandvliet. Een aantal van hen (ook kinderen) hebben de nacht in die ijskoude cars doorgebracht, nog anderen sukkelen naar het café. Ze waren er "niet op gekleed," ze droegen "dunne kostuums en feestjurken" en sommige vrouwen komen in het café gewankeld op "bevroren voeten vanwege hun hoge hakken en open balschoentjes". Er zijn ook 'feestvierders' die kost wat kost de feestdis in Zandvliet willen bereiken. Ze wagen zich aan een barre voettocht, "en men zag ouders die hun kinderen moesten dragen omdat ze niet op de been konden blijven in de poolsneeuw en de ijzige oostenwind." Het stond nergens in de kranten, dat relaas komt van de firma Verplancke zelf, "wij zullen die nacht vanzeleven nooit vergeten."
Fons Mees blijft met vrouw en kind wijselijk in het café De Blauwhoef: "Er was daar één telefoon, ge kunt u dat voorstellen, dat was een gevecht om te kunnen bellen! Ik heb dan toch mijn broer kunnen bereiken en die is er 's morgens in geslaagd om via omwegen tot daar te geraken en ons naar Zandvliet te brengen. Het was toen acht uur, wij hadden bijna tien uur vast gezeten in dat café. Onderweg hebben wij tientallen auto's in sneeuwhopen zien steken. In sommige auto's zaten nog mensen! Die hadden daar de nacht doorgebracht omdat ze hun wagen in die sneeuwstorm niet hadden durven verlaten. Welke schrik hebben die mensen doorstaan?! Die hadden kunnen doodgaan in die kou! Later hebben mensen ons nog gezegd dat het een echt kerstverhaal was, zo'n koppel met een jong kindje dat plaats zocht in de herberg. Wij hebben daar zelf geen seconde aan gedacht, wij hebben teveel angsten uitgestaan. "
Het Nieuwsblad schrijft dat de polderdorpen "bijna twee dagen geïsoleerd waren lijk Eskimodorpen aan de Noordpool". Het lokale weekblad De Polder schimpt op de "de grote heren" van de stad die de polderdorpen "schandelijk" in de kou hebben laten staan. Het blad bedenkt zelfs een nieuwe naam voor zijn bewoners: "wij zijn de trappers van het Hoge Noorden!"
Dood naast de kachel
Op 1 januari is er op tv het traditionele skischansspringen vanuit Garmisch-Partenkirchen, maar wie uit het raam kijkt, ziet al sneeuw genoeg: "Heel Europa ziet wit. Er ligt een sneeuwtapijt van Schotland tot Midden-Italië."
De feestdagen zijn pas achter de rug als de ijzel van 3 januari de wegen "tot schaatsbanen maakt". Het Nieuwsblad beschrijft de Brusselse voetgangers: "Voetje voor voetje, glijdend, wankelend, vallend en opstaand, alsook breed met de armen zwaaiend, zo hebben zij alle wetten van evenwicht en zwaartekracht getart om zich naar tram en trein te begeven." Op de weg ontstaan evenwel geen files omdat niemand zich bij zo'n weer op de wegen waagt. Er waren toen nog geen winterbanden en er werd ook amper gestrooid of sneeuw geruimd. De schaarse vrachtwagens die uitrijden doen er vijf uur over om van Brussel naar Gent te geraken. In sommige delen van Wallonië ligt er nu al "zés dagen ijzel op de weg".
Er zijn in binnen- en buitenland al meerdere 'winterdoden' te betreuren en sommigen komen op een wel heel ongelukkige manier om het leven. De 28-jarige Henri S. uit Wilrijk "wilde spreeuwen gaan jagen en de man gleed uit op het ogenblik dat hij zijn jachtgeweer uit de auto nam. Hij raakte de trekker en het schot trof hem in volle borst."
In een huis op de Antwerpse Italiëlei hebben "de kleren van de 89-jarige Anna W. vuur gevat toen zij ingevolge de kou te dicht bij haar kachel ging zitten. De ongelukkige overleed aan haar brandwonden." Op de Belgische jukeboxen en hitparades staan twee nieuwkomers die tot evergreen zouden uitgroeien: Elvis Presley met Return to Sender en Petula Clark met Coeur Blessé. Allerminst evergreen zijn de voetbalvelden in eerste klasse. Die zijn gewoon onbespeelbaar volgens dit krantenverslag: Berchem ("een spiegel"), Lierse ("een ijsbaan"), Brugge ("20 cm sneeuw"), Daring-Brussel ("vele ijsklompen"), Beringen ("een ijsvlakte"), Anderlecht ("sneeuw op ijs, zeer gevaarlijk").
Het Noordfranse kuststadje Wissant (op 70km van de Belgische grens) is ingesloten door de sneeuw en twintig Belgen zitten er opgesloten in hun hotel. De groep wilde "enkele kerstdagen" doorbrengen aan de Cap Gris Nez, maar alle toegangswegen raken versperd door drie à vier meter hoge sneeuwduinen. Pas op 5 januari en na een "kerstweekend" van tien dagen kunnen bulldozers het dorp "bevrijden".
Ijsregen en dynamiet
Op diezelfde vijfde januari valt een pak sneeuw in wat toen nog Opper-België werd genoemd: "Op sommige Ardense wegen waren alleen nog sledes te zien en geen enkele auto". In andere Ardense dorpen valt een ijsregen die zich aan de telefoon- en elektriciteitsdraden hecht.
Guy Maquet was toen bediende van de RTT (Regie der Telefonie en Telegrafie) en hij woonde in Bourcy (nabij Bastogne): "Die lijnen van de telefoon hadden een dikte van een halve centimeter en door die ijsregen werden dat kabels van vijf centimeter, tien keer de normale dikte! Langs het traject van de spoorlijn Bastogne-Bourcy stonden overal telefoonpalen en die knapten allemaal af, op de sporen! Overal was er die wirwar van houten palen en los slingerende kabels, er was geen doorkomen aan, geen trein kon nog verder.
Wij hebben toen zes dagen zonder stroom gezeten omdat ook de palen van de elektriciteit afknapten. Dat ware géén houten palen hé, dat waren betonnen pylonen van de hoogspanning! Ik was onderweg naar m'n werk en ik kon het horen, die palen in gewàpend beton waren aan het kràken onder dat gewicht. En toen ik van m'n werk kwam, waren die pylonen gebroken."
Jean Lambert woont nog altijd nabij Michamps, een dorp met tweehonderd inwoners dat toen acht dagen zonder stroom zat. Jean heeft de ijsregen zién vallen. "Ik was die namiddag in een naburig bos, het vroor min zes en ineens begon het te stortregenen, jamais vu bij zo'n vriesweer. En zogauw dat regenwater iets raakte, veranderde het binnen de seconde in solide ijs. Dat was een geruis van klinkend en brekend ijs, als een storm die opstak! Om mij heen braken takken en toppen van jonge sparrenbomen af, ik heb het op een lopen gezet, want er braken alsmaar dikkere takken af, claq! claq! claq! levensgevaarlijk was dat daar. Wat ik meemaakte, was het zeldzame fenomeen van de surfusion (=onderkoeling). Heel zuiver water kan vloeibaar blijven tot min vijf graden, maar als het een schok krijgt, dan bevriest het ogenblikkelijk! Ken je dat verhaal van het Ladoga-meer in Rusland? Dat water was nog onbevroren en roerloos bij min vijf, er springen paarden in die op de vlucht waren voor een brand, en op slag zijn ze omringd door zwaar ijs en zo sterven ze ook, als standbeelden in het ijs! Dat leerde ik in de lessen fysica op de universiteit!"
Lambert vlucht het bos uit naar huis, maar daar is alles donker; de stroom is uitgevallen. "Telefoon, tv, wasmachine, wasdroger, niks deed het nog. Alleen de transistorradio op batterijen, die werkte nog. Er waren hier toen enkele boerengezinnen die al een diepvriezer hadden, en die mensen begonnen hun ingevroren vlees en groente buiten te zetten, het vroor 's nachts toch tot min twintig. Maar onze dorpselektricien had een nog beter idee, iedereen moest alles weer in zijn diepvriezer laden, hij stapelde alle frigo's in de laadbak van zijn camion en hij is ermee naar een ander dorp gereden, waar nog wel stroom was, en in een school heeft hij ze bijeengezet op de speelplaats en daar opnieuw aangesloten."
"Als je nu zo'n lange stroompanne zou hebben, met al die computers, centrale verwarming en elektrische kookvuren, dan was dat een catastrophe geweest. Maar toen hadden de mensen nog een kolenkachel of een open haard en een fornuis dat je met hout kon stoken. Dat was een geluk."
De stroompanne in Michamps duurde uiteindelijk acht dagen en al die tijd hebben de inwoners "bij kaarslicht en de petroleumlamp gezeten." Tientallen Ardense dorpen hebben geen elektra meer, en dat voor meerdere dagen. Volgens Le Soir was de toestand "zo onverwacht en zo penibel dat men terugdacht aan de winter van het Von Rundstedt-offensief, die rampzalige winter van de Slag om de Ardennen (tussen kerst 1944 en januari 1945 lag er een dik pak sneeuw en slechts op twee dagen was het overdag boven de nul graden, jh)".
Jean Lambert: "De elektriciteitsmaatschappij wilde tijdelijke houtpalen zetten om daarop de leidingen te leggen. Maar ze kregen geen put in die diepbevroren grond! Ze hebben de bodem met dynamiet moeten opblazen om putten te kunnen graven."
Skiënde postbode
Terwijl de stroom hersteld wordt, zijn er andere Ardense dorpen waar de wegen dagenlang geblokkeerd zijn door de sneeuw. Rudi Giet was postbode in de Hoge-Veendorpen Elsenborn en Sourbrodt, hij moest elke dag improviseren: "Als er in de holle wegen sneeuwdriften liggen van één à twee meter hoog, dan is er geen doorkomen aan! Ik ging als facteur dan maar door de velden, daar was de sneeuw eerder weg gewaaid, daar was het soms beter begaanbaar dan in die holle wegen. Ook boeren zaten dan in de rats omdat de melkcamion niet tot bij hen kon komen. Eén boer had zijn melkkitten op paarden gebonden, dertig kitten op vijf paarden, en zo was hij los door de velden naar het dorp gestapt waar de camion wel kon komen. En aan mijn postoverste had hij gezegd dat zijn boerderij 'bereikbaar' was, dat de facteur maar in het spoor van de paarden moest stappen. Enfin! Ik ben geen paard hé, ik kon niet in de putten van die poten stappen, zo vér uiteen en zo diep. Ik ben toen bij iemand ski's gaan lenen en zo ben ik toch naar die boerderij gehobbeld. Als facteur moest je improviseren. Mijn zakken met post die ik van de trein haalde, heb ik zelfs op een slee getrokken. Ik deed vanalles om bij de mensen te geraken. Ik deed autostop, ik liftte mee met camions van het leger die hier op kamp waren in Elsenborn, en zo kon ik toch bij sommige huizen geraken en daar mijn post brengen. Wie verderaf woonde, kon dan naar dat 'postpunt' komen om zijn brieven op te halen. Ik reed ook mee met de micheline, een dieselmotrice die hier op het spoorlijntje liep, en onderweg was zo'n gehucht met een halte die niet meer gebruikt werd, en terwijl de trein daar passeerde, smeet ik m'n postbundel door het raam, in dat schuilhuisje, en dan kon iemand van dat gehucht daar ook de post ophalen en verder verdelen, c' était la débrouille hein! Er was toen ook nog postbedeling op zaterdag, maar die nam ik mee naar de zondagsmis, dan stond ik bij de kerkdeur de brieven en de gazetten uit te delen. Hoe dan ook, de mensen hadden toen geduld en begrip, ze wisten dat een winter het werk overhoop kon halen. Toen wachtten ze dagen op hun post, nu kunnen ze geen uur meer wachten."
Niemand had winterbanden
In de tweede week van het nieuwe jaar is het Albertkanaal in Wijnegem dichtgevroren met vier kilometer pakijs. De binnenvaart ligt stil en die ijsblokkade zal nog vijf weken duren.
Op 11 januari steekt de winter nog een tandje bij. De gemiddelde temperatuur (= temperatuur van dag en nacht samen) komt in gans België niet boven de min tien. In heel wat dorpen springen de water- en gasleidingen en de inwoners zitten dagenlang zonder kookvuur, gasverwarming en stromend water. In de krant spreekt men over "een Siberische ijskast die ons een poolklimaat serveert".
In Vielsalm komen de meeste leerlingen van de middelbare school niet meer opdagen omdat de wegen zo slecht zijn. Twee leerlingen die de school toch bereiken, stellen vast dat de inkt in hun vulpennen onderweg bevroren is.
Eén tiende van de rijksscholen sluit de deuren voor enkele dagen: "de klaslokalen zijn gewoon niet warm te krijgen". Scholen en huizen waren toen nog slecht geïsoleerd, en ramen hadden gewoon nog enkel glas. In de meeste gezinnen werd verwarmd met kolen, maar die voorraden geraken uitgeput; bij de steenkoolmijnen staan vrachtwagens en camionettes in lange rijen: eens de kolen boven de grond komen, worden ze gelijk naar de kolenhandelaars en de verbruikers gebracht. Terwijl stijgt ook de prijs van de groenten fors: de serres vragen extra verwarming en er is ook een daling van het aanbod omdat de openluchtgroenten "zelfs met een houweel niet meer los te kappen zijn".
Het Ijsselmeer (1100 km2) vriest dicht en kan met auto's bereden worden. Ook prins Albert en prinses Paola maken met de arreslee een toer op dat ijsmeer.
In de kleine dorpen rond Bastogne is de enige sneeuwruimer vijf dagen zonder onderbreken op de baan geweest. Marcel Moinet was boer, houthakker en loonwerker en van 1950 tot 1966 was hij de "sneeuwman" in die kleine dorpen: "Op 11 november heb ik al de eerste sneeuw geruimd. En in december en januari is dat crescendo gegaan. Ik had een Fordson-tractor 75 PK, met kettingen om de wielen, en met vooraan een ploegmes om de sneeuwmassa te splijten. Achter mij sleepte ik une sorcière een zware ijzeren wig die de sneeuw verder in de talud moest duwen. De sneeuw lag zo dik dat ik de tractor zwaarder moest maken, daarvoor schroefde ik betonblokken op de velgen van m'n tractorwielen.
Met die opstuivende sneeuw tegen mijn voorraampje zag ik amper de baan. Om de weggebruikers te waarschuwen voor mijn 'gevaarte' had ik vooraan een oranje zwaailicht plus het rode achterlicht van een motocyclette. Zelf kon ik dat verkeer slecht zien, zij moesten maar achteruit rijden, zij moesten maar maken dat ze weg kwamen. Enfin, je moest al dapper zijn om met de auto op de weg te komen, niemand had winterbanden.
Ik moest altijd klaar staan, dag en nacht. Als de kantonnier (= de lokale wegbeheerder) belde, dan moest ik vertrekken. Die tractor was een diepvriezer. Ik had alleen maar een kleine voorruit en twee zijruitjes om mij tegen de wind te beschermen, in mijn rug was alles open. Op m'n kop had ik een passe-montagne (een bivakmuts) en oorbeschermers, en als overjas had ik zo'n kaki capote van het Amerikaanse leger, souvenir van Bastogne 1944.
Aan m'n voeten had ik sokken en pantoffels en zo stapte ik in mijn grote rubberlaarzen. En nog bevroor ik elke dag in die cabine. Als ik m'n werk gedaan had, kon ik mijn kaki jas op de grond zetten; hij bleef staan, hij was stijf bevroren.
Het moeilijkste is bergop rijden, omdat die machine dan de neiging heeft om achteruit te schuiven en je dan minder kracht kan zetten op die sneeuwmassa. Er waren ook twee wegen die ik met geen manier kon ruimen. Dat waren holle wegen, waar ik de sneeuw niet ver genoeg opzij kon duwen. Ik kon geen ruimte scheppen, die sneeuwmuren kantelden altijd terug op de baan.
Ik was elke dag minimum acht uren onderweg om zo'n vijftig km te ruimen. Rond tien januari is er een periode geweest dat ik vijf dagen op de baan was. Je dacht dat je gedaan had, en het begon weer te sneeuwen, vijf dagen heb ik mijn bed niet gezien. Achter mij op die wig stonden de kantonnier en een werkman, die moesten me soms in m'n rug porren omdat ze zagen dat ik in slaap viel en scheef begon te rijden."
KMI: "een recordwinter"
Het KMI kan alleen maar bevestigen dat de winter van '62-'63 een uitblinker is qua kou en gestrengheid.
Luc Debontridder: "Een winter kan streng zijn qua duur, aantal ijsdagen of dagen dat de bodem bedekt is met sneeuw en op al die terreinen is 62-63 veruit de strengste die we ooit hebben meegemaakt. Om je een idee te geven: een winter is normaal als hij zes ijsdagen kent, dat zijn dus dagen dat het kwik noch 's nachts noch overdag nul graden haalt. In die winter waren er zevenendertig ijsdagen. Dat is niet meer uitzonderlijk of zeer uitzonderlijk, maar uitermate uitzonderlijk. Die temperaturen zijn ook gemeten in Ukkel. In Hoog-België en de Hoge Venen was het nog kouder.
Januari 1963 was een ijskoude maand met een gemiddelde temperatuur (dag en nacht samen) van min 4,6. Normaal voor januari is plus 2,5°. Het is de koudste januarimaand ooit. Ook frappant: op 4 februari lag er op de Botrange vierentachtig centimeter sneeuw, niet bijeen gewaaid, puur neergedwarreld. “
Humo: De ontwrichting van het socio-economische leven zou nu veel groter zijn?
«Zeker! Stel dat het nu de winter van '63 wordt, dan zitten we diep in de shit. Er waren toen iets meer dan één miljoen voertuigen op de weg. Nu zijn er 6,7 miljoen. Er zijn veel meer mensen die zich verplaatsen, dus die ontwrichting zou massaal zijn. Nog afgezien van alle problemen met luchtvaart, scheepvaart en energievoorziening, want op al die terreinen zijn we kwetsbaarder geworden."
Schieten op zeearenden
In de tweede week van januari duiken alsmaar meer berichten op over vogels die in kladden omkomen van de kou. Vooral watervogels en zangvogels zijn er erg aan toe. In de kranten verschijnen oproepen om "onze gevlerkte zangers" van voedsel en drinkwater te voorzien. Er duiken "noorderse" en "siberische" vogelsoorten op die maar zelden gezien worden in ons land. Zo meldt Gazet Van Antwerpen "zingende zwanen die afkomstig zijn uit Siberië en Lapland", en ook kleine wilde zwanen "die in de fjorden van Noorwegen leven". Ik herinner me dat ik dat bericht als kind gelezen heb, en mijn verbazing van toen dat er wintervogels van Siberië tot in ons land waren gevlogen. Siberië, dat was bijna zo ver als de maan.
Le Soir meldt op 13 januari dat er "zeearenden" gezien zijn in de Ardennen. Aan de jagers wordt gevraagd om clementie te betonen met deze zeldzame en uitgehongerde roofvogels. De volgende dag meldt Gazet Van Antwerpen dat er in de Ardennen "zeer zeldzame zeearenden geschoten zijn".
In Nederland zijn al "duizenden dode watervogels" gevonden en moeten zwanen worden afgemaakt omdat ze niet meer te redden zijn, "sommigen hebben een toegevroren bek". Er komt een nationale hulpactie op gang "om het gevederde volkje van de hongerdood te redden". Schoolkinderen verzamelen brood en graan en sportvliegtuigjes droppen dat voedsel op plaatsen waar de vogels met duizenden bij elkaar kleumen. Ook aan onze kust is het "verijsde strand bespikkeld met talloze zwarte plekjes: allemaal dode vogels."
In Limburg maakt Maaseik FC van de nood een deugd. Het bestuur laat zandruggen aanbrengen rond het voetbalterrein en met het spuitwater van de pompiers heeft de club een ijsbaan. Meteen ook een muziekinstallatie erbij en er worden "gouden zaken gedaan".
Op 14 januari is er opnieuw "overvloedige sneeuwval in gans het land". In Verviers valt zestig centimeter. In Spa splijten oude kastanjelaars met een knal uit elkaar omdat ze het gewicht van de sneeuw niet langer kunnen dragen. De Maas tussen Dinant en de Franse grens is intussen "volkomen bevroren."
Op 16 januari opent Prins Albert het 42ste Autosalon waar onder andere de Opel Kadett, de Simca 1000 en de BMW 1500 worden voorgesteld. Een Fiat 500D kost op dat ogenblik 39.900 Bfr, een Citroën 2PK heb je voor 44.950 Bfr (= zowat 1100 euro, maar daar moest een bediende toen wel een half jaar voor werken,jh.)
Op 17 januari telt men al duizend winterdoden in Europa. Armand Pien, de beroemde weerman van de BRT, meldt geen beterschap in zijn weerbericht. Het kille hogedrukgebied dat zich boven een groot deel van Europa uitstrekt zal nog lange tijd aanblijven, meer nog, hij zegt dat de " winter nog maar pas begonnen is!"
Deel 2: de bevroren zee