Afscheid van Herman Selleslags

Herman Selleslags (86) is eergisteren gestorven.
Ik bewaar goéie herinneringen aan hem. Hij was de eerste fotograaf waarmee ik optrok als jonge journalist. Iedereen kent hem als huisfotograaf van Humo, van zijn foto's met de bekenden, met de rockvedetten, maar hij ging heel graag mee naar de "kleinere" onderwerpen. Ik ben met hem langs containerparken, levende kerststallen, vergeten treinstopplaatsen, en rusthuizen-met-wantoestanden gepasseerd. We hebben bij rijke baronnen, anonieme stropers, kwieke honderdjarigen, boeren en voetbalveteranen gezeten. Die laatste zijn nog altijd fier op de groepsfoto die hij nam, FC Herenthout, dé oudste veteranenploeg van dit land.
Onderstaande reportage verscheen in 2007 in Humo naar aanleiding van de grote Selleslags-retrospectieve (1956-2006) in het Fotomuseum FOMU.
Het is enigszins een afscheidsgesprek; het was één van de laatste keren dat hij voor Humo mee op reportage ging.

(c) Jan Hertoghs

© foto jh

"Een fotograaf is een visiteur waar niemand om gevraagd heeft. Een fotograaf is altijd out of place."

Aan de telefoon vraag ik of hij een laatste keer foto's wil maken, en of het goed is dat we daarvoor een fuif kiezen in een dorp. Ik schets de couleur locale: Meifeesten in Pulderbos, dorpsplein met danstent en kermismolen, fuif georganiseerd door de Koninklijke Fanfare De Kempenzonen. Hij lacht, verkocht! Twee dagen later staan we onder de lindebomen waar merels tegen het laatste licht van de zon fluiten. Selleslags (69) loopt op sneakers en is gekleed in een lange gabardine, een hoogstpersoonlijke uitgaanstenue die niemand hem vanavond zal nadoen.
In de grote tent wordt alles in gereedheid gebracht. De lange dranktoog wordt gezeemd, de bonnetjes klaargelegd, de dj draait zijn volume open tegen het kale zeil en Selleslags fotografeert het uitdelen van de t-shirts aan de vrijwilligers ("geestig, die bedrijvigheid in die grote tent waar nog niks te doen is"). Omdat er weinig op gang komt, verhuizen we naar een fuif in het nabije Sint-Antonius-Zoersel. De feesttent staat dichtbij een kerk, er hangt een Christus te sterven aan een kruis en aan zijn voeten liggen hopen fietsen ("'t Zou een schone foto zijn als één fiets nog een brandend lichtje had."). De jongens kijken alsof ze niet kijken, de meisjes doen hetzelfde met een gsm aan hun oor en overal hangt er verlangen in de lucht en is er de uitgelaten sfeer van jong te zijn en ook de avond nog jong te weten.
Ik vraag wat hem de eerste minuten zoal opvalt. "Dat altijd bij de hand hebben van die gsm, dat controleren van die berichtjes, dat voortdurend willen bellen en babbelen, dat gekwek is toch fascinerend. Ik kom uit een tijd dat jonge mensen amper hun bek durfden opendoen."

De organisatie van de 75-Cent-Fuif is in handen van de lokale Harmonie De Vriendenband en de drank kost inderdaad maar 0,75 euro. Er klinkt luide muziek, het lichtorgel zwaait, enkele jongens doen heftig aan jumpen, en daartussen slentert Selleslags, easy goin', in zijn gabardine, met af en toe zijn Leica naar zijn oog. Hij is op zijn gemak, en later, in een rustig café kan ik hem de vragen stellen.           

Toen ik je aan de telefoon die locatie schetste ("met feesttent en paardenmolen") waaraan dacht je dan?
« Aan La Strada, een film van Fellini uit 1954 over een koppel dat met een kleine circustent langs de dorpen trekt. Zo werkt je geheugen en je verbeelding. Elke nieuwe informatie interpreteer je met clichés, met beelden die je al kent. En bij mij zijn dat vaak cinemabeelden, of in elk geval  beelden van lang-lang geleden.

Zo'n fuif, dat is toch van een grote rusteloosheid die moeilijk is vast te leggen?
« Dat geldt niet alleen voor fuiven, dat geldt bijna overal: als je iets ziet, is het op datzelfde moment al voorbij. Als fotograaf moet je dus een situatie vóór zijn. En dat kan ik. Ik heb die ervaring en die intuïtie om te weten wat mensen gaan doen en dààr te zijn waar enkele seconden later iets gebeurt wat ik wil fotograferen. Zien en fotograferen is te laat, je moet voorzien en fotograferen. Dat klinkt misschien pretentieus, maar zo werkt het nu eenmaal.

Maar hoe selecteer je nu mensen uit zo'n gewemel van bijna duizend man?
«Ik heb daar geen recept of theorie voor. Ik fotografeer wat me opvalt, dat is alles wat ik daarover kan zeggen. En soms vallen kleren me op, soms valt een houding op, soms valt een blik op, ik kan dat niet zo strak definiëren.

Je bent zo'n uitdagend blondje op pumps naar buiten gevolgd, ze was druk met haar gsm.
« Ik had ze al langer op het oog, die jonge Marilyn Monroe (lacht)! Ik heb ze gefotografeerd tussen een paar jongens. Die droegen zo'n sweater met van die grote Amerikaanse cijfers erop. Die kledij dateert je foto. Later zal men zeggen, die sweaters en dat truitje van dat meisje, dat moet ergens tussen 2005 en 2008 zijn geweest. Dat van die kleren is een bedenking achteraf, op die 125ste van een seconde dat ik afdruk, denk ik hoegenaamd niets. En in je geestesoog zie je altijd iets bijzonder, maar het resultaat kan tegenvallen en lijkt soms in niets op wat je voor ogen had. Als ik honderd foto's maak, dan hou ik uiteindelijk slechts drie procent over die ik de moeite vind.

© Herman Selleslags/ scan uit Humo

Moet een fotograaf niet kunnen wachten? Eerst een half uur de kat uit de boom kijken tot je de essentie van een plek beethebt, tot je wéét wat je moet fotograferen.
« Helemaal niet! Wie weet wat je allemaal mist in dat half uur. Ik maak nooit zo'n verkenning, zo'n omtrekkende beweging. Ik zie waar de actie is en ik ga erop af. Er zijn fotografen die op "het goeie licht" wachten om in actie te schieten. Dat goeie licht kan mij gestolen worden, op die tijd kan ik een reportage maken. In plaats van te wachten kan je beter een eindje verderop wandelen. Zó werkt het: als fotograaf ben je een wandelaar. Je stapt en je stapt tot je iets ziet wat bruikbaar is. Ik hou van dat beeld van de wandelaar, ik wilde mijn tentoonstelling in het Fotomuseum zelfs De Wandelaar noemen tot ik ontdekte dat dat Hollands is voor "hoerenloper" (lacht)!

Zoek je dan niet de essentie van zo'n fuif: De Jeugd, het Onbekommerd zijn, het Verlangen naar een Lief.
«Dat is me te hoogdravend, te zwaar op de hand. Ik ga niet met zo'n stramien of concept aan het werk. Al dat denken vooraf, dat dient tot niets. Met wat geluk hou je na zo'n avond enkele geslaagde foto's over en daarin kan wel dat éne beeld zitten dat het hele verhaal van die avond vertelt.

Die twee jongens die stoer kwamen vragen om een foto te nemen van hen, daar ga je gelijk op in. Ik zag het ook op andere  foto's van je: uitdagende Marokkanen in de Seefhoek, vranke nozems op de Sinksenfoor, je hebt het voor cool.
« Ja, ik heb het voor cool en voor bravoure. Ik vind dat fascinerend. In de Seefhoek keken die gasten me buiten met zo'n air van wa komt die pipo ier doeng, en dat je die gespeelde stuursheid kan doorbreken, dat is toch fantastisch.

Je hebt zelf ook bravoure. Ik zie je gaan door zo'n tent vol jonge mensen, met je leeftijd en je lange jas, en jij loopt daar alsof het de gewoonste zaak van de wereld is.
« Een fotograaf is een visiteur waar niemand om gevraagd heeft. Een fotograaf is àltijd out of place. Maar mij stoort dat niet. Ik heb mijn camera en dat is mijn alibi. Zonder dat toestel zou ik daar niet rondlopen.

  Straatfotograaf   

Ben je vooraf nog nieuwsgierig naar zo'n plek en de mensen die je daar gaat zien?
« Na meer dan vijftig jaar fotograferen kan je dat geen nieuwsgierigheid meer noemen, en dat is spijtig, nieuwsgierigheid moét je drijfveer zijn. Maar als je al zoveel plaatsen hebt bezocht en zoveel mensen hebt gezien, dan wordt dat belangstelling. Die gretige nieuwsgierigheid van vroeger, die is er niet meer. Daarstraks zegden ze in Pulderbos: je moet hier om zes uur zijn, dan liggen de zatten hier op straat. Vroeger zou ik direct jà! gezegd hebben, met dat romantische idee van "we doen een nachtje door". Nu denk ik: pff, ik heb het allemaal al gezien. Verder voel ik er ook niks voor om die jonge mensen thuis in de problemen te brengen omdat ze daar 's ochtends in de goot hebben gelegen.

Je wordt straatfotograaf genoemd en dan denkt iedereen aan de stad, maar heb je ook iets met het dorp of het platteland?
« Ik heb daar weinig mee. Ik ben een kind van de stad en daarenboven een Antwerpenaar, een kind van de grooote stad (lacht)! Maar of ik nu in een dorp of in een stad ben, ik zal altijd naar mensen kijken en benieuwd zijn hoe ze met mekaar omgaan. Op landschappen zal je mij zelden betrappen.

Valt het je ook op dat Vlaanderen alsmaar keuriger wordt? De krotten en autowrakken verdwijnen en tegelijk is er een 'wildgroei' van veilige rotondes, verkeersdrempels en bloembakken. Dat lijkt me geen interessante evolutie voor een fotograaf.
« Voor mij is die keurigheid inderdaad niet aantrekkelijk. Ik heb liever chaos en die vind je makkelijker in de stad dan op de buiten. Anderen doen wel iets met die nieuwe keurigheid, die specialiseren zich in rotondes, of supermarkten. Dat is dan wel fotografie bedoeld voor galerieën en fotoboeken.

Loop je anders over straat mét een camera?
« Nee. Ik kijk àltijd rond. Maar met een camera ben je wel iets meer gespannen. En zonder camera vloek je soms, potverdoeme, ik had 'm bij me moeten hebben. Twee seconden later denk ik: goed dat ik 'm niet bij me heb, het brengt alleen maar gespannenheid mee om van dat beeld een goeie foto te maken, het brengt werk mee waar ik tegenop zie. Ik heb de laatste tijd last van evenwichtsstoornissen, één of andere virus in mijn oor, en vooral in de donkere kamer ben ik rap duizelig. Een foto maken brengt tegenwoordig narigheid mee."

 Sterren in de traphal
Het is bijna middernacht. We rijden terug naar Pulderbos waar de tent onder de sterren staat en waar de plankenvloer flink is volgelopen. De sfeer is hier dorpser en minder stylish dan  in de vorige tent. Er zijn ook meer jongens, dat betekent meer drinken en minder dansen. Als we later in de nacht het theater van de kapotgetrapte bekers verlaten, mikken drie gasten hun straal pis tussen de spijlen van een nadarhek. Eéntje draait zich met zijn blote fluit naar zijn kameraden, kvraaghetaan, kvraaghetaan!

De volgende dag sta ik aan zijn deur. De trap naar zijn archiefkamer is een tentoonstelling op zich. Met de Belgische piloot Olivier Gendebien die in de 24 uren van Le Mans (1962) de start neemt en in een open Ferrari springt ("zie die cowboyboots, zo zat die gast dus achter het stuur!"). En verder: Hugo Claus. Julien Schoenaerts. Jimi Hendrix. Tina Turner. Paul Mc Cartney. John Lennon en Vele Anderen.
Zijn archief vult een volledige verdieping van kaften en dozen, hij slaat een portfolio open, de ene grote foto na de andere en alle hebben ze een verhaal. Ike en Tina Turner in 1967: " In het voorprogramma van de Stones! Die Tina en haar Ikettes, zoals die dansten, amai-amai! Ik hoor het Tina nog zeggen over de Stones: die gasten staan stil, die bewegen veel te houterig. Een jaar later zie ik de Stones in Parijs en wie paradeert er met zijn schuddende kont over het podium? Mick Jagger, puur afgekeken van Tina!" En dat hij Tina Turner ooit privé heeft zien optreden in een Oost-Vlaams café, "in Zelzate of all places!" We zien Burt Lancaster ("schone kop, sjieken tiep"), Iggy Pop (" toen nog in zaal Roma in Borgerhout), en ook Herman De Coninck in café De Volle Maan, "zo'n bruine progressieve kroeg op de Oude Koornmarkt in Antwerpen. Ik kwam er een keer met Juan Lozano en zijn reactie was: "Herman, moéte lelijk zen oem ier te meuge binnekoome?!"

Hij vertelt het met liefde en plezier en ik kijk lang naar een foto van Johan Cruijjf uit 1973, die zelfverzekerde uitstraling in dat jonge gezicht en toch die rustige ogen, je kan aan een jonge schrijver denken, zo'n verstild portret ("Die foto is genomen in de schoenwinkel van Cruijff's vrouw in Amsterdam. Hij vroeg wel duizend gulden (= 500 euro) voor dat interview en de foto's.") We zien The Who en de Talking Heads en er is zelfs de Scott McKenzie van If you're going to San Francisco, die hitlijster zit gewoon in het Antwerpse Rubenshuis.
Naast al die Bekende Koppen zijn er de portretten van gewone mensen: madammen in een tea-room, Joodse schriftgeleerden die op tora-rollen schrijven, jonge rolkragen in een Antwerps jazzcafé en een oudere heer die met een boeket rozen van een Antwerpse markt komt. Ze hebben alle een leven op aarde gehad en de fotograaf heeft ze gezien.              

 Lennon en Mc Cartney
Er is sprake van om je archief naar het Fotomuseum over te brengen, en om het te catalogeren en digitaliseren.
« Het is een heel lastige karwei om daarin te gaan wroeten, want wie heeft dat in zijn hoofd: een algemeen historisch overzicht van 1956 tot nu ? Dat moet iemand zijn die Sartre kent én de Rolling Stones én alle schrijvers uit Vlaanderen en Nederland én alle Belgische politici en sportmensen. En op de meeste foto's staat wel een naam, maar als je niet weet dat het om een Belgische politicus gaat, dan kan je lang zoeken. Paul-Henri Spaak op zijn sloefen in zijn huiskamer, is dat een politicus of een nonkel van mij?! (lacht) Gelukkig is er internet en ik kan ook aanwijzingen geven, maar niet tot in der eeuwigheid. Ik hoor het de FOMU-directeur nog zeggen dat "ze zich wel een beetje moesten gaan haasten" waarmee hij te kennen gaf dat ze met een dode Selleslags natuurlijk niet veel meer kunnen aanvangen.  

Het is de eerste keer dat je in een groot museum kan tentoonstellen. Vervult je dat met trots?
« No big deal, ik hecht daar geen belang aan. Pas op, ik wil wel dat mijn werk gezién wordt, maar die foto's horen niet thuis in een zaal, die horen thuis in kranten en weekbladen. En natuurlijk heb ik graag dat mijn foto's voortleven, en het is ook een bevestiging van mijn werk, maar mij wringt het dat er in de pers geen plaats meer is voor die straatfotografie en sociale fotografie. De enige uitweg zijn nog de fotoboeken en de musea en soms de krant De Morgen. Maar voor de rest is het op. De fotografie zoals ik ze bedrijf, die is out, die is versleten. De media en het publiek willen die blijkbaar niet meer zien, het schijnt dat alles nu meer feelgood moet zijn. Maar verder geen kwaad woord over de media (lachje), want nu ineens komt er een hoop aandacht op gang die er niet zou zijn zonder die expo. Plots word ik van overal gebeld, zelfs voor tv-programma's en daar waar ik drie weken geleden nog brommend néé zou gezegd hebben, zeg ik nu opgewekt jà! De ijdelheid, nietwaar, een gevaarlijke eigenschap!  

Is de tentoonstelling ingedeeld rond thema's?
« Nee, het is een algemeen overzicht: zowel Lou Reed als Eddy Merckx als de Seefhoek zitten erin. De enige twee uitgewerkte series zijn het filmfestival van Cannes in 1961 en 1962 (met o.a. het bekende Meisje met de Feesttoeter, jh) en de filmopnamen met de Beatles voor hun Magical Mystery Tour (1967) waar alle journalisten en fotografen van de set werden weggestuurd en waar Paul Mc Cartney mij toch heeft toegelaten omdat we hetzelfde leren vestje droegen. Een héél gelukkig toeval, want alleen al het localiseren van die filmset heeft ons drie dagen rondreizen in Engeland gekost én 27.000 frank aan hotels, restaurants, treinen en taxi's! Omgerekend naar nu zal dat zo'n slordige 270.000 frank zijn geweest, een  onkostennota waarmee je allicht niet meer moet afkomen bij Humo! Ik fotografeerde John Lennon toen ook, hij stond in een wei en omdat ik de enige fotograaf was, meende hij dat ik de fotograaf van een agentschap was en ineens zei hij : I'll be standing here for the next six months! En dat was heel clever gezien van Lennon dat hij zichzelf zag terugkomen in àlle kranten, magazines en concertaffiches over heel de wereld en dat voor de duur van zes maanden, want dat was de "levenscyclus" van zo'n agency-opname.  

 © Herman Selleslags / scan uit Humo

 Tina Turner in Zelzate
Je hebt het etiket van de bevoorrechte chroniqueur. Bij de joodse gemeenschap in Antwerpen heb je al veel bewaard omdat je dacht dat die ging verdwijnen. Maar had je dat ook bij het begin van de rock 'n roll: die gedachte van dit is voorbijgaand, deze tijdsgeest moet ik vastleggen voor hij verdwenen is?
  
« Ja. En ik zat daarbij ook op de eerste rij, simpelweg omdat niemand op die eerste rij wilde zitten. De pers bracht aanvankelijk bijna niks over de Rolling Stones, want dat was crapuul eersteklas. Maar hoofdredacteur Karel Anthierens  van Humo vond dat heel interessant. En natuurlijk is die onbevangen rockcultuur van die eerste jaren verdwenen van zogauw de grote commerce er zijn klauwen in zette. Bij de eerste popconcerten van de jaren zestig stonden twee fotografen, een Engelsman en ik, en verder niemand. En nu staan er honderd of een paar honderd, dat is het verschil. In de beginjaren liep je een artiestengang in, je klopte op een deur, Francoise Hardy deed open en je vroeg hààr persoonlijk of je een foto mocht maken, een promo-flurk kwam er toen niet aan te pas. Er speelde nog iets in mijn voordeel: in die tijd waren nogal wat fotografen oudere deftige mannen, dus als je jong was en wat langer haar had, dan werd je als een generatiegenoot beschouwd.

Fotograaf Stephan Vanfleteren zei dat hij jaloers is op je foto's van de Beatles en de Stones en vooral op de toegankelijkheid van die grote sterren waarvan jij nog hebt kunnen profiteren.
« Die foto's suggereren toegankelijkheid, maar als je een stap verder dan het podium wilde, als je ze persoonlijk voor de lens wou, dan stond er toen ook al een cordon van roadies, vriendjes en impresario's rond die sterren met als ordewoord: wij willen geen buitenstaanders. Het was elke keer weer dringen en ruziën om toch een minuutje af te pingelen. Het is me dus nooit in de schoot geworpen, behalve bij Sandy Shaw (Engelse winnares van het Eurovisie-songfestival 1967,jh). Ik had een geweldige touche op haar en zij allicht op mij, want bij haar was het: alle fotografen buiten behalve die ene! Twintig jaar later zagen we mekaar terug en die touche was er nog altijd (lacht).

Jij hebt Tina Turner kunnen zien in Zelzate City Limits! Dat is toch toegankelijk te noemen.
« Dat was een privé-optreden en om daar binnen te komen moest je wel de directeur van het casino van Knokke kennen en die leerde je maar kennen door veel in dat casino te werken bij optredens allerhande. Niks gaat vanzelf, bij alles komt werken. En nu zijn er controles en badges, maar die waren er ook al begin de jaren zestig op het filmfestival van Cannes. En oké, toen waren er in Cannes geen zevenhonderd fotografen. Maar als vijfenzeventig fotografen in je rug en je ellebogen staan te duwen, dan voel je dat even hard. Ik vind het erg als fotografen zeggen dat het toen makkelijker was. Misschien is 2007 ook makkelijker dan 2027. Profiteer ervan, zou ik zeggen, doe nù je best!                 

Foto jh ©

Het is een retrospectieve. Ben je zelf iemand die makkelijk achteromkijkt?
« Als je oud wordt, mijn beste, dan heb je elke dag niks anders te doen dan achteromkijken (lacht)! 't Is in elk geval vanzelfsprekender dan vooruit te willen kijken. In mei '68 heb ik tegen Piet Piryns gezegd: mei '68, dat is binnen een paar maanden over. Piet was ràzend en ik was verkeerd, die periode hééft nog lang nagewerkt. Toch heb ik mijn bedenkingen als ze nu -veertig jaar later- heel hard beginnen zeggen dat de jaren zestig sleuteljaren waren. Ik merk immers dat er om de maand fotoboeken over die fantastische sixties verschijnen. Weet je wat het is? Al die fotografen die toen jong waren zijn nu zestigplussers, grumpy old men bij wie het werk niet meer zo goed marcheert als vroeger, en dus gaan die kerels in hun oude negatieven delven en aan fotoboeken over hun vroege jaren werken. 't Is fysiek ongemak, maar het wordt gepresenteerd als geschiedenis. Mijn been doet zeer, ik zal maar naar mijn donkere kamer gaan (hilariteit)!

Je hebt filmische schrijvers, jij noemt jezelf een literaire fotograaf.
«Ik ben een fotograaf die een verhaal wil vertellen. Maar ik kan het niet zo goed in één foto, ik heb er een paar foto's voor nodig. Het verhaal dat bij mij altijd terugkomt is De Mens en Zijn Leven. Dat klinkt algemeen, maar ik kan het niet specifieker formuleren. Tenzij je echt om een theorie verlegen zit, dan verzin ik er nu wel één (lacht).

Je hebt iets met het portretteren van mythische personen, iconen van een bepaalde tijd. Mensen met sowieso een geweldig verhaal erachter.
« Dat is zo. Een foto van Lennon of Merckx, die staat nooit op zich, die roept automatisch een heel verhaal, een hele voorgeschiedenis op. Ik heb iets met geweldige verhalen omdat ik opgegroeid ben in een tijd dat de cinema nog heel belangrijk was, een tijd waar mensen nog anderhalf uur in een zaal gingen zitten om hun grote helden aan het werk te zien. Dus ja, ik heb iets met iconen en helden en personages met een straffe persoonlijkheid.  

Valt de Seefhoek daar ook onder omdat die plek mythisch is in Antwerpen en daarbuiten?
« De Seefhoek is anders, dat is heimwee naar de tijd dat ik in dat soort volksbuurten woonde (na de oorlog werd vader Rik Selleslags vijf jaar gevangen gezet, het gezin moest helemaal weer "van nul beginnen", ze woonden een tijdlang in een steeg van de Provinciestraat, jh) Je kan heimwee hebben naar die slechte tijd in die zin dat je dat idealiseert: je denkt de ellende en de armoede weg en je onthoudt de goeie dingen. Dat ik in dat achterhuis ben en dat de zon in de kamer valt en dat ik door de muur de dialogen van een Franse film hoor in cinema Majestic van de Carnotstraat. Het gescheld van de buren, de buiten-wc die je met een emmer moest doorspoelen en waarvan het porselein soms stuk vroor in de winter, dàt denk ik dan weg. Maar ik heb dat, een buurt met sjofel volk geeft mij nog altijd een warm gevoel. Tegelijk denk ik: de fotografen zouden beter wat méér foto's nemen van hoe de rijke mensen wonen en leven, het zou ons een beter inzicht geven in het maatschappelijk bestel. Nu staan de rijken alleen maar in de afgelikte lifestyle magazines waar ze keurig en netjes worden geportretteerd. Niks scherpe kanten, niks diepgang of verwondering. Het heeft er natuurlijk mee te maken dat de rijken zich wegstoppen. Een volksbuurt is vrij toegankelijk, iederéén kan er zoveel foto's nemen als ie wil.

Foto Herman Selleslags / scan uit Humo

 Socializer

Je hebt ook voor andere opdrachtgevers gewerkt, maar je staat  bekend als dé huisfotograaf van Humo en dat al sinds 1956. De eerlijkheid gebiedt me echter te zeggen dat je foto's soms een kelder- of zolderplaatsje kregen in ons huis-blad.
« Mja, gemiddeld één keer in de zes jaar ging ik bij Guy Mortier wat meer ruimte vragen voor mijn foto's, en hij had er dan alle begrip voor, maar in de realiteit veranderde er niets. Dat is bitter om dat achteraf te moeten zeggen, maar ja, Humo is een tv-blad en geen fotoblad.

Hoeveel reportages maakte je in de jaren dat je veel voor Humo werkte?
« Ik had vroeger een afspraak voor twintig reportages per maand, dat is dus één reportage per werkdag, en voor sommige van die reportages maakte ik honderden foto's. Ik heb het eens uitgerekend, ik denk dat ik zo'n negenduizend reportages voor Humo heb gemaakt, dus ik zit dicht bij de één miljoen negatieven.

Toch ben je bitter over die vaak weggestopte foto's. Hoe heb je dat dan volgehouden?
«Ik had plezier in dat fotograferen en in al die mensen die ik tegen kwam, en zo hield ik dat vol. Humo gaf me ook een financiële zekerheid. Eigenlijk kan ik het Guy niet kwalijk nemen dat hij minder belang hechtte aan de foto's, ik had maar duidelijker moeten zijn: ofwel geef je me meer ruimte ofwel ben ik weg. Zo heb ik het nooit gespeeld. En zo is het mijn schuld en niet Guy's schuld dat het zo gelopen is. Fotografen moeten maar nee zeggen tegen zo'n overproductie en moeten maar zelf die ruimte en dat respect afdwingen. Maar het is natuurlijk jammer dat dat respect niet vanzelfsprekend is.  

Je hebt ook veel foto's gemaakt van je kinderen. Met welk oog keek je naar hén?
« Met het oog van de vader, met ouderliefde dus, en met het oog van de pure registrator. Je legt iets vast waarvan je weet dat het niet meer zal terugkomen. Niet alleen die gezichtjes, maar ook hun kleren, hun mutsjes, hun slee in de winter. En nu vertellen die albums: zó zagen je kinderen eruit dertig à veertig jaar geleden (toont een album).

Mooie onbewaakte momenten. Die lukken niet bij een schrijver thuis.
« Je kan er wel voor zorgen dat mensen zich ontspannen en op hun gemak voelen. Niet dat dat een regel hoéft te zijn. Want mogelijk levert de foto van een gespannen en wantrouwige politicus ook een prachtig beeld op. Dat is het fijne aan fotografie, je kan met elke omstandigheid je voordeel doen. 

Ik ken je als een socializer, je stelt de interviewee op zijn gemak, vaak voor de journalist één vraag gesteld heeft.
« Ik heb dat socializen moeten leren want ik was van nature erg verlegen. Maar intussen ben ik er zo goed in dat mensen heel hun leven vertellen na amper één vraag van mij (lacht). In de Seefhoek stapte ik ook af op zogenaamde hangjongeren, van die Marokkaanse gasten met een nijdige cool op hun gezicht, en eerst is het, wadist, wa komde ga ier doeng, maar na een tijdje is het, allez joa, 't is goe. Nadien hoor ik andere fotografen zeggen dat ze daar dagen hebben rondgelopen en dat er met die gasten "niet te klappen valt" (lacht)! 

Je bent ontwapenend, dat is het.
« Ik zie veel fotografen die niet relaxt zijn, die te gespannen zijn. Dat zie je vooral als ze erg bekende mensen moeten fotograferen. Ze zijn dan zo vol ontzag dat het hen in de weg zit om een goeie foto te maken. Je ontzag of bewondering mag niet omslaan in verlamming, je moet eerder iets hebben van: fuck, u en ik, wij zijn ook maar mensen."

Nawoord: intussen heeft het Antwerpse Fotomuseum het volledige archief van Selleslags in zijn bezit en is er begonnen met het catalogeren en digitaliseren.

Lees ook: hoe fotograaf Herman Selleslags België zag veranderen (uit Humo 2011)




Vorige
Vorige

Hoe Herman Selleslags België zag veranderen

Volgende
Volgende

<k> De kermisfotografen van de Kempen