Van deur tot deur (zonder corona) (2): Hans de Booij (zanger-boekenverkoper) en een Franciscaanse bedelbroeder

(Ingescand uit Humo /foto Herman Selleslags)

(Ingescand uit Humo /foto Herman Selleslags)

“Ik schrok ervan hoe bezorgd de mensen waren. Dat kwam echt op ons af: een berg van zorgen.”

Wie in de jaren tachtig twee oren en een radio had, kan Hans de Booij en Annabel onmogelijk gemist hebben. Zanger en liedje werden toen onherroepelijk in de collectieve jukebox bijgezet. Daarna werd het echter stil rond de Booij; hij bleek naar de Antillen te zijn uitgeweken. Maar in 2001 zag Nederland hem ineens terug in menige stad en gemeente. Een podium had hij niet meer nodig. De zanger trad gewoon op aan de voordeur, hallo, ik ben Hans de Booij en ik heb een boek geschreven: Het Ministerie van Liefde. Wéken en wéken heeft hij met die titel geleurd, én met die 142 bladzijden waarin gesmeekt wordt om meer liefde en mededogen met het kwetsbare menselijk bestaan. Onderweg heeft de zanger/schrijver veel balsem voor de ziel gekregen, maar tegelijk is hij geschrokken, “de mensen gaan gebukt, er is zo weinig blijdschap en zoveel zorg in hun leven”. Soms ging de Booij (43) alleen op elf-en-dertigstedentocht, soms was hij vergezeld van een compagnon de route, de Antwerpse goudsmid Emiel Henry (54). 

Hans: « Toen ik het boek geschreven had, en ik bij gebrek aan geld zat te dubben over de verkoop en de promotie, kwam Emiel met dat verhaal van honderd jaar geleden over goudsmeden die in de stad geen winkel konden bekostigen en die met hun juwelen van deur tot deur gingen. Dàt wil ik doen, heb ik gezegd, ik wil van huis tot huis gaan." 
Emiel: «Die eerste dagen liepen wij over van enthousiasme, maar ergens was er toch ook de twijfel, is het wel een goed idee, gaan de mensen ons niet weglachen, hoelang zullen we het volhouden, we hebben toch enige drempelvrees moeten overwinnen." 
Hans: «Maar ik geloofde in die titel, ik geloofde dat je daarmee voor de deur kon staan. Dat woord “liefde” heeft ook veel gedaan, dat heeft vaak voor een heel direct contact gezorgd, zelfs al sta je dan maar op de stoep. Het begon al bij de eerste klant. Die kende me niet als Bekende Zanger, maar die zei meteen dat het de hoogste tijd was dat er een ministerie van liefde kwam en hij kocht het boek." 
Humo: Maar als een schrijver met zijn boek langs komt, geeft dat toch de indruk: hij raakt het aan de straatstenen niet kwijt.  
Hans
: « Sommigen zullen dat zeker gedacht hebben, maar ik was niet aan het eind van mijn latijn, nee, ik zag het als een geweldig avontuur dat ik absoluut wilde beleven en achteraf kan ik zeggen dat ik de tijd van mijn leven heb gehad." 
Emiel: «Ik ook. Het was fantastisch. We hebben veel gezien, veel geleerd, veel gelachen ook. Neem de eerste keer dat iemand zei, ik heb geen geld in huis, maar wandelen jullie even mee naar de pinautomaat?! En dan stap je met zo’n wildvreemde door een onbekende stad, kaartje in de automaat, geld eruit, alsjeblieft heren, en nog een goeiedag! Dat is toch geweldig!"
Hans: « We haalden zelfs het journaal op de Nederlandse televisie! Ja, toen ging de verkoop helemaal omhoog."
Emiel: « Mensen voelden zich vereerd dat we aan hùn huis aanbelden, kom een boterhammetje eten, kom een kop koffie drinken! Mét een spritsje erbij. En dat we nog eens mochten langs komen als er wéér een boek was. En nog dikke kussen aan de deur. Ja, dat is euforie en wolkjes lopen hé."
Hans: « Maar ook toen die belangstelling van de media wegviel, ging het nog onverwacht goed. In Rotterdam zijn we een keer een architectenbureau binnengestapt. We meldden ons bij de receptioniste, de baas zat in een algemene vergadering met zijn medewerkers, en toch mochten we de trap op, we komen in die sjieke vergaderruimte, mooie stoelen, grote glazen wanden met zicht op de Maas, en die baas zegt tegen die mannen met deftige maatpakken en allemaal een laptop voor hun neus: heren, ik ga de vergadering nu even stil leggen, want ik ga vijftien boeken kopen, en veertien daarvan geef ik hiér kado!"
Emiel: « Nou, dat was werken voor Hans! Vijftien boeken signeren én dan ook nog eens koffie drinken (onbedaarlijke jongenspret)."

de booij.png

Brandend zand
Humo: Welke provincies hebben jullie zoal bezocht?
Hans:
« Limburg, Noord-Brabant, Zeeland, Noord-Holland, Friesland, Groningen…"
Emiel: « We hebben ook over de stranden van Zeeland gelopen. Tussen Vlissingen en Westkapelle. Stralend weer! Hans en ik in zwembroek en zo liepen we tussen de badgasten."
Hans: « (met lijzige stem) Moet er nog iets te lezen wezen?!! Soms nog interesse in Het Ministerie Van Liefde? Ijsjes! Boeken! Ijsjes! (beide in een lach) Dertig boeken hebben we zo verkocht en tegelijk was het prachtige mond-aan-mond-reclame. Al die mensen die ons gezien hebben, die zijn overal gaan vertellen, moet je horen wie we vandaag gezien hebben op het strand!!"
Emiel: « Het moet ook een merkwaardig gezicht geweest zijn. Je ligt plat in het zand en ineens zie je in de laaiende hitte twee boekenverkopers aankomen. Maar het werd op de duur wel zo bloedheet dat we naar een terrasje zijn gevlucht." 
Hans: « Het allerplezierigste was dat je op de terugweg mensen in je boek zag lezen. Dat was prettig! Dat je je eigen lezers kon zien lezen! Hoeveel schrijvers maken dat mee?!"
Humo: Er zijn misschien nog schrijvers geweest die hun boek of of andere boeken van deur tot deur verkochten? 
Hans:
« Het zijn er zeer weinig. Willem Elsschot heeft het gedaan en Henry Miller ook, maar verder ken ik er geen een." 
Emiel: « Iemand vertelde me van de kunstenaar Kurt Schwitters. Die was vanwege de nazi’s uit Duitsland gevlucht en die heeft in Engeland van deur tot deur geschilderd! In feite leurde hij met landschapjes, maar als de mensen dat niet mooi vonden, dan schilderde hij ter plekke een tableautje dat bij hun interieur paste; hij had altijd doek en verf met zich mee. Dat moet toch fantastisch geweest zijn om zo’n man aan je deur te krijgen!" 

Privé-optreden
Humo: Zijn jullie met Het Ministerie Van Liefde in rosse buurten geweest?
Emiel:
« Verdomme, Hans! Dat we daar niet eens aan gedacht hebben! Dat hadden we moeten doen, jong! Maar we hebben wel terrasjes en cafés gedaan. Daar kreeg Hans zelfs een aanbieding: een man vroeg hem om Annabel te komen zingen op een feestje, kan je duizend gulden vangen!" 
Hans: « Ik heb het niet gedaan. Je weet niet waar je terechtkomt. Ooit stond ik te tanken langs de snelweg. Stopt er ineens een sjieke auto naast me, met twee mannen erin, een kerel stapt uit en gaat recht op me af: Hans de Booij, als je nu met me meegaat, dan kan je op een feestje wat komen zingen. Ik zei dat ik dat niet wilde, maar hij zei, ik denk het wel, kijk hier maar eens! En toen haalde die gozer een grote, mooie zilveren Magnum vanonder zijn jas, ik denk dat je nu wel meegaat hé?! En dat ik me verder geen zorgen moest maken, ga nu maar lekker daar geparkeerd staan, we brengen je straks wel terug en je gaat nog een heleboel centen verdienen ook! Ik ben dan maar ingestapt en ik kwam op een feestje met allemaal van die patsers die geen ene cent in hun leven eerlijk verdiend hadden, ik heb enkele liedjes gezongen, ze gaven me een enveloppe, en brachten me netjes terug naar het tankstation. Had ik op tweeënhalf uur tijd wel vijfduizend gulden verdiend. Maar sindsdien hoed ik me voor dat soort organisatoren…" 


© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Geengeldwijken
Humo: Kregen jullie onderweg veel levensverhalen te horen ?
Hans:
« Heel dikwijls zelfs. En niet alleen trieste verhalen, ook hele opgewekte. Of hele korte, mijn vrouw is vier jaar dood, mijn kinderen wonen in Canada, wil u alstublieft heel snel oprotten? En knal, de deur dicht."
Emiel: « Waar ik wel van schrok, was van het aantal mensen dat zei: ik kan helemaal niet lezen, ik ben analfabeet." 
Hans: « Ik ben alfabeet! Zo zegden ze het! Je mag dus zeggen dat we bij alle lagen van de bevolking zijn geweest. Eén dag per week gingen we zelfs bewust in de geengeldwijken. Daar hadden ze dan geen geld voor het boek, maar daar zijn de mensen vaak het hartelijkst, daar krijg je de meeste aanmoedigingen. In de betere wijken bekijken ze je vaak als een armoezaaier, maar in de arme buurten hebben ze gelijk sympathie voor je. Die mensen weten alles van tegenslagen en deurwaarders en eindjes aan elkaar knopen, dus die hebben zoiets van: voort doen kerel, laat je niet kisten! Maar af en toe was het wel schrijnend. Doen er twee kindjes open waarvan je meteen denkt, mijn god, kindjes hoe zien jullie eruit? Tegelijk komt een vrouw de trap afgestormd, zulke ogen van de speed, ze scheldt ons voor rot en smijt de deur dicht. Ja, dan loop je wel een tijd te piekeren."
Emiel: « Maar die dopie in Maastricht, dat was toch grappig.”
Hans: « Ja! Die gooit de deur open, Hé, jou ken ik! Jij bent verslaafd hé! Ik was ook verslaafd! Jaja! En je boek! Heb ik van gehoord! Heb ik van gehoord! Ik wil het wel kopen! Ik wil het wel kopen! Maar ik heb geen geld! Ik heb geen geld! En die vogel maar in de deur springen, en dat hij geld ging halen bij zijn makkers. Bleek dat huis een afkickcentrum te zijn, en al die junks zijn hun laatste guldens bij elkaar gaan leggen, heel dat huis op zijn kop, en roepen en lachen. Als die deur dan dicht gaat, dat is lachen, dat zijn toch geweldige dingen!"  
Mijn leven glimt niet meer 
Humo: Waar sliepen jullie?
Emiel:
« In een tentje op de camping. En dan was het echt wel liggen en uitblazen, pompaf waren we dan. Maar vaak hadden we ook goed verkocht. Op goeie dagen als de zon scheen, kon je twintig-dertig boeken verkopen. Dat is toch makkelijk vijftienduizend frank." 
Hans: « Alles bij elkaar hebben we toch zevenhonderd boeken verkocht. Als ik erover nadenk is het vreemd dat niet meer mensen van deur tot deur gaan. Het is zo simpel. Je hebt geen winkel of investering nodig, je stapt gewoon op de huizen af en je belt aan." 
Emiel: « Er zijn ook huizen genoeg in België en Nederland. Waar je maar rondkijkt, overal huizen, keuze te over!"
Hans: «Ze noemen dit het internet-tijdperk waarbij iedereen zich zogezegd verschanst achter zijn computer en nog weinig échte contacten zoekt, maar wij hebben gemerkt dat de mensen best wat aanspraak willen, dat ze nog graag een verhaal horen aan de deur."

Humo: Waren er vrouwen die ineens wat zagen in die twee doorleefde heren met hun “liefdes-titel”?
Hans:
« Nee. Geen huwelijksaanzoeken, niets. Ik had wel een vrouw die de titel las en die metéén zei: wat doe je met je Ministerie van Liefde als een man dertig jaar getrouwd is en er met een ding van 28 vandoor gaat?! Daar wist ik niet meteen wat op te zeggen. Er is iets uit mijn leven verdwenen, zei ze. Mijn leven glimt niet meer. En toen heb ik gezegd: mevrouw, als u zo tegen een wildvreemde kan spreken, dan zou ik me maar geen zorgen maken om de glans in uw leven. En toen kocht ze drie boeken, waarvan twee om cadeau te doen.  
Dat zijn dingen die je niet meer vergeet, maar tegelijk zijn dat de momenten die zwaar beginnen wegen. Als je zo’n hele dag mededogend moet luisteren en aandacht geven, en alert zijn voor elke opmerking die gegeven wordt, dan ben je ‘s avonds helemaal leeg, helemaal uitgeteld. Van deur tot deur gaan, dat is als huis voor huis optreden, het doek in casu de deur gaat open, je kijkt je ‘publiek’ -dat je nooit eerder gezien hebt- recht in de ogen, je maakt een openingszin, en dan kan het alle kanten uit. En we hebben moeten leren om méé te gaan met dat publiek, eerder dan zelf een ‘show’ te verkopen."
Emiel: « Ik had dat zeker in het begin. Ik had een product en ik wilde dat verkopen, en als iemand niet geïnteresseerd was, dan wou ik hem overtuigen. Maar dat is fout. We hebben geleerd dat je minder moet verkopen en meer moet luisteren." 
Hans: « Jij staat er met je boek, maar zíj willen hun verhaal doen, en als ze dat gedaan hebben, dan kopen ze. Al kon dat wel eens tegenvallen. Stond er iemand een half uur tegen me te lullen om dan toch maar niet te kopen." 
Humo: Kwamen jullie onderweg andere verkopers tegen?
Emiel:
« Nee. Niemand gezien. Het is niet meer van deze tijd. Van vroeger herinner ik me wel dat er thuis zigeuners aan de deur kwamen. Met soms een vrouw die je hand wilde lezen!"

Hans de Booij in 2019  (foto en video  bij z’n nieuwe single “Mooier”)

Hans de Booij in 2019 (foto en video bij z’n nieuwe single “Mooier”)

 Bij de intellect-tevelen
Humo: Je woont nu opnieuw in Antwerpen, maar in België ben je nog niet rond geweest met je boek.
Hans:
« Ik ben het ook niet zinnens. Het verhaal situeert zich helemaal in Holland, met alleen maar Hollandse personages, en dat gaat niet klikken in België. Intussen heb ik ook uitnodigingen van Nederlandse scholen en bibliotheken om over het boek te spreken, dat wordt het nieuwe publiek dat ik ga aanspreken."  
Humo: Is er nooit slijtage gekomen op jullie jeugdig enthousiasme?
Emiel
: « Je wil wel dat het een enthousiaste belevenis blijft, maar het wordt op de duur toch een routine. Je gaat niet meer langs de mensen, maar langs de deuren. En je duwt op dat belletje en je gezicht gaat in een vriendelijke plooi en ineens is er die automatische piloot."
Hans: « Los van die routine was elf september de grootste domper op ons enthousiasme. Uit een vorm van schroom hebben we toen een maand gewacht om weer te gaan verkopen, maar dan nog was het schrikken van de dofheid die we tegenkwamen. Het leek wel alsof de mensen een slag in hun gezicht hadden gekregen en helemaal dicht zaten. Al die weken en maanden ervoor waren de mensen heel open geweest en nu was het alsof ieder zich in zijn huis had opgesloten en geen contact meer wilde met iemand uit de buitenwereld. Toevallig waren we toen in Amsterdam, dat was de uitdaging, om een keer aan te bellen bij de literaire intellect-tevelen in de grachtengordel. Wel, we hebben géén enkel boek verkocht. Ze keken op mij neer alsof ik - in tijden van oorlog- met de allerlulligste boodschap kwam aandraven. Je zag het: haat en oorlog kregen nu de meeste aandacht ; het was gedaan met de liefde. Ik ben dan nog in andere provincies geweest, maar overal was er dat negatieve gevoel. Ineens was het gedaan, ineens verklaarde men mij en mijn avontuur voor gek. Een drukkende ernst was over het land gekomen." 
Humo: Is het een avontuur dat sporen heeft nagelaten?
Hans
: « Ja. Je krijgt mensenkennis en je krijgt ineens een beeld van de maatschappij dat je niet vermoedde. Ik vond dat de mensen enorm bezorgd waren. Dat kwam echt op ons af, een enorme berg van zorgen. En het gaat om hun kinderen, om hun huis, om het verkeer, om alles. Voor heel veel mensen is het leven één grote zorg. Maar wat vaak als eerste kwam, was een materialistische zorg: schrik om hun werk te verliezen, schrik om hun inkomen te verliezen, schrik voor inbraak, die materialistische beslommeringen stonden duidelijk voorop. Altijd die schrik om iets niet meer te hébben. En wat ik persoonlijk ook scherp zag: ze wilden niet in mijn situatie verzeilen. Ooit was hij een ster op radio en televisie en nu loopt hij langs de deur. Ikzelf zie daar géén zorg in, maar ik zag mensen naar mij staren van: ik hoop niet dat dit mij overkomt (lachje).”
Emiel: « En opvallend, in de arbeiderswijken was die schrik een stuk minder. Je trof het vooral in de betere wijken." 
Hans: « In de wijken waar men het gemaakt heeft! In de wijken waar de zekerheid van de mensen niet in hun hart zit maar in alles wat in hun huis en hun bank is opgeslagen. Neem Amsterdam. Daar hadden ze zoiets van, nou, pik, waar ben jij nou mee bezig?!  Dat is het calvinisme hé. Dat werkt zich te pletter om God te behagen, en dat soort volk houdt zich dus niet op met gevallen engelen zoals ik. Rotterdam was veel leuker. Dat is een arbeidersstad en daar was het de hele tijd van, geweldig, kerel! Onvoorstelbaar goed! Als je d’rdoor zit, dan moet je terugvechten! Dan moet je knokken! Dan moet je niet op je kop laten zitten!" 
Emiel: « En zo zijn we toch veel liefde tegengekomen. Dat mag je niet vergeten, Hans!" 

Ingescand uit Humo (ill. Leo Timmers)

Ingescand uit Humo (ill. Leo Timmers)

De kalenderverkopers: “Het is keihard aan de deur.”

De Booij en zijn compagnon trokken eenmalig met een boek langs de huisdeuren, hoe moet het bestaan dan zijn voor verkopers die het hele jaar door en jaar na jaar "de deuren doen"? Patrick De Meulder is bedrijfsleider van Onyx Group. Hij heeft vierentwintig voltijdse verkopers in dienst die wenskaarten, stickers en kalenders verkopen ten voordele van Het Oranje Kruis Vlaanderen en de organisatie Dierenwelzijn vzw (die o.a. 8 dierenambulances heeft rijden).
De Meulder: "Onze zelfstandigen werken dag na dag, winter en zomer, zo’n 37 à 40 uren per week. Het is werken op commissie en dat is de grote aantrekkingskracht. Op het einde van de dag hebben ze cash geld in handen en kunnen ze hun commissie direct op zak steken. Niettemin is het heel moeilijk om goeie verkopers te vinden. Ik moet immers geen gasten hebben die van geen hout pijlen weten te maken, ik moet rasverkopers hebben, die graag buiten werken, en die niet opzien tegen de fysieke inspanning om elke dag zo’n vijftien kilometer van deur tot deur te stappen. Het moeten ook mensen zijn met een doorzettingsvermogen. Ik heb zelf tien jaar met wenskaarten gegaan, en het vraagt een grote discipline om élke dag de straten af te stappen. Je staat er ook alleen voor, er zijn geen collega’s op het werk, er zijn geen babbeltjes bij de koffiemachine, geen vergaderingen in goed verwarmde ruimtes, nee, je staat op straat en je hebt vijfhonderd deuren te doen. En de dag daarop weer vijfhonderd. Ik heb sollicitanten die het na twee dagen al opgeven. Grote mond bij het begin, maar allemaal onderschatten ze dat het zo hard is. 
Je moet stevig in je schoenen staan om al die nee’s te verteren, en je mag je je zeker niet opwinden als mensen je agressief behandelen, dat moet je kunnen relativeren. Vandaar dat ik niemand zal aannemen die jonger dan vijfendertig is, want die hebben die stabiliteit en nuchterheid nog niet. 
Ik stapte ooit binnen bij een slager en die zei, als ge niet rap buiten zijt, steek ik u op mijn mes! En een collega kwam bij een Chinees, die haalde een groot samoerai-zwaard en begon ermee door de lucht te klieven! Daar moet je dus rustig onder blijven. Ook onder verwijten als Hebt gij niks beters te doen?! of Ge zoudt u beter een job zoeken! Dat moet je kunnen incasseren. Vaak is dat lastig als je zelf niet sterk staat in die job. Ik heb verkopers gekend die in hun eerste jaar niet eens durfden rondvertellen dat ze van deur tot deur gingen.
Blote polaroid
Je moet ook tegen miserie bestand zijn, want je komt wat tegen. Botte armoede, kinderen met snottebellen en amper kleren aan hun lijf, en verdoken armoede, villa met auto en nieuw dak, maar binnen rolt het behang van de muur. Af en toe geloof je je ogen niet. Ik kwam bij een boerderijtje in de Kempen, op het eerste gezicht pittoresk ouderwets, de houten deur piepte open, en binnen zag ik vier figuren rond een tafel, geen borden, ze aten de aardappelen nog met een lepel uit de pot. En er was geen vloer in dat huis, alleen gestampte klei. ‘t Is tien jaar geleden, maar ik waande mij in de tijd van Priester Daens. 
Je ziet ook veel eenzaamheid. Mensen die blij zijn met een babbel, kom binnen, hier is het warm, en dat ze geopereerd zijn, hier zijn de littekens en hier zijn de platen van de radiografie, er komt geen eind aan die babbel. Dat zijn ook de beginnersfouten, dat je nog compassie hebt met iemands miserie, dat je nog teveel een sociaal assistent bent, en te weinig een verkoper.  
Elk huis is anders. Achter elke deur kan iets te wachten staan. Een verkoper belde ergens in Limburg en daar deed een vent open, compleet in zijnen blote en met een polaroidcamera in zijn hand, hij neemt een foto van onze verkoper, en die ging hij naar het koninklijk paleis sturen, “en ik schrijf erbij dat gij een bedrieger zijt!” Boem, de deur dicht. Pure Monty Python! Maar als je daar staat, ben je wel efkes uit je lood geslagen.  
Wat ik ook zie bij al mijn verkopers is dat ze een léven hebben naast die job. Dat werk, dat verkopen aan de deur, dat is hun inkomen, maar echt léven doen ze na hun uren. De ene is een gedreven sportvisser, de andere een provinciale snookerkampioen, allemaal hebben ze een heel actieve hobby om dat werk van zich af te kunnen zetten. Vandaar dat ik u zeg, vergeet de romantiek van “ge zijt vrij” en “ge zijt altijd buiten”. Het is gewoon werken, heel hard werken.”

Broeder Stephanus (ingescand uit Humo/ foto Herman Selleslags)

Broeder Stephanus (ingescand uit Humo/ foto Herman Selleslags)

Bedelbroeder Stephanus, zwerver langs Gods wegen

Het is een bel die je met een verbogen trekstang moet beroeren, dan knarst er een scharnier en doet broeder Stephanus Straver (72) open. Dezer dagen is hij koster en broeder portier maar veertig jaar van zijn leven heeft hij door Vlaanderen en Nederland getjoold om aardappelen te schooien of abonnementen te werven voor De Klok. Dat “breed franciscaans” maandblad wordt sinds 1928 uitgegeven door de Minderbroeders Conventuelen in Halle, een van de drie ‘takken’ die de Eerste Orde van Sint Franciscus van Assisi vormen, samen met de kapucijnen en de franciscanen.
Broeder Stephanus leidt me naar de spreekkamer waar de tafel gedekt staat met linnen en koffie en wel dertig stukken speculoos en waar ook pater Mark Brusselaers is aangezeten; hij heeft een boek over het klooster en zijn orde geschreven en hij was de laatste hoofdredacteur van De Klok (tot eind 2000)
Broeder Stephanus is zonder twijfel de breedste van de twee, ik zie hem zo het deurgat vullen van menige Vlaamse woning, goedlachs, blozende kaken, honderd kilo koekebrood. Maar tegelijk was hij ook “den eeuwige zwerver die langs Gods wegen de boodschap draagt”.  
“Ik ben in 1928 geboren in Lopik (nabij Utrecht) en op mijn achttiende ben ik bij de orde ingetreden. Een jaar later was ik al bedelbroeder en ging ik op termijn, dat betekende bedelen bij de boeren. In september en oktober ging ik om aardappelen, in november en december haalde ik eieren op, en in januari kwam ik om graan want dan hadden de boeren gedaan met dorsen. Ik ging van dorp tot dorp, de pastoor riep het ‘s zondags van de preekstoel, iemand nam me mee op de kar en zo reden we het hele dorp af, boer voor boer. Later ben ik dan met “De Klok” beginnen rondgaan in Nederland; en in ’74 in België."  
Stephanus: "In de beginjaren was ik nog zo’n echte broeder in habijt. Ik droeg de lange donkere pij met kap, de witte koord met paternoster om mijn lenden en stevige stapschoenen. In de jaren zeventig ben ik in clergy beginnen gaan, een burgerkostuum met een kruisje op het revers. 

Het eerste nummer van De Klok (1928)

Het eerste nummer van De Klok (1928)


Ik vertrok altijd op maandagmorgen uit het klooster, ik zette mijn fiets op de trein, naar Lier of Aalst of Sint-Truiden, en van het station fietste ik dan naar een dorp om de huizen te doen. De dorpskern deed ik te voet, de afgelegen boerderijen met de fiets. En ‘s middags ging ik eten in een bevriend klooster, en ‘s avonds zocht ik daar m'n bed voor de nacht. Op vrijdagavond had ik gedaan en vertrok ik terug naar ons klooster in Halle, en maandagmorgen zat ik wéér op de fiets. En zo ging dat week in week uit, alle maanden van het jaar.
Ik liep ook in alle seizoenen, herfst en winter, regen en sneeuw, dat kon me niet deren. Als ik door de sneeuw kwam en ik met een witbestoven pij aan de deur stond, dan kochten de mensen zelfs gauwer een abonnement (lacht)! Soms waren ze verbaasd dat ik hun huis of boerderij gevonden had, maar ja, ik stapte en fietste overal doorheen, een weg mocht duister zijn, een karrenspoor vol slijk en plassen, dat hield me niet tegen.
Zwartrok en kommunist
In Vlaanderen deed ik alle provincies behalve West-Vlaanderen. Daar zijn veel kloosters en daar werden ze tot in de jaren zeventig ziék van de paters en de broeders die aan de deur kwamen. Elke dag kregen ze d’r wel twee of drie aan de bel. Je moet niet met teveel zwartrokken rondlopen in hetzelfde gebied, dan krijg je de deur, dan verdien je niets.
Er zijn ook altijd wel parochies geweest waar ik niet ging omdat de pastoor me niets gunde. Zo’n pastoor wist dan dat ik ging komen en zei dan ‘s zondags op de preekstoel dat zijn parochianen “maar niks moesten geven”! Zie je, zo’n pastoor hield aan zijn territorium. Hij alleen mocht daar colporteren en niemand anders."
Humo: Wat voor een blad was De Klok?
Pater Mark
: «Er stonden liedjes in, poëzie, verslagen over reizen naar Assisi, er was een prijskamp, én we hadden moppen, elke maand twee bladzijden moppen. Daar hebben we ook wel eens kritiek op gekregen. Het ging nogal dikwijls over vrouwen en hoe ze zeurden en zaagden tegen hun man (grinnikt)."
Broeder Stephanus: "Ik kwam bij goeie mensen en bij minder goeie mensen. Het gebeurde dat ze me zegden, in dat huis moet je niet gaan want daar woont een kommunist! Nou, dan ging ik daar zéker aanbellen. Vaak vielen ze dan uit tegen de kerk, en eigenlijk vond ik dat plezierig als ik iemand duchtig kwaad kon krijgen. Je had toen meer van die antiklerikalen die geweldig tekeer gingen tegen broeders, paters, pausen en de hele kerk. Dan zei ik, wacht maar tot je laatste uur geslagen is, dan wil ik je nog wel eens spreken, dan zal je maar wat grààg een priester aan je bed hebben (schatert het uit)!! 
Ik was ook niet bang van kwaaie honden. Kwam ik soms bij de mensen binnen, hé, hoe ben jij voorbij de hond geraakt, dat beest is door en door vals, hij bijt elke vreemde! Nou, die had ik recht in de ogen gekeken en ik was er pal op afgegaan, en dan loopt zo’n hond weg. Maar buitengaan dorst ik niet. Zonder omkijken wist ik dat die hond achter de deur klaar zat om in mijn been te bijten. Ze laten je binnen omdat je toont dat je geen schrik hebt, maar ze bijten je bij het buitengaan. En dan moest het baasje ze eerst aan de ketting leggen.  
Ik ben niet bang gevallen. Dat heb ik van jongsaf. Ik ben op de boerderij groot geworden, daar ging ik veel om met de paarden, en liefst met de wildste paarden, allicht omdat ik zelf een wilde jongen was. Ik was ook voor niks verlegen, in de klas was ik zelfs een rebel, als de zuster een kind sloeg met de lat, dan zette ik een mond op, dan stoof ze naar mij en dan trok ik die lat uit haar hand, mag ik u even van de lat geven (lacht)? Dat was schrikken, dat werd niet verwacht van een kind en zeker niet in 1939! 

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Rooie buurten
Eén mevrouw begreep niet dat ik het kon uithouden in een klooster, zo’n kerel en dat laat zich opsluiten achter dikke muren. Ik zei, mevrouwtje, als u de deur dichttrekt, dan zit u tussen vier muren, ik loop vrij rond!
Ik kwam bij rijkelui en bij de armen. Heel vaak werd in het dorp gezegd dat ik maar niet in de armenbuurt moest gaan, want “het zijn daar allemaal rooie die niet naar de kerk gaan”. Maar ik ging altijd naar die volksbuurten en in de regel werd ik daar goed ontvangen. 
Pater Mark: "Eigenlijk hadden die mensen niks tegen het geloof maar wel iets tegen de pastoor. Pastoors kwamen vaak uit een betere sociale klasse, die keken dan neer op zo’n arbeidersbuurt en ze kwamen er weinig. Paters en broeders hadden niet dat elitaire; wij zijn meestal zelf van gewone komaf. Vandaar dat wij ook die volksbuurten opzochten en de mensen apprecieerden dat."   
Stephanus: «Op de duur had ik zovele duizenden abonnees dat ik alleen nog maar lidgeld ophaalde, en amper de tijd had om nieuwe te werven. Bij de abonnees was het vaak “komt u toch binnen, broeder!” En eerst gaat het dan over ‘t boekje, maar daarna over de tante die ziek was, en de oom gestorven, en de dochter aan het studeren; de mensen moesten hun verhaal kunnen doen aan de broeder van de Klok. En terwijl werd natuurlijk koffie gedronken, ik werd elke dag overgoten met koffie (lacht). Soms mocht ik ook blijven eten. En vaak kreeg ik dan meer dan ik op kon. Zeker in de dagen dat het carnaval, of kermis was. Of plechtige communie! Dan werd je aan tafel gevraagd en dan was je de eregast. 
Er waren ook wel dagen dat het slecht ging. Dan dacht ik, Onze-Lieve-Heer plaagt me weer vandaag. Dat gebeurde meer in Nederland dan in Vlaanderen. Nederlanders zijn minder gul aan de deur. Nederlanders zijn gul als het op de televisie komt, dan is het een massagebeuren, en dan wil de één niet onderdoen voor de ander. Op straat was het net zo. Als niemand kocht, dan kocht niemand. Maar als de buren zagen dat één of twee mensen een abonnement kochten, ja, dan kon het zijn dat degenen die eerst nee gezegd hadden, me toch terugriepen. Maar dan zei ik: u had daarstraks maar moeten kopen, en ik liep verder. Ja, zo was ik wel eens. 

Broeder Stephanus (rechts)

Broeder Stephanus (rechts)

Ik liep elke dag door de wijde wereld, maar ik dacht nooit, nu doe ik net zoals Franciscus van Assisi. Zo verheven ben ik niet. Ik ben slechts een broeder die dienstbaar is aan zijn orde. En mijn taak was colporteren. En sommigen vonden dat zwaar, dat dagenlange stappen, maar ik niet. Ik ben altijd een boerenzoon gebleven, gewend om buiten te zijn en hard te werken.  
Ik heb het gedaan tot in 1989, dat was niet meer met de fiets, maar al met de auto. Maar toen de motor het begaf, heb ik het ook maar opgegeven, zestig jaar zijn en eenenveertig jaar op de baan zijn, het is niet niks. Ik dacht ook, als ik nog langer op de baan blijf, dan lukt het me niet meer om me aan te passen aan het kloosterleven. Ik was al zolang op mijn eentje, door nog langer rond te gaan was ik zeker een eenzaat geworden. 
Pater Mark: "Het tijdschrift hebben we behouden tot in het jaar 2000 en op het ogenblik dat we stopten, hadden we toch nog zevenduizend abonnees. En reacties dat we gekregen hebben! De abonnees waren niet content, ze misten hun patersboekske. Maar ja, aan alles komt een einde."
Stephanus :"En nu zit ik thuis. En ik hou me bezig als koster en als broeder-portier, dan zie je ook veel mensen. Maar ik denk nog vaak aan die dagen, aan dat zwerven over het land. Als boerenzoon dreef ik elke dag de koeien in de stal en zelfs al regende het pijpenstelen, ik had er altijd vreugde in, ik liep graag over het land. Ik liep ook steeds te zingen, zo zachtjes voor me uit. Liederen uit het Gregoriaans maar ook schlagers van de radio, De Zangeres zonder Naamof Mieke Telkamp. Dié heeft een mooi liedje geschreven! Waarheen leidt de weg die wij moeten gaan / Waarvoor zijn wij op d’aard’ / Wie weet wat er is achter ster en maan ?  Dat is een mooi liedje, dat heb ik dikwijls gezongen.

NAWOORD: Hans de Booij (62) treedt nog steeds op. En schreef intussen vijf boeken.
Broeder Stephanus is in mei 2012 in het klooster overleden. Hij was 84.
Twee jaar later kwam er een einde aan het bestaan van de Minderbroeders Conventuelen in Halle. Na 170 jaar staan klooster en kerk nu leeg.  

Deel (3): op stap met een getuige van Jehova

 

 

 

Vorige
Vorige

Van deur tot deur (zonder corona) (3): de getuige van Jehova en de huis-aan-huis-winkelier

Volgende
Volgende

Van deur tot deur (zonder corona) (1) Martin Heylen en de Appelleurders