Van deur tot deur (zonder corona) (1) Martin Heylen en de Appelleurders

Tijdens de corona-lockdown mogen er wel maaltijden en webshop-pakjes aan huis geleverd worden, maar tegelijk mag er niet meer van huis tot huis verkocht worden. Een redelijk gewrongen redenering. De gedupeerden van dit deur-aan-deur-embargo zijn o.a. de bewegingen zoals 11.11.11, de jeugdbewegingen en scholieren die marsepein, vlaaien en wafels verkopen, en straks allicht ook de kinderen die met oudjaar en Driekoningen van huis tot huis gaan zingen.
Redenen genoeg om onze serie "Van deur tot deur" uit 2002 te hernemen.
Onze eerste deurenmens is een bekend tv-gezicht: Martin Heylen die nu te zien is in "Zelfde Deur, 20 Jaar later". Het programma is gebaseerd op zijn Man Bijt Hond-reeksen waarbij hij diagonaal door Vlaanderen trok.
Een estafette van duizenden deurbellen. We volgden hem 18 jaar geleden op de rechte lijn van Voeren naar Adinkerke. 
 

Humo januari-februari 2002 herwerkt en ingekort © Jan Hertoghs

 Jef van de Langenbergh, Martin Heylen en Hans Tourné 20 jaar geleden ( © gie Knaeps)

 Jef van de Langenbergh, Martin Heylen en Hans Tourné 20 jaar geleden ( © gie Knaeps)

“Best niet bellen bij half gesloten rolluiken. ‘t Zijn allicht ook half gesloten mensen.”

Voeren-Adinkerke heet het vaste onderdeel van “Man Bijt Hond” waarbij reporter Martin Heylen bij onbekende Vlamingen aanbelt en waar hij drank noch goed gesprek afslaat. In de voormiddag heeft zijn ploegje in Bertem van deur tot deur gelopen, vanmiddag is Kortenberg aan de beurt.
Niet iedere buurt komt zomaar in aanmerking, eerst wordt op verkenning gegaan. De mensen moeten om te beginnen thuis zijn, en dus is het zoeken naar een buurt met rokende schoorstenen, leeggemaakte brievenbussen en opritten bevolkt met personenwagens. Tegelijk wordt gezocht naar huizen met karakter. Dat valt niet mee. Te clean. Te burgerlijk. Te groot dak. Te proper gerijfd. Alles in dezelfde lichte baksteen. Niks versiering op de vensterbank. En dus valt de buurt af wegens “te saai”, want hoe onpersoonlijker de huizen, hoe onpersoonlijker de bewoners. Het klinkt wreed, maar zo gaat het.
"Halfgesloten rolluiken, niet doen, ‘t zijn zeker ook halfgesloten mensen." "Hm, dat ronde torentje en die ronde veranda, dat zou iets kunnen zijn." "Basketpaaltje! Plaasteren hert! We zitten al wat beter." "Glas in lood, donkere ramen, nee, als ge niet in dat huis kunt kijken, kunt ge ook niet in die mensen kijken." En dat ze niet te dicht bij de kerk gaan blijven, "daar wonen vaak de diepgelovige mensen en die zijn wel authentiek, maar we hebben er al voldoende gehad in de voorbije maanden"Ook huizen van bejaarden, feilloos herkenbaar aan Chinese vazen voor het raam, worden deze namiddag gemeden, "we hebben de twee vorige weken al gepensioneerden gehad". We passeren nog een strakke groene afrastering rond een tuin, de getuigen van Heras, "daar moet je aan het hek en de parlofoon je uitleg doen, dus nee", en dan vinden we na twintig minuten rondtoeren toch een buurt met de juiste mix van klimrekken, kerstlichtjes, en plaasteren reigers bij een visvijvertje. Cameraman Jef van de Langenbergh schoudert tien kilo camera, geluidsman Hans Tourné steekt zijn hengel in de lucht en Heylen belt bij een huis met een gekke koe en twee cactussen voor het raam, dat ziet er expressief uit. Vanmorgen hebben ze vijftig minuten gestapt en gebeld voor ze een pand mochten betreden, ik schat dat ze hier direct binnen mogen. "Direct binnen? Ga weg gij! Eén kans op twintig." De deur gaat open, Man Bijt Hond ?, ja, kom maar binnen.
Soixante neuf
Vier jaar geleden begon Heylen met Ophoven-Mariakerke, dan volgde Watou-Vroenhoven, Kotem - De Panne en nu reist de ploeg in negenendertig etappes van het Limburgse Voeren naar het West-Vlaamse Adinkerke. 
Heylen: «De mensen willen dat niet geloven, maar wij nemen die lijn heel letterlijk, we leggen een lat op de landkaart, we trekken een streep, we zien welke dorpen en steden daarop liggen en we wijken daar nergens vanaf. Het centrum van Antwerpen mag op vier kilometer liggen maar als de lijn door een randgemeente gaat, dan gaan we naar die randgemeente en niet naar ‘t stad. Ik ben zelfs zeker dat veel kijkers die lijn ook trekken en vooraf weten dat hun dorp één van de weken aan de beurt zal zijn. We kwamen een keer in Stekene, we bellen aan, die vent ziet ons, en hij roept gelijk naar achteren, had ik het niet gezegd! ‘k heb van de week nog zitten meten met mijn lat! ‘k Had het gezegd hé! Hup, gelijk zijn moeder bellen, ze zijn hier!,  en maar roepen dat hij het altijd gezegd had. 
Dat ik me zo strikt aan die lijn hou, komt van vroeger en van de radio. Toen werkte ik voor een programma op Radio 2 waarin ik elke week iemand ging opzoeken die in een huisnummer 69 woonde. En vaak was men niet thuis of wilde men niet meewerken, en moest ik van de ene straat naar de andere om “een goeie 69” te vinden, en collega’s zegden dan, stap toch binnen in 71 of 67, er is geen kat die dat merkt, maar ik heb me altijd rigoureus aan mijn uitgangspunt gehouden. Ik wou bewijzen dat élke mens iets te vertellen heeft. Zelfs al was dat een schuchtere, hakkelende puber, dan wilde ik dat verhaal van die schuchtere, hakkelende puber. 

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Veel mensen die naar “Man Bijt Hond” kijken, denken ook dat wij vooraf een afspraakje maken met die bewoners en dat zij dan zogezegd verrast de deur opentrekken, maar er is niks afgesproken, niks geënsceneerd. Wij bellen echt huis voor huis en ik kan je hopen tapes laten zien waar je mij op een bel ziet drukken en waar de deur dicht blijft." 
Humo: Maar jullie bellen niet in alle buurten. De buurten met  onpersoonlijke huizen laten jullie liggen wegens “onpersoonlijke” inwoners. 
Heylen:
«Ik besef dat dat een vreselijke stelregel is en dat ik daarmee tienduizenden, honderdduizenden mensen tekort doe, maar voor televisie moeten we liefst expressieve mensen vinden, en de ervaring uit de eerste reeks was dat onpersoonlijke huizen vaak weinigzeggende mensen en dito gesprekken opleverden." 
Humo: Bellen jullie aan bij een bordje “Hier waak ik”? 
Heylen
: «Ik zal niet zeggen dat het per se wantrouwige mensen zijn, want mijn eigen moeder had een bordje met Als de hond komt, leg u plat op de grond, beweeg niet meer en wacht tot er hulp komt, en zij had een dwergpoedel! Het kan dus ook een grap of bluf zijn. Hoe dan ook, dat bordje zegt ons dat er een hond is en een hondenliefhebber kan vaak passioneel vertellen over zijn dier, maar het nadeel is het blaffen van dat dier. Dat stoort het gesprek en ik moet ook zeggen dat ik niet altijd even aandachtig kan luisteren als zo’n beest voor de zoveelste keer in mijn kruis staat te snuffelen."
Humo: Ga je bij mensen met pompoenen aan de voordeur, of zeg je, dat is té klassiek, te weinig origineel?
Heylen
: «Ik ga daar bellen, ik heb geen vooroordelen. Die mensen willen iets vertellen met die decoratie aan de deur, en ik lach daar niet mee. Want het is hun vorm van versiering in de herfst en zelfs al is het niet origineel, toch hebben ze daar plezier in om die vaardigheid uit te stallen. Een intellectueel zal zich verheven voelen boven die pompoenencultus, maar is hij dan zoveel beter, zoveel openhartiger?! Stel dat hij poëzie schrijft, zal hij de deur opendoen voor ons? En zal hij zijn poëzie durven voorlezen op tv?! 
Je raakt nu een heel gevoelig punt bij mij. Ik ben zelf van gewone komaf, ik heb geen intellectuele opvoeding gehad, ik heb ook in een fabriek gewerkt, en automatisch zal ik het opnemen voor de gewone mensen en voor de dingen die zij mooi vinden. Dat bezielt mij. Er komen veel slimmeriken en vedetten op televisie, die worden uitgebreid en herhaald geïnterviewd, maar intussen wonen er in Vlaanderen honderdduizenden mensen die allemaal een leven hebben, die allemaal een ervaring hebben, en die mensen wil ik één keer per week hun verhaal laten doen. En wij zoeken huizen met karakter, maar de mensen kunnen nee zeggen of niet thuis zijn, en dan kan het zijn dat je na een uur rondstappen aan àlle huizen begint te bellen, ook de ogenschijnlijk nietszeggende; en dat zijn de mooiste overwinningen, als je toch met een goed verhaal uit zo’n huis buiten komt. Dat hoeft geen avontuur of straffe belevenis te zijn, als de mensen maar open en eerlijk vertellen over hun leven zoals het is. Die authenticiteit, die moeten we hebben." 

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Humo: Je komt af en toe verdriet tegen. Kind verloren, man verloren.
Heyle
n: «Dat zijn mensen die je binnen laten en die zeggen dat ze eigenlijk niet zo veel te vertellen hebben. Want ze hebben iemand verloren, en hun leven is leeg, en wat moet je dan nog met je leven? Vaak merk ik dat die mensen zonder schroom kunnen vertellen over dat grote verdriet. Wat hebben ze immers nog te verliezen? Ze hebben niets meer te verliezen, want ze hebben het dierbaarste al verloren. En omdat alles weg is, denken ze dat ze niks meer te vertellen hebben. Maar omdat ze zich blootgeven, zijn het vaak de schoonste mensen die wij tegenkomen."
Humo: Welke zijn de streken waar het makkelijk of moeilijk binnenraken is?
Heylen
: «Limburg is zonder twijfel een zéér gastvrije provincie waar mensen je snel vertrouwen schenken, en waar ze ook makkelijk in hun binnenste laten kijken. Met uitzondering van het uiterste zuiden van Limburg waar de mensen zeer op hun eigen zijn. De provincie met de meeste geslotenheid zal wel West-Vlaanderen zijn, Roeselare, Tielt, dat zijn stuggere streken. Daar ben je de vreemdeling waarvan ze niet begrijpen waarom hij voor hun deur staat. Ze zien daar ook nauwelijks cameraploegen. Dat in tegenstelling tot Antwerpen en Leuven, waar de tv-ploegen vaak mensen op straat gaan interviewen. Omdat het vlotte babbelaars zijn, maar ook omdat het maar een half uurtje rijden is van de studio’s in Brussel en Vilvoorde! Maar nog eens, als je in die stuggere streken toch binnen raakt, dat zijn vaak mooie verhalen; het zijn de moeilijkste, maar wel de schoonste."
Humo: Als mensen nee zeggen, wat zijn dan de redenen?
Heylen
: « Dan krijg je dooddoeners als Dat interesseert me niet. Dat is niks voor mij. Ik heb niks te vertellen. Ik kom niet graag op tv. Ik ben juist aan ‘t kuisen, kunt ge niet op een andere dag terug komen? Enzovoort. En soms merk je ook een lichte aarzeling, ze willen je wel binnenlaten maar er is net een Poolse poetsvrouw of een klusjesman in huis bezig die ze in het zwart betalen, en die mag dan niet in beeld komen. Dat is ook typisch Vlaanderen. Ik ben me trouwens altijd bewust dat ik ongelegen kan komen. Mensen die huilend de deur opendoen, ze hebben net een sterfgeval in huis, dat is al gebeurd." 
Humo: Hou je contact met de mensen waar je geweest bent? 
Heylen
: « Nee. Er zijn nochtans plaatsen geweest waar ik met kippenvel zat te luisteren. Mensen die recht uit hun hart spraken en die daardoor de kijkers ook recht in hun hart hebben geraakt. Als ik daar zit, dan denk ik voortdurend, vertel verder, hou alstublieft niet op met vertellen. Maar eens dat gesprek afgelopen is en wij daar opkramen, is dat hoofdstuk afgesloten, hoe geroerd ik ook was. Zoals bij die moeder die vertelde waarom ze bij haar vier kinderen thuis was gebleven en die ineens zo’n bengel tegen zich aantrekt. Dat was zo uit het hart gegrepen dat ik -toen het uitgezonden werd op het scherm-, ineens de tranen in mijn ogen kreeg, zo schoon, miljaar, zo schoon dat het was."  

man  bijt hond.png

Schoon kindje, schoon hondje
Humo: Als jullie aan de deur zeggen “’t Is Man Bijt Hond”, volgt dan een stortvloed aan woordspelingen en flauwe grappen?
Heylen
: « Je mag gerust zijn. Ik heb genen hond! Of Ik zal mijnen hond eens roepen! Of Wie is den hond? Zijde gij den hond? Enzovoort enzoverder. Maar tegelijk is het wel een goeie entree, je komt al lachend binnen. En dat heb je nodig, want er moet toch altijd wat ijs gebroken worden. Ik ben ooit met een verkoper op pad geweest en die zei vlakaf: als ge ‘t ijs wilt breken, dan moet ge de mensen pakken op hun zwakke plekken. Streel alle kinderen, ook de lelijkste donders over hun bol, en zeg: wat een schoon kindje. Of zeg: wat een schone hond, ook al is dat het vettigste mormel dat je ooit gezien hebt. Ik doe dat niet, maar ik heb wel gemerkt dat je met een compliment een flink pak ijs kan breken."

Humo: Jullie komen in de stad en op het platteland. Zie je een verschil in bezigheden en hobby’s?
Heylen:
« Op de buiten zijn zeg maar zestig procent van de mensen bezig met hun tuinDaar kan je in de zomer dus heel wat opsteken over gazon, bloemen en tomaten, maar daar valt het in de winter een beetje stil. In de stad vind je een uiteenlopender gamma aan bezigheden. De mensen gaan er meer op reis, naar theater of museum, en ze houden verzamelingen bij van de gekste dingen. Ik sprak ook een man die figurant was in de opera, “dan had hij ‘s avonds wat omhanden”. Dat vind ik typisch de stad. De kans dat je zo iemand op de buiten vindt, is heel klein." 
Humo: Wat ik niet vaak zie is dat je bij rijke mensen komt, dat is een ondervertegenwoordigde categorie .
Heylen
: « We proberen het wel, maar het is lastig. Zo zijn we de dag voor Kerstmis een keer door Keerbergen gedwaald, kasten van villa’s, her en der werd de Mercedes opgeblonken, maar nergens kwamen we verder dan de videofoon of de afrastering; én de opmerking dat er “tegenwoordig al genoeg vreemd volk langs de baan liep” en “dat er ook veel werd ingebroken”. ‘t Was echt het verhaal van de kerst en dat er nergens werd opengedaan. Van “armoe” hebben we toen aan een klein huis gebeld en daar zijn we drie uur lang met open armen ontvangen geweest. Voilà."

© gie Knaeps

© gie Knaeps

Drempelvrees
Al die mensen die schrik hebben voor een inbraak mogen trouwens gerust zijn, want bij de montage haal ik alle beelden van grendels, sloten of deurcodes weg. En als mensen toch eens dure dingen laten zien, dan knip ik de sequentie waarin je ziet hoe het wordt opgeborgen. Eén keer had een mevrouw ons nogal wat rijke interieurstukken laten zien, en nadien was haar familie zo benauwd geworden dat ik de cassette persoonlijk aan een familievergadering heb moeten voorleggen voor het op antenne mocht komen."
Humo: Ondervind je nog geen metaalmoeheid na al dat aanbellen?
Heylen: « Nee. Het is voor mij nog altijd alsof het de eerste keer is. Ik heb plankenkoorts, ik heb drempelvrees, ik sterf bijna van ongemakkelijkheid. En dat komt omdat ik nog altijd gegeneerd ben. Ik ben nog altijd beschaamd dat ik de mensen moet storen in hun privéleven. Tegelijk heb ik een niet te bedwingen nieuwsgierigheid naar hoe mensen hun leven léven, en dat weegt door: ik sta voor die deur en ik wil op dat moment héél graag weten wie er open komt doen. Eens ik binnen ben, kijk ik naar alles wat er staat en stel ik over alles vragen, en als mensen dan aan het praten gaan over hun leven, dàn pas verdwijnt mijn schroom.
Maar! Het kan nog afspringen als we binnen zijn. Iemand laat je binnen in een interieur vol fascinerende reissouvenirs, de man is wereldreiziger en gehuwd met een Nigeriaanse vrouw, hij gaat al een fijne fles wijn halen en hij zegt dat hij fantastische verhalen heeft en in je binnenste wrijf je al in je handen, “maar”, zegt hij dan, “ik wil daar niet mee uitpakken op tv, ik wil dat alleen maar vertellen zonder de camera erbij”. Tja, dan zijn wij weg hé. Kwaad. En verdrietig. En dan maken we maar weer iets in het huis ernaast. Over de moestuin. En de klein mannen die van school moeten gehaald worden. Dju toch!"   

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

De leurders met appelen: “Er is veel armoe in België”

Eind november stond hij voor de deur. Of ik appelen moest hebben, goei appele?! In mijn hoofd woei een geweldige deur open; nog geen week eerder had ik me voorgenomen om een serie te maken over de uitstervende mensensoort die nog van huis tot huis verkoopt, en hier waren ze! Ik zag zijn compagnon bij de buren: die brak tussen zijn knuisten een dikke Jonagold in twee. Mijn verkoper hield een kwart appel voor zich uit, "om te proeven" en hij kneep zo hard op het stuk fruit dat het sap op het voetpad liep. Goei appele, sappige appele. 
Zo en niet anders raakte ik in gesprek met de robuuste Limburgers Luc (41) en George (40), fruitboeren-van-huis-tot-huis die de appelen per kist verkopen. Van hen zijn de verhalen over bijtende honden, bittere armoe, en een revolver op de neus, ge maakt wat mee!
Luc: "Achttien jaar geleden zijn we begonnen en toen waren er in onze streek nog makkelijk twintig, dertig mannen die met fruit leurden. Nu zijn het er nog zes of zeven. 
George: «Het gaat slecht, heel slecht. Er zijn dagen dat we negen uur rondgaan en dat we maar twee kistjes verkopen. De mensen kopen alsmaar minder aan de deur, ze zijn veel te wantrouwig geworden. “
Luc: "Er is teveel oplichterij aan de deur. Mannen die een blauwe stofjas aantrekken en die zogezegd de gas of de elektriciteit komen opmeten en die dan direct geld vragen aan de mensen. Zo’n bedrog maakt de stiel kapot." 
George: "En iedereen gaat werken. Hele wijken zijn overdag stil en leeg. Als ge daar met een camionette komt gereden, dan denken veel mensen: het zullen dieven of inbrekers zijn!"
Humo: Gaan jullie door heel België?
George: «Luik en Antwerpen, Brussel en de Oostkantons, de Kempen en Henegouwen, wij komen overal.
Luc: « De enige streek waar we niet komen zijn de Vlaanders, dat dialect, dat ligt ons niet. We hebben het geprobeerd in Kortrijk en aan de kust. Daar zei iemand sulle tegen ons, en wij stonden te gapen, maakt die ons uit of hoe zit dat? Terwijl hij alleen maar een emmer ging halen om de appelen in te doen. Voor de rest verstaan wij bijna alle Vlaamse dialecten, en in Brussel spreken we met twee woorden, goeiendag bonjour. Frans is voor ons geen probleem, en Waals ook niet. Het dialect van Namen of van Luik, we kennen het. Vandaar ook dat we tot diep in de Ardennen gaan. De Ardennen kennen we als geen ander. Geen weg of we zijn hem gegaan. Geen wegwijzer of we zijn er ingeslagen." 
George: « Maar het zijn wel lange dagen. Om vijf uur uit uw bed, en voor tien uur zijt ge niet thuis." 

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

George: « Het hardste om te gaan is de winter. Dan moeten we een campingvuurtje laten branden in de camionette; anders bevriest het fruit."
Luc: «We hebben een keer door Saint Hubert gelopen, twintig graden onder nul! Het ijs stond in pegels in mijn baard. En op de Hoge Venen had het een keer zo hard gesneeuwd dat ie één meter lag opgehoopt. Ik kruip over zo’n sneeuwbank om naar een boerderij te gaan en ik tuimel met appelen en al in een dichtgesneeuwde greppel, tot aan mijn schouders in de sneeuw. Man, man toch! "  
Humo: Jullie komen ook in de grote steden. Dat doet bijna niemand. De meeste huis-aan-huis-verkopers mijden de stad.
Luc: «Wij mijden de randgemeenten. Daar gaan ze met zijn tweeën werken, daar is overdag niemand thuis. Maar in de echte stadswijken vindt ge nog genoeg volk, en de mensen zijn er redelijk joviaal. Maar staat er Abdel op de bel, dan gaan we voorbij. Die mensen kopen liever bij hun eigen volk."
George: « In Wilrijk, randgemeente van Antwerpen hebben we iets lelijk meegemaakt. Ik had aan twee huizen tegelijk gebeld en terwijl ik bij het ene huis sta, doet een vent aan die andere deur open. Hij kijkt rond, ziet me staan, wenkt mij dichterbij en als ik bij zijn deur ben, haalt hij een Magnum 44 tevoorschijn en richt die op mijn hoofd. Ik heb niet gewacht, ik heb die vent een appel tegen zijn kop gegooid, ik heb zijn pols vastgegrepen en ik heb het wapen uit zijn hand gewrongen. Luc is me bijgesprongen en samen hebben we die kerel in bedwang gehouden. De buren hebben dan de rijkswacht gebeld."
Luc: « Dat was een zot, jong! De rijkswacht vond in zijn huis nog kogels en granaten en op de koffer van zijn Magnum kleefde een papier, Ik schiet alle Marokkanen terug naar Marokko."
George: « Die man was dus agressief geworden omdat ik aan zijn huis gebeld had en niet voor zijn deur gewacht had." 
Luc: « Weet ge wat het is? De mensen zijn gefrustreerd. De brievenbus zit elke dag vol reclame van wat ge allemaal kunt kopen, en de mensen kopen maar. Meer dan ze geld hebben. En ineens gaat het niet meer en dan worden ze zuur. Wij voelen dat. Wij voelen het ook als de economie slecht gaat."
George: « Premier Verhofstadt mag zeggen wat hij wil. Voor de gewone man gaat het slecht. Eerst die stijging van de mazout en nu die oorlog, ge ziet dat aan de mensen." 
Luc: « De dag na die ramp in New York (11 september, jh) zagen we het al: de mensen waren triestig. Lang gezicht bij het opendoen, weinig zeggen. Omdat ze daarop zitten te prakkezeren: er komt een slechte tijd, ik ga misschien mijn werk verliezen, ik ga misschien mijn afbetalingen niet kunnen doen en misschien komt die oorlog wel tot hier?" 
George: « De mensen kijken tv, horen dat slechte nieuws en worden bang. Vroeger zouden ze direct bij de buren zijn gaan praten. Nu blijft iedereen met zijn schrik in huis zitten. Dat is het kwaad."

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

 Achter de gordijntjes
George: « Wat ook heel slecht was voor onze commerce was de varkenspest, de dioxinecrisis en dat mond-en-klauwzeer. Ergens gaat iets verkeerd in de landbouw en ineens is het alsof ge met vergiftigde appelen voor de deur staat, ze durven niet meer kopen. De jaren tachtig, dat was nog een schone tijd. Dan stonden we ‘s middags op het dorpsplein om een boterham te eten en dan kwamen de mensen al op het raam van de camionette kloppen, we zijn aan ‘t eten, madame, we komen seffens."
Luc: « Op de buiten zijn de mensen zelfs wantrouwiger dan in de stad. Ze horen van inbraken en carjacken en ze doen hun deur niet meer open. Als wij horen dat er in een wijk pas is ingebroken, dan zijn we weg, rondgaan heeft geen zin." 
George: « De schrik zit erin op de buiten. Vanachter het gordijntje zien ze ons bellen aan de huizen, ze zien onze camionette staan en ze denken: die gaan inbreken als ze een huis vinden waar de mensen niet thuis zijn, en ze bellen de politie. Want wie zit er achter de gordijntjes? Niet de mensen die gerust zijn. Altijd de mensen die wantrouwig zijn. Vandaar dat wij zoveel last hebben. En dan komt de politie om onze papieren te zien en alles is dan wel in orde, maar ge wordt er krikkel van."
Humo: Wat als jullie uren na elkaar niks verkopen? De deuren slaan dicht, mensen zeggen nee of snauwen jullie af?
George: « Ook als ze mij afsnauwen, dan nog blijf ik zeggen, ‘t is niks madame, de volgende keer misschien. En ik draai me om en ik ga weg." 
Luc: « Maar dat afsnauwen, dat raakt u wel. En soms, heel soms zeg ik iets terug. Zoudt ge niet wat beleefder kunnen zijn, madame?"

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Humo: Hoe rijden jullie naar huis na zo’n dag dat jullie maar twee kistjes verkopen?
Luc: « Dan wordt er weinig gezegd en dan is het goed dat ge met zijn tweeën zijn: dan draagt ge dat ook met zijn tweeën. Op uwen alleen de baan doen, dat is slecht, dat gaat knagen in uw kop, dat houdt ge nooit vol. Met twee kunt ge meer verdragen. En er zijn van die dagen dat ge uren aanbelt voor niks en dat ge zo moe zijt dat ge geen woord meer kunt zeggen. Dagen dat ge denkt, ik stop ermee, ik ga naar huis, ik geef het op. Maar ge moogt niet opgeven. Anders hebt ge geen eten in huis.
Van het stappen worden wij nooit moe, maar wel van de slechtgezinde mensen. Het omgekeerde is ook waar. Als zo’n vrouw opendoet die niet wegkijkt maar u aankijkt, die een opgewekte blik en een vriendelijk gezicht heeft, dat geeft u weer moed. Ze moet nog niks kopen, maar gewoon ons vriendelijk te woord staan, dat maakt veel slechte deuren goed."   
Borinage
Luc: « Maar armoe dat wij zien! Dat is niet te geloven. Ze zeggen dat België bij de zes rijkste landen is, maar ik zeg u, d’r is nog armoe in België. Ge moet maar eens in Charleroi of de Borinage komen. Daar is precies nog niks veranderd. De mensen doen de deur open en ge ziet de kinderen met blote knieën en voeten over de stenen vloer kruipen, hun mond zwart van het vuil. De mensen lopen daar nog met een kindervoituur rond om stookhout te rapen voor hun kachel. Zo’n miserie, zo’n sukkelaars dat wij zien! Een oud madammeke doet open in de winter. Geen schoenen, alleen maar lange sportkousen, een lange jas, en een muts op haar kop, ze heeft geen verwarming. Ik kan geen appelen kopen, mijnheer, ik heb geen geld. Maar jong toch! D’r zijn dagen dat wij meer appelen weggeven dan dat we d’r verkopen!"  
George: « Neem de kleine boeren, die hebben het overal lastig. D’r zijn er waar de koeien beter eten dan de boer zelf. Een boterham met gelei, ‘t is al wat er op tafel komt."
Luc: « Dat is zo. En in de provincie is er ook veel kleine nijverheid die kapot is gegaan. De kleine witlooftelers in Brabant, de steenbakkerijen rond Boom, de diamant in de Kempen, daar is het vet van de soep. Vroeger kwam je in die achterhuizen waar ze witloof kuisten of diamant bewerkten, daar zaten ze met vijf of tien tesamen, daar verkochten we fruit als vanzelf, maar dat is gedaan."
George: «In de stad zelf ziet ge ook veel miserie." 
Luc: «We stonden in Antwerpen een friet te eten. Zie ik daar een man met zijn hand in de vuilnisbak gaan. Is er iets vriend, hebt ge problemen? Ik heb drie kinderen, mijnheer, en ze hebben geen eten. Ik heb die mens geen geld gegeven, maar wel vier pakken friet, en hamburgers en bouletten." 

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Humo: Hebben jullie soms last van kwaaie honden?
George: « Honden! Ik had er in Mol eens zeven aan mijn jas en mijn broek hangen. Zéven beesten! Mijn broek kapot, mijn jas kapot, maar gelukkig nergens gebeten. (Stroopt zijn broekspijp op) Die beet ziet ge nog wel. ‘t Was van zo’n klein schipperke. De mensen hebben hun beest niet altijd in de hand."
Luc: « Het ergste is wanneer een kind open doet. Ineens schiet er een hond door de gang en dat kind kan zo’n beest onmogelijk tegenhouden. Dan is het lopen hé. Bij Namen ben ik in mijn been en mijn arm gebeten door een Mechelse scheper. Die hond maakte een sprong, ik week achteruit, ik viel op de mesthoop en hij liet niet meer los. Gelukkig kwam die boer uit zijn stal, en die begon gelijk met een casserolle op dat beest te kloppen, anders wou hij niet lossen."
George: « Er zijn ook mensen die de honden achter u aansturen om u weg te jagen. Niks compassie hebben ze."  
Luc: « Weet ge nog? Die hond in Tervuren? Die had u bij uw jas en  die zette zich schrap met zijn vier poten, (groot jolijt) en gij maar snokken om vooruit te komen en die hond maar slepen met zijn handfrein op!" 
George: « En dan dat kasteeltje in de Walen!
Luc: « Ik ging daar naar de grote poort, en ineens schiet er een labrador naar mij, grommen en willen bijten. Maar ik geef mijn hand, ik krieuwel dat beest in zijn pels en ik was gelijk kameraad met ‘m. Die mevrouw doet open, ze ziet haar hond kwispelen en ik mocht gelijk binnenkomen. Hoeveel kistjes appelen hebt ge nog in de camionette? Laad ze maar af, ik koop ze. Ik kon het niet geloven! Omdat die hond mij mocht, mocht ik in huis komen. En de hele vestibule stond vol foto’s van koning Boudewijn, haar man had nog gewerkt bij de koning. Ja, dat zijn de schone momenten, dan kunt ge weer een paar weken verder." 
George: « Soms komen we per toeval aan de deur van een bekende Vlaming. Bob Savenberg (ex-Clouseau), dat was een vriendelijke mens, maar Carl Huybrechts was de onbeleefdste. Die joeg ons van de oprit, maak dat ge weg zijt!" 
De zwarte madam
Humo: Zijn er vrouwen die avances maken aan de deur?
Luc: « Op twee minuten tijd als ge wilt. Het kan gebeuren dat ge goed verkoopt, ge gaat wat vrolijker langs de deuren, ge maakt al eens een complimentje en ineens hebben ze het in u gezien. Daar moet ge mee oppassen. Ik heb ooit een vrouw weten opendoen, die had bijna niks aan, alleen panty’s en nog iets doorzichtigs. Kom maar binnen, zei ze, zet die appelen maar in de kelder, ik maak het bed boven. Ik stommelde die kelder in, zij liep de trap op naar boven. En een speciaal huis dat het daar was, het was te zien dat dat vrouwlie van Afrika hield. Hier hing een masker, daar een schild, wat verder een bos pijlen en een speer; ik dacht, seffens komt haar vent thuis en die smijt zo’n speer los in mijn rugDus ik was gauw uit die kelder en weg uit dat huis." 
George: « Ge moet die aanleidingen mijden, hé."
Luc: « Vandaar dat wij uit principe nérgens binnen gaan. Wij nemen ook geen tas koffie aan, wij blijven uit de huizen. Een huis, dat is privé, daar hebben wij geen zaken mee. Alleen als mensen vragen om appelen naar de kelder te dragen, dan doen wij dat. Maar ik kijk nooit rond! Ik kijk niet naar de vazen, de schilderijen en het kristal, ik kijk naar de grond. Want als ge naar die dure dingen kijkt, dan geeft ge aanleiding; dan kunnen ze denken: komt hij hier voor de appelen, of komt hij hier rondkijken om later in te breken? Het is spijtig, maar zo is de tijd van tegenwoordig." 
Humo: Hebben jullie ooit iets anders willen doen?
George: « Nee. Wij kunnen niks anders dan fruit verkopen van deur tot deur. Wij zijn mannen van de baan." 
Luc: « Stop mij één dag in een bureau of in een fabriek, en ik ben dood." 

Deel (2): Hans de Booij leurt met een boek.
Broeder Stephanus (bedelmonnik) colporteert met een tijdschrift   

Vorige
Vorige

Van deur tot deur (zonder corona) (2): Hans de Booij (zanger-boekenverkoper) en een Franciscaanse bedelbroeder

Volgende
Volgende

Jodelen: de nieuwe superverspreider van corona