De pianist speelde in het park.
Ik weet niets meer van de melodie.
Van nat gras ken ik de geur.
Van een piano in de regen had ik nog nooit gehoord.
In dit dorp kon ik door de hevige regen niet uitstappen, ik moest in de auto schuilen.
Het raam was mijn huisraam. Ik woonde hier en ik dacht hoe ik hier geboren was, en opgegroeid, en hoe ik op een oude dag naar buiten zou kijken. De postbode komt vandaag niet meer en straks steek ik een houtvuur aan. Op de televisie brandt al het blauw van iedere avond. Op de slaapkamer tikt een wekker tegen de vermoeide dekens.
Gejaagd, armenzwaaiend en met grote passen.
Zo stapt zebraman.
Nooit houdt hij een keer halt.
Zebraman heeft altijd haast.
Altijd wacht die overkant.
Theo Van den Bosch was een Antwerpse komiek.
In de zwartwitjaren van de BRT kwam hij af en toe op de Vlaamse televisie. Hij was lang en mager, gedroeg zich licht onhandig, en hij had iets met plastrons. Hij was van Deurne, was eigenlijk diamantbewerker van beroep, en in zijn sketches was nog sprake van kiekens, ne pelsenfrak en jaloezigheid. Hij had geen eigen telefoon (in 1960) en voor een optreden moest men hem bellen bij de pompiers van Deurne. Hij woonde tegenover hun kazerne.
Zijn LP lag in een kringloopwinkel en in een bananendoos.
Zo begint de zolder van de vergetelheid.
De prentkaart vond ik vele jaren later. Het is de Sint-Ursula-speeltuin in Lier. Een speeltuin van de jaren zestig waar we soms heengingen. Er waren tredmolens (sneldraaiende tonnen), "vliegende Hollanders", glijbanen en nonnen die friet serveerden. En er was de ijzeren achtbaan. De passagier zat met een simpele broeksriem in een bakje gesnoerd en stortte met gegil in de diepte. Ik heb er nooit in gedurfd. Wel stond ik altijd heel lang bij die baan om het tergend langzame tak-tak-tak-geluid van het tandrad te horen dat het bakje steil omhoog trok. Dat brutale aftellen trok mij aan en schrikte mij af. Volgend jaar zou ik! Het werd nooit. De speeltuin is allang weg.
Ik heb tientallen rotondes bezocht voor een reportage.
Met bezoeken bedoel ik: het effectief betreden van deze middencirkels van het verkeer.
Wat niet zonder risico is. Geen enkele bestuurder verwacht immers dat een voetganger oversteekt naar een rotonde. Eens op de rotonde bleef het uitkijken. Zeker als die dicht begroeid was en als een lange vrachtwagen passeerde. Op zo’n “rond punt” snijdt die àlle bochten scherp aan. En dan werd het ijlings wijken in de struiken.
Close encounter met een levensgevaarlijk chassis.
Het was feestdag van de patroonheilige en processie in het Italiaanse dorp. De harmonie liep voorop. Ze speelde een koperen lied. Het weer sloeg om. Bliksem en hagel. De misdienaars zetten het op een lopen naar de kerk, het wierookvat slingerend langs hun koorkleed. De muzikanten versnelden niet. De hagel speelde op hun instrumenten.
De korrels, kleine witte noten op hun kepies.
Een das is een nachtdier. Een das graaft gangen. Een das heeft een burcht.
Van dassenhaar worden scheerkwasten gemaakt. Een volwassen das kan tot 17 kg wegen.
Eén keer heb ik das gegeten. Het was “roadkill”, de nacht tevoren aangereden. Na vijf uur garen was het klaar. Het smaakte naar hert : ook al zo’n overstekend wild. Als groente waren er lichtgestoofde jonge netels.
In België worden jaarlijks 4 miljoen wilde dieren doodgereden.
De ballen lagen op grint naast een ruw grasveld. Dinsdagnamiddag, geen vrije tijd te zien.
En dus duidelijk niet meer opgeraapt na het laatste spel.
De handen op de rug waren zomaar naar elders vertrokken.
En onze aardbol is rond, maar ook dan nog komen petanqueballen geen millimeter verder.
Deze garage staat in de Condroz. Het is een garage zoals je ze ooit kreeg voor Sinterklaas. Simpel, met twee poorten en een trapgevel. Het mooiste zijn die zes letters. Ze zijn in cement en ze hebben de duidelijkheid van de jaren vijftig. Het rood van hun verf is het rood van oude olietonnen. Het past geweldig bij die witte gevel. Het is een plezier om er lang naar te kijken, en toch is het maar een garage. Nu ook depannage, zegt de eigenaar.
Aan de overkant stonden de buren met gekruiste armen te luisteren.
De bestuurder legde hen de toedracht uit. Hij was door zijn vader op z’n gsm gebeld.
Hij zei: pa, ik bel terug, ik ben aan het rijden. Maar het was al te laat.
Het was op klaarlichte dag.
Maar het lijkt nacht, zo’n auto in de gracht.
De dag tevoren raakten veel auto’s zwaar beschadigd door hagel.
Nieuwe hagelbuien werden voorspeld.
De voorzorgsmaatregel bracht spreien, dekens en tapijten op de wagens.
Op straat de plotse intimiteit van slaapkamer, wol en blote voeten.
Ooit hing hier een plakkaat Verboden te Vissen. Of Verboden te Zwemmen.
Toen groeide de boom voorbij dat verbod.
Hout, sap, schors. Twintig seizoenen.
De gelige croute op de wijzers is korstmos; meer bepaald het Groot Dooiermos (Xanthoria parietina).
Het schijnt ook te gedijen op grafstenen en autowrakken. Dit korstmos tiert welig in
delen van West-Vlaanderen door de intensieve varkens- en veeteelt annex neerslag van fosfaten en nitraten.
Het Groot Dooiermos groeit 0,1 millimeter per jaar.
Dat is traag maar ook begrijpelijk. Mos moet nergens naartoe.
Een poort die nooit een slot heeft gekend.
De balken zetten zich schrap.
Golvend gras beukt tegen de deuren en tot tegen de hanenbalken.
Het hooi laait hoog op.
Hij staat alleen in de spits. Hij is de targetman.
Hij moet ze erin rammen. Hij moet scoren, treffen, vlammen, stiften en raak schieten.
Enige nadeel: zwak met de kop.
Ook in dat vervlogen jaar was het zomer in Natoye.
De trein rustte met open deuren naast het perron.
Warme wind woei door alle compartimenten.
Niemand dacht aan later.
Aan de jongen met het skateboard vraag ik of hij deze bus al ooit eens gebruikt heeft. Eén keer zegt hij.
Dat was twee weken geleden toen hij de rouwbrieven van zijn opa is komen posten.
Ze zijn allemaal aangekomen, voegt hij eraan toe, alsof dat niet vanzelfsprekend is.
Schrijven was lange tijd iets van traag spreken via stroef ijzer.