De hobo’s: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (2) / de rammeling voor het slapengaan
Lees hier deel (1) van “De hobo’s”
Het opvanghuis waar je alles moet afgeven: “Vannacht slaap je in de pyama van een dooie.”
De avond valt in Klamath Falls. De Burlington Northern Yard is het rangeerstation waar we de trein naar het noordelijke Pasco moeten nemen. Aan de ene kant van het rangeerterrein is de controletoren met zijn volle licht van schijnwerpers, daar kunnen we ons niet verstoppen. Maar er is één berm met rotsen en opgewaaid zand, daar zullen we ons tot middernacht schuilhouden tot de Pasco Babe eraan komt.
Stephan legt zich op het grote stuk uitvouwkarton (vier m²!) dat we al enkele dagen op onze rugzak meezeulen. Het comfort ervan kunnen we - tijdelijk dakloos zijnde- al niet meer missen: zijn isolerende bekleding op koude vloeren! zijn factor windbescherming met de opstaande flap!
Om de winderige kou te verdrijven maak ik een vuurtje tussen twee afgebroken remschoenen. Stookhout zijn takjes tumbleweed, de dorre bosjes struikgewas die je door droge Amerikaanse filmlandschappen ziet rollen. Ik krijg het warm, niet van het vuur, wel van de vruchteloze pogingen om de vlam erin te houden.
Om middernacht beginnen de rangeerlocomotieven hun werk. De hele avond hebben ze op één plek in de yard werkloos staan ronken en dreunen, nu slepen ze de wagons van het ene spoor naar het andere. Een switchman wijst ons een rij wagons aan die zeker naar Pasco moet. We kruipen in een lege pakwagen en net als we binnengeklommen zijn, krijgt de wagon een geweldige klap die ons haast omver gooit. Dan is het weer stil, maar we blijven gehurkt in het duister van de boxcar zitten, want er zullen nog klappen volgen telkens er nieuwe wagons worden aangekoppeld. Na half één komen er geen klappen meer en vallen we eerder omver van de slaap, maar we zullen nog anderhalf uur overeind moeten blijven, want regel één is: ga pas slapen als de trein rijdt, dan ben je zeker dat er niemand in je wagon kan breken om je te beroven.
Iets na enen steken twee donkere figuren hun hoofd in de boxcar om te zien of er nog plaats is. We zeggen dat er geen plaats is, en ingeval ze dat niet geloven, staat een knuppelhout naast de deur. Mijn aangevoerde houtpaal vond Stephan te groot: eerder geschikt om een mijngang te stutten.
In afwachting van het vertrek stoppen we een plank en een grote spoornagel in de richels van de open deuren, zodat ze bij een plotse schok niet kunnen dichtslaan, want dan zitten we als ratten gevangen. Er zitten immers geen handvatten aan de binnenkant van de wagon en het is onbegonnen werk om ze manueel open te duwen: de deuren wegen elk één ton en worden met een vorklift geopend en gesloten. Heavy metal.
De rammeling voor het slapengaan
Om twee uur vertrekt de trein en vouwen we onze slaapzak uit, eindelijk rust! eindelijk slaap! eindelijk indutten op het geklikklak van de wielen en het wiegen van de wagon… Maar terwijl de trein zijn vaart opdrijft, begint onze boxcar als een gek te slingeren en te schommelen. We zijn uit gewoonte al met onze voeten vooruit gaan liggen zodat we bij een noodstop niet met ons hoofd tegen de ijzeren wand smakken, maar ondertussen stampt onze wagon zo dat ik doorlopend met mijn hoofd tegen de zijwand bots, ik overdrijf niet, ik hou een kampeerkussen over mijn kop en terwijl wàk!wàk! gaat die kop keer op keer tegen de wand. Dan gaat het een halve minuut goed, de wagon past weer min of meer op de rails, maar dan bàf!bàf! begint hij óp en néér te springen, werkelijk, we voelen de wielen op de sporen springen en zelf springen we mee, met slaapzak en al, het vlees schudt van je billen en je ingewanden gaan door elkaar als ballen in een bingotrommel.
Je probeert schrap te liggen, je probeert compleet ontspannen te liggen, maar er is niks dat je controle geeft, we zijn gewoon cargo, lading die slecht is vastgemaakt. Ik kijk bedenkelijk naar Stephan, hij kijkt bedenkelijk naar mij, en omdat we tijdens dat fronsen nog altijd liggen te rollen als twee lege flessen in een autokoffer, schieten we allebei in een geweldige lach. No! Sleep! Til! Brooklyn!
Om vijf uur sta ik op, liggen gaat niet meer, staan lukt nog enigszins met je benen als schokdempers, en vanuit de grote deuropening zie ik hoe hard onze slechte-wielen-wagon als enige kantelt en schommelt, nog even en hij sleurt de hele trein uit de sporen!
Het is pas om acht uur 's morgens en na zes uur daveren dat onze 'slaaptrein' vaart mindert voor de stadjes Bend en Madras en voor de klim in de Mutton Mountains. In die stille keten waar de trein zijn wagons bocht na bocht gestaag in de hoogte trekt, valt geen ziel te bespeuren. Rotsen wel, die zijn er genoeg. Van die steenbulten waarachter bandieten zitten, en we houden dan ook onze Winchester tegen onze wang om in de minste zwarte hoed een gat te knallen.
Na de bergen en een brede vallei steekt de spoorweg de machtige Columbia River over, een zee van water die onder de hoge spoorboog stroomt. Ik schat de lengte van de trein op zo’n anderhalve kilometer en dan nog is de rivier breder.Stroomopwaarts de geweldige Rocky Mountains, stroomafwaarts de oneindige Stille Oceaan. Zo stil is het niet, want van over het brede water komt een plotse windstoot in de wagon gestuwd waardoor we bijna door de open deuren naar buiten worden geblazen.
Als we op de andere oever aankomen zijn we niet langer in Oregon, maar in de staat Washington. Zeventien uur zijn we nu al onderweg vanuit Klamath Falls, maar zelfs na die razende rammeling van vannacht voelen we ons nog altijd meer bevoorrechte passagiers dan blinde passagiers. Geen enkele reiziger kan in een vliegtuig, trein of toerbus én slapen én eten én ook nog eens rondwandelen in een ruimte van drie op veertien meter, want zo groot is deze luxe-coupé.
Je kan bij de deuren gaan staan of zitten of liggen, je kan door die twee open deuren naar de film van het landschap kijken, aan de beide kanten is er een reuzenscherm van 2,5 op 4 meter, en intussen ook nog de goeie geuren van dennenhars en prairiegras inhaleren. En zoals die treinen vaak door onbewoonde gebieden rijden, zie je een visarend in het water slaan, een coyote een zandweg oversteken, en een pelikaan neerstrijken op een meer.
En daar waar in moderne treinen geen venster meer omlaag kan, kan je hier met heel je lijf gaan buitenhangen. Zoals wanneer de trein boven een rivierkloof rijdt, en je los door de dwarsliggers honderd meter dieper op de stroming kijkt.
Hét bijzonderste is misschien wel als de trein een andere trein voorrang moet geven en afzwenkt naar een zijspoor om halt te houden. Eén mijl ijzer die plots zo stil is als een muis, één mijl ijzer die nergens meer naartoe lijkt te gaan op die uitgestrekte prairie. Je hoort alleen nog de wind. De wind in het gras en de wind in de wielen.
Pas in de late avond gaan de wielen schril schuren en vertragen. We zien de lichten van een stad, maar welke stad?, en dus schreeuwen we bij de overweg naar de wachtende automobilisten: "Hey, is this Pasco?" Geen antwoord en we zoeken Pasco op de wegwijzers en de seinhuizen, tot we ineens reclame zien voor een motel in Pasco, we zijn er.
We springen uit de pakwagen en klauteren de bermen op die zo'n spooremplacementen en industriezones altijd omringen en dan is er de bewoonde wereld met een klein café waar we ondanks het late uur nog chicken wings kunnen bestellen.
‘Hey hey! Waw waw! I can see the road!’ Naast ons is een aangeschoten mens komen staan die met een brede smile naar onze rugzakken kijkt. ‘You guys ARE on the road!’ Zoals in het liedje, zeg ik, ‘On the road again.’ – ‘That’s Canned Heat, man!’ en gelijk begint-ie te brommen zoals de ouwe bluesrockers in 1968. Als hij hoort dat we hobo's zijn, loopt-ie helemaal over. Hij heeft twintig jaar voor The Great Northern Railway gewerkt. Hij was was caboose man, en dat is een redelijk legendarische job, want de caboose was vroeger de laatste wagon van een vrachttrein, dat rijtuig had een bureau en een kleine uitkijkpost bovenop het dak. Hij was zo'n treintoezichter en bij hem mochten de hobo's altijd binnen om hun handen te warmen en een sigaretje te roken, "wiet of Marlboro, alle merken! Maar je kent die hobo’s, soms stookten ze in hùn wagon een vuurtje met pallettenhout en soms schoot de houten wand en de hele wagon in brand, puur door de snelheid van de trein. En dan moest ik de machinist doen stoppen om te kunnen blussen."
Hij deed de machinist ook stoppen voor wat anders. "Dan riep ik door de radio dat er ahum-ahum een probleem was, en dan wist hij wat ik bedoelde, dan stonden er een paar herten in de berm en dan pakten we allebei ons geweer en schoten we vanop de trein die herten dood, voor in de diepvriezer, those were the days, man!’
Hij is ook in Vietnam geweest, zegt hij met dezelfde brede lach. "Tweeënhalf jaar. Ik was in Saigon, en in Danang, en ik zag (zet pistool tegen zijn hoofd, "bang! bang!") mensen executeren, man! En ik kwam terug en iedereen haatte mij en spuwde mij uit, dat ik een babykiller was. Ik was opstandig, dus ze gooiden me van school en toen gooide mijn moeder me uit het huis, ik had een verrekte Duitse stiefmoeder die elke morgen Guten Morging blafte.
En toen ben ik weggegaan, on the road, met de hippies en de freaks, liften door de States, coast-to-coast. En om te blijven reizen, ben ik ook op die treinen gaan werken., en daarna in Hawaï gaan wonen, maar nu ben ik hier terug in dit verdomde gat omdat mijn vader oud en ziek is en zorg nodig heeft. En nu sta ik even ver als vijfentwintig jaar geleden, ik heb geen vrouw meer, ik heb geen werk meer, ik heb geen huis meer, ik heb zelfs geen auto meer, but my fuckin' German stepmother is still alive! And how I hate her fuckin' Guten fuckin' Morging!
We laten hem dazen en staan weer buiten. Te dralen in de nacht. Vooraf hebben we afgesproken om op deze reis maximum twee keer een motelbed te nemen, we willen geen comfort, we doen het the hard way, maar dan zien we de de neon van het Starlite Motel, en we zijn zo moe en vorige nacht zo door elkaar gerammeld, dat we het stof van onze kleren kloppen en aanbellen. Het is een goedkoop motel, de bril van het toilet is met tape gehecht en In de kamerspiegel zie ik mezelf, een baard van vier dagen, haar dat stjif overeind staat van het stof en lichte ogen zoals bij een mijnwerker. Ecce hobo.
In het spoor van Woody Guthrie en Jack Kerouac
Als we de volgende middag naar het rangeerterrein van Pasco lopen, hebben we geluk. Er staat een trein te wachten met een riante boxcar waar we doodgemoedereerd kunnen inklimmen. Niet veel later vertrekt de trein en niet-begrijpend zien we hoe drie jonge Mexicanen op het laatste ogenblik bang en gebukt naast de al rijdende trein komen spurten om nog een ladder te vatten.Eerder zagen we hoe vier jonge gasten zich ijlings verstopten in een lading steenkoolgruis, daar moet je helemaal desperaat voor zijn.
Wat we niet gezien hebben is dat de 'bull' (de spooragent) van Pasco die zeven passagiers in de voorbije 24 uur twee keer ontdekt heeft, waardoor ze hun toevlucht moesten nemen tot een last minute vertrek en tot onderduiken tussen het roet ("een bull controleert nooit die smerige kolenwagons").
De vier kolenjongens komen later in onze boxcar zitten. Ze zijn onderweg naar Missoula (Montana) en ze komen terug van een muziekfestival in Seattle. Het zijn ervaren 'trainriders' en ze zijn op comfort gesteld, want die tweede deur van de boxcar moet open zodat ze "hun horizon kunnen te verruimen" en dus zullen ze bij elke treinstop een "opendeur-aanval" lanceren. Elke keer als de trein rood heeft, springen ze uit de pakwagen, klimmen ze over de koppeling naar de andere kant van de wagon om daar met een balk tegen de kromverroeste deur te stoten. Twee keer trekt de trein zich weer op gang, en moeten ze snel over de koppeling en snel terug in de rijdende trein springen.
Na drie pogingen springt de deur open en hebben we het felbegeerde dubbelpanorama. En nu uitkijken naar een vuilnisbelt, zeggen ze, want ooit hebben ze van een belt een driepersoonssofa in de pakwagen kunnen slepen. Konden ze vanuit een zetel naar het landschap kijken.
De vier zijn ex-leden van Greenpeace Amerika. Tom, Woody, Twilly en Groovee hebben de organisatie de rug toegekeerd wegens "te lam, te log en te conservatief". Nu zijn ze lid van de "Ruckus Society", een groep van eco-warriors. Die geharde milieu-activisten organiseren zomerkampen waar je getraind wordt in het barricaderen van wegen en het bezetten van hoge bomen in bosgebieden die met kaalslag bedreigd worden.
De vier milieumusketiers sluiten aan bij een oude traditie in de States: al honderd jaar beschouwen allerlei subversievelingen en dito anarchisten de vrachttreinen als hun schuiloord wanneer ze overhoop liggen met de wet of met de maatschappij.
Neem Jack London, de schrijver/goudzoeker/socialist die zijn belevenissen als ‘Tramp Royal’ (in de jaren 1890-1895) onweerstaanbaar beschreef in ‘The Road’. Neem Joe Hill, de Zweedse emigrant die in de jaren 1902-1914 als hobo en vakbondsman rondtrok op de treinen. Neem Woody Guthrie, de man die zijn stem gaf aan de honderdduizenden boxcar-zwervers van de jaren dertig. En neem Jack Kerouac, die in de jaren veertig en vijftig –toen de auto al heel populair was in de States- nog altijd méér van trainriding dan van liften hield.Kerouac was zelf ooit brakeman bij de Southern Pacific en hij schreef een essay over de The Vanishing American Hobo.
Volgens Twilly bezit de goederentrein nog altijd diezelfde aantrekkingskracht "als enig overgebleven vervoermiddel waar je nog echt vrij bent. Amerikanen hébben iets met de vrijheid van het on-the-road gaan. Voelen ze zich beperkt in hun job, zitten ze gewrongen met zichzelf of met hun relatie, hebben ze problemen met politie of gerecht, dan is er altijd weer die instinctieve reflex om 'on the road' te gaan. Dat is een fascinatie die in ons zit, dat is die oude drang van de frontiermen, van hen die twee eeuwen geleden het Nieuwe Land ontdekten. Wie zich beperkt voelt, gaat op zoek naar ruimte, gaat op zoek naar de open road, gaat op zoek naar plaatsen om een nieuw leven te beginnen. En zo zijn velen op de treinen beginnen zwerven. En sommigen zijn op die manier helemaal onthecht geraakt van de 'normale' maatschappij. Die hebben zich teruggetrokken in die treinen zoals monniken zich terugtrekken in een klooster. "
Twilly zelf reist al 21 jaar op de rails, maar omdat hij niet constant onderweg is, beschouwen de hard core tramps hem als een toerist. "Zolang ik niet full time voor die vrijheid van de trein kies, heb ik in hun ogen De Weg, de Waarheid en het Leven nog niet gevonden."
De trein rijdt nu al enkele uren door The Palouse, glooiend prairieland en mijlen van opschietend koren met lange snoeren van telefoonpalen daar waar een weg moet zijn. Het is iconisch Amerika en midden in die icoon stopt de trein. En alles wordt stil, alles is stil omdat hier alleen maar gras groeit. De zon gaat intussen weg en we kijken naar het roodomrande silhouet van een boerderij en niemand kan me vertellen dat op die boerderij een man naar een lange trein kijkt in de avond en in het gloeiende veld.
Wachtzaal van de wanhoop
De overgang naar Spokane (2OO.OOO inwoners) is bruusk. Van het maanverlichte platteland rijden we ineens door het rosse licht van de stad. De graffiti op de oude stapelhuizen, de grillige zigzagbrandtrappen iemand die vanop een brug keihard schreeuwt :"Tell me how to ride trains!". Het maakt Spokane a bit spooky, een indruk die de volgende dag nog sterker zal worden. Maar op de plaats waar de trein stopt, geurt het gras naar onderhouden tuinen en gaan we in een stille berm liggen slapen.
’s Morgens worden we begroet door een man met een kind op de arm. ‘Hey you guys, you want some breakfast?!’, wat zéker welkom is. Zijn huis staat tweehonderd meter verderop, ‘en hier is de badkamer, hier zijn eieren en toast en meloen, en dit is mijn zoontje Matthew, en ik dacht vanmorgen, wie zijn die zwervers daar, en Jezus zei me dat ik jullie moest helpen, en ik was wel even bang, maar tegelijk wist ik dat Jezus mij altijd en overal zou beschermen. Hij heeft mij al eens gered, ik reed onlangs bijna in een canyon, en de duivel trok aan mijn stuur maar Hij draaide 18O graden terug en Hij heeft mij gered, en Jezus is op de wereld om ook jou, Stephan, en ook jou, Jan, te redden.
Thomas Brosnan is een Born Again Christian. Hij gaat nog een uurtje door met zijn monoloog, geeft ons appels en koekjes en twee Nieuwe Testamenten ‘voor onderweg’. Deze gelovige Thomas is zonder twijfel een geschikte kerel, maar De Dienst Voor Toerisme Naar De Hemel zou haar reisagenten toch mogen leren dat er nog zoiets bestaat als gastvrijheid zonder preekstoel.
Thomas dropt ons in het keurige winkelcentrum van Spokane, maar wij willen naar de skid row waar de missions hun opvanghuizen hebben.
Niet ver van het station waar het asfalt barst en de luizenwinkeltjes luizenradio’s en luizenkoelkasten verkopen, ligt Charity House. Vagebonden en drop outs slapen er op afgedankte kerkbanken, rollen morsige sigaretten op het tafelblad en kijken verweesd naar de tv hoog boven hun koppen. Wachtzaal van de Wanhoop, denk ik, want een titel voor een documentaire is op zo'n plaatsen gauw gevonden, maar alras zijn we met de binnen- en buitenlopende gasten in zoveel aandoenlijke en grappige gesprekken gewikkeld dat ik mijn titel moet herzien.
Er is Tony, een Cheyenne-Indiaan die zijn vader hier van de drank komt afhouden. Die vader is onlangs nogal onbeholpen van een goederentrein gesprongen en is nu zijn been kwijt.En er is Jimmy, die beweert dat hij de eigenaar is van een radiostation. Zijn vergunning komt uit een koopjeskrant en koste maar zeventien-en-een-halve dollar en nu loopt hij de hele dag met een gettoblaster, constant draaiend aan de zenderknop, en als hij Kenny Loggins, Tom Petty of John Cougar Mellencamp, hoort, dan zegt hij, "dàt is mijn station, dàt is het!"
Er is ook The Zookeeper, de eerste vrouwelijke tramp die we tegenkomen. Ze heeft zwartberoete vingers met paarse nagellak en neemt ons mee tot om de hoek. Daar zit een klad zuipers bij een caravan, mannen en vrouwen die dronken zijn, het bier gaat in ijskoude flessen naar de lippen, er wordt ruzie gemaakt wiens beurt het is om te betalen, en in dat gedaas en gezwaai met de fles zit één ouwe gehurkt op het voetpad en ik hoor hem heel duidelijk en onverstoorbaar zeggen ‘Sometimes I feel like a motherless child!’ En op dat moment zou een engel moeten verschijnen en zou vioolmuziek alle verkeer moeten stilleggen, maar het gekrakeel van de twintigste eeuw gaat hier gewoon verder.
Binnen in Charity House kletst iedereen maar raak, hangt eindeloos sigaretten te bedelen van mekaar en ook vraagt altijd weer iemand naar Harry’s en Jerry’s die er niet zijn en die er gisteren ook al niet waren, en uiteraard wordt dit asiel gedreven door een Ierse katholiek, een mensensoort die van huis uit naar drankorgels en geschifte zielen heeft leren luisteren. En ja, zegt die aalmoezenier, wij weigeren niemand. Dronkaards, drugsgebruikers, daklozen, ze mogen allemaal binnen in dit huis van de Vader.
De vetzakken en de blijde boodschap
Eén mijl verderop ligt de Union Gospel Mission, eigendom van de Born Again Christians. Een modern gebouw in propere baksteen en met een elektrisch verlicht kruis dat als een vlag uit de gevel steekt. Hier geven we onze rugzak af en schrijven we op een formulier dat we 'trainrider' zijn, genoeg bewijs om opvang te krijgen.
Gelijk is het tijd voor het avondeten. Met de lange rij schuiven we naar het doorgeefluik voor een kwak puree, een gehaktbal met sla en een stuk gebak. Ik zeg ‘dank u’ en de man bekijkt me met een gezicht van: zwijgen en eten, de rest van die flauwekul moeten we hier niet.
In de rij was het al stil, aan de tafels wordt nauwelijks gesproken, luid is alleen het getik van vorken en messen op de plastic borden. Er wordt ook haastig en met gebogen hoofd gegeten, niemand kijkt een ander aan, alsof er schaamte is om hier te moeten verblijven. Ik tel zo’n honderd gasten, oud en jong, naïeve boerenkerels en harde stadsgezichten, verschoten t-shirts en onafscheidelijke camouflagevesten, en tussen al die koppen slechts ééntje die het hoofd rechtop houdt, vrank rondkijkt en zich veerkrachtig door de zaal beweegt. Hij lijkt op James Dean, a rebel without a house.
In minder dan een halfuur tijd is er gegeten en afgeruimd. Een eerste rondgang leert ons alle verbodsborden kennen. Wie betrapt wordt op binnenshuis roken mag negentig dagen niet meer binnen. Wie betrapt wordt op drinken, loopt kans om nooit meer binnen te mogen. Nieuwkomers mogen zich "ten allen tijde" verwachten aan een ademtest en wie alcohol in het bloed heeft, komt er gewoon niet in.
In de ontspanningsruimte is er een tv en zijn er stichtende boeken met titels als If I don't have Jesus, I am still homeless! Er is ook een folder How to get out of prison, waarin uitgelegd wordt dat je best uit de gevangenis kan blijven door er niet in te gaan.
Blijkbaar heeft een donateur ook een stapel puzzels geschonken. Een boom van een vent, combat boots en legervest, zit verwoed The Golden Gate Bridge (12OO pieces) in elkaar te duwen. Puzzelen moet wel het geschikte tijdverdrijf zijn voor al wie zijn leven aan stukken heeft zien vallen.
De meeste gasten hier zijn down and out: werk kwijt, geld kwijt, vrouw kwijt. En dus ook, pas ontslagen uit de gevangenis, pas gestopt met drinken, pas opgehouden met drugs gebruiken.
Er wordt geroepen dat het tijd is voor the chapel, het verplichte gospel-uurtje, in zwerverskringen the earbanger (=klap om de oren) genoemd. We betreden een sobere ruimte en nemen met honderd man plaats op de lichtmetalen zitjes voor het spreekgestoelte. Bij de ingang en bij de Amerikaanse vlag staan twee opzichters die straks met porren zullen voorkomen dat iemand knikkebolt. Twee gemeen kijkende vetzakken zijn het die kauwgum kauwend tegen de muur leunen, met een veel te groot horloge om hun pols en veel te dikke zaklamp aan hun broeksriem.
De voorganger vraagt om het hoofd te buigen voor een gebed en dankt God voor de dag ‘die voor sommigen onder ons ongetwijfeld moeilijk is geweest.’ Dan komen twee opgewekte mannen en vrouwen op de verhoging staan, het gospelkoor, blank en rozig als marsepein. Ze kénnen hun rabauwenpubliek want ze treden dagelijks op in missions en gaan weken aan een stuk op tournee langs de armoebarakken van de States.
Uncle Roy, een fidele kerel met bretellen en ruitjeshemd is de singer-songwriter van vanavond en hij begeleidt op de gitaar songs als ‘Victory in Jesus’, ‘I am a fool for Jesus’ en ten slotte ‘Mama’s Bible’, een weemoedig lied over een mama die altijd is blijven bidden voor een weggelopen zoon, en aan de stilte in de zaal is te merken hoe Uncle Roy meer dan zes gevoelige snaren raakt. Ik kijk naar de lange rijen links en rechts van mij, de moede hoofden, de hoofden in handen, de handen vol rimpels, de vingers dik van ooit hard werken. En dan komt de onvermijdelijke ‘man van het woord’, een slijmjurk met een dunne snor die vraagt of iemand van ons ‘al eens verdwaald is?’ Je voelt ‘m als een overzetboot aankomen, dat wordt de parabel van De Verloren Zoon. En dan is het uur om, het koortje zingt nog een suikeren versie van ‘Amazing Grace’, wenst ons nog vriendelijk goeienacht, en dan moeten we weer voorbij de twee opzichters, en hoe frettig ze naar ons kijken. Walt Disney, dit zijn uw schurken.
Daarna is het tijd voor het stortbad. In groepen van dertig de zaal in, naar een loket, aanschuiven, nummer van je bed zeggen, 134, een gele plastic krat krijgen, je uitkleden, je hélemaal uitkleden, al je bezittingen in het krat stoppen, aanschuiven, krat afgeven, en dan een bundel in ontvangst nemen, één handdoek en één pyjama, in het stortbad gaan, met zijn twaalven in het grote stortbad gaan, zeep uit het bakje nemen en je wassen. En terwijl het water stoomt en stroomt, zie ik al dat arme bloot, de slechte voeten en kromme knieën, de aderspatten, de slappe buiken, de magere ribbenkasten, al die schamele kloten die ten slotte uit het bad stappen, zich afdrogen en een pyjama aantrekken. Mijn pyamahemd heeft lichtblauwe strepen, mijn pyamabroek is van een ander blauw met een naam erin genaaid (Oise Rosinsky). M'n buurman grijnst: ‘Yeah, man! Wearing a dead man’s pyjamas!’ En zo voelt het ook.
In het halletje naast het stortbad zitten nog drie mannen te kijken naar een zwart-wit tv met een hoestend beeld. In hun sjofele pyjama’s lijken ze zo weggelopen uit ‘One flew over the cuckoo’s nest’, maar ik zie geen Jack Nicholson die hier drank binnensmokkelt en geen Indiaanse Broeder die hier de waterfontein door het raam keilt om te kunnen ontsnappen. Uiteindelijk heeft iedereen zélf gevraagd om hier te worden opgevangen in de elastieken broeken van de liefdadigheid.