1 februari 1953: de achtenveertig uur durende “blizzard” over zuidoost-België

sneeuwstorm basto (hu belga).jpeg

"In het dorp waren geen wegen meer. We moesten loopgrachten graven naar de winkel ." 

Het is de eerste kou in deze winter. Vorige nacht zakte het kwik in de Oostkantons tot min tien, en ook overdag is het nog min vijf. Ik ben in dat koude binnenland onderweg om ooggetuigen te vinden van De Grote Sneeuwstorm van 1953. Toen zich in Nederland en delen van België een grote overstromingsramp voltrok met bijna 2000 doden, legde een uitloper van die wilde noordwesterorkaan een immens sneeuwdek over het zuidoosten van België: van Eupen tot St Vith en van Luik tot Bastogne. De storm luwde pas 48 uren later. Volgens het KMI is die blizzard van '53 de zwaarste die ooit over ons land is geraasd.

Humo januari 2012 (c) Jan Hertoghs

Ernst Leyens (77) vraagt of ik dat al gezien heb: twee meter sneeuw. Hans Croë (79) spreekt niet van sneeuw maar van “hoge witte muren”. Margarethe Esser (83) zag het wild hongerig naar de huizen komen . Rosa Pemmers (88) telt in gedachten de gezinnen die door niemand nog te bereiken waren. Karl Wirtz (88) zegt dat de straten in zijn dorp met de hand moesten “uitgespit worden”, alle mannen werkten op lange rijen. Adolf Schür (79) schudt zoveel jaar later nog steeds het hoofd, “ons dorp was acht dagen afgesloten van de buitenwereld, nooit gezien in België”.
Hun ooggetuigenissen komen uit Eynatten, Kontzen (D.), Küchelscheid, Honsfeld, Lanzerath en Sankt Vith.

De allereerste berichten in Le Soir van maandag 2 en dinsdag 3 februari waren bepaald alarmerend. 
Een sneeuwstorm van ongekende omvang en hevigheid heeft het hele Ardennengebied getroffen. Zaterdagnamiddag is de storm opgestoken en pas maandagavond zijn de sneeuw en de felle rukwinden opgehouden. Het vliegveld van Saint Hubert heeft zware neerslag gemeten en windsnelheden tot honderd km per uur. De stuifsneeuw heeft wegen in het niets doen verdwijnen en heeft duinen van meerdere meters opgeworpen die alle auto-, trein- en busverkeer onmogelijk maken. Meerdere dorpen zijn volledig afgesloten van de buitenwereld. Stroom, telefoon, en postbedeling zijn lamgelegd en in sommige dorpen is geen drinkwater. (...) In Sibret is een trein ontspoord en de militaire hulpploegen die de plaats van het onheil wilden bereiken, stonden tegenover een sneeuwmuur van 2,5 meter. (...) Wie erin slaagt om de Ardennen en de Oostkantons te bereiken, waant zich niet langer in België maar in het Hoge Noorden.   

Artikel in Le Soir: “De sneeuw bereikt hoogtes van 1,5 à 2 meter”

Artikel in Le Soir: “De sneeuw bereikt hoogtes van 1,5 à 2 meter”

Hans Croë: «Die zaterdagnamiddag van 31 januari was het nog droog en niks koud. Ik ben nog boodschappen gaan doen in Raeren en toen ik terugkwam, begon het licht te sneeuwen, maar wel met een felle wind erachteraan. 's Avonds ben ik naar de Kappensitzung geweest, dat is de aanloop naar carnaval, dan komen de Büttenredner hun burleske verhalen vertellen, dan wordt er gezongen en gedanst, en gedronken natuurlijk, en met die vierhonderd man in de feestzaal hebben we het geraas daarbuiten niet gehoord."
Schür: "Van bij het begin joeg er een felle wind achter die sneeuw aan, van dwarrelende vlokken was geen sprake, het was een storm, een sneeuwjacht, dat schoot daar horizontaal over de velden, dat floot en huilde hier tussen de huizen. “
Croë: "Toen we dan in de vroege uurtjes van dat carnavalsfeest naar buiten stommelden, wisten we niet wat we zagen, heel de weg lag onder een dik pak sneeuw. De mensen van Herbestal konden hun wagens nog amper vinden, die auto's staken in een méter sneeuw! Die carnavalisten zijn dan met mij mee geploeterd tot aan onze boerderij, daar konden ze zich opwarmen en de nacht doorbrengen." Schür: "Normaal zie je hier een holle weg voor de boerderij, maar toen ik zondagmorgen naar buiten keek, was die helemaal vol gesneeuwd, een laag van wel twee meter. Het was die dag ook één februari, dan vieren we hier het feest van de Heilige Brigitta, en dan komen ze van de wijde omtrek bidden dat het vee zou gespaard blijven van ziektes en sterfte. Op zo'n feestdag zit de kerk elk jaar afgeladen vol met boeren en boerinnen en boerenkinderen, maar die zondag was er alleen de pastoor en een handjevol boeren dat tot in de mis was geraakt, die stonden witbestoven naar mekaar te gapen alsof ze zowat een persoonlijke heldendaad hadden verricht." 
Croë: "Zondagmorgen was het erg! Aan onze boerderij waren grote hopen bijeengewaaid, sneeuwduinen van wel vier à vijf meter hoog en die versperden heel de weg van Eynatten naar Raeren. Voor de kameraden van Herbestal zat er niets anders op dan te voet naar huis te gaan, tien kilometer ver. Dat er een weg was naar dat dorp kon je alleen maar vermoeden doordat je hier en daar nog wat huizen en bomen zag staan."

“Er ontstaan sneeuwhopen tot 4 meter hoog” (Le Soir)

“Er ontstaan sneeuwhopen tot 4 meter hoog” (Le Soir)

Esser: "We wonen hier nogal afgelegen en hoog. En in '53 moesten wij ons letterlijk uitgraven, een "kanaal" spitten naar de grote weg naar Roetgen, maar ook die weg zat helemaal dicht. De boeren hadden vroeger van die primitieve sneeuwruimers, dan sleepten ze achter een paardenspan een driehoek van drie boomstammen en daarop lag een plankier dat verzwaard was met zandzakken of stenen, en met die driehoek werd de weg dan open geploegd, maar dat lukte niet, de paarden zakten veel te diep weg in de sneeuw!"
Leyens: "Overal in Küchelscheid lag de sneeuw opgezweept tot twee meter en hoger. Een weg schoffelen in die sneeuw, dat betekende zoveel als tunnels graven."
Wirtz: "Omdat er geen sneeuwruimers waren in Honsfeld, moésten alle mannen van het dorp meehelpen om de ingesneeuwde hoofdstraten vrij te maken. Jong en oud, boer, houthakker of gemeentebediende, je kreeg een schop en je kon beginnen. En dat ging heel systematisch. Je stond twee aan twee, een rechtshandige naast een linkshandige, en zo op een rij van tien man naast elkaar. De ploegbazen bakenden de breedte  en de diepte af waar je moest spitten.
Je werkte in lagen, als er twee meter sneeuw op de weg lag, dan hebben we die in acht 'trappen' gedaan, de eerste root schopte de eerste laag weg, en de rij na ons nam de volgende 'verdieping'.
Eerst maakten we de hoofdstraten van Honsfeld vrij  - de weg naar Büllingen, de weg naar Losheimergraben-, en als de bebouwde kom klaar was, dan groeven we buiten het dorp, tot aan de grens van de gemeente. Het was een volle dagtaak, je begon om acht uur, en je spitte met een middagpauze tot vijf uur 's avonds. In alle dorpen uit de omtrek waren zo hele kolonnes aan het spitten. En waar ze meestal niet verder konden graven, dat was in het woud buiten het dorp, daar lagen teveel geknakte bomen, daar is het leger moeten komen met zijn bulldozers."
Schür: "Natuurlijk moesten we de wegen uitgraven. Wat was er  anders te doen als je zo afgesloten zit?! En je had de sneeuwbergen moeten zien toen alles geschoffeld was; die reikten tot aan de eerste verdieping van de huizen, tot bijna aan de kruinen van de bomen!"
Croë: "Wij wandelden niet meer door dat open landschap van de Hoge Venen, wij stapten tussen witte muren waar we niet overheen konden kijken!"
Leyens: "Zo moet het ongeveer geweest zijn in de eerste wereldoorlog. Wij liepen door ons dorp, en we kwamen mekaar tegen in die smalle loopgraven."   

“Het leek de Eerste Wereldoorlog met loopgraven in het dorp in plaats van straten”

“Het leek de Eerste Wereldoorlog met loopgraven in het dorp in plaats van straten”

Wirtz: "Wie zag je nog op straat? Niet al teveel mensen. De postbode was bijvoorbeeld de enige die zich naar de afgelegen boerderijen begaf. Met zijn pelerine cape die hij voor het gezicht kon houden bij hevige sneeuw, en met zijn zwaarbenagelde bottines én prikstok om zich een houvast te geven." 
Midden in Alaska
Le Soir 5 en 6 februari: We geven hierbij een korte en onvolledige lijst van dorpen die nog steeds zijn afgesloten: Commanster, Krewinkel, Küchelscheid, Luzery, Manderfeld, Marvie, Mont, Ortho, Sibret, Thommen, en verder alle dorpen en gehuchten van de kantons Malmédy en Sankt Vith. Er wordt met man en macht gewerkt om de wegen weer vrij te maken, maar soms raken zelfs de bulldozers niet door de chaos. In de omgeving van Freyr rijdt de postbode rond met paard en slee. In Eupen en Bastogne hebben werklieden "tranchees" gegraven naar de winkels die nog open zijn. (...) Men waant zich niet langer in de Ardennen, maar in het midden van Alaska!
Croë: «Twee à drie dagen is alles hier potdicht geweest. We konden geen kant meer op." 
Esser: "De melkwagen kon niet meer komen, we moesten de kitten op een slee zetten en tot in het dorp trekken, drie kilometer ver."
Leyens: "Küchelscheid ligt op 55O meter en is de plek met de laagste temperaturen van België. Geen wonder dus dat we vijf dagen afgesloten zijn geweest van de bewoonde wereld. De vijfde dag is het leger hier geraakt met een stoomlocomotief en met zo'n ijzeren stootplank op de buffers om de sneeuw weg te ruimen."
Pemmers:"Via die spoorweg zijn de bakker en de slager ook tot in Küchelscheid geraakt. Ze waren met de micheline gekomen, dat is een dieseltreintje voor 2O personen. Het leger had die "treinbus" opgevorderd, want eigenlijk kwamen op die lijn alleen nog militaire goederentreinen."
"En natuurlijk hebben we de eerste dagen zonder stroom gezeten. Dat gebeurde regelmatig toen, en dan ging je maar weer de petroleumlampen aansteken."

Beeld uit de straten van Bastogne na de “sneeuworkaan”

Beeld uit de straten van Bastogne na de “sneeuworkaan”

Schür: "Er was dagenlang geen stroom, dat zou nu een drama zijn, met al die diepvriezers en melkmachines, maar toen melkten ze nog met de hand. De tankwagen van de melkerij kon natuurlijk niet langs komen, dus dan ontroomden ze de melk en ze maakten er boter van. De mensen konden hun plan trekken, ze waren toen veel zelfstandiger dan nu. Nu zouden ze vloeken, waar blijft de stroom, waar blijft de sneeuwruimer van de gemeente?! Want ja, de mensen zijn gewend aan licht en warmte, en ook dat de sneeuwruimer begint te vegen als er twee uurtjes sneeuw is gevallen."
Esser: "Had mijn man nog geleefd, dan had hij van Reinartzhof kunnen vertellen. Dat was een gehucht met amper drie boerderijen dat midden in het Hertogenwald lag. En geloof me, dat is afgelegen, want in vroegere eeuwen woonde er een kluizenaar die zich over verdwaalde reizigers ontfermde. Mijn man is in Reinartzhof geboren, en in '53 zaten ze daar compleet ingesneeuwd met zevenentwintig mensen. Rond die drie boerderijen waren sneeuwbergen bijeen gewaaid met ontwortelde en afgeknapte bomen erin, die mensen dachten dat ze daar nooit meer weg konden komen, en omdat hun voorraad eten maar voor een week voldoende was, heeft één dappere boerenzoon dan toch een uitweg gezocht naar de bewoonde wereld. Die man is uitgeput in Eupen aangekomen, en vandaaruit en vanuit Duitsland zijn dan redders per ski vertrokken. Maar die spoedhulp geraakte onmogelijk door die woestenij van bomen en sneeuw. Uiteindelijk heeft het leger beslist om een helicopter van Sabena in te zetten. Die piloot is erin geslaagd om  brood en levensmiddelen af te zetten." (zie ook nawoord onderaan, jh)

De inwoners van Reinartzhof proberen een weg te graven naar de bewoonde wereld. (Bron : het tijdschrift “Geschiedenis” )

De inwoners van Reinartzhof proberen een weg te graven naar de bewoonde wereld. (Bron : het tijdschrift “Geschiedenis” )

Plankenskiërs
Leyens:
«De volwassenen gingen niet werken, de kinderen gingen niet naar school, dat bracht toch iets van een avontuur mee. Alleen de avonden waren nog stiller dan anders. Dan zat ik hier aan tafel met mijn ouders, de klok tikte, het vuur brandde, en vanuit het halfduister begon mijn grootvader dan maar weer weesgegroeten en onzevaders te lezen. De rozenkrans,  dat was het grote tijdverdrijf van toen.”
Wirtz: "Ja, wat deed je op die lange winteravonden? Wat zitten vertellen aan tafel en om half negen je bed in." 
Schür: "Of kaarten met de andere boerenzonen uit de buurt. En paffen natuurlijk, het plafond was niet meer te zien van de rook!" 
Leyens: «Wie na vijf uur nog op straat kwam, kon maar hopen dat de maan op de sneeuw scheen, want van straatverlichting was geen sprake. Een zaklamp? Daar was geen geld voor, dat was een ongekende luxe. Iedereen was arm toen, want de oorlog was nog maar net voorbij. En je had de huizen moeten zien! Met het Ardennen-offensief is heel Küchelscheid vijf maanden geëvacueerd geweest en toen we terug kwamen waren alle huizen één grote puinhoop. Eerst hadden de Amerikanen onze kolen opgestookt, dan ons brandhout, en toen dat op was, hebben ze de meubels, de deuren en de vloeren uitgebroken om ook dat hout in het vuur te gooien. In zo'n huis zijn wij terug moeten gaan wonen, en er was money om ons te vergoeden, maar voor iedereen was het toch schrapen om rond te komen. Die winter van '53 was toch een ontbering, hoor." 
Wirtz: "Vijf dagen is er geen brood bezorgd. Ik herinner me dat enkele jongemannen met zogezegde ski's naar Büllingen zijn geschuifeld om daar een rugzak brood te gaan halen. In feite waren die ski's dunne planken van de zagerij waar toevallig een krul in zat omdat de dennenboom op die plek ook een kromming had. En die planken werden dan met riemen onder de bottines gebonden. Die skiënde 'broodkoeriers' waren ex-soldaten die tijdens de oorlog bij het Duitse leger gedwongen waren ingelijfd, en daar hadden ze toen voor het eerst ski's gezien."
Leyens: «Het hielp dat je de oorlog had meegemaakt, dan kon je tegen een stootje. Ik was tijdens de oorlog op internaat in Montenau en mijn ouders gaven me net genoeg geld mee voor de trein, twee keer veertien frank en verder geen zakgeld. En dan kon ik niet aan de verleiding weerstaan om tijdens de week twee appels te kopen van één frank, en dan had ik geen veertien frank meer voor dat treinkaartje, en dan zat er niks anders op dan naar huis te stappen, achtentwintig kilometer,  zes uur marschieren! De eerste achttien kilometer over verharde weg, de laatste tien kilometer vanaf Sourbrodt ging ik dwars door het woud, op mijn eentje, met alleen maar het kraken van de takken en de sneeuw onder mijn voeten.
Soms was er helemaal geen geld voor de treinreis, dan wekte mijn vader mij maandagnacht om halfdrie uit mijn bed, dan at ik een snee brood met een glas water en dan was het weer zes uur marcheren naar Montenau. Als ik dat nu aan jonge mensen vertel, dan bekijken ze mij alsof ik een zot of een holbewoner ben."

Nog een beeld uit Bastogne. Men moest zich letterlijk uit de sneeuw graven

Nog een beeld uit Bastogne. Men moest zich letterlijk uit de sneeuw graven

Iglo's voor de kinderen
Le Soir 10 februari: De vier gehuchten van Manderfeld wachten nog steeds op hun bevrijding, de bulldozer die daar beloofd werd, is nog steeds niet aangekomen. Er worden nu ook zeer lage nachttemperaturen gemeten, in Libramont vroor het min 22 aan de grond. In de meeste dorpen komt het verkeer weer op gang, maar auto's en vrachtwagens kunnen mekaar zeer moeilijk kruisen op de smalle wegen die zijn uitgegraven in de sneeuw. Het bezoek van minister Segers aan de getroffen gebieden is afgelast vanwege de slechte staat van alle hoofdwegen.
Schür: "In de Oostkantons zijn de gehuchten rond Manderfeld het langst onbereikbaar geweest. Hier in Lanzerath zitten we op 627 meter en hier zaten we acht dagen in isolement. De verbinding met de buitenwereld is pas hersteld toen een aannemer van Büllingen tot hier is geraakt met zijn bulldozer. Acht dagen isolement, voor België is dat toch een record."
Pemmers:«Zonder eten zijn we niet gevallen. De mensen hier hadden altijd wat voorraad in huis voor het geval ze geïsoleerd zouden zitten. In de kelder bewaarde je aardappelen, stenen potten met zuurkool, weckpotten met ingemaakte groenten en fruit, en soms ook een tonnetje gezouten haring. En iedereen had wel bloem en meel in huis om brood te bakken. Wie dat niet had, pakte wat gerst van de varkens, daarmee kon je gerstebrood bakken. Of je nam wat haver van de paarden, dan had je van die dikke haverkoeken.”
Wirtz: "De kinderen amuseerden zich natuurlijk in zo'n winter. Met sneeuwmannen en sneeuwballengevechten, maar ook met het uitgraven van holen in de grote bergen sneeuw die langs de straten lagen opgetast. Dat waren hun iglo's, zegden ze!"
Leyens: «Er is toen dagen en dagen met de slee gerutscht. Mijn vader was schrijnwerker en alle gezinnen in Küchelscheid hebben bij hem een simpele houten slee laten maken, en dan  gingen de kinderen op een heuvel buiten het dorp staan en dan kwamen ze zo door de hoofdstraat en tussen de huizen gevlogen. Sleeën waren de enige die je toen in de gracht zag rijden, auto's of camions waren nergens te zien." 

Zo moest er vaak sneeuw geruimd worden. Met een eg getrokken door boerenpaarden.  Nidrum 1953 (Foto: fam. Wiesemes)

Zo moest er vaak sneeuw geruimd worden. Met een eg getrokken door boerenpaarden. Nidrum 1953 (Foto: fam. Wiesemes)

Croë: «Voor camionneurs was het niet te doen op de weg. Want nergens werd zand of zout gestrooid. Dus ook die geruimde wegen bleven spekgladde banen."
Esser: «Voor de smokkelaars kwamen die pakken sneeuw en die omgevallen bomen ook ongelegen omdat ze de grens niet meer over geraakten. Omdat wij nogal dicht bij de grens woonden, kwamen ze hier aan de deur kloppen of ze hun koffiebonen in onze schuur mochten verstoppen. Maar mijn man wilde dat niet, en later zagen we dat ze hun koffie in een hol hadden verstopt, een 'grot' die ze hadden uitgegraven in een sneeuwberg." 
Pemmers: «Met die sneeuw was sterven en begraven worden wel een probleem. Normaal werd die kist getrokken door paard en kar, maar bij sneeuw kwam er achter dat paard zo'n driehoek van balken en planken, en die kist werd op dat plankier gebonden. De familie stapte en strompelde achter dat gehobbel aan; het was anderhalve kilometer tot aan het kerkhof."
Wirtz: "Bij ons werd de kist door dragers naar de kerk gebracht. Maar als ze in volle winter en met sneeuw van een  afgelegen boerderij moesten komen,, dan was dat een zware karwei om zo'n kist over die gladde wegen te dragen. De mensen die dichtbij een kruispunt woonden, zetten dan stoelen langs de weg zodat de lijkdragers de kist konden neerzetten en toch even rust konden nemen." 
Schür: "In ons dorp hebben we in 1953 niemand moeten begraven. Maar we hebben wel met andere doden in ons hoofd gezeten. Want via de radio wisten wij dat er -tijdens de sneeuwstorm- een verschrikkelijke stormvloed had plaatsgevonden in Holland. Dat daar toen zoveel boerenmensen zijn verdronken in die polders, dat zijn de mensen hier niet vergeten." ( zie ook de andere reportage over die watersnoodramp, jh)

Sommige dorpen waren pas bereikbaar nadat bulldozers werden ingezet. De sneeuwwallen waren hoger dan de  nieuwsgierige passanten. Nadrin 3/2/53 (foto Edmond Dauchot)

Sommige dorpen waren pas bereikbaar nadat bulldozers werden ingezet. De sneeuwwallen waren hoger dan de nieuwsgierige passanten. Nadrin 3/2/53 (foto Edmond Dauchot)

Herten op de mesthoop
Le Soir 19 februari: Achttien dagen na de zware sneeuwstorm doet de dooi zijn langzame intrede. De grote wegen zijn weer open, maar de secundaire wegen blijven zeer moeilijk berijdbaar vanwege de vele gladde bulten en kuilen. Men schat dat er nog steeds vijftig miljoen kubieke meter sneeuw ligt op de Hoge Venen. De houtvesters en jachtwachters zijn begonnen met het ramen van de schade aan het bos- en wildbestand.
Wirtz: "In het woud zijn heel veel dennenkruinen afgebroken toen de dooi kwam en toen die natte sneeuw op de takken begon te wegen. Ook in het dorp zijn toen schuren en huisdaken ingestort. Inzoverre zelfs dat de mensen na 1953 andere daken zijn gaan bouwen op de huizen. Steilere daken zijn het geworden zodat de pakken sneeuw sneller omlaag schuiven en niet op het gebinte blijven wegen."
Leyens: «Ik werkte als secretaris op de houtvesterij van Eupen en in die winter van '53 is er 12O.OOO kubieke meter bos verloren gegaan, omgeblazen door de wind, of gekraakt onder het gewicht van de sneeuw. Dat zijn meerdere honderdduizenden bomen, alleen al in de regio Eupen! Wat de schade nog groter maakte, was de honger van het wild. Bij gebrek aan voedsel vraten ze de schors van de bomen, en zo kwam de zwam in dat hout en gingen die bomen er ook aan. Veel wild is dat jaar van de honger omgekomen. “
Esser: «Tegen valavond zagen wij het wild uit het bos komen; de everzwijnen, herten en reeën kwamen op ons erf naar voedsel zoeken. In het dorp zegden ze: strooi toch stro in het bos, geef dat wild toch iets te eten! Maar het was pas oorlog geweest, wij waren arm, dat stro was nodig op de boerderij, wij gingen zomaar geen stro in het bos strooien! En dan zagen we de herten tot aan de mesthoop komen en daar trokken ze de stropijlen vantussen de stront om toch maar iéts te kunnen eten!"  
Wirtz: "1953 was een extreem zware winter met al die sneeuw, maar in 1954 hadden we ook prijs! Toen heeft het in januari en februari weken aan een stuk gevroren, 's nachts én overdag. In de nacht zakte het kwik zelfs naar min twintig, ja, de boeren en de grafdelvers hebben het geweten: de vorst zat tot tachtig centimeter diep in de ondergrond."
Pemmers: «Er is veel veranderd sinds 1953, maar het gebeurt nog regelmatig dat de stroom hier uitvalt. Met die storm van vorige week zaten we hier twee dagen zonder; ik had geen tv en geen centrale verwarming meer; ik ben van de kou en de miserie twee dagen in mijn bed gebleven." 
Croë: «Ik ben benieuwd of we dit jaar veel sneeuw zullen krijgen. Ik ben 79, ik heb veel sneeuwwinters gekend, maar zo'n massa als toen, dat heb ik in mijn leven nooit meer gezien."

NAWOORD: In het artikel is sprake van een geïsoleerd gehucht “Reinartzhof” waar 27 inwoners geïsoleerd zaten. Omdat het zoveel moeite kostte om die inwoners te bereiken en te bevoorraden, is nadien beslist om het gehucht te doen verdwijnen. De drie boerderijen werden onteigend en de bewoners moesten verhuizen. Hier lees je meer over dat “spookdorp” in de bossen.

De postbodes te paard, die geraakten nog door de sneeuw. Nidrum 1953 (Foto: fam. Wiesemes)

De postbodes te paard, die geraakten nog door de sneeuw. Nidrum 1953 (Foto: fam. Wiesemes)

Vorige
Vorige

De marathonwinter van '62 -'63: de koudste winter sinds 1833

Volgende
Volgende

De overstromingsramp van 1953 (2) : de Belgische redders vanuit de lucht