De Nuit Hawaïenne is een fuif en een begrip in Glabbeek.
De jaarlijks terugkerende plakkaatschildering belooft veel:
zwoele zonsondergang, wuivende palmbomen en lome hangmatten.
Glabbeek ligt op 11.826 km van Honolulu.
Bij de verkoop van vers geplukte kersen hoor ik dat ze alles al probeerden
tegen de graaiende spreeuwen: ballonnen, blinkende cd’s, een kanon, harde muziek.. niks hielp.
Dit is de nieuwe vogelverschrikker.
Hoog aan de galg en in de zomerwind.
Hij werkte eerder op een vissersboot en in de vangrail bij wegenwerken.
Een absoluut niet overdekte bushalte diep in de provincie Luxemburg.
Hier stopt bus 15. Eén keer in de voormiddag en één keer in de avond.
‘s Zondags is er geen bus.
J’attendrai is een liedje van Rina Ketty.
Daar is de volwassen man. Zwijgend houdt hij een bal buiten het bereik van enkele kinderen.
Vier moeders kruisen de armen. De autobus heeft het gezelschap van tijgers, olifanten,
koersfietsen, een tank en een brandweerwagen.
De muziek draait hard mee. Maar soms is het stil tussen twee plaatjes.
Dan hoor je alleen de wind in de scharnieren.
Niets van dat alles zijn wij vergeten.
Elk jaar dezelfde krachtmeting van boerentractoren.
De plakkaatschilder verandert de datum en het dorp Veerle weet genoeg.
De primitieve pijlen, ik heb ze al eerder gezien.
In de grotten van Lascaux. En bij de Indianen in oude Lucky Luke’s.
Het was een vroege zondagmorgen in een vreemde stad en ik kon niet meer slapen.
Ik liep door een uitgaanskwartier waar ik nooit was uitgegaan.
De nacht had zijn sporen nagelaten.
Ongewone stillevens zagen het daglicht.
Het perron wachtte op de laatste trein.
Ik kon een kind horen schreien in een nabijgelegen huis.
De gedachten gingen. Als ik deze ijzeren weg volg, kom ik in Novosibirsk.
Daar staat ook iemand op het perron.
Die denkt niet aan Idegem.
Joseph en Yvonne wonen in de Condroz, en al veertig jaar pal tegen deze spoorweg. De stopplaats is vlakbij.
Dertig jaar lang namen ze samen hun vaste trein naar hun werk in Brussel.
Nooit gingen ze wachten op het perron: ”We namen onze jas als daarboven het sein veranderde,
en dan waren we precies op tijd om in te stappen”.
Ik had het kunnen denken. De zitbank tegen de zijgevel is een dwarsligger.
Perziken en pruimen afgesloten.
Kersen niet toegankelijk.
Noten opgebroken.
Appelen en peren geblokkeerd.
Rotte wegenwerken.
Dat een gemeente zo’n plattegrond nog met de hand schildert, is aandoenlijk.
Het is een klein dorp, en men wil niet dat je hier aan de deuren klopt met fundamentele vragen als : “Waar ben ik?”
Mij fascineren die gemeentelijke afbeeldingen van “Vous êtes ici” (“You are here”). Ik verzamel ze zelfs.
Het is existentialisme in zijn allerzuiverste vorm.
Heidegger en Sartre zijn er nooit op gekomen.
Asfalt heeft altijd littekens.
Een geschiedenis van scheuren en gaten. Van gestopt, gedempt en opgelapt te zijn.
Een wegdek met karakter.
De witregel maakt het af.
Zelfgemaakt parkeerverbod in het Waasland. De tijd heeft geen medelijden met geperste houtvezel.
De buurvrouw komt kijken, wat ik daar sta te fotograferen?
Ze betrouwt me niet, “er zijn de laatste tijd veel inbraken.”
Ik leg mijn aanleg voor vergankelijkheid uit en dat ik wel eens oude schuurpoorten fotografeer. Ze heeft nog nooit van schuurfotografie gehoord. Gealarmeerd door de buurvrouw stopt nu ook een autobestuurder. Die man vraagt “wat ik eigenlijk van plan ben?”
De fotograaf als rondtrekkende dadergroepering.
In het Belgisch-Luxemburgse Chatillon stonden 500 auto’s in een bos geparkeerd. De wagens waren van Amerikaanse soldaten, daar gestationeerd na de Tweede Wereldoorlog. Toen ze in de jaren zestig- zeventig gerepatrieerd werden, dumpten ze hun auto’s op de bosgrond van een boer. Zijn kleine naaldbos werd een groot autokerkhof. De boomstammen schoten door de carrosserieën, de varens groeiden tegen de stuurwielen. In 2011 werd alles opgeruimd. Op één auto na.
Een wrak zonder aanwijsbare klap of tegenliggers.
Uitvalsweg. Doorgangsweg.
Binnenweg. Sluipweg. Zandweg. Veldweg. Ventenweg.
En dus zeker: weg van de minste weerstand.
Ik interviewde een 104-jarige. Hij had in talrijke Limburgse dorpen de elektriciteit binnengebracht. In de jaren ‘30 was dat.
Hij ontmoette veel argwaan. De boeren waren bang voor brand in huis en stallingen. Meestal werd 'klein' begonnen, met één lang snoer en één gloeilamp die door heel het huis gedragen werd naar de plek waar licht nodig was.
Daaraan doet dit stopcontact denken. Het zat op de buitenmuur van een boerderij.
Het is de elektro-hut. Een redelijk onbeschermd erfgoed.
Motorrijder, onbewogen bij grote droogte in Soedan.
Motorrijder, onverstoorbaar op het Parijse stratenplan.
Motorrijder, stoïcijns op Belgisch bord. Bedaard, deftig, burgerman.
Ik kijk verbaasd want ik woon niet in een stad waar opliggers boomstammen door de straten slepen.
Ook de bomen zijn verwonderd. Gisteren stonden ze nog in een bos , de wind rustte in hun takken.
Vandaag liggen ze om. Nooit van plaats geweken en nu plots op weg. Als in doorgaand verkeer.
De wortels houden zich sterk. Zij zijn in de grond kunnen blijven.
Het bos geurt fel inmiddels, naar houtmeel en benzine. Op een tak zing-zingt een motorzaag.