De zeldenrijders (2)

Louis Covens: “Ik ben één keer met mijn auto verloren gereden. In Antwerpen op 6 km van mijn huis. Iik dacht dat ik mijn voordeur nooit meer terug zou zien.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

Louis Covens: “Ik ben één keer met mijn auto verloren gereden. In Antwerpen op 6 km van mijn huis. Iik dacht dat ik mijn voordeur nooit meer terug zou zien.” (Ingescande foto: Stephan Vanfleteren 1999)

Humo 20 juli 1999

“Ik woon vlakbij de autostrade. Maar het is dertig jaar geleden dat ik daar nog op durfde rijden.”

Aldus sprak de garagist:" Ge hebt van die mensen bij wie de groentenboer, de melkboer en de bakker aan huis komen. Hun auto dient alleen om naar de kerk te rijden op zondag. Alleen daarvoor hebben ze die auto, want oeioeioei, als ze niet naar de mis zijn geweest, dan denken ze dat ze dood gaan." 

Zalig zij die zelden rijden, deel twee!

Naam: Louis Covens (62)
Auto: Renault 9 GTS (1983)
Jaargemiddelde:
15OO km
Staat van de auto: roest aan de randen van het koetswerk, een deukje in de deur, het achterlicht getapet, maar voor de rest nog flink voor zijn leeftijd van 16 jaar

“Ik koop altijd tweedehands auto’s, van die ouwe bakken die me weinig kosten en waarmee ik kan rijden tot ze uiteen vallen. Dat is zo bij mij, een auto dient om te rijden en niet om mee te stoefen.  Eigenlijk doe ik maar één grote verplaatsing per week en dat is naar mijn lief, dat is heen en terug zestien kilometer, dat is ook één rechte baan om daar naartoe te rijden en voor de rest komt die auto bijna niet buiten. Mijn vorige auto deed nog minder kilometers dan deze, want met die bak reed ik alleen naar het café Bij Josfien. Ik moest starten, gas geven, en voor de rest kon ik mijn stuur loslaten, die auto reed vanzelf naar die staminee, die auto kende maar éne weg hé. Tegenwoordig rij ik met iemand mee als ik op café ga, maar vroeger kwam het wel eens voor dat ik zat achter mijn stuur zat. Het is dan nacht, ge hebt een stuk in uw kloten, en ineens staan ze daar met een rooie fles te zwaaien, dat zijn dan de gendarmes hé. En bij mij roken ze wel de drank, maar ik heb nooit een boete gehad, sterker, ik heb nog nooit in dat zakske moeten blazen. Dat komt omdat ik altijd beleefd en vriendelijk ben tegen de gendarmen, ja mijnheer, nee mijnheer, het is zoals ge zegt mijnheer. Ge moet er ook voor zorgen dat ge niet over uw tong valt als ze u aanspreken. De meeste zatten worden kwaad en maken van hun kloten, ik maak nooit van mijn kloten. En zo heb ik al dikwijls chance gehad. Ge moét chance hebben in uw leven, anders komt ge d’r niet.
Ik heb nog nooit een botsing gehad, daarvoor ben ik te braaf en rij ik te traag, ik rij bijna nooit rapper dan zeventig. Ik heb eens één keer bijna honderd gereden en toen reed ik niet meer met die auto, toen reed die auto met mij. Al die venten die 12O en 14O rijden, die zijn geen baas meer over hun stuur, dat gaat gij mij niet vertellen. Ik rij dus traag, ik ben dus voorzichtig en ik betaal dus ook al jaren verzekering voor nop. 
Eén keer heb ik eens een botsing gehad. Ik kwam uit een stille weg en ineens kwamen er van links twee gasten aangereden op zo’n mountainbike, en maar koersen, die moesten precies op tijd thuis zijn. En boem, die ene rijdt recht op mij, vliegt over zijn stuur en knotst met heel zijn lijf op mijne kapoot. Dat gastje krabbelt recht, zijn fiets zag er slechter uit dan mijn kapoot, en weet ge wat die zegt? ! Mijnheer, zegt hij, ik was in fout, maar ik was ook in mijn recht, want ik ben een zwakke weggebruiker. Amai mijn oren, heb ik gezegd. Gij?! Ne zwakke weggebruiker?! En die krassen op mijn auto dan? Van welk vliegmachien komen die? Die gasten zijn het dan maar rap afgebold en ik heb er nooit meer van gehoord.
Het is tegenwoordig wat met die fietsers. Ze krijgen overal voorrang! Een fietspad, dat was vroeger een pad, nu is dat verdomme zo breed als de rijweg! En een automobilist, die is niet meer vrij op de weg! Vroeger moesten alle hoveningen voor de huizen onteigend worden, want overal wilden ze de banen breder maken. En nu? Nu zijn de banen breed en nu beginnen ze die hofkes terug te zetten, nu zetten ze de weg vol bomen en bloembakken. Als ge niet oppast, zetten ze nog bomen in het midden van de weg! Ge betaalt wegbelasting, maar al wat ze doen is uw weg belasten met van die drempels, dat is toch geen rijden meer. En ‘t is overal ook enkelrichting, hier moogt ge niet in, daar moogt ge niet in, en als ge ergens in moogt, dan is het een woonerf. ‘t Is precies of ge nergens meer moogt komen met uw auto. Weet ge wat ge nog moogt met uw auto? Dat is taksen betalen, ja, dat is alles!
Overal komen er ook verkeerslichten, ge staat verdorie meer stil dan dat ge rijdt! En weet ge wat dat is, bij een stoplicht hebt ge àltijd een klerenwinkel of zo’n lingeriewinkel. En hebt ge een vrouw voor u, dan hebt ge het spek aan uw been, want terwijl het rood is, is die in die winkel aan het kiezen, en dan wordt het groen, en dan verschieten ze en dan pas beginnen ze naar hun eerste versnelling te zoeken, jamaar, ‘t is één van de twee hé! Of rijen of winkelen! 
Weet ge waarvoor ik mijn auto ook gebruik? Om op bosduiven te schieten, ik heb daarvoor een vergunning. Maar duiven zijn rare beesten, jongen. Als ge vijf keren onder hun gat hebt geschoten, dan kennen ze u. Voor alle andere auto’s blijven ze in de bomen zitten, maar zien ze mijn antenne in de verte, dan zijn ze al weg!
Het is hier ook vlakbij Antwerpen, de Grote Markt is maar op zes kilometer van hier, maar ik ga nooit met mijn auto naar de stad. Nooit! Want ge kent er uw weg niet en ze rijden u daar omver voor ge het weet! Eén keer ben ik er geweest en daarna nooit meer! Ik zal u eens vertellen wat ik daar meegemaakt heb. Ge weet, ik kom al eens op café, en daar zit een vrouwke te schreien aan de toog, haar ventje was gestorven, en ze zou zo graag nog eens uitgaan in de stad. Ik was met de auto, ik wist twintig café’s BUITEN de stad, maar nee, zij wist een hele goeie staminee IN de stad, en maar flemen en al eens over mijn been wrijven, ik was toen nog zonder dat lief, dus wat doet ge, ge rijdt naar de stad en ge denkt dat ge de gelukkigste dag van uw leven gaat meemaken. Het café was in de buurt van het slachthuis, we stoppen voor dat café, zoekt gij een plaatske om te parkeren, zegt ze, ik wacht binnen op u en ik hou daar wel een plaatske voor u!
Jongen, ik heb dat wijfke nooit ofte nimmer meer teruggezien, want ik vond daar niks om te parkeren, straat in straat uit, in een mum van tijd was ik mijn weg kwijt. Want al die straten in de stad die lijken op mekaar, en ze waren ook allemaal dood en verlaten. Gelukkig zag ik daar een schipper, en die heeft me zo’n beetje de weg gewezen, en ineens zag ik tram tien. Dat is ‘m, dacht ik. Nu ben ik er! Want tram tien heeft zijn terminus aan de Schotensteenweg in Deurne, dus dat was niet ver van mijn deur, dus wat doe ik, ik hang achter die tram en ik ging die niet meer loslaten. Stopte die tram, dan stopte ik ook, ik verloor ‘m geen seconde uit het oog. Maar ineens moest die tram onder een brug, ALLEEN MAAR VOOR TRAMS stond er op dat bord en ineens was ik de weg kwijt, jongen, vijf minuten later zat ik al op de autostrade naar Gent of naar Luik, één van die twee, ik weet het niet meer. Ik zat op die oprit en ik wou eraf en ik ben er in achteruit weer afgereden! En waar ik nadien nog allemaal geweest ben! (schudt het hoofd) Echt, ik had het niet meer, schrik! schrik! het zweet liep  over mijn gezicht! Ik was misschien maar acht kilometer van mijn huis en ik dacht: geraak ik vanzeleven nog wel thuis? Zal ik mijn huis nog wel terugzien? Ja, jongen, ik dacht echtig en techtig dat ik mijn huis NOOIT MEER ging zien! Gelukkig was daar een brave mens en die is voor mij gaan rijden tot ik thuis was. Nooit, nooit ben ik zo blij geweest als toen ik mijn voordeur zag! Ik heb mijn deur bijna gekust toen ik ze zag! 

De uitbater van het tankstation: Ge hebt mensen die hier elke avond hun bak volgooien, elke avond vijftig liter, van die mannen die op een jaar honderdduizend en meer kilometer aflappen. En dan hebt ge van die ‘klanten’ die ge twee of drie keer per jaar ziet, die tanken en dan ook nog vragen of ge voor de rest van het jaar hun banden wil oppompen?! 

De autoverkoper: Ik heb hier nog iets staan van een ouwe mens. Een Mitsubishi, 15 jaar oud, 34.OOO kilometer. Ha, ge moet die auto niet hebben! Ge moet die mens hebben! Ja, die is dood hé.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Naam: Flor Luyckx (79)
Auto: Toyota Lite Ace (1983)
Jaargemiddelde:
minder dan 700 km
Staat van de auto: Zopas verkocht aan de garage. Het wachten is op een nieuwe. 

"Eigenlijk hebben wij die auto alleen maar voor onze zwaar gehandicapte zoon. Om met hem uitstapjes te doen of om hem als nodig diréct naar het ziekenhuis te brengen. Vroeger reden wij met onze zoon één keer per jaar naar de Ardennen en twee keer per jaar naar Koksijde, toen deden we nog gemakkelijk duizend kilometer per jaar, maar nu is dat veel minder. De jongen is al flink wat ouder en niet meer zo goed, dus rijden we niet meer zo ver weg, alleen nog naar het bos als het goed weer is, dan is hij toch eens in de buitenlucht. We halen hem dan uit de camionette en we zetten hem met zijn speciale ligstoel naast de camionette. Aan zee ook, daar staat hij met zijn stoel op het strand of op de dijk, maar altijd vlakbij de camionette.
We rijden ook wel eens naar de familie of naar de winkel, maar het gebeurt dat die auto een hele maand stil staat. Deze winter bijvoorbeeld is die niet één keer buiten geweest. Niet dat ik bang ben in het verkeer, ik ben vroeger nog chauffeur geweest bij het leger, ik deed twintigduizend kilometer op een jaar. 
Aan die auto heb ik ook nooit kosten gehad, het enige dat ik af en toe moest kopen was een nieuwe batterij omdat ze dikwijls plat stond door het vele stilstaan. Voor de rest zag die auto er nog uit als nieuw, want elk jaar als ik op de keuring kwam, moesten ze twee, drie keer op mijn papieren zien, ze konden het niet geloven, zestien jaar oud en nog zo nieuw! Dus heb ik ook nooit één gaatje gehad van de keuring. Ik heb zelfs nooit een lekke band gehad, dat reservewiel is nooit gebruikt. Eén keer heb ik wel geluk gehad. Ik had kilometers lang met opgetrokken handrem gereden en toen ik wou remmen, kon ik niet meer, die remmen weigerden alle dienst. Ik ben toen zonder stoppen of remmen over een druk kruispunt gereden, gelukkig heb ik iedereen kunnen ontwijken en aan de overkant was toevallig een garage met een lange oprit en daar heb ik al uitbollend rondgereden tot ik stilstond. 
Nu is het wachten op de nieuwe camionette, die komt binnen twee maanden en is ook weer helemaal ingericht voor mijn zoon, en allicht gaan we daarmee ook weer heel weinig kilometers per jaar  doen. Ge moet dat zo bezien, het is uw vrijheid, ge stapt in en ge zijt weg, ook al is het dan maar voor vijfhonderd km per jaar!”  

De garagist: We hebben hier een dame gehad die alleen maar in haar eigen buurt rondreed. Op een dag moest ze naar de keuring, en omdat wij niet konden gaan, had ze gevraagd om een plannetje te tekenen. Dat heeft me bijna een half uur gekost, want àlles moest erop: alle straten, alle stoplichten, alle kruispunten, alle zebrapaden, alle voorrangswegen, alles waar ze maar enigszins moest stoppen of remmen moest op dat blad. En ik kan me al voorstellen hoe ze gereden is, ze is zeker aan elk kruispunt gestopt. Niet omdat het nodig was, maar omdat ze elke keer op haar blad moest kijken.  

“Als ik auto wil rijden, doe ik dat op de middag, tussen twaalf en één.”

Naam: Hilda (65)
Auto: Suzuki Alto 1OOO GLS (1997)
Jaargemiddelde:
net geen 2000 km  
Staat van de auto: 
nieuw  

“Ze zeggen van oudere mensen dat wij een gevaar op de baan zijn, maar het zijn de jongeren die een gevaar op de baan zijn. Zij schieten u voorbij, over de witte lijn soms, en voor het rood licht staan ze dan vlak voor uw neus. Daarvoor hebben ze dan zo dwaas en zo hard gereden om die vijf meter te winnen! Alles in het leven is zo jachtig geworden, het kan niet rap genoeg gaan. Ik verschiet ervan dat de moeders nog negen maanden in verwachting zijn, als ze konden, ze zouden het op vijf maanden doen!
Ik neem nog regelmatig de snelweg, maar als ik minister was, dan zou ik daar toch iets veranderen. Ik zou al die camions naar de linkerrijstrook sturen, want zoals het nu is, rijdt heel die rechterstrook vol camions, en die zijn zo hoog en zo breed dat ze mijn zicht wegnemen. Ik kan de borden en de wegwijzers niet meer zien. Ja, dat linkervak apart voor de camions, dat moet er komen. Of denkt u dat het beter is om de borden aan de linkerkant te zetten? Dat kan misschien ook.   

Een pomphouder: Ge hebt zo van die mensen, hun ogen zijn niet meer goed, of ze hebben een attakske gehad, of met hun medicamenten mogen ze niet meer rijden van de dokter, maar ja, ze doen het toch nog, hoogstens een paar honderd kilometer per jaar, maar ge ziet het aan hun maneuvers dat ze die auto niet goed onder controle hebben. Ik heb een man gekend, die had een halfverlamde arm en die vrouw stuurde méé in de moeilijke bochten.

Naam: Victor Coopman (79)
Auto: Lancia LX (199O)
Jaargemiddelde:
2OOO km
Staat van de auto: enkele krassen op de binnenbekleding, verder niks op aan te merken.

“Als ik auto wil rijden, dan doe ik dat meestal op de middag, tussen twaalf en één, dan is het niet druk op de weg en vooral niet druk in de supermarkt. Van gepensioneerden zeggen ze soms dat wij nog minder tijd hebben dan de jonge mensen, maar ik ben nooit gehaast en als ik een oude dame bij het zebrapad zie staan dan stop ik altijd! Die hoffelijkheid heb ik in Engeland geleerd, mijn vrouw was een Engelse.
Op een terrein van het Engels leger heb ik in 1946 nog slipschool gevolgd. Zij noemden dat een skidpan, dat was een wegdek volgesmeerd met olie. Glattig dat dat was! Uit uw wagen stappen was nog het gevaarlijkste, voor ge het wist, zat ge op uw gat.
Ik rij al zestig jaar, ik voel me safe en op mijn gemak in de auto, maar ik kom niet meer op de snelweg of in straten die ik niet ken. Moet ik toch in een straat zijn waar ik nooit geweest ben, dan steek ik thuis de CD-Rom van Promedia in de computer en dan kan ik mijn reisweg op het scherm zien. Dat print ik dan uit en dat plannetje neem ik mee in de auto. Ge moet meegaan met uw tijd hé. 
Ik ben een groot stuk van mijn leven zeeman geweest. Ik ben begonnen als kadet op de Mercator in 1938 en later heb ik meest als tweede stuurman gevaren. Met zo’n schip van twee- of driehonderd meter sturen is toch nog wat anders dan met een auto. Want vergeet niet, met een auto kunt ge nog remmen, maar met een schip kunt ge dat niet. Op een schip staan geen remmen, ge kunt die schroef alleen maar in achteruit gooien, dat is alles! En probeer met een schip ook maar eens aan te leggen, dan is parkeren met een auto toch gemakkelijker! 
Over parkeren gesproken, in 1943 was ik in Philadelphia. Daar was parkeren iets apart. Als ge te weinig plaats had tussen twee auto's, dan was het kwestie om die achterste wat naar achteren en die voorste wat naar voren te duwen met uw bumper. Iedereen in Philadelphia deed dat zo, niemand zette zijn handrem op, zodat ge met elke auto heel goed kon 'bumperen'. 

Een kandidaat-zeldenrijder: “De garagist heeft u gezegd dat ik 15OO km per jaar doe? Hm, ik doe er 25OO. Hoezo, dat is teveel voor u?  Had ik dan minder moeten rijden?! En wat had ik dan gekregen? Een premie van de staat of zo?!

Naam: Katrien Van Riel (77)
Auto: Citroën ZX (1992)
Jaargemiddelde:
1964 km
Staat van de auto: Picobello.

“Ik heb een witte Citroën, maar vraag mij niet welk model het is, dat kan ik niet onthouden. Ik weet nog wel dat we hem als occasie gekocht hebben in ’95, het jaar dat we onze gouden bruiloft gevierd hebben.  Ik kan rijden, maar mijne man kan het niet. Die heeft het nooit willen leren. Toen we onze eerste auto kochten in 1964, heb ik het direct geleerd. Dat was in een wei, de garagist heeft me toen op enkele zaterdagen voorgedaan hoe je moest schakelen en sturen, en dan ben ik de baan opgegaan. 
Soms rij ik zelf om boodschappen, soms rijdt mijn man mee. Maar hij zit nooit naast mij, hij zit altijd op de achterzetel. Dat is gelijk Dehaene en de ministers, zegt hij, die hebben ook een chauffeur en die zitten ook altijd achteraan. ‘t Is een brave man, hij zegt niks, hij commandeert niks, hij laat mij gerust aan mijn stuur. 
Ik ben content dat ik die auto heb. De meeste oudere mensen moeten hun kinderen lastig vallen als ze ergens naartoe willen, wij kunnen nog overal zelf naartoe. 
Ik rij altijd rustig en aan een kruispunt wacht ik altijd tot het drukste goed voorbij is. Maar het is niet gemakkelijk tegenwoordig, ge staat soms lang stil eer de baan helemaal vrij is. Als ik mijn kinderen zie rijden, die schieten daar allemaal tussen met hun auto, maar ja, die kunnen optrekken hé. Ik kan dat niet meer, dat optrekken.
Mijn autoradio heb ik weggedaan. Ik betaalde taks en ik luisterde d’r nooit naar. Eén van de kinderen had eens met mijn auto gereden en die had zo’n zender opgezet met van die raastige muziek, dat raasde maar en raasde maar, ik wist niet hoe ik een andere post moest pakken, en dan heb ik tegen de garagist gezegd, haal die radio er maar uit!
Ik ga niet zelf naar de keuring, dat doet de garagist. Ik heb het er niet mee, met die keuring. Pinkers aan, pinkers af, remmen, mistlicht...En ge moet dan over die rollen rijden, en ge moet over een put rijden, en dat moet allemaal zo precies passen, ge valt er misschien in, nee, da’s niks voor mij.

“Overal waar de autostrade naartoe gaat, daar moet ik niet zijn.”

Eén keer ben ik tegengehouden door de politie. Ze deden me stoppen en ze vroegen vanwaar ik kwam? Van de post heb ik gezegd. Maar dat moesten ze niet weten. Of ik wist dat ik verkeerd door die enkelrichtingsstraat was gekomen? Maar ik had die enkelrichting niet gezien, ik wist niet dat dat veranderd was. Dat hebt ge hé, als ge maar één keer per jaar door zo’n dorp komt.
Op de provinciewegen kom ik nog, maar van de autostrade blijf ik weg. Ze ligt hier wel vlakbij, maar dat is niks voor mij, ik kan daar niks gaan doen. Stel nu dat ik de oprit neem, waar moet ik dan naartoe? Ik moet nergens naartoe. Overal waar die autostrade naartoe gaat, daar moet ik niet zijn. ‘t Is zeker twintig dertig jaar geleden dat ik die autostrade nog genomen heb. Maar ik heb er wel één goeie herinnering aan. Toen ze pas openging heb ik koning Boudewijn daar gezien. Hij zat in een grote zwarte auto met allemaal politiemotoren langszij. Hij reed naar de stad en ik reed in de andere richting. Hij ging iets inhuldigen, en ik ging mijn zoon halen in het ziekenhuis. Dat herinner ik me nog, de koning en ik op de autostrade!

Een garagist: De allerstrafste was die gepensioneerde man van 65 die bij ons een Fiat sportmodel kwam kopen, zo’n laag karretje met twee zitplaatsen. Ik weet het nog goed, ik ben die auto bij hem thuis gaan afleveren samen met mijn vader. Na drie maanden belt hij of we de auto konden komen halen, hij had een “botsingske” gehad. We komen daar toe en die teller stond na drie maanden nog altijd op elf kilometer, het aantal dat wij ermee gereden hadden! Mijnheer was achteruit uit zijn garage gereden, tégen een boompje in zijn tuin en was dan maar vooruit terug in zijn garage gereden. Dat was de enige afstand die hij op die drie maanden gereden had! Vier jaar lang horen we niks van hem, ineens belt hij of we een ‘onderhoudje’ konden doen en of we met zijn auto naar de keuring konden gaan. Ik ging ‘m halen, er stond 4OO kilometer op de teller! Na vier jaar! En het vijfde jaar van de keuring stond er 5OO op, en het zesde jaar 6OO, en het zevende jaar 7OO, en het achtste jaar vroeg hij of we ‘t autootje niet terug wilden kopen, want hij reed eigenlijk toch “meer met de fiets”. En we hebben dat bakje teruggekocht, acht jaar oud, achthonderd km op de teller. Dat was in mijn ogen wel de kampioen!!

             (c)  Jan Hertoghs


© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Vorige
Vorige

De eenzaamheid van de Last-Post-klaroenblazer

Volgende
Volgende

De zeldenrijders (1) chauffeurs met 1000 km per jaar