Van deur tot deur (zonder corona) (3): de getuige van Jehova en de huis-aan-huis-winkelier
“Laat mij gerust met uwen bijbel! Ik heb genen tijd!”
Als schooljongen ben ik zelf ook van deur tot deur gegaan. Voor de de Vlaamse missiepaters die ergens tussen de rijstvelden van Indië dorpen bouwden en het woord Gods brachten met een brommer. Eén week per jaar was het missiespaarweek en begon de nietsontziende competitie op het Xaveriuscollege: de klas die het meeste geld ophaalde, dat was de felbegeerde titel. Ik heb in die schooljaren met alles geleurd: met kalenders, gemalen koffie, ballonnen in de vorm van een konijn, zoete spekken, maar vooral met dunne boekjes waarop bruine kinderen stonden afgebeeld, glunderend boven een dun teiltje rijst. Voor mij was het één van de beste weken van het schooljaar. Er was geen huiswerk, in de lessen werd geld geteld, en elke dag liepen we na de schooluren (en soms tot negen uur ‘s avonds) door de straten, nieuwe deurbellen en nieuwe avonturen tegemoet. Een vent die krakend vloekte op de klootzakken van paters, een dure madam die honderd frank uit een Chinese vaas haalde, een vrolijk en verwarrend meisjesgezicht, o zachte donkere oktoberstraten, waar zijt ge gebleven.
Nu is het een zonnige koude woensdag in januari en ik heb me deftig gekleed: een braaf wit hemd, een bescheiden grijze pull en een donkere jas. Hij arriveert met das en hemd en een fijne wollen jas. En zo gaan we, twee heren langs de huizen, één Getuige van Jehova, en één stille getuige. Ik vermoed dat mijn meegaan een zeldzaam privilegie is; elders hoorde ik dat beginnende getuigen pas na één jaar bijbelstudie gevraagd worden om een keertje mee te gaan. En ik ben dan nog een werelds persoon, een ongelovige!
“Er zijn op dit ogenblik zes miljoen gedoopte Getuigen van Jehova op de wereld”, zegt Leo Moonen (55)” Daarvan wonen er 26 à 30.000 in België, en negentig procent daarvan gaat prediken van deur tot deur.” Leo is één van deze verkondigers.1975 was zijn beginjaar. Voor deze namiddag staan enkele straten van Berchem op het programma. Leo heeft die straten niet zelf gekozen, een ouderling heeft de straten én de huizen waar aangebeld moet worden op blaadjes geschreven. Wat maakt dat Leo tijdens de rondgang voortdurend papier uit zijn jaszak diept om te zien welke straat hij moet nemen en welke bellen hij moet duwen. Bij de belletjes staan ook streepjes, en daaraan kan Leo zien hoe vaak de persoon bij vorige bezoeken afwezig is geweest.
In het eerste huis doet een Turkse man open. Leo vraagt enigszins cryptisch of de man geïnteresseerd is in de mensheid en in het ontstaan ervan, maar onze Turk moet direct gaan werken. Leo vraagt dan of hij later eens mag terugkomen. Dat mag gerust, “altijd welkom!” De deur gaat dicht en Leo glundert van oor tot oor, Wat denkt ge daarvan?! Als dat geen positief begin is! En dat al bij de eerste deur!
De volgende tien belletjes doet niemand open. Leo zet streepjes.
Een jongeman doet open met een glas Rodenbach in de hand. Leo zegt dat de aarde ooit goed was en dat er nu problemen zijn, maar dat de aarde toch weer goed zal worden. De jongeman vraagt “van welke instantie hij is”. Als hij hoort dat het om Jehova gaat, is hij “niet geïnteresseerd”. Het deert Leo niet; hij vindt dat “we toch een goed gesprekske hebben gehad”.
Weer vijf huizen niemand thuis en de volgende die opendoet is een Turk die alleen maar Turkish kan zeggen. No problem, zegt Leo, We! Will! Come! Back! Later! En hij steekt wel vijf keer zijn duim op.
Als ’t maar waar is
Op nummer 29 mag hij NIET BELLEN staat op zijn papiertje, WANT VIJANDIG! Op 31 komt een bejaarde man in de deur. Leo heeft een boodschap voor een nieuwe wereld, maar onze man heeft genen tijd, ik ben bezig, ik ben aan ‘t kuisen, komt maar zien als ge me niet gelooft! Leo vraagt of de man misschien graag leest. Nee! Voor lezen heb ik genen tijd. Ik ben maar alleen. En ik ben alles kwijt, mijn vrouw, alles! Dan heb ik goed nieuws voor u, zegt Leo, “binnenkort gaat u uw vrouw terugzien!” De man houdt op met nee schudden. Mijn vrouw terugzien? Ik zal u iets zeggen, kameraad! In de Diepestraat is een café! En daar hangt een bordje! En weet gij wat daarop staat? Als ‘t Maar Waar Is!! Dankuwel, zegt Leo, en nog een aangename dag verder.
Leo belt bij huizen waarvan ik zeker weet dat niemand thuis is: het reclamedrukwerk zit nog dik in de bus, maar hij drukt onverdroten op de bel, “het werk moet gedaan worden”. Een Turkse vrouw is ook al “niet geïnteresseerd”, maar Leo vindt het niettemin “toch positief dat ze zo goed Nederlands spreekt.” Na één uur en twintig minuten hebben we zo’n veertig bellen gedaan en daarvan waren amper zeven mensen thuis. Leo vindt het niet erg. “ Al is er maar één mens die luistert, dan nog is er vreugde bij de engelen in de hemel!”
Na twee uur rondgang stoppen we ermee. In de auto duwt hij een cassette in. Het is het boek Prediker, hoofdstuk vijf. Leo heeft de hele bijbel op cassette staan, Oud en Nieuw Testament, honderdtwintig bandjes, honderdtwintig uren bijbel “voor als ik onderweg ben”. Humo had ook een cassetje bij en veel vragen.
Humo: Hoe vaak worden de mensen deur aan deur bezocht?
Leo: «Berchem telt 40.000 inwoners, en toch slagen onze zeventig Getuigen erin om al die mensen op zes maanden tijd te bezoeken. Soms na één keer aanbellen, soms na drie keer aanbellen. En zoals je gezien hebt, bellen we bij iedereen, Turken, Marokkanen, Russen, we slaan niemand over. We gaan ook in de grote blokken. Hier in mijn buurt zijn een paar blokken met honderdtwintig belletjes. Die doen we niet in één keer, maar in schijfjes. Elke zondag een tiental belletjes en na twaalf zondagen is zo’n blok gedaan."
Humo: Daar moet een flinke boekhouding achter zitten?
Leo: «Oh ja. Dat is een fantastisch systeem om dat allemaal bij te houden: alle straten, alle huizen en alle bellen van Berchem staan bij ons op steekkaarten. En telkens als je vertrekt, wordt dat op papiertjes overgeschreven, welke bellen nog gedaan moeten worden, en als die mensen dan bezocht zijn en thuis zijn, dan rapporteer je dat bij je terugkomst, en zo slagen we erin om niemand te vergeten. Zo’n systeem is echt noodzakelijk als je georganiseerd wil prediken. Het zou ondoenbaar zijn als elke getuige zo’n beetje zijn straten en zijn belletjes zou uitkiezen."
Humo: Je begint aan de deur over een goede boodschap en een nieuwe wereld, maar je zegt nooit meteen dat je een Getuige bent.
Leo: «Nee, want dan zijn de mensen te snel om de deur dicht te doen. Ik begin meestal met een vraag. Goeiemorgen, mevrouw of mijnheer. Mag ik u enkele vragen te stellen? En dan vragen ze, voorwadist eigenlijk?! En als je dan zegt, voor Jehova’s Getuigen, dan is het och god, zijde daar weer? Meestal ga ik dan verder door te vragen of ik een paar zinnen mag voorlezen uit de bijbel, een paar zinnen die heel actueel zijn. Maar dan begint het dikwijls al, Watte? Den bijbel?! Da kennekikal! Laat mij gerust! Ik heb genen tijd! Ik ben bezig! En dat geloven wij allemaal, want een mens is altijd bezig, maar in onze opleiding leren wij om ons zo te introduceren dat de mensen wel even tijd maken om naar ons te luisteren. We zullen dan bijvoorbeeld inspelen op de directe actualiteit.
Neem dat het verkiezingen zijn, dan zal ik zeggen: u gaat binnenkort stemmen voor een nieuw politiek stelsel, maar weet u dat weldra alle wereldstelsels zullen vervangen worden door één stelsel dat afkomstig is van degene die alles gemaakt heeft?! En dan zijn ze verrast, wadisdadallemaal meneer?! Over wat zijt u bezig?! Wie zijt u eigenlijk? En als je dan zegt dat het over een stelsel gaat dat door Jezus Christus als Koning is ingesteld, ja, dan weten ze het weeral, Den bijbel zeker?! Dat interesseert mij niet! En op dat moment mag je niet meer aandringen. Je kan niet met omwegen bezig blijven, je moet na korte tijd durven zeggen wat de boodschap is.
Paradijs
Leo:«Soms begin ik ook wel eens humoristisch. Op een keer kwam ik aan een huis met een tuin vol prachtige bloemen, die mevrouw doet open en ineens kwam dat eruit: Mevrouw, dat is hier een paradijs met al die bloemen! En zij moest lachen om die openingszin, en ik heb daar wel een kwartier staan babbelen over de bijbel en het paradijs dat ons te wachten staat."
Humo: Hebben jullie een handboek met tips voor het predikaat?
Leo: «Ja. Dat boekje heet Redeneren aan de hand van de Schrift, dat is een intern document en daarin staat geschreven hoe wij de mensen kunnen aanspreken en wat je moet zeggen als de mensen een gesprek willen afwimpelen. Dat zijn dan opmerkingen als Ik interesseer me niet voor Jehova of Ik heb mijn eigen geloof of Ik heb het te druk of Waarom komen jullie zo dikwijls? Op al die opwerpingen vind je een repliek in dat boekje. Ook als de mensen zeggen, ik ben katholiek, jood, moslim of boeddhist, in dat boekje staat steeds wat de beste reactie is.
Je vindt er ook alle soorten van aanleidingen die je kan aangrijpen om een gesprek te beginnen. Neem dat er in de buurt een overval of een inbraak is gebeurd, dan zullen wij zeggen: u hebt toch gehoord van die overval, en dat is dan een aanleiding om het over de criminaliteit en andere actuele problemen te hebben, maar vooral dat er een oplossing mogelijk is.
Theocratische School
We hebben ook nog de Theocratische School en in de opleiding leer je hoe je met de mensen moet spreken en redeneren. In feite is dat een permanente scholing. Ik ben nu zevenentwintig jaar bij de Getuigen, en ik volg dat nog altijd. In die school oefenen we ons in (neemt zijn lijstje): duidelijk zijn, begrijpelijk zijn, enthousiasme, warmte en gevoel, belangstelling wekken bij de inleiding, geschikt thema zoeken als inleiding, en zo nog twintig punten. Wie de quotering “goed” wil halen op al die punten is toch wel één à twee jaar bezig. Maar niemand is verplicht om die school te volgen.
Humo: Worden Getuigen verplicht om van deur tot deur te prediken?
Leo: « Niemand wordt verplicht, maar negentig procent van de Getuigen gaat prediken. Alleen wie er vierkant tegenop ziet, omdat hij stottert of te verlegen is, blijft thuis."
Het kind en de bijbel
Humo: Mag een Getuige dialect spreken aan de deur?
Leo: «Nee. Je moet 'geschaafd' spreken, daar moet je op letten, en je moet ook met gebaren spreken. Het is heel overtuigend als je met je handen spreekt. Dus geen armen langs het lichaam zoals een houten klaas, maar beweeglijk spreken is de boodschap."
«Je kan die Theocratische School volgen van jongsaf, je ziet daar zelfs kleine kinderen die al vanaf vier-vijf jaar toespraakjes leren houden. Dat zijn voordrachtjes van zo’n vijf minuutjes. En ze staan dan tegenover een andere Getuige, die speelt de rol van huisbewoner, en dat kindje houdt dan zijn toespraakje over bepaalde toestanden in de wereld."
Humo: Wordt dat kind qua rollenspel al eens bars onderbroken door die ‘huisbewoner’?
Leo: «Neenee! Die luistert en die stelt vragen aan dat kind. Ah ja? Is dat zo? En waarom is dat zo? En dan antwoordt dat kind met teksten uit het evangelie. Je zou ervan verteld staan hoe goed sommige kinderen zijn! Dat zijn uiteraard ook de kinderen die van jongsaf met hun ouders van deur tot deur gaan."
Humo: Jullie verschijnen steeds deftig gekleed aan de deur.
Leo: «De kledij moet deftig zijn. Dus geen slordige jeans of zo, maar een kostuum voor de mannen en een rok voor de vrouwen. En tot onder de knie hé, geen minirok! En liefst ook geen make-up of juwelen voor de vrouwen; een Getuige en uiterlijk vertoon, dat gaat niet samen. Als dat natuurlijk een bescheiden collier met parels is, dan mag dat. Als het maar bescheiden is."
Humo: Jezus had lang haar. Mag een Getuige lang haar hebben?
Leo: «Dat mag. Als het maar verzorgd is."
Deurzetters
Humo: Waarom zijn de Getuigen altijd met twee?
Leo: «Dat is geen must, maar de meeste mensen gaan liefst met iemand samen. En de regel is dan dat je om beurten spreekt. Zodat je van mekaar kan leren. Ik ben onlangs met een pionier op stap geweest. De pioniers zijn de meest bedrijvige Getuigen, dat zijn mensen die maandelijks minimum zeventig uren prediken. Die zijn dan gepensioneerd of werken deeltijds en die gaan elke dag enkele uren prediken. Vrijwillig en onbezoldigd! Als je zo’n pionier hoort spreken, man, dat is met zo'n enthousiasme en zo'n overgave, dàt is leerrijk! Je hebt er zelfs die honderdtwintig uren per maand prediken. Of honderdvijftig! Dat zijn de voltijdspredikers."
Humo: De Top-Getuigen.
Leo: «Denk nu niet dat zij een medaille krijgen of dat er een competitie is “om ter meeste van deur tot deur gaan”. Ze doen het vooral als voorbeeld voor de anderen, zij zijn de aanspoorders. Onder de pioniers heb je dan nog de hulppioniers, zij die minstens vijftig uren per maand prediken. En daaronder heb je de gewone predikers of verkondigers, zij die minder dan vijftig uren prediken. Een Belgische Getuige gaat per maand vijf à tien uren rond, dat is zowat het gemiddelde. Ik ben een heel bescheiden Getuige, want er zijn maanden dat ik maar één of twee uur van deur tot deur ga."
Ambeteren
Humo: Welke notitie maak jij als ik zonder iets te zeggen de deur dichtknal?
Leo: «Dan zetten we een streepje bij je bel, en dan gaan we de maand daarop terugbellen. Slechts als jij zegt : GE MOOGT HIER NIET MEER BELLEN, dan gaan wij effectief niet meer aanbellen. Dat wordt op een aparte fiche genoteerd."
Humo: En dan kom je daar nooit meer terug?
Leo: «Mja, dat durf ik niet zeggen. Soms raakt die kaart verloren of vergeten, en gaat men daar toch nog eens aanbellen. Het kan immers zijn dat die weigerachtige persoon intussen verhuisd is, dat kan toch!"
Humo: Wat denk je van al die mensen die zeggen, ik heb geen tijd?
Leo: « Ik kan dat niet begrijpen. En meestal zeg ik dat ook: hebt u dan niet even de tijd om eens na te denken over uw leven?! Over uw toekomst?! Maar blijkbaar staan de mensen niet graag stil bij die zaken."
Humo: Als mensen boos worden omdat je hen op zondagmorgen uit hun bed belt, wat moet je dan zeggen?
Leo: «Dan moeten wij ons verontschuldigen. Sorry, wij wisten niet dat u nog in bed lag. Onlangs hebben we daarover nog een algemene opmerking gekregen: als de rolluiken naar beneden zijn, dan mag er zeker niét gebeld worden!"
Humo: Dankuwel hoor!
Leo: «Ja, dat is de moderne tijd. De mensen slapen langer in het weekend en in de week zijn ze afwezig. Vandaar dat wij ook de moderne communicatie gaan gebruiken. In plaats van nog eens voor die deur te staan, zullen we die naam van die persoon gaan opzoeken in de Witte Gids. En dan wordt hij "geambeteerd" aan de telefoon. Dat is de moderne prediking. We moeten met onze tijd meegaan."
Geest van Satan
Humo: Heb jij al een emmer water over je hoofd gekregen?
Leo: « Ikzelf nog niet, maar andere Getuigen al wel. Daar is dan wel politie bijgeroepen en zij hebben die bewoner een uitbrander gegeven."
Humo: De appelverkopers in de eerste aflevering vonden dat de agressie aan de deur was toegenomen.
Leo: «Dat klopt. Onder mekaar hebben wij het daar dikwijls over dat de mensen zich zo snel belaagd voelen. Het is precies alsof wij ze van hun vrijheid beroven door aan te bellen. Ze willen niet dat iemand zich met hen moeit, ze willen honderd procent met rust gelaten worden."
Humo: Zien jullie aan de deur een verschil in belangstelling tussen jongere en oudere mensen?
Leo: «De jongeren zijn meer geneigd om naar ons te luisteren. Die staan nog open voor alles in het leven, die zijn nog zoekende, die zijn nog niet vastgeroest. Die zijn ook nog niet teleurgesteld in het leven zelf. Ouderen wijzen je soms af omdat het leven niet gebracht heeft wat ze ervan verwachtten. Die hebben dan een wrok tegen alles en iedereen."
Humo: Zie je een verschil in belangstelling voor en na elf september?
Leo: «Oh ja, de mensen staan veel meer open voor onze boodschap dan ervoor. Toen het pas gebeurd was, zagen we het ook aan de mensen, ze waren kwaad, Waar gaat de wereld naartoe? En waarom heeft God dat toegelaten?! En wij zeggen dan dat God dat niet gewild heeft, maar dat het mensen zijn die zoiets bedenken en uitvoeren. Mensen die niet geleid worden door de geest van liefde , maar door de geest van Satan die de hele mensheid wil vernietigen."
Preaching in the rain
Humo: Hoe incasseren jullie al die onverschilligheid, al die niet-geïnteresseerde deuren?
Leo: «Wij trekken ons dat niet aan, wij blijven optimist. Wij zien niet naar de reacties, maar naar het predikingswerk dat gedaan is: de mensen hebben ons gezien, de mensen hebben ons gehoord, er is in elk geval over Gods Woord gesproken. En die positieve ingesteldheid behoedt je ervoor om teleurgesteld te zijn. Je mag ook niet aanbellen vanuit een negatieve gedachte, -het zal weer zijn van “laat me gerust” en “ik heb geen tijd”-, want dan ben je verkeerd bezig. Je moet steeds hoopvol gestemd zijn. Bij elk belletje opnieuw."
Humo: Maar zo’n hele voormiddag onverschilligheid moet toch zwaar wegen?
Leo: « Nee. En als dat wel zo is, dan moet je d’rmee stoppen. Je mag ook niet denken dat je d’r alleen voor staat. Je moet erop betrouwen dat er een engel meegaat als je gaat prediken; dat staat zo in de bijbel. En ik zal je nog wat vertellen. Een moeder was met haar dochter op ronde en overal kregen ze de deur op hun neus. En het werd middag en de moeder wou naar huis, maar dat meisje zei, toe mama, nog één deur. Die moeder wou niet, maar dat meisje bleef aandringen, en ze deed ook een stil gebedje, Jehova, zouden we alstublieft die ene bel nog mogen doen?!, oké, de moeder geeft toe, ze bellen aan en daar doet een mevrouw open, en die heft de armen in de lucht, eindelijk! de hele voormiddag heb ik gebeden dat iemand met mij over de bijbel zou willen spreken en nu is mijn gebed verhoord. Dat is echt gebeurd, hiér in Berchem, en zulke verhalen moet je voor ogen hebben. Dat ergens iemand op de boodschap zit te wachten."
Humo: Maar voor een kind dat met zijn ouders gaat prediken moet het toch erg zijn om in die warme huizen binnen te kijken en andere kinderen bezig te zien met spellen en stripverhalen?
Leo: «Ik durf toegeven dat dat niet zo makkelijk is. En sommige kinderen gaan dan zeuren, en als ouder moet je daar oog voor hebben en ze al eens een keertje thuis laten. Maar je hebt ouders die fanatiek zijn, en die hun kinderen élke zondag méénemen; alsof het robotten zijn. Zo’n dwang leidt soms tot een breuk met het geloof."
Humo: Gaan jullie prediken als het regent?
Leo: «Als het geen pijpenstelen giet, waarom dan niet?! Bij regen krijg je de meest uiteenlopende reacties. Je hebt mensen die met hun armen in hun zij gaan staan, hoe isda na meugelak? In zo’n strontweer rondgaan?! Hedde gijlie niks beters te doen? Zoude niet beter thuis gaan zitten bij uw vrouw?! En twee deuren verder zeggen ze, awel, daar heb ik nu eens bewondering voor, zie! In zo’n weer rondgaan, chapeau! Zie je. Veel mensen zeggen dat ze niks van ons geloof moeten hebben, maar ze bewonderen wel ons doorzettingsvermogen."
Tientje
Humo: Hoeveel mensen heeft jouw gemeente al tot “het ware geloof gebracht”?
Leo: « Op die zevenentwintig jaar dat ik Getuige ben, heb ik tien mensen gedoopt weten worden."
Humo: Zo weinig?! En daarvoor zijn dan zeventig Getuigen meer dan twintig jaar lang van deur tot deur gaan prediken?
Leo: «Zelf moet ik ook zeggen dat ik nog niemand heb kunnen aanbrengen op al die jaren."
Humo: Is dat geen teleurstelling?
Leo: «Nee. Je moet dat aanvaarden. België is een moeilijk land omdat veel Belgen financiële problemen hebben. De mensen kopen heel veel op krediet, kunnen het dan niet afbetalen en dat zorgt voor ruzie in de gezinnen en voor een slecht humeur aan de deur. De mensen luisteren ook niet meer zo goed omdat ze zoveel aan hun kop hebben. In feite doen ze de deur alleen nog open om naar de supermarkt te gaan, raprap dat karreke vol en raprap terug naar huis. Zeker in de stad is het zo. Op de buiten zijn de mensen iets relaxter, iets meer geneigd om tijd te maken."
Humo: Jullie zijn bijna een anachronisme in deze tijd. De laatste handelsreizigers van God.
Leo: «Het is inderdaad moeilijk en lastig, maar we houden vol. Want het is Jezus die gezegd heeft: de ware christen moét het woord Gods prediken!"
De huis-aan-huis-winkelier: “ Een hele dag afgewezen worden, daar moet ge tegen kunnen.”
Bij het bedrijfje Maleco in Dessel zal je geen bijbelcitaten vinden, wel groenten en fruit en kruidenierswaren De familie Lenaerts heeft een traditie op te houden. In 1929 reed grootvader al met paard en kar langs de boerderijen om groenten en fruit te verkopen. En nu rijden ze bij Maleco met vijf winkelwagens rond. Mobiele superettes zijn het, met conserven, appelen, waspoeder, margarine en kauwgom, alles heeft zijn plaats. De klanten die ze bevoorraden, hebben ze deur voor deur moeten werven. Dat klantenbestand zit ook nog eens verspreid over zo’n vijfenzeventig dorpen en gehuchten in de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant. Conny Lenaerts (38), haar man Jan Goossens (40) en oudgediende René Slegers (52) weten hoe moeilijk het is om huis voor huis aan te bellen.
René: «Als er in een bepaalde wijk teveel van onze klanten verhuizen, sterven of om andere redenen wegvallen, dan moeten we nieuwe klanten winnen. Eerst stoppen we in die wijk overal reclamefoldertjes in de bus en de week daarop gaan we langs. Ik heb in dat opzicht maar één regel en die is: komt langs voren, en ‘t is verloren. Dat is zo op de buiten. De voordeur is voor de vreemden, dat is iets dat ge op een kier trekt en direct weer dicht doet. Ge moet dus langs achteren gaan en hopen dat ge daar de man aan het werk treft. Prutst hij aan zijn auto of staat hij tussen zijn prei, des te beter, ge stapt erop af, en ge begint over die auto of over die prei. Belangrijk is dat ge nooit direct terzake komt. Ge moet altijd een kat of een hond of een gazon gezien hebben waarvan ge kunt zeggen dat het een braaf beestje of een schoon gazonneke is, de mensen horen dat graag. En zelfs al is die kat een mottig beest, dan nog zal ik zeggen, da vein ik na eens een schoon poes, sè!
Na een paar minuten zal die mens uiteraard vragen wie ge zijt en wie u gestuurd heeft, en dan kunt ge zeggen dat ge met een winkelwagen rijdt. Als de man dan zegt dat hij ons Rosalie eens zal roepen, dan is het voor zestig procent gelukt. Want als ge het vertrouwen hebt van de man, dan volgt de vrouw ook wel. Mannen zijn altijd gestreeld als ge aandacht hebt voor hun werk; vrouwen zijn slimmer, die voelen direct, dat is iemand die iets komt verkopen.
Ik bén al weg!
Er zijn wel twee dingen waarvoor ge moet oppassen. Laat een tuinder altijd voortwerken in zijn serre, want die mensen hebben weinig tijd. En ga zeker nooit een boer zoeken in zijn varkenskot, want hij schiet u dood. Zeker nu met al die varkenspest en mond- en klauwzeer haten ze het als er een vreemde in hun stallingen komt. Gij zijt immers de man die alle ziektes meebrengt, want gij rijdt rond, gij komt overal!
Ik zal dus overal langs achteren komen, behalve bij mensen waar alles fijn gerijfd is en netjes opgekuist is. Zo’n mensen zijn secuur, die willen dat ge aan de voordeur belt. Een nadeel bij dat vooraan bellen, is dat de mensen dan makkelijker doen alsof ze niet thuis zijn. Er brandt licht, er beweegt een gordijntje, ge hoort een gerucht, en toch doen ze niet open. Mijn voorganger lapte dan altijd iets terug. Voor hij wegging, stak hij een lucifer tussen de bel, dan kon het daar nog lang bellen en ding-dongen bij die ‘afwezige’.
Humo: Hoeveel klanten “win” je op één dag rondgaan?
René: « Het gebeurt dat ge zeventig huizen doet en dat ge zeven klanten wint, maar het gebeurt ook dat ge twee dagen de deuren doet en geen enkele klant wint! Dan wordt het lastig, zeker als ge veel wordt afgesnauwd, ‘t is allemaal bedrog wat aan de deur komt. Als ik dat te dikwijls op één dag moet horen, dan word ik sikkeneurig. Te dikwijls weggestuurd worden gaat op de zenuwen werken. Soms zeg ik dan, ge moet al niet meer zeggen dat ik weg moet gaan, ik bén al weg! Tegen een ouwe paljas die me wegstuurde, heb ik ook al eens gezegd, wacht maar tot binnen een jaar of vijf, tot gij niet meer kùnt gaan! dan gaat ge nog blij zijn dat ge mijne winkelwagen ziet komen!! Ik ben niet verlegen om dat te vertellen, ge maakt u soms kwaad omdat het zo hard is van deur tot deur."
Conny: "Ge moogt het gerust weten. Het is keihard. Ik heb dikwijls zitten schreien in de camion omdat ik op een hele dag gene klant kon maken. Dat altijd afgewezen worden is het ergste; daar moet ge karakter voor hebben om daartegen te kunnen. Ge moet uzelf verkopen, ze moeten u en uw gezicht vertrouwen, en dat is hard als dat niet lukt. Ik heb het al gehad op een slechte dag dat ik een menske op de fiets zag rijden met vijf kabassen aan het stuur, ze verongelukte bijna, en dat ik dacht, nu moest ge eens hard vallen, dan kwaamt ge bij ons! Ik meende dat niet, maar ik heb het wel gedacht. Om u maar te zeggen hoe hard het kan zijn.”
Boeren en boerinnen
René: «Ge ziet het bijna nergens meer, dat van deur tot deur gaan. Als ik aan jonge mensen vertel dat het een broodwinning is, dan willen ze me niet geloven. Het lijkt iets uit dezekes tijd. Garen! nestels! lint en blink! En paternosters met grote bollen aan. Om recht naar de hemel te gaan! (lacht) Dat rijmpje van die leurder ben ik niet vergeten.
Humo: Waar zoeken jullie je klanten?
Jan:" We zoeken in de oudere dorpsgedeeltes, nooit in de nieuwbouwwijken. Daar wonen teveel jonge mensen. Die werken overdag, die zijn weinig thuis en die gaan naar de supermarkt.”
René: « Ge kunt in die nieuwe wijken ook niet meer langs achteren gaan, het zijn allemaal voordeuren met een bel, of hekkens met een parlofoon, het rottigste wat er is!"
Jan: « Wij zoeken onze klanten in wijken waar nog boeren zijn en mensen met een grote hof. Die gaan meestal niet graag naar de winkel, want dan moeten ze zich omkleden en iets deftig aantrekken, zo is dat op de buiten: ge gaat proper naar de winkel. Bij ons weten ze dat ze in hun werkkleren en op hun laarzen binnen mogen, het slijk vegen wij wel op."
René: « Dat cliënteel van boeren heeft het de laatste tien jaar wel moeilijk gekregen. Ze krijgen slechte prijzen voor de melk en het vlees, ze kunnen hun beesten beter doodslagen dan nog eten te geven, en ja, dat voelen wij aan hun portemonnee. Ook bij de boerinnen is er veel veranderd. Vroeger zat de boer op zijn veld, en de boerin zat thuis en die was blij met de winkelwagen, die was blij dat ze iemand op den hof kreeg. Vijftien jaar geleden kondt ge nog zeggen, zo’n ouwe boerin, die kan alleen maar koken en wassen en aan de steert van een koei trekken, maar die tijd is voorbij. Nu stappen die ook in een auto, en prrrrt, ze zijn ermee weg, naar de winkel of naar de supermarkt. De boerinnen van nu zijn veel zelfstandiger."
Conny: « Bij ons cliënteel zit toch nog altijd een generatie vrouwen die nooit auto heeft leren rijden. Als ze dan naar de winkel in het dorp moeten, dan moet hun man rijden, en dat ze hunne vent moeten meepakken naar de winkel, daar zien ze tegenop."
René: « Een trouwe groep klanten zijn ook de dikke moeders en die soigneren wij goed, want wij zorgen ervoor dat we steeds onderbroeken hebben tot maat 57. Daar gaat al iets in hé vriend!"
Borstbollen en panty’s
Conny: «Zeventig procent van ons cliënteel zijn zestigplussers. En die weten dat we niet in alles goedkoop kunnen zijn, maar die zien de voordelen, ze moeten zich niet verplaatsen, en er staat nooit volk aan te schuiven, ze zijn altijd alléén in onze winkel. Maar hùn kinderen zijn er soms wel tegen: moe, ge moet wat beter op uw centen letten, maak maar een lijstje, dan zal ik dat wel van de supermarkt meebrengen, dat is goedkoper ook. En die kinderen kopen dan heel gericht dat lijstje, maar ze vergeten dat die ouwkes ook wel eens in een winkel willen rondstappen en een pralinneke of een koekske kiezen. Het gaat ‘m ook niet puur om die boodschappen, het gaat ‘m dikwijls om dat babbeltje met ons. Aan ons kunnen ze veel toevertrouwen. Wij zijn niet van het dorp, wij zijn geen buren of familie, dus tegen ons kunnen ze gerust vertellen. Ik zeg dat dikwijls: het is winkel hebben én mensen helpen, kruidenier zijn en psychiater tegelijk. Ik voel me daar ook goed bij, ik leef mee met hen, zij leven mee met mij, en vandaar dat die mensen zo’n trouwe klanten blijven. Ik wil dat werk ook nog jaren blijven doen, ik ga hen zeker niet in de steek laten.”
Als ik die klanten eens wil zien, dan moet ik maar eens meerijden. Het is een koude donkere wintermorgen in Gierle als Jan me oppikt. Op de winkelwagen staat in grote letters Algemene Voeding Fruit & Zuivel, maar het assortiment is veel groter. Er is roomrijst in blik, er zijn balpennen, pralines, wijn en “rouwkaartjes voor bij een begrafenis”. Er zijn ook een anorak, een pull, enkele T-shirts en een sweater, van alles één stuk, “de andere maten kunnen besteld worden”. Plus daarbij de zakdoeken, sokken, panty’s, voorschoten, donsdekens en pyjama's. En nog een apart gamma uit grootmoeders tijd: echte borstbollen, echte linnen koffiebeurzen (=koffiefilters), vliegenvangers met lijm, alsook geruite flanellen hemden met slip, onderbroeken met lange pijpen en noveenkaarsen (“die lang branden").
Jan stopt bij een huis en zorgt dat hij niet te dicht bij de wei staat, “want dan bijt dat paard het plastic van mijn spiegel”. Hij tikt bij de donkere huizen op luik of venster, en dan komen ze binnen, de vrouwen die nog Wiske, Treske, Virginie en Rosalie heten Ze spreken een dialect dat ik hoorde als kind, een snoepje is hier een pik, een snoepje zonder papier een blote pik. Jan spreekt over het weer, de prijs van de zakdoeken, en hij sust de gemoederen die nu al effenaf bang zijn voor de euro, “ge gaat dat zien, het is geld gelijk een ander; ge zult het ook naar de belastingen moeten dragen!”
Jan kan klappen en voortdoen, hij laadt de boodschappen in en kent zijn klanten zo goed dat hij de koffie en de roltabak al van het rek neemt nog voor de klant het gevraagd heeft. Iemand klaagt over een zere rug, Jan betoont medeleven. Sommige klanten gaan ook dood, en dan gaat Jan naar de begrafenis, “of op zijn minst naar de gebedswake”. Ja, hij heeft een binding met zijn mensen en hij kan dat rondreizen met de handelswaar niet missen. “Ik ben vrij, ik sta niet in een vaste winkel, ik rij naar de klanten in mijn eigen tempo. Als de zon schijnt, zit ik in een T-shirt met het raam open, en als het sneeuwt, kom ik op de schoonste plekskes die er zijn. Ik ben ook direct mee met de actualiteit. Op elf september riepen de klanten mij binnen, ik kon het overal volgen op hun tv.”
Nawoord: Over Maleco was niets meer te vinden op internet of in de kranten van de laatste 10 jaar. Enige navraag in Dessel leerde dat ze "al zeker vijf jaar gestopt zijn met hun winkelwagens".
Deel (4): de stofzuigerverkopers en de oplichters