Hoe Herman Selleslags België zag veranderen

Nog meer dan anderen zien fotografen hoe mensen, steden en dorpen veranderen.
Daarover verscheen een reeks in Humo waarin ik met oudere (pers)fotografen sprak: De Donkere Kamer van België (2011).
Herman Selleslags was één van hen. Hij had alles zien veranderen na de oorlog. “Coca Cola kwam op en van de meester moest heel de klas het proeven. Ik zei: het smaakt naar afwaswater”.
De blue jeans, de jukebox, het lange haar, de nieuwe snelwegen, dat alles heeft hij zien verschijnen.
Een terugblik door een lens, door een oog dat het leven wilde bewaren “voor later”.

(c) Jan Hertoghs

© j hertoghs

"Op de tram is ieder verdiept in zijn gsm. Niemand kijkt nog uit het raam, niemand kijkt nog naar het werkelijke leven." 

Hij is van het bouwjaar 1938, twee jaar jonger dan Humoradio. Niet dat Herman Selleslags alleen voor dit blad gewerkt heeft. Hij heeft voor àlles gewerkt: dag-, week- en maandbladen, maar ook voor het theater, de vakbond, de autofabriek en het stroombedrijf. Op zijn twaalfde was hij al onderweg, samen met zijn vader Rik die een eigen fotobureau had. Vanaf zijn zestiende deed hij opdrachten op z'n eentje "en op die leeftijd hield mij dat al bezig, dat ik fotografeerde voor later."

"Op m'n twaalfde ben ik beginnen helpen in de donkere kamer van mijn vader. En ik mocht ook met hem mee: statief en glasplaten dragen, licht opstellen, die hele voorbereiding. Op m'n zestiende fotografeerde ik zelf en werd ik met journalisten van dag- en weekbladen meegestuurd. In feite was ik hun aanhangsel, zij wézen wat ik moest fotograferen. Daarnaast nam ik de foto's die ik zelf de moeite vond, die gaf ik ook af op de redactie. Die vrije fotografie vond ik natuurlijk beter dan die verplichte foto's. Op m'n achttiende dacht ik heel simpel: als ik van elk onderwerp, van elke reportage één goeie foto overhoud, ben ik binnen tien jaar beroemd. Dan kan ik in het museum gaan hangen. Terwijl ik als jonge gast een hékel aan musea had (lacht)! Dus ja, zelfzekerheid te over.
Het motto van vader was: we specialiseren ons niet, we doen àlles. We werkten voor Het Handelsblad, De Post, Ons Land, Humo, noem maar op. Maar naast die dag- en weekbladreportages heb ik evengoed huwelijken gedaan, bedrijfsfotografie en publiciteit, veel theater, film en klassieke concerten, werkelijk alles, alles, alles. 

Tankstation van Hopper
Als je veel onderwerpen voor veel opdrachtgevers wilde doen,  moest je een auto hebben. Mijn vader en ik, wij deden onder ons beiden al honderdduizend kilometer per jaar in de jaren vijftig. Voor mezelf denk ik dat ik tussen 1955 en 2005 2,5 à 3 miljoen kilometer heb gereden, waarvan zeker driekwart binnen die kleine driehoek van België.
De nieuwe Koning Boudewijnsnelweg, of althans het eerste  gedeelte tussen Antwerpen en Herentals, heb ik nog gefotografeerd. In 1958, dat was toen de tweede snelweg in België, nà Brussel-Oostende (1956). Ik weet niet meer voor welk blad, maar ik moest dat informatief fotograferen. Zodat de lezers zouden zién, dit is nieuw, dit is voor auto's, dit is om op korte tijd grote afstanden te overbruggen, en zo ziet het eruit! (lacht) Ja, hier spreekt iemand over een tijd toen er nog geen tv was om zoiets uit te leggen!
Er waren twee rijstroken in elke richting, maar er was op dat moment zo weinig verkeer dat ik mijn eigen auto mee op de foto heb gezet. Vanop die snelwegbrug ben ik via een zijweg op die snelweg gereden, zo simpel toegankelijk was dat nog, niks grachten of vangrails. En dan heb ik die auto in de zijkant van dat beton gezet als bewijs dat die wijdse baan voor auto's moest dienen!

Dat die spoorwegmaatschappij van de jaren vijftig heel snel een automaatschappij is geworden, dat staat vast. Maar je staat 's morgens niet op: hola, de wereld is veranderd, d'r zijn meer auto's dan gisteren! Als dat aan het gebeuren is, dan sta je daar niet bij stil. Het is pas achteraf dat je dat beseft.
De eerste tankstations (met een drive-in naar Amerikaans model) dat moet eind de jaren vijftig zijn geweest. Die eerste stations werden meestal bij bestaande autogarages aangebouwd, de selfservice was er nog niet, een pompbediende kwam je tank volgooien. Dat had iets romantisch toen, een tankstation in de avond. Overal, en dan zeker op de buiten, was het nog donker, en dan doemde daar die kleine lichttempel op: een stukje beschaving aan de rand van de wildernis, helemaal zoals in dat schilderij van Hopper. Ik heb nog lang zo'n bolvormig melkglas gehad met het logo van Esso: dat was zo'n "ballon" die bovenop de pompen stond en die 's avonds verlicht was.
's Nachts sloten de pompstations. Als ik begin jaren zestig naar Cannes reed, moest ik voor tien uur 's avonds mijn tank volgooien en dan kon ik ongeveer doorrijden tot vijf uur s' morgens, want dan gingen de eerste tankstations weer open langs de Route Nationale 7. Zelfs op die 1400 km naar Cannes waren toen geen snelwegen. Toch lapte ik die 1400 km af in goed veertien uur want 's nachts was er amper verkeer op de weg. Een autoreis naar Cannes, dat was toen nog geweldig. Al mijn copains keken naar mij op: naar Cannes, Herman, amai! fantastisch! Als je nu zegt dat je naar Cannes rijdt, dan vallen de omstaanders in slaap terwijl je 't vertelt!

Hardrijder
Vroeger waren er ook amper snelheidsbeperkingen buiten de agglomeraties. Als ik eind jaren zestig 's nachts terugkwam van een opdracht in Amsterdam, was ik met m'n auto - toen een knalrode Mercedes- op anderhalf uur in Antwerpen. En dan moet je weten dat er alleen maar snelweg was tot Breda en dat de rest rijks- en steenwegen waren, en je aan de grens ook nog moest stoppen bij een slagboom en een douane die de in- en uitvoerpapieren van je camera moest afstempelen. Dan nog ging het zo rap!
In 1973 maakte ik een reportage met Will Tura, we waren bij hem thuis en ineens wordt hij gebeld door zijn bassist: "Will, het is ermee gedaan!"' Je denkt aan iets ernstig, iets fataal zelfs, maar die man had het over de nieuwe wettelijke snelheidsbeperkingen op de snelwegen! (lacht) Tura was een notoire hardrijder, en maximum 120 per uur, dat was natuurlijk slécht nieuws voor hem. Die maximum 120 is er overigens niet gekomen voor de veiligheid, maar vanwege de oliecrisis!
A propos, mijn vader reed ook hard. Hij had een Ford décapotable, een zescilinder, en in de jaren dertig had hij ooit nog gekoerst tegen een express-stoomtrein in Tsjecho-Slowakije, en die trein had gewonnen. Dat stàk hem natuurlijk, en ook dat die lelijke machinist nog gewuifd had vanuit zijn locomotief. Dat heb ik hem heel zijn leven horen vertellen (lacht).  

Nog iets dat met auto's te maken heeft, en dat nu zo goed als verdwenen is: de sticker of zelfklever! Dat is in de jaren zestig begonnen met naar het buitenland te reizen, de mensen waren in Tirol of de Zwitserse Alpen geweest en plakten een sticker van die vakantieplaats achterop hun auto. Pas op, IK heb dat niet gedaan hé (lacht) Het was zo'n beetje uitpakken met waar je per auto al geweest was, net zoals ze vroeger van die klevers op de valiezen plakten. In de jaren zeventig zijn daar de stickers van alle mogelijke actiegroepen bijgekomen. De auto was een uithangbord, een manier om je overtuiging te laten zien.

Bloed op de drempel
(Toont een foto van sjofele Italiaanse gastarbeiderskinderen bij hun noodbarakjes naast een terril in Winterslag) Dat is een foto van mijn vader, begin jaren vijftig. En natuurlijk fotografeerde ik dat ook, die armoede van toen. Ik vond: alles wat je zag, dat moest je kunnen fotograferen. Zo ben ik in de jaren vijftig voor Het Handelsblad foto's beginnen maken in de rechtbank. De betichte, het slachtoffer, de familie, ik zette ze d'r allemaal op, zonder enige morele rem. Ik was jong, ik stond daar niet bij stil. A propos, de patron die dat soort saillante foto's graag publiceerde was Jan Merckx, de man die later de "vader van de VTM" is geworden! Er was toen nog geen wet op de privacy. Als de rechter niks zegde, dan kon je gewoon je gang gaan. Ik weet ook nog dat ik in de Antwerpse hoerenbuurt een keer voor een moord ter plaatse moest gaan. En in dat huis heb ik de met bloed besmeurde drempel gefotografeerd, niet bepaald fijngevoelig, en nu zou ik er zelfs niet meer aan denken om zo'n plek nog maar te benaderen. Maar toen vloog ik erin: hier ben ik, hier is de fotograaf, alleman opzij. Toch wel verschrikkelijk...
Ik heb dat altijd gehad dat ik àlles wilde registreren. Maar met ouder worden, zeg ik erbij: niet alles wat je fotografeert, is ook om te publiceren.

Verwarmd wegdek
Ik ben de huisfotograaf van Humo geweest, maar evenzeer van  EBES (de voorloper van Electrabel).  Als je spreekt van veranderingen, dààr zag je de wereld veranderen. Want voor hun bedrijfsblad en voor het huis-aan-huisblad (met Reddy Kilowatt!) lieten ze me alles fotograferen: oude en nieuwe stroomkabines, oude en nieuwe schakelaars en stekkers, de eerste elektrische kookplaten én de eerste pylonen van de hoogspanning. Ook niet te vergeten: hun gepensioneerde bedienden en kaderleden. Elk jaar hadden die een groot diner, en die aanblik van duizend mànnen allemaal in wit hemd en das aan lange feesttafels gezeten, dat is surrealistisch als je dat nu terugziet. Die zelfgenoegzaamheid, die ernst en dat vol zijn van die "belangrijke job", dat spat er gewoon vanaf. 
Elektriciteit kwam toen zwaar op eind jaren vijftig, begin jaren zestig: elektriciteit ging de ziel van de maatschappij worden, en op elk gebied wilden ze de elektriciteit toen introduceren. Bij de bouw van het grote viaduct aan het Antwerpse Sportpaleis (eind jaren zestig) had Ebes het lumineuze idee om verwarming aan te brengen in het wegdek zodat de weg 's winters ijzelvrij zou blijven. Daarbij vergetend dat er ook smeltwater ontstaat en dat dat water opnieuw aanvriest daar waar die wegverwarming ophoudt. Waardoor je dus aan het begin en aan het eind van die brug een grote ijsplek kreeg (lacht). Twee dagen heeft dat gewerkt en toen was het ermee gedaan. Dat moet pakken geld gekost hebben en als het niet uitgebroken is, zit het daar nog altijd in.
Ook de bouw van de kerncentrale in Doel heb ik gedocumenteerd, dat was ook van Ebes. Iedereen kent dat zicht van de dampende koeltorens, ik heb er nog binnenin gestaan toen ze die begin jaren zeventig aan het bouwen waren.

De éérste TV
De Wereldtentoonstelling van 1958, de Expo, dat heeft België een boost gegeven. Van dan af kon alles, van dan af was alles mogelijk. En iedereen hoopte, nee, iedereen was zeker dat het alleen maar beter kon gaan. De mensen waren op zoek naar nieuwigheden, naar alles wat het leven comfortabel kon maken. Humo speelde daarop in, begin jaren zestig was er elke maand een tv te winnen bij Humo. Elke maand laadde ik die tv in mijn auto en ging ik die met redacteur Karel Anthierens thuis bezorgen. Dat waren grote cadeau's, al die mensen hadden zonder uitzondering nooit een televisie in hun huiskamer gehad. Toch besefte ik: dit gaat niet blijven duren. Er gaat een tijd komen dat de mensen een televisie heel gewoon en zelfs banaal zullen vinden. Maar toen kon je alles vragen: hier is de nieuwe tv, kom we gaan ermee op straat. En de mensen poseerden op straat, met die tv, en zo fier als een gieter. Je ziet, ik gebruikte hier een flash, op de middag en in volle daglicht, dat deed ik bewust, want zo gingen die kaken en die voorhoofden nog meer blinken van contentement... 

Natuurlijk gaf de tv een grote ommekeer. De mensen bleven meer in hun eigen huiskamer dan op straat, en ook het straatbeeld veranderde fors. Als we ervan uitgaan dat de tv doorbrak met de Expo en met het huwelijk van Boudewijn en Fabiola in 1960, dan mag je gerust zeggen dat in 1965 de daken vol antennes stonden. Ik heb er nog foto's van gemaakt: je zocht in Antwerpen of Brussel een vijfde verdieping en dan zag je een zee van harken, ongelooflijk. Op élk dak stond een antenne. Een dak zonder antenne, dat was onmogelijk.  
De televisie had ook een grote impact op al die wijkcinema's in de steden en op de kleine dorpscinema's. Die hebben hun ondergang te danken aan de tv. In 1956 was ik achttien en toen ging ik nog minimum drie keer per week naar de cinema, er was niks anders. Mijn vader en ik werkten trouwens voor Georges Heylen, de grote cinema-baron van Antwerpen. Elke zaterdagavond moest één van ons standby zijn en als er ergens een succesfilm was met lange wachtrijen tot op straat, dan moesten we die toeloop gaan fotograferen, samen met die prachtig geschilderde calicot die boven de ingang te zien was. Die foto kwam dan in de Antwerpse reclamebladen  zodat de mensen konden zien: dààr is het te doen!    

Foorknapen
Nee, de Coca Cola is niet van de Expo, maar van vlak na de oorlog. Ik weet nog dat de cola totaal onbekend was en gelanceerd werd in de scholen. Ik was toen acht of negen jaar en van de onderwijzer kregen wij ieder een miniflesje, identiek aan de 25 cl, mét de glazen krulletters en mét dezelfde kroonkurk, maar daar zat slechts één slok cola in. En De Schoolgaande Jeugd mocht dat gratis proeven, en iedereen in de klas trok een vies gezicht, en de meester maar vragen: en jongens, vindt ge 't lekker. En ik dan met mijn grote bek: "Het is precies afwaswater!"

Ook de botsauto's op de kermis zijn niet van de jaren vijftig. Die waren er al in de jaren veertig. Maar in de vijftiger jaren kreeg je wel die schitterende decors, die  canvasschilderingen van Elvis Presley, Bill Haley en ook Rosemary Clooney. Dat is de tante van George Clooney, die zong toen dat fantastische "Come on-a my house", heel populair in die tijd. Ha! De botsauto's met hun handlangers! Die gasten die de achtergelaten autootjes in de zijkant moesten parkeren! Van die foorknapen die zich vastgrepen aan de stangen met de wimpeltjes, en die van de ene rijdende stootband op de andere sprongen! Die elegantie, die choreografie, schitterend!

De sigaret van de sportman
Of de jaren na de Expo écht de golden sixties waren? Tiens donc! Je kon toen geld verdienen, je kon toen opslag vragen, de bomen groeiden tot in de hemel. Ik zie Humo-hoofdredacteur Jef Anthierens nog zeggen: Herman, goeie fotoserie vorige week, hier is een vliegtuigticket, ga maar een weekje naar Spanje. Gewoon als beloning! In 1967 of '68 had ik voor het weekblad De Post een foto gemaakt van het kleine prinsesje Charlotte die pas kon schrijven en die met een krijtje die ene zin op het schoolbord schreef: ik schrijf Nederlands. De foto komt op de voorpagina en dat nummer had een geweldige verkoop. Paar dagen later word ik bij de grote baas Van Thillo geroepen: proficiat, Herman, we hebben vijftienduizend exemplaren meer verkocht, hier is 15.000 frank. Vijftienduizend frank, daar moest een bediende toen anderhalve maand voor werken! Ja, dat was een gouden tijd. 

(Toont een foto van een aantal omstaanders na een koers) Dit is ook typisch jaren zestig: geen enkele gekleurde mens en bijna allemaal mannen die een sigaret of sigaar in de hand houden. Iedere man rookte op straat en iedere man rookte per-ma-nent op straat. Dit is Eddy Merckx thuis in zijn zetel met de kleine Axel en ook hij is aan het roken. Nu zijn we al in 1978-79, maar de sigaret was nog altijd de gewoonste zaak van de wereld. Tabak was in de jaren zestig en zeventig trouwens een belangrijke wielersponsor. Boule d'Or sigaretten! Willem II sigaren! Caballero cigarillo's!

© Herman Selleslags / scan uit “Archief 07”

Dit is ook een beeld van de koers met onder andere Briek Schotte, en je ziet hier nog de reservetube om de schouders zodat ze onderweg zélf een lekke band konden vervangen. Als je dat aan mensen laat zien, dan denken ze aan iets van voor de oorlog, maar tot in de jaren vijftig reden coureurs nog met zo'n tweede tube om de schouders. Daar is het spandoek met de sponsor: dat was Kledingzaak Het Meuleken, in Antwerpen zeer bekend, dat waren de ouders van Dries Van Noten.
Van afscherming in vip-dorpen of toerbussen was toen natuurlijk nog geen sprake, dat heeft zeker tot in jaren zeventig geduurd. In juli 1975 kon ik Eddy Merckx nog gewoon aanspreken 's morgens in de Tour. Ik heb met 'm gebabbeld die dag in '75 dat hij zijn gele trui verloor, in die fatale bergrit, hij had misschien 's morgens al een slechte dag, maar dan nog was er geen sprake van zo'n toprenner af te schermen.   
Nadarhekkens bij de aankomst? Pas gezien in de jaren zestig. In de jaren vijftig stonden de toeschouwers nog op de stoep, of hoogstens achter een dik touw. A propos, het dranghekken is uitgevonden door een pionier van de fotografie Félix Nadar (1820-1910), een ongelooflijk genie. Nu heeft elk festival of evenement zijn draagbare hekkens, ze worden met honderden aangevoerd, in alle maten en gewichten.

Blue jeans
Dit is Jazz Bilzen, voorloper van de latere rockfestivals, je ziet de opkomst van de langharigen. Hier met Ferre Grignard, toen de ster van Bilzen, en absoluut een beatnik in die tijd. Ik herinner me dat we in '64 of '65 samen de trein namen naar Parijs waar hij toen ging optreden. Dat was nog de Trans Europ Express, de stijlvolle zakenmannentrein mét elegante restauratiewagen, tapijt op de vloer, schemerlampjes tegen het raam en garçons in een hagelwit galajasje. En daar zat ik met de Ferre, en hij  met dat lange haar en op zijn blote voeten, een sensatie. Je kent toch dat verhaal van de schilder Chagall en Bill Wyman van de Stones die nog naast mekaar gewoond hebben in Frankrijk. Chagall zei, you have to cut your hair. En Wyman antwoordde: I invented long hair! (hilariteit)  

En natuurlijk zijn er op sommige foto's van Jazz Bilzen nog mensen met een wit hemd en een das te zien, zelfs in 1968 kon je dat nog zien! Jij kijkt daarvan op, maar zeg me eens: wat is nu het interessantste? Dat sommige festivalgangers in de jaren zestig nog een kostuum willen dragen om naar Jazz Bilzen te gaan? Of dat ze allemààl datzelfde t-shirt en diezelfde jeans dragen zoals nù het geval is?!
Toen ik uitging in 1955 droeg ik ook een kostuum en een wit hemd en 't was vooral in de knopen van onze das dat we ons toen manifesteerden. We zouden zeker geen deftige knoop leggen zoals de bedienden die naar hun werk gingen, daar zetten we ons tegen af. We keken hoe onze muziekidolen hun das knoopten. Zoals de Amerikaanse jazzsinger Billy Eckstine, die droeg van die extravagante hemden met onder de hemdskraag zo'n brede dikke knoop, dat imiteerden wij dan.  

Weet je wat we ook nog deden om ons te onderscheiden van het plebs? We droegen een hemd onder onze pull, en die col zetten we dan omhoog als een kraag in onze nek. Toen waren we nog maar twaalf jaar of zo, en toen wilden we ons al vestimentair manifesteren.
En natuurlijk wilden we als vijftienjarige een blauwe jeans, maar die waren moeilijk te vinden. Die kon je alleen kopen via dokwerkers die dat uit de haven smokkelden als het zogezegd "van de camion gevallen was". In de winkels lag dat nog niet.
De meisjes hadden toen nog heel spannende rokken die nauw boven de knieën sloten: als we op De Keyserlei naar de cinema gingen, lieten we ze altijd voorgaan, want met zo'n rok kan je alleen maar trappen oplopen als je knie voor knie naar binnen plooit, en zo gingen ze heupwiegend naar boven (lacht)!

                                                                                                                                                      © Herman Selleslags

Vechtcafé

De jukebox hoort natuurlijk ook bij mijn uitgaansjaren, maar die was er al van vlak na de oorlog, ik zou bijna zeggen, met de eerste boot van de  Amerikaanse troepen. Zij moesten vanuit de haven naar Duitsland doorreizen om dat land verder te bezetten, maar bij hun ontscheping in Antwerpen kwamen ze drinken en dansen in de cafés en plaatsten ze hun meegebrachte vinylplaatjes in de jukebox: zo is hun jazz en later ook de rock 'n roll hier doorgebroken.
In heel veel Antwerpse cafés stond een jukebox en mocht er ook gedanst worden. Je stak wat muntstukken in die chromen bak, je duwde tafels en stoelen opzij en je begon te dansen. Daar was geen Sabam of andere taks, dat was vrij. Die eerste muntgleuven waren nog op Amerikaanse munten berekend en voor ze in het café kwamen moest dat mechanisme omgebouwd worden naar vijffrankstukken. Dat weet ik pertinent, want ik heb ook nog gefotografeerd voor de federatie van de automatenverdelers (lacht).
De "Washington" op het Eilandje, dat was een beroemd dans- en jukeboxcafé in de haven. Een vechtcafé ook! Elk café had zijn eigen publiek en als je daar als buitenstaander binnenviel en je gedroeg je wat te opvallend, dan had je ambras. Zo had je in het centrum van Deurne dancing "De Freddy's". Ik ben daar eens als niet-vaste klant binnen gestapt, het was er stampvol, en omdat ik toch naar binnen wilde doorschuiven, kreeg ik van een gast gewoon een kopstoot. Bàf, en halt, want je kwam te ver op hun territorium.

Ik heb in de jaren vijftig en zestig aardig wat cafégevechten gezien. In café-dancing "de Picass" heb ik eens zo'n bekende vechtjas bovenop een stoel zien springen. Op zich niks bijzonders, maar wel als je weet dat z'n voet in het gips zat! En met die plaasteren moker schopte hij in het gezicht van een Italiaan die zogezegd aan 't valsspelen was bij het pokeren. En dan spreken ze nu over "zinloos geweld", maar toen werd gevochten, verschrikkelijk! En om een bagatel. Ik moet wel zeggen, niemand haalde een knipmes of een revolver boven, het ging allemaal met de blote vuist. Of al eens met de fietsketting. Of met het bierglas, ze sloegen er een stuk vanaf en dan hadden ze een steekwapen. Maar och, er was ook veel theater bij, zo'n gevecht duurde amper veertig seconden, en dan hield het op. Stijl: hou mij hier tegen of ik doe hier een ongeluk (lacht).
Dat was zo in die tijd: cafés hadden hun eigen knokkers net zoals de pleintjes in de stad hun eigen bendes hadden. En het kwam allemaal neer op hetzelfde: terrein verdedigen. Of dat gratuite geweld te vergelijken is met de verkeersagressie van de laatste twintig jaar? Het zou kunnen, het is ook snel ontstoken agressie, en die autobestuurders hebben natuurlijk ook dat territorium waar ze zich gauw bedreigd of aangevallen voelen.

God is dood
Fotografie is dé manier om iets van een andere tijd te laten zien. Al van toen ik zestien was, dacht ik aan later, aan documenteren voor later. Een fotograaf die beweert dat hij niet aan later denkt, dat is een ongelooflijke dommerik, want waarom fotografeer je dan? Fotografie is per definitie voor later. Op het moment dat je een foto maakt, is het al een getuige van het verleden.
Zo dacht ik in 1968 dat ik dringend de joden moest fotograferen. Het was de tijd van de anti-godsdienst, "God is dood!" was de kreet, en ik dacht oeioei, ik moet eraan beginnen, want binnen tien jaar is die godsdienst hier misschien opgedoekt. En zo heb ik -op mijn wandelingen met de kinderen - heel veel joden gefotografeerd.

Mijn vader heeft ook nog voor het Katholieke Onderwijs gewerkt en ik voor het ABVV. Voor die vakbond moest ik mandatarissen en manifestaties fotograferen, en ook stakingen waar hun militanten aan meededen. Dat is niet het spannendste werk voor een fotograaf, maar na zo'n meeting zag ik en passant altijd nog wel een ander onderwerp. Op élke plek staat altijd wel iéts te gebeuren. En dat vind ik zo verwonderlijk aan andere persfotografen. Ze worden ergens heen gestuurd, ze doen hun opdracht en als het gebeuren afgelopen is, pakken ze in en rijden ze terug. Wat nadien gebeurt, als alles zogezegd voorbij is, dat rateren ze, en dat vind ik net het interessantste.

© Herman Selleslags/ scan uit Humo

Man bijt Hond
Achteraf gezien heb ik misschien tevéél verschillende dingen gedaan. Niet die variatie vind ik spijtig, want zo ben ik in alle mogelijke milieus gekomen, maar de hoeveelheid werk, die is teveel geweest, ik heb veel te hard gewerkt vroeger.
Zo heb ik voor Renault in Vilvoorde ook nog catalogi gemaakt toen hun splinternieuwe fabriek gebouwd werd eind jaren zestig. Ik mocht de hele opbouw, het opstarten van de productielijn en ook de arbeiders fotograferen. Dat was ongezien, normaal doe je de fabriek en dan de opening met al de directeurs en de politici erbij. De arbeiders in hun werkkleren op de foto zetten, dat was niéuw, dat was bijna maoïstisch! Niet toevallig had ik die opdracht gekregen van de toenmalige patron Jan Herdies, dat was een vriend van mij en een man van linkse signatuur.
Je weet toch dat ze dat viaduct van Vilvoorde daar hebben moeten bouwen vanwege Renault. Dat bedrijf was toen top in Europa, en dat wilde niet dat haar fabriek moest wijken voor de Brusselse Ring. Bouw maar een brug in de hoogte, zegden ze. En zo is het ook gegaan, faut le faire!    

Het is soms niet te geloven hoe rap alles kan veranderen. Hier is de drukkerij van de Volksgazet, gefotografeerd voor Vrij Nederland begin jaren zeventig. Daar zie je nog de zetters hun loden letters manueel in een bakje plaatsen. Elk woord en elke regel werd nog met de hand en letter voor letter gerangschikt alvorens de drukinkt eroverheen kwam. Zo ambachtelijk, niet te geloven!   

Het is wel allemaal "sociale fotografie", en dat willen de bladen en de mensen nu niet meer zién. Toen ik zestien was, werkte ik voor Het Handelsblad en voor hen mocht ik elke dag één foto maken: soms was dat een opdracht in verband met de actualiteit en soms kreeg ik carte blanche, en kon ik met een beeld van de stad terugkomen, gepensioneerden op de Groenplaats of dokwerkers in de haven, iets wat ze later human intrest zijn gaan noemen. Was die foto goed, dan kwam ze op de voorpagina, en ik mag ik zeggen: ik heb dikwijls die eerste pagina gehaald. Toen vond ik dat gewoon, nu zou ik een gat in de lucht springen met zo'n luxe, want reportagefotografie, dat wordt niet meer gevraagd in de kranten en de weekbladen. 
Onlangs heb ik het nog in een mail van een fotohistoricus te lezen gekregen, hij had het over de uitstervende manier van fotograferen die u bedrijft. Toch mooi uitgedrukt?! En het is waar, die fotografie is niet meer van deze tijd. Als je nu nog sociale fotografie wil zien, moet je naar Man Bijt Hond kijken. Hoe zij op straat en thuis gewone mensen volgen, chapeau voor die gasten, ik vind dat fan-tas-tisch.  Ze maken wel mijn soort fotografie helemaal kapot, maar ik vind ze gewéldig. Dat zouden goeie fotografen zijn!   

Tramkijkers
Ik vond het straatbeeld vroeger mooier. Maar ligt dat aan het straatbeeld of ligt dat aan mij? Zes vrouwen die op een maandagmorgen en op één rij het stof van de straat vegen naast een asbestfabriek, dat was in de jaren tachtig. Inktzwarte rivieren waarop het schuim van de pollutie aan het dansen is, dat was in de jaren zeventig. En oké, dat is manifest lelijk én zéér ongezond, maar daar zat toch ook een schoonheid in. Vandaar dat ik me afvraag: dat mooiere straatbeeld, lag dat misschien aan mij? Dat ik toen ànders keek dan nu?

Wat nu wel mooier is geworden, is het licht in de stad. Zoals nu de ramen van hoge gebouwen reflecteren, dat heb ik vroeger nooit gezien. Ga maar eens op de hoek van de Quellinstraat en de Keyserlei staan op het moment dat de zon ondergaat: dan wordt dat kruispunt verlicht vanuit honderd ramen, al die weerkaatsingen, dat is fan-tas-tisch! (schamper) Maar als je met zo'n foto's naar een krant of een blad gaat, dan ben ik zeker dat ze worden weggegooid.

Ik loop nog vaak door de stad en wat me opvalt, is natuurlijk dat je meer exotische mensen op straat ziet. Als ik dan aan de jaren vijftig denk, toen woonden er in heel Antwerpen misschien twintig zwarten en Noord-Afrikanen. Die zag je al van heel ver aankomen, zo zeldzaam waren ze.

Wat me ook opvalt, is dat de reizigers van een tram niet meer naar buiten kijken. De jonge gasten zijn verdiept in hun gsm of in hun muziek, en de anderen zijn verdiept in zichzelf. Vroeger keken de mensen naar buiten om te zien wat er gebeurde. Nu kijkt niemand nog door dat raam om te weten wat er op straat gebeurt. Men kijkt niet meer naar het werkelijke leven. De mensen kijken tv. Daar zullen ze wel zien wat er in de wereld gebeurt.

© Herman Selleslags /scan uit Humo

Ongelooflijk cool

Of ik spijt heb dat ik iets niet gefotografeerd heb? Ik heb zoveel gefotografeerd, zoveel onderwerpen, dus spijt heb ik niet. Of ja toch wel, van enkele dingen. Zoals van die middag dat ik in de Crystal Palace kwam, dat was zo'n ex-bordeel in het Antwerpse havenkwartier. Ik kom daar binnen en aan de toog zitten twee mensen. Een grote dikke madam met op haar schoot een klein mager zeemanneke met een pet op, en die kijken allebei naar mij. Dat ik dat niet gefotografeerd heb, dat schiet nog regelmatig door mijn kop. Dat is al bijna vijftig jaar geleden, en dat beeld achtervolgt me nog. Dat heb je met de dingen die je niet fotografeert. Die gemiste foto's worden met de jaren alleen maar perfecter. Vandaar dat ze je ook blijven kwellen. En de dingen die je wel fotografeert, die héb je, en dat worden stapels op de zolder.  

Wat ik nu zou fotograferen in het straatbeeld àls ik jonge fotograaf zou zijn? Dat weten jonge fotografen beter dan ik. Zij kennen de straat van vandaag beter dan ik. Dat is zo als je oud bent, dan sta je veel meer buiten de maatschappij: je hebt geen rol meer, je doet niet meer mee. En dat voel ik wel. Maar als ik jonge fotografen van nu iets mag aanraden, dan zou ik zeggen: fotografeer je vrienden en vriendinnen. Want dat is essentieel, en dat heb ik veel te weinig gedaan. Ik had onder m'n vrienden nogal wat gasten van het slag fuifbeest, pokeraar en schuinsmarcheerder. Ze nu nog eens bezig kunnen zien op foto, dat zou geweldig zijn. Maar ja, sommige zaken beleef je gewoon, zonder aan een foto te denken. Omdat het onder vrienden is, omdat het privé is. Niemand is honderd procent fotograaf, niemand fotografeert àlles wat hij ziet of meemaakt.
Zo ben ik met een vriend naar de Wereldtentoonstelling gereden in '58. We waren twintig, hij was met z’n lief, ik was met m'n lief, en we reden in een open auto, een Chevrolet 52 décapotable! Hoe hij aan dat stuur zat in zijn lange trenchcoat: dat ik dàt niet gefotografeerd heb! Jongens toch, wij voelden ons toen ongelooflijk cool!

Lees ook: Afscheid van Herman Selleslags , een laatste keer op reportage

Volgende
Volgende

Afscheid van Herman Selleslags