De zeldenrijders (1) chauffeurs met 1000 km per jaar

Door het coronavirus wordt onze bewegingsvrijheid beperkt tot de korte noodzakelijke verplaatsingen.
Dat brengt ons bij de “zeldenrijders”: autobestuurders die uit eigen beweging rond de kerktoren toeren, en dat al jàren.
Zij komen hier aan het woord - met amper 1000 km op de teller per jaar.
Een Humo-reportage uit 1999. © Jan Hertoghs

“Mijn schoonbroer doet soms 800 km op een dag. Ik doe 800 km op een half jààr.”

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Vroeger had je die verhalen van autoverkopers en garagisten over nonnen in een Dafke en pastoors in een Volkswagen Kever die op tien jaar tijd géén tienduizend kilometer gedaan hadden. En dat die bakskes nog als nieuw waren, geen spatje roest, nog altijd de éérste lucht in de éérste banden, en in het dashboard een radio “die nooit gebruikt is geweest”. Ik dacht dat het legendes waren, mondelinge folklore, pure storytelling van de putliggers en de bandenopleggers, maar ik heb die mening grondig moeten herzien. Het zijn geen legendes, het is géén folklore, het bestààt. Er zijn chauffeurs die op een jaar tijd geen twintig uur, geen duizend kilometer achter hun stuur zitten.Om ze te vinden ben ik gaan aankloppen bij tankstations, garages en autoverkopers. Soms kenden ze iemand : Julia! die doet geen 6OO km op een jaar! Maar ze ligt wel juist in het ziekenhuis! Soms kenden ze niemand : Als ge nu chauffeurs zou zoeken met 100.000 km op een jaar, ja, zo ken ik er genoeg! Soms waren ze gewoon gesloten: Tussen twaalf en één eet iedereen! Een keer of zes kreeg ik wel een adres, maar kwam de bejaarde achter de kier van de deur niet verder dan een korzelig “we zijn niet geïnteresseerd”. Zeker hebben deze lieden in mij een inbreker gezien die even het interieur kwam opmeten, of op zijn minst een opkoper die onder het mom van een reportage op zoek was naar een super-occasie.
Uiteindelijk heb ik toch tien zeldenrijders gesproken, tien chauffeurs die jaarlijks tussen 1OOO en 15OO km rijden, soms was het iets meer, soms was het zelfs nog minder dan duizend op een jaar. Bij de eerste interviews ging ik er ook vanuit dat zo'n zeldenrijder meestal met klamme handen en gespannen bilspieren door het verkeer sukkelt, maar niks bleek minder waar, de meesten beweerden allerminst schrik te hebben in het verkeer. Maar wel mijden ze allemaal de nacht, de mist en het gladde secundaire wegdek. 
Uit nieuwsgierigheid heb ik zelf ook de kilometers geteld die ik nodig had om de tien korte-afstand-mobilisten te vinden. Het waren er  1OO4. Een afstand waar Jef acht maanden over zou doen.

Naam : Jef (79) 
Auto: Opel Kadett (1988)
Gemiddeld aantal kilometers per jaar: “
rond de 1500”
Staat van de auto: Blinkend. De zetels staan nog strak en bol als nieuw. Op de rubberen vloermatjes zit nog geen millimeter sleet. De wagen staat in de garage onder een waslijn met een zeemvel.

“Ik heb vroeger veel met de auto gereden. Ik was dokwerker en ik reed alle dagen met mijn auto naar de haven, vijftienduizend kilometer op een jaar. Maar het was altijd om te gaan werken, ik ben nooit met de auto op reis geweest, nooit naar de Ardennen, nooit naar de zee. Ik ben al wel al aan de zee geweest, maar dat was dan met de bus van de gepensioneerden. Als ik de auto neem is het om boodschappen te doen of familie te bezoeken. Mijn vrouw rijdt ook nog met die auto, maar die rijdt alleen maar naar de winkel in het dorp, dat is één kilometer van hier. Ze rijdt niet verder en ze dùrft ook niet verder, want ze heeft schrik. Ik heb geen schrik. Of ik nog op de snelweg durf? Ja-at, jong, dat durf ik zeker. Ik durf zelfs nog naar Antwerpen (= 22km) rijden, ik ben vorig jaar zelfs DOOR Antwerpen gereden, maar dan wel over den boulevard en niet langs al die kleine straatjes. 
Weet ge, als ik vroeger ging werken, was ik altijd gejaagd aan het stuur, nu ben ik veel rustiger, nu rij ik altijd op m’n gemakske. Het gebeurt dat ik nu een toerke maak door de gemeente, langs de velden en langs de hei en dat ik dan maar vijftien of twintig per uur rij en dat ik bijna in de beek rij omdat ik zo zit te gapen naar het veld en naar de beesten. Voorbijsteken doe ik maar heel weinig, ze moeten al heel traag gaan voor ik dat durf. Een tractor voorbijsteken, dat gebeurt wel eens, maar een gewone auto inhalen, dat gebeurt niet gemakkelijk. Ik ben degene die ze inhalen, zelfs de camions halen mij in. ‘s Nachts rijden is ook zoiets dat ik bijna nooit doe. Eigenlijk rij ik maar één keer per jaar ‘s nachts en dat is met nieuwjaar, dan ga ik doordoen bij mijn broers, en dan kom ik ‘s nachts terug met de auto, maar dat is maar een afstand van drie kilometer en allemaal kleine weg binnendoor.

“Met mijn velo doe ik zeker 1000 km meer dan met mijn auto.”

Omdat ik zo weinig rij, moet ik ook maar weinig tanken. Ik tank zo’n vier keer per jaar en daar rij ik làng mee. En natuurlijk wilt gij weten of ik de prijs per kilometer al eens uitgerekend heb? Zwijgt daar maar over, vriend, ik heb het er al genoeg over met mijn vrouw. Zij zegt dat onze auto duurder is dan de duurste taxi die er bestaat. En ze heeft gelijk, maar och, een taxi hebt ge niet  voor uw deur staan, en dit beestje is er altijd, ge stapt in en ge zijt weg. En zelfs al doet ge maar weinig kilometers, ge kunt ‘m niet missen hé! Ge hebt ‘m nodig! (neemt me mee naar de garage) Voila, hier is ‘m, en die heeft nog niks gemankeerd, zie maar naar die banden, dat zijn nog altijd de eerste die daarop liggen, daar is bijna niet met gereden hé. Mijn schoonbroer, ja, die doet soms achthonderd kilometer per dag. Wat die op twee dagen doet, daar heb ik een heel jaar voor nodig! Zelf rij ik meer met mijn velo dan met die auto, want met die auto doe ik er 15OO per jaar en met mijn velo zeker 25OO per jaar!”

De autoverkoper-garagist: De meeste van die mensen die heel weinig  rijden, zijn heel precies op hun auto. Extreem voorzichtig zijn ze, voor het minste mankement staan ze bij ons. Zo hadden we een klant, die reed hier alleen maar rond de kerktoren, dus nooit verder dan vijf kilometer van deze garage, maar hij was wel bij Touring Wegenhulp “voor het geval er iets gebeurt”.

Naam: Angèle Van Elsacker, bijna 91 
Auto: Fiat 126  (1989)
Gemiddelde per jaar:
1000 km
Staat van de auto: Beetje dof en uitgeleefd, typisch een ‘buitenslaper’. 

“Zaterdag wilde ik boodschappen doen en ik geraakte niet meer weg, ik kon niet meer starten. Ik heb Touring Secours gebeld en zij zegden dat mijn choke kapot was en ook zagen ze dat ik een lekke band had! En nu zit ik op de garagist te wachten die deze namiddag mijn auto komt halen en terwijl komt u bij mij langs om te vragen hoeveel kilometers ik doe, als dat geen toeval is! Wel, mijnheer, ik doe weinig kilometers, want ik rij alleen nog naar het dorp voor de supermarkt, de gazettenwinkel en het gemeentehuis. En voor de rest doe ik nog wat kleine uitstapjes naar Kapellen, Putte, Berendrecht of Zandvliet, dat ligt ongeveer op vijftien, twintig kilometer van hier. 
Op 1 september 1998 had ik een heel speciale uitstap op het oog. Ik werd die dag negentig jaar en ik wou voor mijn verjaardag naar Lillo rijden! Dat ligt 22 km van hier, maar ik ben er niet geraakt, ze hebben me verteld dat het daar zo hard veranderd is, dat er daar een nieuwe tunnel is gekomen of zoiets (de Liefkenshoektunnel, jh) en iedereen raadde het mij af om naar Lillo te rijden. En dus ben ik niet naar Lillo gereden wat wel spijtig is, want Lillo is een schoon dorpje.
Mijn garagist zegt dat ik de oudste automobiliste van het land ben? Zou dat waar zijn? Ik rij al vierenveertig jaar. Ik was vijfenvijftig toen ik ermee begon en ik vond het helemaal niet moeilijk. Sturen met de fiets of sturen met de auto, dat vond ik juist hetzelfde en die vitessen, dat was ook rap geleerd. 
Ik ben vroeger directiesecretaresse geweest. Ik deed interims bij grote firma’s als BP en SIBP, (lacht) toen reed ik ook met een grotere auto als nu! Maar ik moet geen grote auto hebben, zo’n klein ding is makkelijk om te parkeren en te maneuvreren, en het is nog zuinig ook, ik tank drie of vier keer per jaar voor vijfhonderd frank naft en daarmee kom ik toe. 
Soms rij ik niet zelf, soms rij ik mee met iemand. Met mijn nichtje bijvoorbeeld. Die rijdt zo heel nonchalant, met één vinger vanonder aan het stuur, kent ge dat?! Als ik dat zie, ben ik bang, maar ik durf er niks van te zeggen. - Ik ben content met die auto en ik zit gerust in die auto. Ik wil niet te voet gaan, want dan kan ik vallen, en ik wil ook niet met de fiets gaan, want dan is het helemaal erg als ge valt. Dus is die auto het veiligste. Ik rij ook al tien jaar zonder één accident, (tast onder het plastic tafelkleed, “hout vasthouden!”). Mijn assurantie heeft me zelfs een brief gestuurd om te zeggen dat ik een superchauffeur ben, tien jaar op de baan en niet één keer gebotst! Dat wil toch wat zeggen, want zoals ze tegenwoordig allemaal rijden, dat is véél-véél te rap. En dan vooral op plaatsen waar ze niet rap mogen rijden! 
Die bluts die ge ziet in mijn koffer is niet van een botsing, maar van de wind, het heeft hier een keer zo hard gestormd dat een baksteen uit de schoorsteen op mijn auto is gevallen.
Wat wel een beetje ambetant is, is dat ik geen rijbewijs heb. Ik heb het wel, maar ik weet niet meer waar ik het gelegd heb, het moet hier ergens in huis liggen, maar wààr?! Mijn vorig rijbewijs was ik ook al verloren. Toen ben ik bij de gendarmes een ander gaan halen, maar ik kan toch wééral niet naar de gendarmerie gaan voor een nieuw bewijs, dat is te ambetant. Och, voor die paar honderd kilometer per jaar rij ik wel zonder rijbewijs. ‘t Is de moeite niet hé!

-  

De garagist: Mensen die weinig rijden, blijven meestal binnen in de winter, of als het slecht weer is. Maar schijnt de zon, dan zijn ze er en hun commentaar is altijd hetzelfde. Ja, zeggen ze dan, dat beestje zit altijd maar binnen, hij moet toch eens buiten kunnen komen ook!

Angèle (91) in haar Fiat 126: “Voor mijn verjaardag wilde ik iets wagen: een uitstapje van 22 km.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

Angèle (91) in haar Fiat 126: “Voor mijn verjaardag wilde ik iets wagen: een uitstapje van 22 km.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

-

Daisy is enigszins een uitzondering. Daar waar de anderen nog de moed hebben om zich op hun zeventigste in het verkeer te  storten, is zij op haar zesendertigste al bang om zich in het autogewriemel te begeven. Daisy doet gemiddeld 19OO km per jaar met haar Opel Corsa. 
"Het rare is dat ik de auto voor alles en nog wat wil gebruiken. Ik rij ermee naar de bakker en de krantenwinkel, vijfhonderd meter vind ik al te ver om te voet te gaan, maar vraag mij niet om verder dan tien kilometer van mijn huis te rijden, want dan krijg ik al de zenuwen. Ik rij al zeventien jaar, dat is vrij lang, en vroeger reed ik ook ontspannen, maar nu moet ik zeggen dat ik zeer gespannen achter mijn stuur zit. Het is alsof ik met ouder worden meer bewust ben geworden van de gevaren op de weg. Als ik achter mijn stuur zit, zie ik ook alleen maar de weg, de stoplichten, de zebrapaden en de tegenliggers. De rest zie ik niet, en dat heb ik al dikwijls moeten horen, amai Daisy, ge reed mij voorbij aan de superette, een goeiedag kon er niet af zeker? Niemand in de buurt weet dat ik zo onzeker ben op de weg, ik durf dat aan niemand te vertellen.
Als ik ergens naartoe rij, heb ik thuis in gedachten al heel de weg afgelegd. In mijn gedacht zoek ik dan de kleine straten uit waarlangs ik moet rijden om de drukke punten te vermijden. Ik zal bijvoorbeeld nooit door het centrum van een dorp rijden, elk centrum vind ik te druk. Zo zal ik ook nooit tijdens het spitsuur de weg opgaan, dan blijf ik gewoon thuis. En moet ik over een druk kruispunt, dan zal ik dat proberen te vermijden door een paar straten om te rijden. Van wegomleidingen heb ik ook schrik want dan kan ik mijn weg verliezen, en van wegwerkzaamheden heb ik nog meer schrik. Als ik zie dat twee rijstroken ineens versmallen tot één rijstrook, dan draai ik terug en dan neem ik een andere weg. Ik hou mij ook aan de snelheid. Staat er 5O, dan rij ik 5O. Staat er 7O, dan rij ik 7O. Maar staat er 9O, dan rij ik ook maar 7O, ik durf niet rapper. Ik let heel de tijd op de snelheid, ook als mijn man rijdt. Hij heeft al gezegd dat hij oogkleppen voor mij gaat kopen. Als hij rijdt, zit ik ook constant op een ingebeelde rem te trappen.
Maar het ergste van alles is de autostrade voor mij. De autostrade, dat is mijn dood. Mij kunt ge niet harder straffen dan door mij op de autostrade te jagen. Ik kan nu rijden sinds 1982 en ik ben nog maar vier keer op de autostrade geweest.De eerste keer wou ik er direct af, ik reed zestig en ik dacht dat het allemaal zotten waren die mij voorbij vlogen. En ik ben niet bepaald gelovig, ik ga ‘s zondags niet naar de kerk, maar elke keer dat ik op de autostrade kom, maak ik een kruisteken. Omdat het zo’n verschrikking is. Mijn man werkt in de industriezone van Zaventem, hij gaat altijd met de trein. Maar op een dag was het staking en er was niemand anders om hem te brengen, dus hij reed naar Zaventem, en ik reed met de auto terug. Volg de pijlen richting Oostende, had hij gezegd, maar ik was weer zo gefixeerd op de weg dat ik die pijlen niet gezien heb. Toen die pijlen maar weg bleven, wilde ik ergens afdraaien en terug rijden, maar ineens stond ik op een militair domein, en daar stonden allemaal soldaten met geweren, en ik moest direct uitstappen en meekomen naar hun kantoor. Ik was in paniek, ik zei dat ik de weg kwijt was, en ik was ook helemaal mijn kluts kwijt, want ik begon te wenen en ze hebben me daar een tijdje in dat kantoor laten zitten tot ik beter was. Een militair is me dan voorgereden tot ik op de juiste weg zat naar huis.

“Ik sla een kruisteken voor ik op de snelweg ga.”

Nadien heb ik alleen maar over gewone wegen gereden, ik durfde jarenlang niet meer op de snelweg. Tot op een zondagmorgen, ik werd wakker, het was zes uur, het was nog stil buiten en ik dacht, ik rij een keer naar Zaventem en terug, het is nu rustig, het is het moment om het eens te proberen. Ik kwam op de autostrade en het was er heel kalm, ik dacht nu ga ik er geraken, maar ik ben niet echt in Zaventem geraakt. Het is nochtans heel simpel, ik moest gewoon die borden met dat vliegerke volgen, maar in mijn zenuwachtigheid was ik weer te vroeg afgeslagen en ineens zag ik een bordje Transport BURUNDI, en het was precies of ik in de jungle beland was. Het zweet brak mij uit, ik was verdwaald en het heeft mij twee uur gekost om terug thuis te geraken terwijl ik maar vijfentwintig kilometer van mijn huis was. Ja, de autostrade, ge moet het maar durven, zeg ik. ‘t Is niks voor mij. 

De autoverkoper: We hebben hier zo’n autootje gehad. 1O.OOO kilometer op 14 jaar. Wel, wij kregen dat niet verkocht. De mensen wilden dat niet kopen, want ze betrouwden het niet. Ze dachten dat wij met de teller geknoeid hadden, dat we d’r honderdduizend vanaf hadden gedaan.

Naam : Emiel Van Hofstraeten (76) en Martha Smeyers (73)
Auto: Suzuki Vitara jeep (1993)
Jaargemiddelde: 
800 km  
Staat van de auto: Fonkelnieuw. Drie krasjes op de koffer “vanwege de garagedeur die ineens  dicht vloog bij een hevige wind.”  

“Mijn man en ik hebben vroeger heel veel gereden. Met blokken ijs. Die blokken gingen we ‘s morgens halen in de Kronenburgstraat in Antwerpen en daarmee reden we dan naar de café’s en de beenhouwers in het Waasland, er waren in die tijd nog geen frigo’s en koeltogen zoals nu. Mijn man had een camion en ik had een camionette en in de jaren zestig deden wij gemakkelijk 8O.OOO tot 9O.OOO kilometer op een jaar, wij werkten ook zeven dagen op zeven, van ‘s morgens tot ‘s avonds waren wij op de baan. Soms vertrokken wij zo vroeg van de buiten naar Antwerpen dat er nog stropers in de wei lagen. Martha, niet verschieten hé, riepen ze dan. Het zijn wij maar, wij zitten hier nog te lichtbakken. Ja, ‘t was dikwijls nog nacht als wij al vertrokken. En nu komen we de baan bijna niet meer op. De wagen staat meer stil dan hij rijdt. Dat komt door mijn man. Hij heeft twintig jaar geleden een hersenbloeding gehad en daardoor is hij voor een gedeelte verlamd. Miel heeft nog kunnen rijden tot in 1995, toen was het gedaan, toen moest ik het stuur van ‘m overnemen. Jongen, heb ik toén afgezien! Het was zesentwintig jaar geleden dat ik nog aan een stuur had gezeten! Ik kwam op de weg en het zweet stond op dat stuur, zo’n angst had ik. Maar nu ben ik het gewend, nu gaat het weer vanzelf. Maar het is zo’n gedoe hé, die garagedeuren open doen om te vertrekken, stoppen op de oprit om de garage weer dicht te doen… op die tijd ben ik met mijn fiets al twee keer naar het dorp gereden.
Wij vinden het wel spijtig dat we nog zo weinig uit rijden, want we rijden allebei heel graag. Als mijn man gepensioneerd was, wilden we ook een mobilhome kopen om door heel België te rijden:  de zee, de Ardennen, Brussel en Brugge, we wilden daar overal naartoe. Dat zou onze grote vakantie worden, echt iets dat we verdiend hadden na een leven van lang werken, maar het heeft niet mogen zijn. Het heeft spijtig genoeg niet mogen zijn.

Een pomphouder: Voor mensen die weinig rijden is elke autorit een avontuur. Ik heb een klant die hier tien kilometer vandaan woont, vlakbij zijn huis is een pompstation, maar hij komt helemaal naar hier, want hij moet alleen maar “mijne naft hebben en geen andere!” En als hij een keer verder weg moet dan twintig kilometer dan tankt hij dagen van tevoren, gewoon om gerust te zijn dat die benzine in zijn tank zit. Hij heeft hier eens op een zondag aangebeld, we waren gesloten, maar hij blééf bellen tot we open deden. Ik moet tanken, zei hij, want volgende donderdag moet ik naar Scherpenheuvel!

Naam: Jos (71)
Auto : Citroën Visa (1986)
Jaargemiddelde: 
geen 1000 km per jaar 
Staat van de auto: Ondanks zijn dertien jaar, staat ie nog te blinken in het schuurtje.  

“In het begin had ik een deuxchevaux, zo’n geit zoals ze zeggen. Nu heb ik een Citroën Visa maar daarmee rij ik veel minder omdat ik zo slecht te been ben..Ik was vroeger melkboer, ik heb tot in ‘87 met paard en kar de melk rondgebracht. Zo’n paard, dat had tenminste gevoel, dat luisterde tenminste naar u. Zo’n auto, dat zit daar maar te snorren en te ronken onder uw gat, en ge denkt, hij is content, hij brengt mij overal naartoe, maar als ge ‘m laat stil staan en ge kijkt er niet naar, dan roest ‘m, precies of hij is kwaad op u. Een paard is ook veel goedkoper dan een auto, want hoe meer dat rijdt, hoe minder tijd het heeft om te eten. En bij een auto is het net andersom: hoe meer hij rijdt, hoe meer hij zuipt en geld kost! Met een paard kunt ge ook nog iets zien omdat ge langzaam en langs de kant van de weg rijdt. Maar met een auto ziet ge niks. Ja, ge ziet andere auto’s, ge kijkt van het ene sardineblik in de andere conservendoos. Ik ga met die auto alleen nog naar de winkel, en zelfs dat is me soms teveel. Niet dat ik bang ben in het verkeer, verre van, maar dat parkeren, jongen, dat is er teveel aan. Ik ging hier in de winkelstraat eens naar de winkel, ik zag één gaatje, ik parkeerde, en direct kwam er een vent uit een camionette, allez mijnheer, ik wilde hier juist gaan lossen! Pardon vriend, heb ik gezegd, en ik ben weer vertrokken om een ander plaatsje te zoeken. Dat was VIER straten verder, vlak voor een winkel met velo’s, wel, ik ben daar binnengestapt en ik heb daar gelijk een velo gekocht!! ‘t Is gedaan met auto rijden heb ik gezegd. 
Ge ziet ook veel meer vanop de fiets, en wilt ge iets van nabij zien, dan zet ge uw voet aan de grond en ge staat stil, ge zijt geparkeerd. Met een auto raakt ge nooit geparkeerd. Of ze moesten iets uitvinden waarmee ge boven op een andere auto kunt parkeren.

De garagist: Vroeger had je meneer pastoor in zijn Keverke en de nonnekes in hun Dafke die heel weinig kilometers deden, maar tegenwoordig moet mijnheer pastoor zijn gelovigen in drie parochies gaan zoeken, die doet dus véél kilometers op een jaar.En de nonnekes, ja, de nonnekes, die zijn de dag van vandaag ook mobiel, die rijden tegenwoordig óók naar Bobbejaanland.

De Zeldenrijders (1) in Humo van 13 juli 1999

WELDRA DEEL 2: Achthonderd kilometer op acht jaar

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

 

Vorige
Vorige

De zeldenrijders (2)