Toerisme in eigen land (1): koninklijke familie bezoekt Bokrijk
Toerisme in eigen land! Dat is het motto waarmee deze corona-zomer is ingezet. Om dat extra in de verf te zetten bezocht de Koninklijke Familie vorige zaterdag het Openluchtdomein van Bokrijk. Het hoog-adellijk gezin fietste dat het een houterige lust was!
Dat de leden van een tamelijk oud koninkrijk zich thuis voelen in Bokrijk mag geen verwondering wekken. Het strafste is dat wijzelf al in de zomer van 1991 naar het bekende Limburgse domein trokken.
We spraken er met de “figuranten”, de boeren en boerinnen van Bokrijk.
Humo 15/8/91 -herwerkt en ingekort - © Jan Hertoghs
"Ik moet mijn klak en mijn bollenzakdoek hebben. In mijn gewone kleren durf ik geen show te verkopen."
In een tijd waarin de dagjesmens in grote raderen wil rondgedraaid worden en door wildwaterrivieren kletsnat gezwierd, is het geen sinecure om een museum overeind te houden waar alles stilstaat, afgezien van de slagboom op de parking.
Bokrijk is volgens domeinbeheerder Jef Jans een oord van “natuur, cultuur, rust en ontspanning”. Je zou denken dat de brave man te vaak en te dicht bij een molen heeft gestaan om nog zoiets te durven zeggen in 1991, maar blijkbaar is er na de thrill van het reuzenrad toch weer de behoefte aan de rustige slag van het botervat. Vorig jaar daagden zo’n 750.000 bezoekers in het provinciale domein op, waarvan de helft een bezoek bracht aan het Openluchtmuseum. En nu spreek ik met de huisbewakers, zeg maar: de parttime boeren van Bokrijk.
In hoeve 23.1 en in het halfduister maak ik kennis met Maria Emael. Omdat ik journalist ben, vraagt ze meteen of ik weet hoe een heet hangijzer eruitziet. Lap, daar heeft ze mij al zitten! Ze wijst op een zwartberoete beugel boven de open haard, dàt is een hangijzer en dat diende om een braadpan op te hangen boven het vuur: "Ge kunt geloven dat zo'n ijzer heet werd!"
HUMO: U zit hier in het schemerdonker. Zelfs zonder oliepitje. Comfortabel is anders.
Maria: “Dat weet ik, maar ik woon hier niet, hé. Ik hoef hier niet te strijken of te koken of in dat smalle bed te slapen. En ik ben hier graag. Ik woon op een appartement in Genk, dat is tussen vier muren. Hier zit ik ook niet breed, maar ik ben tenminste onder de mensen. Thuis zit ik alleen. Hier zit ik nooit alleen. Zelfs als het slecht weer is, komt er volk over de vloer. Ik ben al negentien jaar weduwe, mijnheer, ik ben alleenstaande, ik moet mij toch met iéts kunnen bezighouden. Als ik hier kom, als ik mijn rok, mijn neusdoek en mijn kanten muts aantrek, dan voel ik mij een ander mens."
”De mensen hebben soms wel een verkeerde indruk. Zojuist is hier nog een mevrouw geweest en die zei tegen haar kinderen dat ik hier woonde, dat ik hier sliep. Daar kom ik tussen. Je moet kinderen niks wijsmaken. Er komen hier al genoeg mensen die denken dat Bokrijk een écht Limburgs dorp is en dat wij in die huisjes wonen."
Het valt me op dat er in sommige huizen weinig huisraad is. Hoofdwachter Leo Van Dijck legt uit dat op de meeste plaatsen het tinnen bestek, de koperen potten en de borden in aardewerk preventief zijn weggenomen. "De mensen kunnen hun handen niet thuishouden. Wat niet te verwonderen is hé. Als je ziet hoe ze in Berlijn zelfs steen en stukken beton meepikken!" Op het dorpsplein staat een schandpaal en er hangt op dit moment een twaalfjarige in het prangijzer die luidkeels roept: eurg, eurg, ik ga dood! Ik ben zeker: àls Bokrijk maar meer van dit soort attracties zou aanbieden waar de bezoekers zelf in een varkenskot kunnen plaatsnemen of tien keer zout in een ketel met kokende patatten kunnen strooien, dan is de toekomst van dit domein verzekerd. Want daar zijn wel alle bewakers het over eens: de mensen willen overal aankomen.
Maria: "Ze willen kasten opentrekken, op strobedden gaan liggen, aan botertonnen draaien en de pispot uit het nachtkastje halen.
Neem het kerkje van Erpekom. Daar mocht elkeen vroeger met die klok luiden. Angelus van ’s morgens tot ’s avonds natuurlijk. Nu mag alleen de kerkbewaker de klok nog luiden, en alleen om vijf voor zes als het domein gesloten wordt. Dat is zo geregeld omdat hij anders de hele dag zou moeten zeggen Afblijven! Niet aankomen! Hij legt intussen zelfs een knoop in het klokkenzeel. En hij steekt er nog een borstelsteel door om het goed te blokkeren.>>
De Onzichtbare Fluiter
Ik ga de kerk binnen en daar tref ik de 79-jarige Martin Van Heusden die 'alzeleven bij de paters gewerkt heeft." Hij heeft een geheel aparte feeling voor de clerus en de kerk: "Als ik met een bus gepensioneerden op reis ben, voél ik al waar de kerk staat nog voor ik een toren gezien heb."
Martin: "De mensen vragen wel eens waar de biechtstoel staat en dan geef ik gelijk deze goede raad. Biecht dubbel zoveel zonden als ge begaan hebt, dan krijgt ge weliswaar meer penitentie, maar dan kunt ge nog een hele tijd zonden doen op krediet!"
Bert Cuypers is medebewaker van het kerkje. Bert zit in grijsblauwe stofjas aan een schrijftafeltje en stelt zich voor als de Onzichtbare Fluiter.
Bert: “De mensen komen binnen in de kerk en dan horen ze dit. (Een gefloten “Ave Maria” zweeft door de kerk. Aan Berts neusvleugels, borstkas of luchtpijp is niets te merken; alleen zijn lippen staan wat strakker.) Mijn lippen bewegen niet, de mensen zien mij geen adem scheppen en toch fluit ik zonder ophouden omdat ik kan fluiten én tegelijk ook kan inademen. Gewoonlijk zit ik hier aan dit tafeltje en dan zie ik de mensen door de kerk lopen, haha, ze zoeken de luidspreker die er niet is!"
"Ik heb liefst buitenlands bezoek. Ze komen hier toe uit Amerika, Australië en Japan, en die buitenlanders hebben méér bewondering dan de Belgen. Een buitenlander ziet die ouwe huizekes en zegt wel tien keer nice en beautiful. Die zijn in de wolken. En dan zie ik naar ons eigen Genk met zijn 12.000 inwoners, daarvan zien we d'r in een heel jaar nog geen 200."
Datzelfde ervaart ook huisbewaker Georges Timmermans.
Georges: "Buitenlanders zijn ook vriendelijker. Een buitenlander zegt bijna altijd goeiedag. Een Belg zegt niks. Een Belg begaapt je - daar zie, daar zit dien boer - en dan verdwijnen ze door het gat van de deur."
Georges is intussen ook de flauwekul beu als mensen vragen of ze in de jaren stillekes soms ook al brandblusapparaten hadden.
Georges: "Duizend keren heb ik dat al moeten horen! Soms zien ze ook mijn radiotransistor staan als ze die ene kast opentrekken. Hola meneer, een radio in Bokrijk, dat kan toch niet hé?! Ja maar zeg ik dan, dat radiootje is toch ook al vijf jaar oud, hoor!"
Het is juli, het is vakantie, er zijn geen schoolgroepen, maar in de buurt van de smidse kom ik een boer tegen die strohalmen veegt naast een schuur met een laaghangend dak. << Ze kunnen er niet afblijven, hé, van dat stro. Iedereen die voorbijkomt, pulkt zo’n pijl eruit, twee pijlen blijven halfweg uit het dak steken, de volgende bezoekers vinden dat geen gezicht, en zo gaat dat voort tegen een tempo van driehonderdduizend man per seizoen. Wat denkt ge!? Voor het winter is, hebben wij geen dak meer!>>
Ik verlaat het Arme Heidelandschap en begeef me naar Het Vruchtbare Laagland. In een Lokers woonhuis tref ik Guillaume Van Berghe (56). Guillaume heeft als motto "dat de mensen moeten kunnen lachen". Hij is ex-mijnwerker en heeft met zijn vader 10 jaar "in de put gezeten". En daarna zaten ze vijf jaar samen in Bokrijk. Hij heeft ook zijn anekdotes over pikkende bezoekers.
Guillaume: "Zelfs toen de directie de meest waardevolle stukken had laten wegbergen werd er nog gestolen. Een paar jaar geleden ging er een vrouw aan de haal met zo’n stom klein zwart strijkijzertje. Ik erachteraan, ik heb ze verdorie moeten achtervolgen tot op de parking! Zo is dat tegenwoordig, iedereen wil zijn stukje antiek. Daarom zit het weinige dat hier is met een ijzerdraad vast. En dan nog zijn er van die dommeriken die durven vragen: “Waarom zit hier alles met een ijzerdraad vast, mijnheer. Was dat vroeger de gewoonte?”
"Nu praat ik honderduit. Maar vroeger was ik een stille joeng. Mijn vader heeft mij geleerd dat ik mijn mond moest opentrekken en dat ik voor geen man bang moest zijn als ik ze maar aan het lachen bracht."
Dat is goed te merken. In het volgende half uur hoor ik hem grappen debiteren die steevast terugkomen bij elke klad nieuwe bezoekers. "Ik moet hier goed stoken want ik heb geen vrouw." of "Als ge denkt dat dat bed te smal is om in te vrijen. Ik vrijde vroeger wel op een stoel!" Het zijn vaste grappen en ze zijn ook voorbereid.
Guillaume: "Als je hier altijd dezelfde vragen en opmerkingen hoort, dan kan je niet altijd over de 18de eeuw beginnen en zo ben ik andere replieken beginnen verzinnen."
-Schone kast is dat hier!
-Schoon kast! Schoon kast! Allemaal hebben ze het over die kast. Dat ik schoon ben, dat zegt niemand.
Het zijn boertige oneliners, het is humor met haar op, maar het past in dit kraam, en de bezoekers hebben hun lol. Ik moet nog het meest lachen omdat hij zijn grappen al tegen mij verteld heeft en nog geen minuut later debiteert hij ze alsof hij ze ter plekke verzint: "Sommige grappen heb ik nog van mijn vader. Er zijn er bij die tien jaar oud zijn."
-Die kast zou ik wel willen.
-Een kast van de vorige eeuw?! Waarom wilt ge mij niet, ik ben van deze eeuw!
Guillaume: "Ik vernieuw wel, hoor, Ik vul mijn repertoire ook aan. En zo zit ik dikwijls te prakkezeren: wat moet ik volgende week weer gaan vertellen in Bokrijk? Mijn vrouw ziet mij piekeren en zij kan maar niet begrijpen waarom ik me daar zo mee bezig houd, "met de mensen iets wijs te maken."
Soms zit ik op café en hoor ik iemand iets zeggen waarvan ik denk: dat is een zin voor Bokrijk, die moet ik onthouden. Mijn vader dacht daar nooit over na. Die maakte de mensen alles wijs: "sla het er maar uit, jong! Wat ge zegt, heeft geen belang. Als ge maar iéts zegt". Het vreemde is dat ik die dingen pas durf zeggen als ik mijn kiel, mijn klak en mijn bollenzakdoek draag. In mijn gewone kleren zou ik geen show durven verkopen."
"Soms doe ik alsof ik een wassen beeld ben. Ik kan làng stilzitten zonder een spier te vertrekken en als ze dan aan mijn gezicht komen om te zien of ik echt ben, spring ik recht: Ha, ge dacht dat ik dood was!
Mijn grootste betrachting is dat de mensen lachend buitengaan en dat ik ze buiten nog nagenietend hoor zeggen: dat was ne plezante, hé! Ik heb hier een koppel gehad en die zijn me later ooit komen zeggen: wel, mijnheer, wij lagen ’s avonds in bed en ineens schoten wij allebei in een lach, want (zichtbaar geroerd) we waren allebei aan u aan het denken."