70 jaar na 1953: toen de zee kwam en mensen wegdreven op hun dak

In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 voltrok zich één van de grootste natuurrampen in het Europa van de 20ste eeuw. Door een combinatie van een orkaan en springtij kwamen grote delen van Nederland en België metershoog onder water te staan. In Nederland verdronken 1836 mensen; in België 22. 
In die stormnacht ben ik geboren.
Het maakte van jongsaf een diepe indruk: ter wereld komen terwijl dichtbij bijna tweeduizend mensen van de wereld verdwenen.
Het was ook de reden dat ik als jonge journalist een reportagereeks over natuurrampen maakte - in 1989-  en het eerste stuk ging over de watersnood van 1953.
Ik sprak met overlevenden wat toen nog "nieuw" was. Het eerste boek met uitvoerige getuigenissen (“De ramp, een reconstructie” van Kees Slager) verscheen pas in 1992.
Wie de ramp van ‘53 meemaakte , had jarenlang gezwegen. Omdat élke familie wel slachtoffers had en omdat huis en  dorp moesten heropgebouwd.
Pas na 35 jaar begon de oudere generatie te spreken: over het verdriet, het gemis en alle trauma's die waren weggestopt.

 Humo maart 1989 © Jan Hertoghs - onderaan de reportage nog een link naar m’n andere stukken over de watersnoodramp

"Buurman! Dit stuk hout drijft niet genoeg. Ik moet verdrinken.” 

uit “Watersnood” (Kees Slager)

De storm kwam van de Britse eilanden. Aan de Schotse kust had de wind al een derde van het bosbestand geknakt en pieken tussen 120 en 180 km per uur gehaald. Op de Ierse Zee woedde een razende sneeuwstorm. De ferryboot "Princess Victoria" kapseisde, de golven eisten 139 doden. Vanuit het noord-noord-westen beukte de orkaan tegen de Noordzeekust. Over een lengte van 1000 km werd het zeewater opgestuwd. De stormvloed hoopte zich op in de trechter van de Nederlandse, Belgische en Engelse kust; het was bovendien springtlj. Eén kubieke meter water weegt duizend kilogram. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 kraakten miljarden kubieke meters water tegen de kust van Nederland. Men sprak van een "lawine" van water, "de zee ging scheef staan tegen de kust".

Bram De Krom woont langs de oude weg tussen Tholen en Halsteren. In 1953 was hij twintig jaar.

«31 januari was een gewone zaterdag, maar het stormde al flink. Met vader hadden we bij Bergen-Op-Zoom een houtwal gehakt, het dunne mutsaardhout lag hoog op de kar gestapeld, en de paarden moesten zich schrap zetten tegen de wind om vooruit te komen. 's Avonds was er op de radio sprake van gevaarlijk hoogwater en iemand aan tafel vroeg wanneer het hoogtij was. Vader heeft toen nog gezegd "Wat is er? Moet je gaan zwemmen?
Om halftwaalf zijn we gaan slapen en om halfvijf zijn we wakker geworden van geklop op de vensters, een vrouw riep "Watersnood ! Watersnood !" Dat was de vrouw van de dijkbaas, die man had heel de nacht de dijken in de gaten gehouden. Vader zei dat we alvast de paarden moesten inspannen, dan konden we nog wegrijden als het water kwam. lk haalde de paarden van stal en terwijl ik het tuig om hun nek wilde hangen, sloeg het water kniehoog tegen mijn benen. Dat water was er ineens, dat was een suizen en een blinken, dat schoot naar alle kanten. ik heb de paarden losgelaten, die galoppeerden de nacht in en ik ben met moeite nog binnenshuis geraakt. We zagen de brandweer voorbijrijden, die probeerden met hun wagen voor de golf uit te blijven, maar het water liep gelijk met de wielen. Langs de weg liepen ook twee moeders met een kinderwagen, de brandweer is gestopt, heeft nog geprobeerd om ze op de wagen te tillen, maar het water sloeg al met zo'n kracht dat de twee moeders en de twee baby’s voor hun ogen verzwolgen werden, samen met een brandweerman.

Het water stond hier twee meter hoog, de varkenshammen aan de zoldering hingen half in het sop. Wij zaten boven aan de trap te kijken hoe het water trede voor trede omhoogklom. Soms zakte het ineens twee treden, dat was weer een dijk die brak, weer een polder die volliep, dat nam even de druk weg, maar al vlug begon het stijgen opnieuw. Toen brak de trap af met zo'n gekraak dat we dach-ten dat het huis eraan was. Dat waren van die momenten, nou, dan werd er hardop gebeden: weesgegroet en onzevader.
Tegen acht uur 's morgens zagen we de eerste bootjes uit Tholen komen. Het gezin van mijn oom en mijn tante, met oma en de kinderen is in zo'n mosselschuit gestapt. Ze voeren voorbij en ze riepen nog : "Wij zijn weg, hoor!" Nou, onderweg is die boot op een paal gestoten en gezonken."
Zijn vrouw: «Toen oom zag hoe iedereen verdronk, dacht hij : ik laat mezelf ook maar zakken, maar toen hoorde hij ineens zijn dochter roepen "Vader! Vader!" en dat heeft hem weer de kracht gegeven om naar iets te grijpen en boven water te blijven. Oom leeft nog, samen met een dochter en een zoon, maar drie andere kinderen, zijn vrouw en oma zijn verdronken.»
De Krom : «Om negen uur 's morgens zijn ze iedereen komen halen met de boot, maar vader, mijn oudste broer en ik zijn pas om vier uur weggehaald. Die schipper van dat motorbootje kwam langszij en zette een ladder recht in zijn boot tegen onze dakgoot. Toen het dakvenster te smal bleek voor mijn vader, rukte ik die vensterstijlen met mijn blote handen uit het dak en trapte de planken met mijn voeten kapot, tot ie erdoor kon. In zo'n omstandigheden ken je je eigen kracht niet. Ons bootje is dan naar de boerderij van de buren gevaren, daar hebben we nog vijf mensen geladen, en daar is de volle omvang van de ramp plots tot me doorgedrongen. Achter hun huis stond een grote perenboom en daar hing een lijk in.

Evacuatie van overlevenden in een binnenschip, het ruim is met stro bedekt. (uit “Watersnood”)

 Omdat de motorboot overladen was, zijn mijn broer en ik met twee schippersjongens in een roeibootje gestapt dat met een touw achter die sloep hing. Het water deinde geweldig, we gingen als een dobber over de golven. Plots ging het mis, de motorboot botste tegen een huis, ze gooiden ons los, de lijn weg, en wij dreven met de stroming tegen een ingevallen schuur. Het water zoog en trok aan onze boot, maar gelukkig zijn we daar weggekomen. Een schippersjongen zat aan het roer, een tweede roeide wat ie kon, ik zat plat op mijn knieën en trok mee aan de riemen en mijn broer hoosde zonder ophouden. Zo zijn we toch aan wal geraakt.

 De eerste keer dat we terug in ons huis sliepen, dat was na een paar maanden, nou, dat was wel eng, je hield altijd maar die trap in de gaten, daar waar het water gestaan had. Maar dat gaat over. De mensen die aan die ramp iets hebben overgehouden, zijn meestal mensen die met schuldgevoelens zitten omdat zij alleen het er levend vanaf gebracht hebben. Zo is er een boer die niet meer met de tractor op de weg durft, die ziet overal gevaren.»
Zijn vrouw: « Die man heeft heel zijn familie zien verdrinken en toen er ineens een deur aan kwam drijven, sprongen hij, zijn vader en zijn broer met een laatste krachtinspanning naar die reddingsplank. Hij had ze. Zijn vader en zijn broer verdwenen in de golven. Dat schuldgevoel, als enige te overleven, is blijven knagen.»  

De Tholense weg waar Bram De Krom woonde; het beeld is van enkele dagen na de ramp en bij eb. (uit “Watersnood”)

Bengelend onder een "hélicoptère" 
Jan Huizer
woont alleen op een boerderij, een eind buiten Oude Tonge. In dat dorp overleefden 300 van de 3000 inwoners de ramp niet.
«Zaterdag stormde het de hele dag. Om negen uur 's avonds ben ik de beesten gaan voeren. Normaal komen de koeien overeind wanneer ze je zien binnenkomen, maar nu stonden ze al recht, en maar opgewonden draaien met die koppen, en maar rukken en schurken aan de ketting. Die avond waren we met zeven thuis: moeder, drie broers, twee zussen en een verloofde van een broer. Rond elf uur zijn we naar bed gegaan, maar niemand kon slapen. De wind huilde zo om het huis, dat we van lieverlee een aantal bedden en matrassen naar beneden gedragen hebben, we vertrouwden het niet onder het dak. Ik heb heel de nacht niet geslapen, mijn kamer lag dichtbij de schuur en daar stond de wind pal op: dat suisde zonder ophouden, net een ouwe locomotief die stoom afblaast, zo'n hoog en schril geluid was het. Om vijf uur hoorde ik plots water onder de vloer stroelen, ik sprong uit bed en wilde met mijn broers naar de stal lopen om de beesten los te snijden, maar het water pakte ons bij de benen, we hebben moeten spartelen om terug binnen te geraken.
Op de vliering zat de rest van de familie rond een kannetje melk en een petroleumlantaarn. Eén bonk angst was het daar, ik dacht niet minder of we zouden allemaal verdrinken. En heel de tijd dat kraken van die orkaan en dat brullen van de koeien die in doodsnood verkeerden! Dat is erg voor een boer, zijn dieren horen sterven en niks kunnen doen.
Zondag is de storm gaan liggen, maar pas maandag hebben we voor het eerst mensen gezien. Twee keer is een watervliegtuig vlakbij geland, maar ze konden niet bij onze voorgevel komen omdat er jonge boompjes in de weg stonden. Die piloten draaiden een paar cirkels rond het huis, schoven het raampje open, staken hun duim op en vlogen weg. Alsof ze wilden zeggen wij gaan hulp halen. Maandag-avond is de hélicoptère gekomen. Ik had zo'n tuig nog nooit gezien. Eerst hoorde je dat geluid; heel anders dan een vliegtuig, en toen zag je dat kleine ding komen aanvliegen. Altijd maar lager en lager tot boven het huis. Uit de buik kwam een kabel en een stangetje naar beneden, tot voor het zoldervenster. Eén voor één gingen we op de vensterbank zitten, één voor één ging het omhoog en één voor één werden we naar Oude Tonge gebracht. Bij mijn moeder liep er iets mis, die was te zwaar, dat mens woog wel 100 kg. We zagen hoe de kabel schokte en schokte, maar ze geraakte toch boven, ik zie haar benen nog buitenboord hangen terwijl de helicopter naar het dorp vloog.
Na mijn moeder was ik zelf aan de beurt. Bleek dat het motortje van die takel verbrand was door het overgewicht van mijn moeder, ze kregen me niet omhoog ! Om me terug te laten zakken was het al te laat, het toestel zwenkte a! weg. Daar bengelde ik aan die kabel, vier meter onder de helicopter en zestig, zeventig meter boven het water. De wind benam mijn adem, er sloeg een sneeuwbui in mijn gezicht, het leek uren te duren voor ik eindelijk op de begane grond werd afgezet.» 

(uit “Watersnood”)

 Afgesneden van de  buitenwereld  
Jan Huizer behoorde tot de bijna 40% getroffenen die meer dan 24 uur geïsoleerd hebben gezeten; haast 30 zaten tussen 6 en 24 uren vast. Uit een enquête onder 900 geëvacueerden bleek ook dat 66 % al die tijd op zolder vertoefde, 25 % zat urenlang op het dak, in een boom of in een andere benarde positie. Amper 6% van de geteisterden kon vrijelijk door het huis gaan.
Dat duizenden mensen een etmaal lang van de buitenwereld afgesneden waren, had te maken met het compleet verbreken van alle telefoonverkeer. Een eiland als Schouwen-Duiveland werd daardoor bijna tot maandagmiddag door de overheid in Den Haag over het hoofd gezien. De ware omvang van de ramp drong ook pas maandag door. Op zondagavond telde men officieel 58 doden, maandagmiddag waren het er ineens 394.
De eindbalans kwam op 1836 slachtoffers, een derde van hen was geen 20 jaar. 200.000 stuks vee verdronken, meer dan 200.000 ha land overstroomden. Tienduizenden huizen waren wég, 70.000 daklozen ' werden geëvacueerd. De schade beliep 1,3 miljard gulden (ca. 650 miljoen euro). In België bedroeg de schade 2 miljard Bfr en kwamen 22 mensen om, daarvan acht in Oostende. In de Antwerpse polders raakten honderden gezinnen geïsoleerd na doorbraak van de Scheldedijken. In Vlassen-broek (bij Dendermonde) zaten tientallen mensen uren op hun dak. In Groot-Brittannië verdronken in totaal 504 mensen. 

"Het Is een verloren  zaak!"  
Zeeland. De lucht is grijs. Moet hier grijs zijn met al die meeuwen en kilometers hoogspanning. De horizon is gemaakt van dijken, met hogerop een vage vangrail van bomen niet veel groter en sterker dan lucifers. Verder, zover het oog kan zien, gras en omgeploegd land. Midden in dat land staan huizen, stenen boten, gezonken in de grond Er is geen mens te zien.
Van het dorp Stavenisse stonden na de ramp nog maar enkele huizen overeind. Van de 1700 inwoners verdronken er bijna 200. Bram Smits, lange tijd wethouder van het dorp, wijst door het raam waar het allemaal gebeurde.
"Dit jaar is het een mistige januarimaand, wel, januari 1953 was dat ook, dagenlang hing de mist stil over het land, het had iets beklernmends. Maar zaterdag 31 januari ruimde de stormwind de lucht en was het mooi en helder, met tussendoor buien. Toen ik 's middags naar het hoogwater in het haventje ging kijken, lag de veerboot van Tholen naar Schouwen-Duiveland zo hoog dat hij met de boeg boven de dijk uitstak, wat vreemd was, normaal zag je enkel de tuigage.
s Avonds waren mijn verloofde en ik kennissen gaan bezoeken en toen we terugkeerden over de dijk, kwam de wind met stoten over de weg, er lagen al dakpannen en stukken schoorsteen op de grond.
Ik heb mijn verloofde thuisgebracht en ben zelf naar huis gegaan, ik woonde alleen met mijn moeder op de Stoofdijk, in een boerderijtje. Ik ben op bed gaan liggen, hoogstens een kwartier, langer hield ik niet uit, het bed schudde, de vloer schudde, het huis schudde, zo hevig rukte die wind. Ik kleedde me weer aan en ben naar het haventje gegaan. Het was middernacht, normaal zou het laagtij moeten zijn, maar het water stond op het peil van hoogtij. We stonden met een paar mensen naar dat water te kijken en de dijkbaas maar zijn handen wringen: "Nog nooit beleefd I Nog nooit beleefd!" Via de brandweer hebben we de sirene laten loeien en velen hebben toen gedacht "Wat een nacht. Zo stormen, en nu nog brand ook." Er kwamen meer mensen kijken, maar van echte onrust was nog geen sprake, het water was wel eens meer over de dijk gekomen. De dijkbaas en zijn manschappen hadden ondertussen een taxi opgebeld en zij reden rond de polder om de dijken te bekijken. Die taxi is teruggekomen, ik heb die man zien uitstappen en hij zei "Het is een verloren zaak. Het water spoelt al over de kruin."
”In het haventje zelf liep het water langs drie kanten uit de havenkom. Maar opeens, rond halfvier, zakte het water en veel mensen zijn naar huis gegaan, gerustgesteld, onwetend dat het een polder was die vol water liep en die zo de druk van de haven haaide. “ 

Een gedeelte van de verwoeste Stoofdijk in Stavenisse. Op dit dijkje woonde Bram Smits met zijn moeder. (uit “Watersnood”)

Oh, God, help me!

Om vier uur was het water er weer en toen was er geen houden meer aan. Een paar ooms en een paar kennissen hadden ondertussen de koeien, de paarden en de varkens van stal gehaald en vastgemaakt aan een oude schuur op de Stoofdijk. Ons huis was dus leeg, moeder zat op een zolder bij de buren, ik stond buiten, keek nog een laatste keer om naar ons huis en zag nog licht branden in de schuur. Hoewel het water vlakbij was, liep ik terug om het licht uit te doen. Je wilde geen kortsluiting in huis met al dat water, maar eigenlijk riskeerde ik mijn leven. Want op de tijd dat ik door het huis was gelopen om de schakelaar om te draaien, kraakte er een vloedgolf langs de schuur die mij de terugweg versperde. Amper zeven meter was ik gescheiden van de dijkberm, maar het waren zeven meters woeste zee. "Dat haal ik niet", dacht ik, "hier kom ïk niet door." Maar ik moest en ik zou naar die dijk en met een schreeuw "Oh, God, help me!" sprong ik in het water. Even kreeg de stroming mij in haar greep, maar klauwend onder water kreeg ik ineens gras te pakken — gras van de dijk! — en ik ben op het droge geraakt. Dat was waarlijk een wonderbare redding. Pas dan drong het ook tot mij door dat er iets verschrikkelijks gebeurd was, dat er waarschijnlijk mensen verdronken waren. Op dat ogenblik viel ook de straatverlichting uit, dat vond ik beangstigend, geen licht meer op straat, geen licht meer in de huizen, alles aartsdonker.
U bent met de auto een viersprong gepasseerd, daar stond ik toen. En daar stond ook mijn verloofde. Met een kussensloop in d'r handen en daarin staken twee broden en een nieuw tafellaken. Kijk, dat neemt een mens mee op zo'n reddeloos moment!
Op die plek stonden ook het vrachtwagentje van de molenaar en de taxi van de dijkbaas te keren en te draaien: waarheen, waarheen?!In de lichtbundels van die voertuigen zagen we het ene huisje na het andere weggeslagen worden. Dat was geen water meer, dat was een moordende golf. Ik heb mensen gesproken die de vloedgolf over de dijk hebben zien breken. In één keer over een lengte van drie kilometer! Een muur van wit schuim moet het geweest zijn, wel drie me-ter hoog! De dijken zijn eigenlijk niet gebroken, ze zijn overspoeld, van binnen uitgeloogd en ingevreten, en dan pas is de kruin stukgebroken. Heel dat buurtschap is toen verdwenen op één huis na. Tweeënveertig mensen zijn er in dat dorpshoekje verdronken. Ik heb een vrouw met haar kinderen in de hanebalken zien hangen en die hoorde je in doodsangst gillen boven het gebrul van die storm. Tot het water hen wegsleurde.  

De ravage in de Kerkstraat in Stavenisse. (uit “Watersnood”)

Beelden van Zadkine stonden moeders daar
baby's boven de springvloed uit te beuren.
Zonen zagen hun vaders medesteuren;
wat wordt een ouder in ie handen zwaar;
de schuren van de boerderijen scheuren.

(uit "Watersnood" van Gerrit Achterberg)

"Ik moet verdrinken..." 

»Zelf moesten we toen ook weg van die viersprong, want je zag de berm onder je voeten afkalven. Ik ben dan naar het schuurtje gelopen waar onze dieren vastgemaakt waren en daar op het zoldertje gekropen. Ik zat nog maar net boven of de achtermuur sloeg onderuit en met die golf water kwamen er varkens en stro en tafels en stoelen onder me doorspoelen. Dat waren dieren en huisgerei uit het dorp. Die stroom van beesten en meubels hield maar niet op, naar mijn gevoel heeft dat een uur geduurd. Allicht was het niet zo lang, maar als je angst hebt, schijnt er geen eind aan te komen, tijd wordt eeuwigheid. Toen ik merkte dat ons paard niet meer tot aan zijn middel maar slechts tot halfweg zijn poten in het water stond, laag genoeg om er met mijn laarzen door te waden, heb ik de schuur verlaten. Ik liep enkele meters, plompte plots in een gat en tegelijk pakte iemand me ruw bij de schouders "Bram ! Bram! Heb je mijn vrouw en mijn jongen niet gezien? Dat was een oom van me. Ik wist niks van beiden, maar ik voélde gewoon dat ze verdronken waren. Een heel benauwend voorgevoel dat later bleek te kloppen. » Ik ben dan tot op het zoldertje bij mijn schoonvader geraakt, waar ik droge kleren heb gekregen. Daar zaten we met zo'n dertig mensen. Elkeen tenvolle doordrongen doordrongen van het feit dat we ons op een plek bevonden waar eigenlijk geen ontkomen meer was. Als je toen naar de gezichten van de mensen had kunnen kijken, dan zou je de doodsangst hebben kunnen aflezen. Je zat daar samen met allemaal mensen die kort tevoren familieleden, vrienden, kennissen of buren hadden zien verdrinken. Mensen die ook zelf de dood in de ogen gekeken hadden. Mensen die op een mum van tijd overvallen waren door bruut watergeweld, door een kracht en een macht die ze niet voor mogelijk hielden. "Laten we nog maar eens uit de bijbel lezen", werd er gezegd. En een van de verhalen die werden voorgelezen, was het verhaal van Jona die in een storm wordt opgeslokt door een walvis, maar Jona wordt gered. Ja, er is die nacht hárd gebeden !»
“Maar hoe klein en nietig de mens ook is, de wil om te overleven was heel groot. Kinderen en volwássenen hebben uren in dunne, doornatte kleren op een dak gezeten of half in het water gestaan en toch is niemand nadien ziek geworden. Op zo'n ogenblikken schijnt de mens psychisch én fysiek zoveel weerstand te kunnen op-brengen, dat hij die ontbering kan verdragen. Mensen van tachtig jaar die geen drie stappen op een trap konden zetten, kropen tot in de nok van hun dak! En dar zaten ze, op de dunne rand tussen leven en dood, want terwijl zagen ze hun buren verdrinken. Intussen hoorden ze hun buren verdrinken.  "Buurman, ik heb een stuk hout dat drijven kan, maar het is te klein, ik moet verdrinken!" Ja, een hoop mensen waren er zich héél bewust van dat ze verdronken. 

Nog een beeld van de zwaar gehavende buurtschap op de Stoofdijk in Stavenisse. “Niemand op de hele wereld wist van ons lot.” (uit “Watersnood”)

Met zijn rug dwars  door het dak 
 » Ginds staat een oude boerderij. Die boer is vorig jaar gestorven, hij was 92 jaar. Zijn verhaal wil ik wel vertellen, Die boer hoorde vanuit zijn alkoof water lopen, stapte uit bed en kreeg natte voeten. Hé, dacht ie, het aquarium met de tropische visjes loopt leeg. Daar zat 350 liter in. Toen hij besefte dat het vloedwater was, bracht hij zijn gezin in veiligheid en ging in de keuken nog wat eten halen. Maar ineens sloeg het water de voordeur eruit en duwde de keukendeur dicht. Die boer was sterk als een beer, maar hij kreeg met geen geweld die deur meer open, Toen versplinterde het water de ramen, spoelde binnen en sleurde zijn onderbroek van zijn lijf. Hij kroop eerst op tafel dan bovenop een kast, maar het water stuwde hoger en hoger. Op die kast lag een groot broodmes en met dat mes is hij in het gebinte beginnen kerven van het dak dat schuin boven de keuken uitliep. Toen de planken her en der doorgekerfd waren, is hij gebukt op die kast gaan staan, hij heeft zijn rug gekromd tegen dat dak en is met zijn volle opwaartse gewicht beginnen duwen tot de panlatten het begaven en de dakpannen wegrolden. Met zijn rug heeft hij een gat in het dak gebroken! In zijn slaaphemd zat ie op het dak, en nog altijd dreigde het water, hij moest alsmaar hoger kruipen. Uiteindelijk is hij over de nok geklommen en heeft hij zich in de schuine "wig" tussen het dak en de schoorsteen klem laten vallen, hij kon niet meer. Pas 's morgens vond hij weer wat kracht om daar weg te geraken. U kan zich het weerzien met het gezin wel voorstellen! Kijk, dat is één van die ontelbare verhalen over hoe mensen handelen uit lijfsbehoud. Je denkt niet meer, je vraagt je niks meer af, je handelt nog alleen. Puur impulsief. Anderen zijn dan weer verdronken omdat ze puur in paniek weggevlucht zijn, vaak náár het water toe! En man die veilig en wel in de kerktoren zat, haalde het bijvoorbeeld in zijn hoofd om het klokkenzeel op te halen en zich met dat touw op het dak van de kerk te laten zakken. Dáár ging ie zitten, in regen en wind! Overal gebeurden vreemde dingen. In de dorpsstraat werd een man "zittend" meegesleurd door het water. Ooggetuigen die hem zagen voorbijkomen,vroegen zich af hoe hij het klaarspeelde om tegen die snelheid en tussen al dat wa-ter recht te blijven op zijn fiets, maar hij zat niet op zijn fiets, hij zat half in, half op het water!
En dan had je de kinderen, die beseften amper wat er gaande was. De kleinsten van een jong gezin dat ronddreef op een dak, begonnen na een paar uren te huilen : "Wanneer mogen we nu naar bed ?! Zo'n peuter ziet dat water niet, het denkt, het is nacht, ik wil slapen in mijn bedje." 

In het boek "Februari-ramp" beschrijft J.E. Eelemers het gedrag van kinderen tijdens de ramp. Wanneer de ouders kalm bleven, bleven de kinderen ook kalm. Wanneer de ouders opgewonden deden, raakten de kinderen ook overstuur. Hoewel er ook gevallen bekend zijn van volwassenen 'die de ramp niet konden of wilden vatten ("Ik ging op bed liggen en wilde het water niet meer zien."), waren het vooral kinderen tussen zes en tien die zich van geen kwaad of gevaar bewust waren. "Mijn zoontje van zes stond voor het raam te lachen als er kadavers van koeien voorbijdreven. Kijk die koe eens dik zijn, lachte hij." Andere kinderen amuseerden zich met ronddrijvende voorwerpen of konden met moeite weerhouden worden van in het water (twee meter diep!) te spelen. De ramp leek zich buiten hun blikveld af te spelen. Pas wanneer ze iets van "hun wereld" verloren zagen gaan, beseften ze iets van het gebeuren: "Mijn jongste dochtertje huilde het meest toen ze een pionnetje van Mens Erger Je Niet weg zag drijven." 

Evacuatie op rubberboten van het leger. “Kinderen leken de draagwijdte amper te beseffen. Ons dochtertje huilde pas toen ze een pionnetje uit Monopoly zag wegdrijven.” (foto Hollandse Hoogte: ingescand uit Humo)

"Ik wou dat  ik dood was !" 
Bram Smits
: « Om negen uur 's morgens luidden de klokken. Hé, dacht ik, het is zondag vandaag. Daar had ik nog niet eerder bij stilgestaan. Normaal zat het dorp dan in de kerk. Maar nu zat het dorp her en der verstrooid op zolders. Mensen dreven nog rond op wrakhout. Een man hield zich staande bovenop een hooiopper die geschraagd werd door vier staken. Dat was de man van wie ik de vrouw en de kinderen uit de hanebalken in het water had zien verdwijnen. Die hooiopper stond scheefgezakt in het woelige water, dat houten dakje golfde onder de deining, daarop zat hij te wiebelen.
De dubbele inrijdeuren van een schuur hebben we op elkaar gespijkerd, en met een hoop touw wilden we dat "vlot" in zijn richting laten drijven, maar het lukte niet. Pas 's middags raakte ie daar weg.
Waar je rondkeek vanop de dijk zag je mensen op het dak zitten of uit het dakvenster leunen, zwaaiend met vlaggen en met lakens. Maar je kon niks doen, je kon ze niet bereiken. Pas tegen zondagavond, het schemerde al, kwam er een vliegtuigje over: ons eerste contact met de buitenwereld! Vijftien bange uren waren toen verstreken en het was weeral nacht, een nacht vol onzekerheid. Ik weet dat ik op een stoel zat en dat ik heel goed besefte dat er niemand in heel Nederland, niemand op de hele wereld tenzij God in de hoge hemel, van ons lot afwist. Dat gevoel had ik heel sterk.»

"Maandagmorgen 2 februari scheen de zon en kwam de hulp op gang. Vliegtuigen gooiden voedselpakketten, jerrycans met water en rubberbootjes uit. De meeste rubberbootjes dreven naar niemands-land, maar op een dijkje bij een boerderij zag ik een man alléén in zo'n bootje stappen. Vreemd was dat, want op die boerderij zaten meer mensen. Dat rubberen ding vlood met de stroming, tolde met de wind mee, schoot met een vaart door een bres in een dijk en kwam toen in een luwte stil te liggen, tegen een dijk waar het vol wrakhout, meubels, lijken, dieren en stroschoven lag. Waggelend kroop hij op de dijk, wij liepen ernaartoe. Zijn handen sloeg ie in elkaar, zijn hoofd was één meelijwekkend schudden: "Mensen, men-sen, ik leef nog, maar ik wou dat ik dood was! Ik heb mijn twee jongens van mijn rug moeten gooien!" Hij was weggespoeld, terwijl hij een zoontje van dertien aan de hand hield en een zoontje van zes op zijn schouders droeg. Ze waren weggelopen voor het water, maar de vloedgolf haalde hen in. De vader voelde hoe de oudste jongen uit zijn hand werd gerukt, het baasje riep nog, maar toen was het al weg. Twee stappen verder schoot die man de dieperik in, in een vijvertje naast een boerderij. "En toen heb ik mijn eigen kind van mijn hals moeten losmaken Mijn eigen kind! Ik wou dat ik dood was! En mijn vrouw is verdronken 1 En mijn dochter is ook verdronken!" Wij wisten dat beiden nog leefden, wij zegden dat ook, maar het drong niet tot hem door, hij bleef maar herhalen hoe hij die ene jongen had losgelaten en die andere van zijn schouders had getrokken om zichzelf te redden. Blijkbaar was hij uit wanhopige doodsverachting alleen in dat rubberbootje gestapt.
Die boerderij waar hij vandaan kwam, heeft nog uren staan waggelen op haar muren. Verroeren durfden ze zich haast niet op hun boerenzoldertje. Toen die mensen gered werden, vertelden ze dat er 's nachts een koe was aangespoeld in de huiskamer. Dat beest wilde ook zijn vel redden en kwam de trap opgekropen. Kan je voorstellen, dat huis staat daar te dobberen en dan komt er nog zo'n gevaar opzetten. Ze hebben dat beest met een spade de hersens moeten inslaan.

Ruimen van de kadavers in Stavenisse. “Er kwam een koe binnendrijven die op de trap naar de zolder klom. Die hebben we de kop moeten inslaan.” (uit “Watersnood”)

 Wég van die plek
"In mijn familie zijn 18 mensen omgekomen. Onder andere een nichtje van dertien. Moeder had haar opgedragen bij de buren een handje te gaan helpen en ze is nooit meer weergekeerd. Een niet te stelpen verdriet was dat, je dochter wegsturen om elders te gaan helpen en dáár verdrinkt ze. De zelfverwijten die die moeder zich maakte! Ja, het was een verschrikkelijke nacht en er gebeurden verschrikkelijke dingen. Neem dat boerderijtje in de polder dat in brand gestoken was na de aftocht van de Duitsers in '45. Die mensen hadden recht op oorlogsschadevergoeding, maar het had zeven jaar geduurd voor hun huis hersteld was. Zeven jaar hadden ze in een ellendig noodwoninkje gewoond en eindelijk, op vrijdag 30 januari, waren ze feestelijk en blij in hun nieuwe boerderij getrokken. Eén nacht hebben ze er kunnen slapen! De nacht daarop is het huis verwoest en zijn ze allemaal verdronken, op één zoon na.»

 Maandag 2 februari kwamen de eerste vissersbootjes aan en de mensen stapten als blind op die mosselscheepjes. Stonden daar op dat open dek met amper een jutezak over hun schouders, rillend onder de sneeuwbuien: als ze maar wégkonden, wég van die plek! Maandagavond is ook een groot schip uit Rotterdam aangemeerd, de "Crescendo". Honderden mensen zijn meegevaren, opeengepakt in een groot ruim vol stro en brancards. lk weet nog hoe ik naar beneden keek en hoe weldoend het voor de ogen was weer eens elektrisch licht te zien. Vreemd genoeg wilde ik niet mee. Hoe doods het dorp ook was, het scheen mij tegen te houden. Met nauwelijks tien mannen zijn we daar gebleven. Tot donderdag. Toen zijn we meegevaren met een boot die het laatste nog levende vee kwam weghalen. Voor het eerst voelde ik weer warmte. Vijf dagen had ik in natte en kouwe kleren rondgelopen, niks was droog, alles wat je vastpakte was nat, op geen enkel bed kon je gaan liggen, dutten deed je op een stoel. Maar ik zei het al, een mens kan veel hebben in zo'n benarde omstandigheden.»

(uit “Watersnood”

 Een stroom van hulp 
De "golf" van vrijgevigheid die deze nationale ramp losmaakte, was geweldig groot. Op 6 dagen tijd beschikte het Rampenfonds al over 17 miljoen gulden. Er stroomde zoveel geld binnen dat de bankjes en muntstukken in grote vuilnisbakken verzameld moesten worden. Op een bepaald ogenblik vreesde  de overheid zelfs dat het onttrekken van al dat geld aan andere uitgaven "kon leiden tot een ontwrichting van de nationale economie". Ook vanuit het buitenland kwam massale hulp. Denemarken verzamelde op enkele dagen 7 miljoen gulden aan hulpgoederen. Toen er een oproep kwam om kruiwa-gens, had men er op enkele uren honderden bij elkaar. Schoolkinderen reden de wagentjes in triomfantelijke rijen naar het station van Kopenhagen. Na drie dagen vroeg het Rode Kruis al om de vloed aan kleren en meubelen stop te zetten. Ook de vloed aan spontane hulpbiedenden was "te groot". Al na één dag werd van hogerhand gevraagd om thuis te blijven omdat de toegangswegen overvol zaten en de opvang van al die hulpbiedenden de eigenlijke reddingswerkzaamheden bijna in het gedrang bracht.

De aantrekkingskracht van een rampgebied is velerlei. Er is het (onbewuste) schuldgevoelen omdat men zelf niet getroffen is, men wil ook ontberingen lijden, mede-lijden. Het was ook een nationale ramp, men ging mééhelpen omdat zovelen gingen. Er was ook de drang naar avontuur en zeker niet te vergeten "die speciale sfeer van kameraadschap, het mee opgenomen worden in een kleine groep, het samenwerken, alles zo verschillend van het alledaagse leven". Daarom was het voor vele vrijwilligers van het eerste uur zo frustrerend om al na enkele dagen hun werk te moeten afstaan aan professionele hulpverleners. Afhaken was moeilijk. Sommige amateurs bleven verstokt seinen via kleine radio-apparatuur, terwijl de telefoon allang hersteld was. Andere vrijwilligers bleven als verstokt in het gebied rondzwerven, "doorrampen" zoals het werd genoemd.

Het was een nationale ramp en vanuit heel Nederland kwamen vrijwilligers om hulp te bieden.

 Geen schrik  voor de erfvijand 

 Bram Smits: «Toen iedereen geëvacueerd en bij familie of gastgezinnen gelogeerd was, is het opruimwerk begonnen. Weken heeft het geduurd eer alle kadavers geruimd en de meeste lijken geborgen waren. Anderhalve maand heeft het geduurd eer het meeste water weg was, miljoenen zandzakjes waren er nodig om de bressen te dichten. Van hogerhand wilde men het dorp al opgeven als zijnde "van de kaart geveegd", maar de mensen kwamen terug. De mensen logeerden op schepen, timmerden barakken op stukjes drooggemaakt land en begonnen vandaaruit de boel terug op te bouwen. Mensen hebben soms tot twee, drie jaar na de ramp bij elkaar gewoond in erg provisorische omstandigheden, met twintig slapend op een houten vloer, met planken voor de ramen in huizen die eigenlijk onbewoon-baar waren verklaard. Bezoekers en journalisten vroegen zich af wat wij nog zochten op die onheilsplek. Alles was dood, geen boom stond nog overeind, het slijk had alles dichtgeslibd, het enige dat blonk en schitterde was het zout in de zon. Dat overdekte alles. Maar een mens wil terug naar zijn geboortegrond en Stavenisse is verrezen uit het slijk en het puin. In het dorp van nu merk je niks meer van de ramp, op het massagraf na. Ook familiaal is met de "wederopbouw" begonnen. Diezelfde zomer zijn al een stel mannen die hun vrouw in februari verloren hadden, opnieuw getrouwd. Onder andere met vrouwen die amper enkele maanden weduwe waren. Toch wel merkwaardig voor die kleine traditionele gemeenschap die Stavenisse was.»

(uit “Watersnood”)

Ik vraag Bram of hij sindsdien bang is voor het water.
Smits: «1953 is een mijlpaal in de tijd, men spreekt hier van voor en na de oorlog, en van voor en na de ramp. Maar de mensen zijn niet banger geworden, wel waakzamer, er is bijvoorbeeld een stormwaarschuwingsdienst opgezet. Maar schrik, nee. Wij Zeeuwen wonen al bijna 1.000 jaar op eilanden en eilandjes. Het water is onze erfvijand, maar het water heeft ons ook het vruchtbare land gegeven. Ik maak graag de vergelijking met mensen die dichtbij een vuurspuwende berg wonen of in een gebied dat vaak door aardbevingen getroffen wordt. Wie zet daar in hemelsnaam zijn huis, vragen wij ons af. Maar wij gaan wonen op een land dat lager is dan de zee! Nou, dat doen ze ook niet overal en toch vinden wij dat doodnormaal. Toch willen wij daar blijven wonen. »  

Drijvend op het dak

Leonard Hout was in '53 schipper op de binnenvaart. Paar dagen varen. Paar dagen thuis. In Stavenisse.
"Zaterdagavond 31 januari was ik alleen thuis, met mijn vader en mijn moeder. Mijn jongere broer was naar zijn meisje in Tholen. Rond elf uur zijn we gaan slapen, maar om half drie werden we gewekt door het luiden van de kerkklok, wij woonden in de Kerkstraat. Dat snelle kleppen van die klok, dat ging als een rilling door je lijf, je voelde meteen dat er iets zeer ernstig op handen was. We zijn toen beneden aan tafel gaan zitten, hebben een bakje thee gedronken en ik ben naar het haventje gegaan, daar stond het water al tegen de kade te hellen. Ik ben langs de dijk gelopen, weer naar huis toe, maar ik kon niet binnen blijven, ik wilde weer naar het haventje. Toen ik het poortje openmaakte om langs het achtersteegje op straat te gaan, schoot de golf tegen me aan. Ik sprong naar binnen, roepend "Daar hebben we het water!", vader en moeder liepen de trap op, ik keek nog om en ik zag in het lamplicht hoe de deur kromgespannen tegen het water stond, luttele seconden, toen sprong ze uit slot en scharnieren. Daar zaten we op zolder te luisteren hoe het water tekeer ging. Eerst ontplofte de kachel door de plotse afkoeling, dan hoorden we de ronddrijvende stoelen tegen de zoldering bonken, later was er het geplof van stukken muur die los braken. Een korte tijd hoorden we niks meer, alleen kolkend, stromend water, dan weer een klap, het huis van de buren! De voor- en achtergevel kwakten weg, het dak plofte naar beneden, de dakpannen vlogen bij ons naar binnen. Door ons zolderraam konden we de ravage zien waaronder onze twee oude buren en een jonge vrouw met haar zoontje van vier bedolven zaten. Die ouwe mensen hoorden we niet meer, maar met die vrouw hebben we nog een paar woorden gewisseld, hoe verschrikkelijk het wel was. Maar ja, wat zeg je verder tegen mensen die de dood nabij weten? Wat voor uitkomst kan je geven? Toen scheurde bij ons ook de gevel weg en je zag de zijmuren al afbrokkelen. Moeder liep wanhopig heen en weer op de zolder, "laat ons maar bij elkaar blijven staan", zei ik nog, en toen zakten alle muren weg en het dak klapte plat op ons. Hoe het mogelijk is, weet ik niet, maar wij zijn alledrie door de latten en de pannen heengeschoten, en ineens stonden wij niet meer op de zoldervloer maar op een drijvende helft van het dak. Je weet niet of je moet staan of zitten, later zouden mensen me vertellen hoe ze van het dak zijn gesnokt door telefoon- en elektriciteitsdraden.  Iets meer dan een kilometer hebben we zo gedreven, schuddend op golven en draaikolken. Hoelang dat duurde, weet ik niet meer, je gedachten staan gewoon stil, ik herinner me alleen dat moeder neerzat, met haar voeten in het water en dat we onderweg nog een vrouw hebben horen roepen. Op een gegeven moment zijn we tegen een paal van een hoogspanningsleiding gebotst, en toen zijn mijn moeder en mijn vader in het water geschoven. Ik had meteen die paal vast, hij kwam als het ware in mijn armen. Ik zag hoe zij die paal ook even vast konden nemen, maar dat was maar heel even. Het dak brak door de stroming tegen de paal aan stukken. En zij schoven weg. En zij verdronken allebei. Vader was 64, moeder was 60. Het was toen zondagmorgen zes uur.

Leonard Hout uit Stavenisse en zijn ouders dreven weg toen het dak van hun huis werd gesleurd. Zijn vader en moeder verdronken, hij kon een telefoonpaal grijpen. Beeld: de Kerkstraat in Stavenise. (uit “Watersnood”)

Ik ben hoger in die dubbele paal geklommen tot op de dwarsbalk, daar kon ik zitten. Die paal was acht meter hoog, maar hij stak amper twee meter boven het water uit. Als kind sta je wel eens naar zo'n paal te kijken, naar het bordje 12.000 volt, en dan zie je die beugel met ijzeren tanden die je moet beletten van erin te klimmen, maar ik zat al boven, ik heb niet hoeven klimmen. Zat ik daar in die houten punt, rondom mij kilometers woelig water, storm en wind en in de verste verte geen levende ziel te zien. Ik zag wel de dijk op zo'n 150 meter, maar er was geen mens. Ja, om elf uur zag ik één man, maar die bleef niet lang kijken. Ik heb nog geroepen, maar mijn stem wam niet boven de storm uit. Daar zat ik, hoog en vreemd genoeg ook droog, het sneeuwde en het hagelde wel, met zo'n felle buien dat ik mijn gezicht moest beschermen, maar de wind joeg en droogde dat meteen op. Ik droeg zo'n korte gevoerde jekker met een bonthalsje, een trui en een manchester broek. Mijn schoenen was ik kwijt, ik had alleen natte sokken aan mijn voeten. Mijn muts was ook weg, die was ik kwijtgespeeld toen we door het dak schoten. Een sjaal had ik nog wel. Mijn eerste zorg was in beweging blijven, je raakt meteen versteven bij zo'n guur weer. Dus ging ik op de dwarsbalk staan om door mijn knieën te kunnen buigen. Die paal begon dan nog meer te schommelen en te wiegen dan ie al deed door de golfslag, maar dat kon me niet schelen, eigenlijk wilde ik dat hij afbrak, dan kon ik wegdrijven. In gedachten rekende ik al uit waar ik ongeveer terecht zou komen, niet ver van het huis van mijn zuster. Dat waren de dingen die je bezigbielden : wegkomen. Ik heb ook overwogen om naar de dijk te zwemmen, maar dat was tegen de wind en de golfslag in, je laat zo'n plan vlug varen als je voelt hoe verkleumd je bent, ik voelde mijn voeten niet meer.

Toen de avond viel, kreeg ik ergens weer hoop omdat ik een zaklantaarn bij me had. Gezwaaid en geseind heb ik met dat licht, maar vergeefs. Ik heb ook geroepen, 's nachts was het stiller en leek mijn stem verder te dragen, maar ook vergeefs. Geslapen heb ik niet. Soms werd ik wel overmand door de slaap en dat was gevaarlijk, want je moest maar net iets teveel knikkebollen en dan lag je in het water. Ik had dan wel mijn benen en mijn armen om die paal geslagen, maar voor alle zekerheid heb ik me 's nachts met mijn sjaal vastgebonden. Om wakker te blijven en om mijn geest bezig te houden, heb ik ook vaak tegen mezelf gepraat. Dat was ik als schipper eigenlijk al gewend, dan ben je ook dikwijls alleen.
Hoewel ik er nooit aan getwijfeld heb dat ik gered zou worden, verloor ik maandagmorgen toch wel een stukje hoop. Een boerderij die niet ver van die paal stond, ik kon ze net achter de dijk zien, was verdwenen, verzwolgen. Man en vrouw en dochter verdronken, de zoon zat in een grote boom naast het huis. Dat was 's nachts, ik heb heb niet zien gebeuren. Maandag was ook de eerste dag dat er bootjes langs het dorp kwamen varen, één bootje kwam mijn richting uit, maar de vier inzittenden voeren naar de dijk om die jongen uit die boom te halen. Toer ik begon te roepen, wisten ze echt niet waar kijken, mijn stem leek wel uit het water te komen. Met een paar roeislagen waren ze bij mij, ik liet me stijf en stram in die boot zakken, ik bedankte die jongens, maar meer heb ik niet gezegd, je hebt op zo'n moment geen woorden meer. Die jongens hebben mij op de dijk afgezet, ik heb tegen de berm een paar aangespoelde klompen gevonden en zo ben ik dertig uren nadat ik op ons dak weggedreven was — naar ons huis gesukkeld, maar ja, ons huis was helemaal weg. Ik ben dan maar met een vissersbootje naar Tholen gevaren, daar woonde mijn zuster.

Leonard Hout zat dertig uur in de nok van een telefoonpaal voor hij werd gered. “Ik bond me vast met mijn broeksriem aan die paal, uit schrik om in te dommelen en in het water te vallen.” (beeld uit “Watersnood”)

Soms zit ik er nog wel eens aan te denken, aan die nacht, en hoe snel het met je gebeurd kan zijn. Je schrikt waarlijk van het besef dat je het er levend vanaf hebt gebracht: op dat moment ril je meer dan op dat nare ogenblik zelf. Ineens dringt het heel diep in je door hoe dicht je bij de dood stond, hoe overgeleverd je was, een overweldigend besef! En dan denk je ook aan het dorp Stavenisee. Die kleine diepgelovige gemeenschap, met mensen die zondag en weekdag godvruchtig ter kerke gingen, waarom juist dat dorp zo zwaar werd getroffen. Als de geteisterden mensen waren geweest die er een losse levenswandel op nahielden, zou je nog ergens van een verdiende straf kunnen gewagen, maar Stavenisse was zo godvrezend. Ach ja, elke mens wordt schuldig geboren, en die schuld loopt tijdens zijn leven alleen maar op. Je kan dat niet aflossen met gebed en kerkgang. Ik zoek dan troost in de gedachte dat ik dankzij de goedertierendheid des Heren toch nog in leven ben. En die goedertierendheid van God is nergens aan gebonden, kerkgaand of niet, voor God zijn we allemaal mensen, Zeeuwen of Armeniërs, we zijn allemaal van dezelfde lap gescheurd. En de vraag waarom de ene getroffen wordt en de andere niet, dat antwoord ligt bij God, dat kan een mens niet vinden.»

  Andere artikels die ik schreef over “1953”:

1953: geboren in Zeeland en in die langste nacht

 1953: de Belgische redders vanuit de lucht

1953: hoe de storm een 48 uur durende blizzard veroorzaakte in Hoog-België

Vorige
Vorige

<k> Kaasfabriek Kempico : kroniek van een aangekondigde dood

Volgende
Volgende

Remedie tegen de energiecrisis: hout hakken (het maakt je zen)