Reportages

Een archief van eigen reportages.
Over bliksemjagers en voetbalveteranen,
de klaroenblazers van de Last Post en autobestuurders die geen 1000 km per jaar rijden.  En natuurlijk nog Vele Anderen.

“Alles voor de Kempen” - Reportages waarin de Kempen of Kempenaren een rol spelen worden vooraf gegaan door <k> .

ARCHIEF

Meer reportages lezen?

Wil je ingelicht worden als er nieuwe
reportages verschijnen?

Vul dan hier je e-mail-adres in:

Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Toerisme in eigen land (1): koninklijke familie bezoekt Bokrijk

Toerisme in eigen land! Dat is het motto waarmee deze corona-zomer is ingezet. Om dat extra in de verf te zetten bezocht de Koninklijke Familie vorige zaterdag het Openluchtdomein van Bokrijk. Het hoog-adellijk gezin fietste dat het een houterige lust was!
Dat de leden van een tamelijk oud koninkrijk zich thuis voelen in Bokrijk mag geen verwondering wekken. Het strafste is dat wijzelf  al in de zomer van 1991 naar het bekende Limburgse domein trokken.
We spraken er met de “figuranten”, de boeren en boerinnen van Bokrijk.

Humo 15/8/91 -herwerkt en ingekort - © Jan Hertoghs

"Ik moet mijn klak en mijn bollenzakdoek hebben. In mijn gewone kleren durf ik geen show te verkopen."

Ingescande foto uit Humo/ Herman Selleslags

Ingescande foto uit Humo/ Herman Selleslags

In een tijd waarin de dagjesmens in grote raderen wil rondgedraaid  worden en door wildwaterrivieren kletsnat gezwierd, is het geen sinecure om een museum overeind te houden waar alles stilstaat, afgezien van de slagboom op de parking.
Bokrijk is volgens domeinbeheerder Jef Jans een oord van “natuur, cultuur, rust en ontspanning”. Je zou denken dat de brave man te vaak en te dicht bij een molen heeft gestaan om nog zoiets te durven zeggen in 1991, maar blijkbaar is er na de thrill van het reuzenrad toch weer de behoefte aan de rustige slag van het botervat. Vorig jaar daagden zo’n 750.000 bezoekers in het provinciale domein op, waarvan de helft een bezoek bracht aan het Openluchtmuseum. En nu spreek ik met de huisbewakers, zeg maar: de parttime boeren van Bokrijk.
In hoeve 23.1 en in het halfduister maak ik kennis met Maria Emael. Omdat ik journalist ben, vraagt ze meteen of ik weet hoe een heet hangijzer eruitziet. Lap, daar heeft ze mij al zitten! Ze wijst op een zwartberoete beugel boven de open haard, dàt is een hangijzer en dat diende om een braadpan op te hangen boven het vuur: "Ge kunt geloven dat zo'n ijzer heet werd!"
HUMO: U zit hier in het schemerdonker. Zelfs zonder oliepitje. Comfortabel is anders.
Maria: “
Dat weet ik, maar ik woon hier niet, hé. Ik hoef hier niet te strijken of te koken of in dat smalle bed te slapen. En ik ben hier graag. Ik woon op een appartement in Genk, dat is tussen vier muren. Hier zit ik ook niet breed, maar ik ben tenminste onder de mensen. Thuis zit ik alleen. Hier zit ik nooit alleen. Zelfs als het slecht weer is, komt er volk over de vloer. Ik ben al negentien jaar weduwe, mijnheer, ik ben alleenstaande, ik moet mij toch met iéts kunnen bezighouden. Als ik hier kom, als ik mijn rok, mijn neusdoek en mijn kanten muts aantrek, dan voel ik mij een ander mens."
”De mensen hebben soms wel een verkeerde indruk. Zojuist is hier nog een mevrouw geweest en die zei tegen haar kinderen dat ik hier woonde, dat ik hier sliep. Daar kom ik tussen. Je moet kinderen niks wijsmaken. Er komen hier al genoeg mensen die denken dat Bokrijk een écht Limburgs dorp is en dat wij in die huisjes wonen."

Onbeteugelde romantiek op de achterbank van de huifkar. (Ingescande foto uit Humo: Herman Selleslags)

Onbeteugelde romantiek op de achterbank van de huifkar. (Ingescande foto uit Humo: Herman Selleslags)

Het valt me op dat er in sommige huizen weinig huisraad is. Hoofdwachter Leo Van Dijck legt uit dat op de meeste plaatsen het tinnen bestek, de koperen potten en de borden in aardewerk preventief zijn weggenomen. "De mensen kunnen hun handen niet thuishouden. Wat niet te verwonderen is hé. Als je ziet hoe ze in Berlijn zelfs steen en stukken beton meepikken!" Op het dorpsplein staat een schandpaal en er hangt op dit moment een twaalfjarige in het prangijzer die luidkeels roept: eurg, eurg, ik ga dood! Ik ben zeker: àls Bokrijk maar meer van dit soort attracties zou aanbieden waar de bezoekers zelf in een varkenskot kunnen plaatsnemen of tien keer zout in een ketel met kokende patatten kunnen strooien, dan is de toekomst van dit domein verzekerd. Want daar zijn wel alle bewakers het over eens: de mensen willen overal aankomen.
Maria: "Ze willen kasten opentrekken, op strobedden gaan liggen, aan botertonnen draaien en de pispot uit het nachtkastje halen.
Neem het kerkje van Erpekom. Daar mocht elkeen vroeger met die klok luiden. Angelus van ’s morgens tot ’s avonds natuurlijk. Nu mag alleen de kerkbewaker de klok nog luiden, en alleen om vijf voor zes als het domein gesloten wordt. Dat is zo geregeld omdat hij anders de hele dag zou moeten zeggen Afblijven! Niet aankomen! Hij legt intussen zelfs een knoop in het klokkenzeel. En hij steekt er nog een borstelsteel door om het goed te blokkeren.>>

De Onzichtbare Fluiter
Ik ga de kerk binnen en daar tref ik de 79-jarige Martin Van Heusden die 'alzeleven bij de paters gewerkt heeft." Hij heeft een geheel aparte feeling voor de clerus en de kerk: "Als ik met een bus gepensioneerden op reis ben, voél ik al waar de kerk staat nog voor ik een toren gezien heb."
Martin: "De mensen vragen wel eens waar de biechtstoel staat en dan geef ik gelijk deze goede raad. Biecht dubbel zoveel zonden als ge begaan hebt, dan krijgt ge weliswaar meer penitentie, maar dan kunt ge nog een hele tijd zonden doen op krediet!"
Bert Cuypers is medebewaker van het kerkje. Bert zit in grijsblauwe stofjas aan een schrijftafeltje en stelt zich voor als de Onzichtbare Fluiter.
Bert: “De mensen komen binnen in de kerk en dan horen ze dit. (Een gefloten “Ave Maria” zweeft door de kerk. Aan Berts neusvleugels, borstkas of luchtpijp is niets te merken; alleen zijn lippen staan wat strakker.) Mijn lippen bewegen niet, de mensen zien mij geen adem scheppen en toch fluit ik zonder ophouden omdat ik kan fluiten én tegelijk ook kan inademen. Gewoonlijk zit ik hier aan dit tafeltje en dan zie ik de mensen door de kerk lopen, haha, ze zoeken de luidspreker die er niet is!"
"Ik heb liefst buitenlands bezoek. Ze komen hier toe uit Amerika, Australië en Japan, en die buitenlanders hebben méér bewondering dan de Belgen. Een buitenlander ziet die ouwe huizekes en zegt wel tien keer nice en beautiful. Die zijn in de wolken. En dan zie ik naar ons eigen Genk met zijn 12.000 inwoners, daarvan zien we d'r in een heel jaar nog geen 200."
Datzelfde ervaart ook huisbewaker Georges Timmermans.
Georges
: "Buitenlanders zijn ook vriendelijker. Een buitenlander zegt bijna altijd goeiedag. Een Belg zegt niks. Een Belg begaapt je - daar zie, daar zit dien boer - en dan verdwijnen ze door het gat van de deur."
Georges is intussen ook de flauwekul beu als mensen vragen of ze in de jaren stillekes soms ook al brandblusapparaten hadden.
Georges: "Duizend keren heb ik dat al moeten horen! Soms zien ze ook mijn radiotransistor staan als ze die ene kast opentrekken. Hola meneer, een radio in Bokrijk, dat kan toch niet hé?! Ja maar zeg ik dan, dat radiootje is toch ook al vijf jaar oud, hoor!"

Boer stelt vast dat zijn ezel zich toch twee keer aan dezelfde steen heeft gestoten. (Ingescande fot uit Humo/ Herman Selleslags)

Boer stelt vast dat zijn ezel zich toch twee keer aan dezelfde steen heeft gestoten. (Ingescande fot uit Humo/ Herman Selleslags)

Het is juli, het is vakantie, er zijn geen schoolgroepen, maar in de buurt van de smidse kom ik een boer tegen die strohalmen veegt naast een schuur met een laaghangend dak. << Ze kunnen er niet afblijven, hé, van dat stro. Iedereen die voorbijkomt, pulkt zo’n pijl eruit, twee pijlen blijven halfweg uit het dak steken, de volgende bezoekers vinden dat geen gezicht, en zo gaat dat voort tegen een tempo van driehonderdduizend man per seizoen. Wat denkt ge!? Voor het winter is, hebben wij geen dak meer!>>
Ik verlaat het Arme Heidelandschap en begeef me naar Het Vruchtbare Laagland. In een Lokers woonhuis tref ik Guillaume Van Berghe (56). Guillaume heeft als motto "dat de mensen moeten kunnen lachen". Hij is ex-mijnwerker en heeft met zijn vader 10 jaar "in de put gezeten". En daarna zaten ze vijf jaar samen in Bokrijk. Hij heeft ook zijn anekdotes over pikkende bezoekers.
Guillaume: "Zelfs toen de directie de meest waardevolle stukken had laten wegbergen werd er nog gestolen. Een paar jaar geleden ging er een vrouw aan de haal met zo’n stom klein zwart strijkijzertje. Ik erachteraan, ik heb ze verdorie moeten achtervolgen tot op de parking! Zo is dat tegenwoordig, iedereen wil zijn stukje antiek. Daarom zit het weinige dat hier is met een ijzerdraad vast. En dan nog zijn er van die dommeriken die durven vragen: “Waarom zit hier alles met een ijzerdraad vast, mijnheer. Was dat vroeger de gewoonte?”


"Nu praat ik honderduit. Maar vroeger was ik een stille joeng. Mijn vader heeft mij geleerd dat ik mijn mond moest opentrekken en dat ik voor geen man bang moest zijn als ik ze maar aan het lachen bracht."
Dat is goed te merken. In het volgende half uur hoor ik hem grappen debiteren die steevast terugkomen bij elke klad nieuwe bezoekers. "Ik moet hier goed stoken want ik heb geen vrouw." of "Als ge denkt dat dat bed te smal is om in te vrijen. Ik vrijde vroeger wel op een stoel!" Het zijn vaste grappen en ze zijn ook voorbereid.
Guillaume: "Als je hier altijd dezelfde vragen en opmerkingen hoort, dan kan je niet altijd over de 18de eeuw beginnen en zo ben ik andere replieken beginnen verzinnen."  
-Schone kast is dat hier!
-Schoon kast! Schoon kast! Allemaal hebben ze het over die kast. Dat ik schoon ben, dat zegt niemand.
Het zijn boertige oneliners, het is humor met haar op, maar het past in dit kraam, en de bezoekers hebben hun lol. Ik moet nog het meest lachen omdat hij zijn grappen al tegen mij verteld heeft en nog geen minuut later debiteert hij ze alsof hij ze ter plekke verzint: "Sommige grappen heb ik nog van mijn vader. Er zijn er bij die tien jaar oud zijn."
-Die kast zou ik wel willen.
-Een kast van de vorige eeuw?! Waarom wilt ge mij niet, ik ben van deze eeuw!

bokrijk4.jpeg

Guillaume: "Ik vernieuw wel, hoor, Ik vul mijn repertoire ook aan. En zo zit ik dikwijls te prakkezeren: wat moet ik volgende week weer gaan vertellen in Bokrijk? Mijn vrouw ziet mij piekeren en zij kan maar niet begrijpen waarom ik me daar zo mee bezig houd, "met de mensen iets wijs te maken."
Soms zit ik op café en hoor ik iemand iets zeggen waarvan ik denk: dat is een zin voor Bokrijk, die moet ik onthouden. Mijn vader dacht daar nooit over na. Die maakte de mensen alles wijs: "sla het er maar uit, jong! Wat ge zegt, heeft geen belang. Als ge maar iéts zegt". Het vreemde is dat ik die dingen pas durf zeggen als ik mijn kiel, mijn klak en mijn bollenzakdoek draag. In mijn gewone kleren zou ik geen show durven verkopen."
"Soms doe ik alsof ik een wassen beeld ben. Ik kan làng stilzitten zonder een spier te vertrekken en als ze dan aan mijn gezicht komen om te zien of ik echt ben, spring ik recht: Ha, ge dacht dat ik dood was!
Mijn grootste betrachting is dat de mensen lachend buitengaan en dat ik ze buiten nog nagenietend hoor zeggen: dat was ne plezante, hé! Ik heb hier een koppel gehad en die zijn me later ooit komen zeggen: wel, mijnheer, wij lagen ’s avonds in bed en ineens schoten wij allebei in een lach, want (zichtbaar geroerd) we waren allebei aan u aan het denken."

Boer zoekt bezoeker. Oude prentkaart Bokrijk, jaren zestig.

Boer zoekt bezoeker. Oude prentkaart Bokrijk, jaren zestig.

 

 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De stille overwegen (3): ontsnapt aan de klap

Geert Louwagie/Zoutenaaie. © Stephan Vanfleteren

Geert Louwagie/Zoutenaaie. © Stephan Vanfleteren

“Wij kunnen niet zonder die privé-overweg. Het is de enige toegang naar ons land.”

Humo mei juni 2009 -bewerkt en ingekort - © Jan Hertoghs

Lees ook deel (1)
Lees ook deel (2)   

Het enige dat boven dit vlakke land uitsteekt, zijn de bergen bieten en de grote machines die op de smalle wegen rijden om de velden leeg te halen. Hun repels slijk liggen ook in Zoutenaaie, op de enige toegangsweg naar het boerenhof van Geert Louwagie. Armen in de zij, opgerolde mouwen, aardevegen op kleren en armen: "Gij zijt toch niet van de NMBS? Gij komt dat hier toch niet afschaffen?" En meekomen, hij zal het allemaal uitleggen.

Zijn privé-overweg over de drukke elektrische lijn 73 (Gent-De Panne) is nog geen vijftig meter achter het woonhuis. Hij heeft maar twee wegen, de ene naar het dorp, de andere gaat over het spoor naar zijn land, "wij gebruiken dat dus honderd procent!" En wijzen met de hand, voorbij de sporen, naar een vergezicht met geploegde aarde.
Wat hij al heeft meegemaakt met de NMBS! Zijn vader en grootvader zijn door de NMBS àltijd betaald geweest voor het gebruik van de grond, maar toen hij in 1986 de boerderij overnam, kwam er ineens geen geld meer. Ja, enkele jaren later kreeg hij een brief, "toen wilden ze dat ik 20.000 frank per jaar betaalde voor het gebruik van de overweg, dat is toch de omgekeerde wereld! Ze hadden juridisch geen poot om op te staan. Eerst waren er de boeren en dan pas de trein!"
"En wat bij die kerels uit Brussel altijd terugkomt is de veiligheid: zo'n trein met passagiers, die mag onder geen beding in gevaar gebracht worden. Helemaal akkoord. Maar installeer dan een bel en een licht. Ja, dat zou mij twee miljoen kosten! Weet ge wanneer ik een gratis bel en licht zou krijgen? Als ik een wandel- en fietspad zou toelaten op mijn eigendom. Maar ik moet geen wandelaars en fietsers op mijn grond hebben, wat is dat nu! Oké, dan dachten ze aan een tunnel. Zaten ze daar op hun bureau in Brussel te tekenen en te rekenen, kwamen ze met dat plan tot hier. Maar mensen toch, dat was een tunnel voor tracteurkes uit de jaren vijftig. Daar in Brussel weten ze niet hoe groot de landbouwmachines van nu wel zijn."
Nadien heeft hij niks meer vernomen van die heren. En dat zo'n privé-overweg een aparte verantwoordelijkheid is. Als hij loonwerkers op zijn land laat werken, is hij aansprakelijk voor hun veiligheid. Met dagen dat ze tot vijftig keer moeten oversteken! "Dus als het mist is, dan bel ik ze af. 't Is veel te gevaarlijk."
Eén keer is het gebeurd, een aantal jaren geleden, dat een loonwerker met zijn machine stil viel, pàl op de sporen. "En in de verte kwam de trein, en claxonneren en blazen, en die mens maar gas geven, gas geven om weg te geraken, op het laatste moment was hij erover, de trein miste de opligger op tien centimeter! Die man was compleet aangedaan, die is hier met zijn machien nog tegen mijn eigen tracteur gebotst.  Van alteratie. Ik zeg: afstappen, vriend, gaat gij maar een half uurke op dat muurke zitten." Ja, dat oogsten, dat is het gevaarlijkste, herhaalt hij, "soms vergeet ge te kijken omdat ge zo in studie zijt."

DSC_3232.jpg

En hoe de NMBS vroeger de taluds veel beter onderhield, struiken en onkruid werden déftig gekortwiekt. "Nu is het Infrabel en nu sproeien ze 's nachts wat onkruidverdelger vanuit een rijdende tankwagon, die vervuiling loopt in de grond en in de oppervlaktewaters, de boeren krijgen dan later de schuld van die vervuiling, én het werk is maar half gedaan. Het blijft een brousse naast de talud."
Hij wijst waar ooit twee grote vlierstruiken stonden. "Die zijn bijna mijn dood geweest. Ze waren zo dik gegroeid dat ik op de duur over het stuur van de tractor moest buigen om de trein te kunnen zien. Eén keer was 't machien nog honderd meter van mij! In een fractie van niks moest ik beslissen: gas geven of achteruit? Maar gas geven ging te traag zijn, hij zou mijn achterstuk nog kunnen raken, dus ik geef een snok aan die pook en plankgas in achteruit, en vlàm, hij passeerde op nen niet. Ik ben van m'n tractor gesprongen en ik heb die vlierstruiken met de blote hand uit de grond gewrongen en gesleurd, wég ermee!"

Gloeiende wagons
Hij steekt een sigaret op en wijst een huis aan, die moeten ook altijd over de sporen, en op een dag is hun auto gevangen geweest door de trein. Eén zwaargewonde en hun eigen kindje dood. 't Zal twintig of tweeëntwintig jaar geleden zijn. En hoe die treinen hier rap mogen rijden in dat open stuk.
En zo spijtig van die elektrificatie, zo lelijk! Die palen en die bovenleidingen hebben het polderlandschap danig verknoeid. "Voor '96 was het hier allemaal vlak en vrij, en dan zo'n trein erdoor, dat hàd iets, dat was schoon."
De zon neigt naar haar laatste tegenlicht en er suist een trein voorbij. Er zijn bestuurders die hem kennen en claxonneren, en hij steekt dan z'n hand op, "wyder leven met de trengs!"
Hij is negenenveertig, hij heeft heel zijn leven bij dit spoor  gewoond, en toch heeft hij amper met die trein gereden, "de eerste keer dat ik een trein vanbinnen zag, was ik tweeëntwintig; het was de dag dat ik als milicien naar het leger vertrok".
Intussen heeft Louwagie duizenden en duizenden treinen gezien en de bijzonderste blijven de goederenwagons met vloeibaar gietijzer: "Dat is twaalfhonderd graden heet. Die mogen maar dertig per uur rijden. Ik zie ze soms 's nachts en 't is speciaal, die gloeiende gevaartes die zo traag voorbij komen, 't zijn precies donkere beesten met vuur in hun buik, de gloed slaat er van af". 
Het wordt donker. De honden blaffen, de maan klimt in de lucht, de kieviten roepen nog lang in het duister. En hij blijft maar vertellen. Silhouet tegen het blauwige van de avondlucht, met de rooie punt van een sigaret.   

De overweg nabij Adinkerke, met rechts de cabine die het zicht hindert. © Jan Hertoghs

De overweg nabij Adinkerke, met rechts de cabine die het zicht hindert. © Jan Hertoghs

Ontsnapt aan de dood
Met Zoutenaaie erbij heb ik in het najaar 2008 haast alle privé-overwegen bezocht op de zestig kilometer tussen Aarsele en Adinkerke. Slechts twee van de eenentwintig heb ik nog niet gezien. De nummers 115 en 117 in Adinkerke. Ik twijfel of ik die twee laatste van lijn 73 nog ga doen. En dan is het 16 februari 2009 en staat het in de kranten "Ongeval onbewaakte overweg Adinkerke". Het is gebeurd aan "de 117", de laatste op mijn lijstje.
Het gras waait helemaal plat en ook de canada's buigen onder de felle noordooster die er vandaag is. Met Karel Ryckewaert, baseballpet, stoppelbaard en onderzoekende ogen, rij ik naar de plaats waar het ongeval gebeurd is. Van een secundaire weg gaat een asfaltbaantje over de spoorweg en zo naar een landhuis. Dat is de bewuste privé-overweg. Hij steekt het spoor over en draait z'n bestelwagen met de neus terug, naar het tarweveld, "een jachtveld dat ik kwam inspecteren". Z'n zoontje van vier was bij hem en achterin zat de labrador. En ik moet zelf maar eens achter het stuur komen zitten. Dan zal ik zien hoe beperkt het zijzicht is,  door die elektriciteitscabine vlakbij het spoor.
"Bij het instappen van m'n auto was er nog geen trein te zien. Dus ik start, geef genoeg gas om op die talud te raken, maar je rijdt toch nog stapvoets, want je zit met onvoldoende zicht vanwege die cabine die in de weg staat. Hangend over m'n stuur kijk ik in die richting van Veurne, en net als ik met de neus voorbij die cabine ben, zie ik een trein! Op vijftig meter! En hoe rap gaat vijftig meter als zo'n trein 120 per uur rijdt? Dat is 120.000 meter per uur, dat is 2000 meter per minuut, dat is dertig meter per seconde, dus in geen twee seconden was die daar! Ik zag alleen iets zwart heel dichtbij. Ik dacht niet dat het met mij gedaan was. Ik dacht: ai! hij zal mijn bumper mee hebben! en oei! die auto is nog nieuw, pas 1500 kilometer, en dan ineens boef!! En het volgende moment liggen we gekanteld in het veld, ik lig tegen het portier en mijn zoontje ligt wenend op mij.
En dan natuurlijk, los die gordels en eruit! Maar mijn hoofd voelde zo warm, ik tastte, allemaal bloed, dus ik heb m'n trui uitgetrokken om daarmee dat bloeden op m'n hoofd te stelpen."
Hij neemt z'n pet af en toont het lange litteken, "ik was gescalpeerd, dat lag helemaal open, mijn schedel was volledig te zien. Maar ik had niks pijn, de adrenaline zeker?! Met moeite zijn we eruit geklauterd, en ja, de auto was perte totale. De motor was ontploft, de radiator lag vijftig meter verder, en een voorwiel zeventig meter verder. Die trein zelf stond op driehonderd meter stil en die heeft daar nog drie uur stil gestaan."
Dat van die trein en die brokstukken hebben ze hem later verteld.
"Op dat moment zit je in een tunnel, je denkt alleen maar aan jezelf, je vrouw en je kind dat weent en weent. Al de rest, dat is verweg, als in een film die terwijl bezig is.
Ik heb m'n vrouw gebeld, die wilde dat eerst niet geloven. Ik zei, ja, ge moet komen! En dan heb ik de 100 gebeld, maar ik was in de war, ik kon niet uitleggen waar het gebeurd was, en dan is een motorrijder gestopt, en die heeft mijn gsm overgenomen om te zeggen waar het was. Ik heb de hond geroepen, maar er kwam geen geblaf, hij zal dood zijn, dacht ik, maar toen ik de achterdeur open maakte, zat hij daar te bibberen, hij leefde nog!"
"Na drie uur ziekenhuis konden we al naar huis. En dan begon het. (Grijnst) De journalisten, daar heb ik nog het meest last van gehad! Die drukte, al die vragen, ik kon het slecht verdragen, ik moet een hersenschudding hebben gehad. In elk geval, je komt op de regionale tv en op de eerste pagina van Het Nieuwsblad: Vader en zoontje ontsnappen aan de dood. Fuck jong, de ene telefoon na de andere, en iedereen bellen aan de deur, 't was precies een café bij me thuis. Mensen die mij in geen jaren gezien hadden, wilden mij ineens terug zien! Heel Adinkerke sprak over niks anders.
En die overweg? Ja, daar rij ik nu nog over, maar ik ben wel extra voorzichtig. En met m'n zoontje hebben we veel gebabbeld, hem dat uitgelegd alsof het een groot avontuur is dat wij tweeën hebben meegemaakt, en zo kan hij dat wel aan blijkbaar. Hij is in elk geval niet bang van treinen. En raar, ik heb er ook niks van overgehouden. Geen nachtmerries, nul komma nul! Misschien omdat het niet m'n eerste klap was, ik heb nogal accidenten gehad met de auto. Mijn vrouw heeft er een grotere shock aan overgehouden dan ik. Die was er kapot van, om daar te komen aanrijden, die auto zien liggen, mij zien bloeden, ons kindje zien wenen...
Eén ding is er wel. Soms ben ik aan het rijden, gewoon in het verkeer, er hoeft niks te gebeuren, maar ineens is die klap er weer. Die zit blijkbaar nog altijd in mijn kop. Die raak ik maar niet kwijt."
Het waait nog harder nu, de armen van het sint-andrieskruis klapperen op de paal.

uit “Treinen”, archief NMBS

uit “Treinen”, archief NMBS

Dwaze toeren
In 2006-2007 en ook nu in 2009 voert Infrabel een intensieve campagne rond de veiligheid aan de overwegen. Het is een oud zeer. In tijdschriften en jaarverslagen uit de jaren vijftig valt al op dat ongevallen én roekeloosheid aan overwegen toen ook een ernstig probleem vormden. In 1951 lezen we in het maandblad "Treinen" dat "het aanrijden van de sluitbomen op de overwegen dagelijkse kost is geworden, en dit ten spijt van een krachtig rood licht dat vanop een grote afstand de aandacht des weggebruikers trekt". Er is sprake van "dwaze toeren van automobilisten" die grote rampen kunnen veroorzaken. In december 1952 wijdt Treinen een hoofdartikel aan de kwestie: "Waag uw leven niet aan een overweg!" Er is sprake van 105 botsingen aan overwegen waarbij 25 doden en 71 gewonden vielen. Lichtzinnigheid, dat woord valt meer dan eens en het blad somt op wie zich daaraan bezondigt. Zo zijn er de bestuurders "van een luxueuze Amerikaanse 12-cilinder-slee die zich verheven achten boven andere vervoermiddelen". Daarnaast zijn er ook de verkeersmagnaten die geen geduld hebben en van "wiens claxongetoeter men horendul wordt". En ook zijn er de "sportievelingen die een wedren met den trein houden en die in feite kandidaat-zelfmoordenaars kunnen genoemd worden. Zij die sneller meenden te zijn dan een sneltrein kunnen thans over hun bevindingen niet meer meepraten!" Verder zijn er nog de "zorgelozen die op uitstap zijn en die gezellig koutend met hun medepassagiers op de trein beuken". De redacteur voegt er sarcastisch aan toe: "Kerkhof of hospitaal zullen wel niet het doel van dat uitstapje zijn geweest!"
Ook voetgangers en fietsers "gaan vaak onbezonnen tewerk". Bij hen is er sprake van spelletjes, zoals "onder de slagbomen doorkruipen of over de afsluiting wippen" (er waren toen nog meer hele sluitbomen dan nu,jh). Zelfs kleine kinderen moeten een waarschuwing krijgen, getuige de foto van een klasje dat in twee brave rijen oversteekt: "Maar hoe popelt misschien hun hartje van verlangen om op de rails te blijven spelen! Koorddansen op een spoorstaaf, keitjes gooien tussen de dwarsliggers, nagels laten pletten door een trein, het is toch allemaal zo boeiend! En dan worden ze in beslag genomen door hun spel en dan vergeten ze de trein..."

Uit Treinen (1951-1952) / archief NMBS

Uit Treinen (1951-1952) / archief NMBS

Flitspalen aan overwegen
Wat de ongevallencijfers betreft: tussen 1960-1965 vielen er gemiddeld vijftien doden aan overwegen, tussen 2005 en 2008 is er nog altijd een gemiddelde van veertien slachtoffers (zelfdodingen niet inbegrepen). Intussen zijn de overwegen met 65% verminderd (van 5500 naar 1929) en ook het aantal gereden treinkilometers ligt veel lager dan in 1960, maar tegenover dat afnemend treinverkeer staat het nog altijd toenemende autoverkeer en dat zorgt voor een "onveilige druk" op de overwegen.  
Naast de autogebruikers die de signalisatie negeren en die de snelheid van een naderende trein vaak onderschatten zijn er ook de onvoorzichtige zwakke weggebruikers. Recente statistieken laten zien dat ongeduldige voetgangers, fietsers, bromfietsers en motorrijders de belangrijkste groep slachtoffers zijn.
Er zijn slagzinnen bedacht ("Eventjes wachten. Daar ga je niet dood van."), er zijn bij sommige black-spot-overwegen borden geplaatst ("Rood rijden = dood rijden"), maar dat alles schijnt weinig effect te hebben.
Infrabel wil nu flitspalen plaatsen aan die 'gevoelige' spoorwegovergangen. Tegen 2015 denkt men zelfs aan tweehonderd palen, aldus Infrabel. Dat overtreders geflitst worden is geen nieuwigheid. Eind jaren zestig oefende de NMBS al "een systematische fotografische controle" uit aan bepaalde overwegen. De automatische camera stond "bovenop een mast " en over de rijweg kwam een kabel en die zorgde - bij rood licht - voor de ontlading van een flitslamp en de werking van de camera. Het experiment werd na twee jaar stopgezet omdat de detectiekabels stuk gingen door het autoverkeer en "omdat kinderen het helaas prettig vonden van de flits te zien werken".    
In de campagnes gaat het doorgaans over ongevallen aan bewaakte (=elektrisch beveiligde) overwegen. Aan de onbewaakte overwegen (met passieve signalisatie) gebeuren in verhouding nauwelijks ongevallen. Ze maken zo'n vijftien procent uit van alle overwegen, maar zijn door hun minder gebruik slechts 'verantwoordelijk' voor vier procent van de ongevallen. Mogelijk zijn weggebruikers toch meer op hun hoede daar waar slagboom, bel en licht ontbreken.

Archief NMBS

Archief NMBS

De baron en lijn 12
Voorjaar 2009 bezoek ik nog enkele overwegen, waaronder één privé-overweg in Kapellen. Die intrigeert me omdat het de énige is op de lijn 12 van Antwerpen naar Essen en Nederland. Het is een drukke lijn met veel reizigers- en goederenverkeer, met de Thalys ook, maar volgens de lijst van Infrabel zou op die lijn toch nog een anachronisme zijn aan kilometerpunt 59,754. Er staat ook een naam bij (P. Kronacker) en dat is Baron Paul Kronacker. Hem heb ik in 1986 voor Humo geïnterviewd. Staatsman, tafelgenoot van Churchill, Chroestjow en Truman, industrieel én grootgrondbezitter.
Op zijn eigendom zou dus nog die overweg staan. De baron is intussen vijftien jaar dood, maar met toestemming van de familie brengt een boswachter me naar de plek. De lijn snijdt nog altijd door het domein maar van de privé-overweg is alleen nog een stuk omheining te zien. Enkele jaren geleden is de spoorbedding gemoderniseerd en toen is de bejaarde overweg afgebroken en vervangen door een kleine tunnel onder het spoor. 
"Toen die tunnel er nog niet was, moesten vooral de boswachters en de rentmeester die overweg vaak gebruiken om in het andere deel van het domein te geraken. Met de fiets kon je nog onder de slagboom kruipen, maar met de jeep moest je stoppen. Aan beide kanten lag er een roodwitte balk op palen, en aan elke kant zaten die "schuifbomen" vast met een hangslot. Dat was zo verplicht van de spoorweg en de baron stond erop dat ze altijd slotvast waren. Hijzelf gebruikte die overweg als hij ging paardrijden of jagen. Dan moest een boswachter of een bediende met hem meerijden om die slagbomen los te maken en weg te schuiven. Hij was baron, hij kwam natuurlijk niet van zijn paard.
Ook als hij ging jagen werd de overweg open gemaakt voor zijn gezelschap en voor de trakkers die het wild moesten opjagen.
Langs die overweg moesten de boswachters ook gaan bij grote zomerse droogte. Dan werd er dag en nacht langs de spoorlijn gepatrouilleerd om te zien of de treinen geen bos- of heidebrand hadden aangestoken. Dat kon gebeuren als een rem loshing. Zo'n remschoen gaat dan slepen tegen het treinwiel en dat geeft een regen van gensters. In 1960 is er zo een flinke bosbrand geweest. De NMBS heeft toen betaald, een vergoeding waarvan wij een heel nieuw bos hebben aangeplant!"

Kermt. De overweg en de beukendreef naar de abdij van Herkenrode. © Jan Hertoghs

Kermt. De overweg en de beukendreef naar de abdij van Herkenrode. © Jan Hertoghs

Rinkelbel
Van de Voorkempen gaat het naar Limburg. In Kermt, bij Hasselt, vind ik een overweg met grote allure. Hier geen boerenpad, hier geen weggestopt bestaan tussen de maïsstengels, maar een heel brede oversteek die uitloopt op een fraaie beukendreef. En er komt regelmatig een mens voorbij. Zoals deze wandelaar-met-hond die zegt dat de dreef naar de abdij van Herkenrode en naar Stokrooi gaat, daar  zijn "nog honderden hectaren om te wandelen". En dat de dreef vroeger veel mooier was toen de oude beuken nog niet waren omgehakt, "dat waren geen bomen, dat waren koepels waar ge onder liep". En dat het vandaag zacht is voor de tijd van het jaar; we horen al vinken, winterkoninkjes en tjiftjaffen. Ik wandel met hem over de overweg en dan zie ik ineens het houten kruisje, "dat is nog nieuw, dat staat er nog maar van Allerheiligen". Het is voor een jongen die zich voor de trein "heeft gegooid". Ik lees zijn naam, zijn geboortedatum en dat zijn leven in november 2007 een einde heeft genomen, twee dagen na z'n negentiende verjaardag. Op de ingelijste foto is een lachende gast te zien, breeduit op een zitbank, twee vingers in een V-teken. Vooruitkijken, dat is wel het laatste wat je van een foto kan verlangen.
Hij zegt dat zich hier al meerdere voor de trein hebben gegooid. Vandaar dat hier soms nog kruisen en boeketjes staan, maar nooit voor lang, "ze waaien weg met de zucht van de trein." 
Veel mensen van Kermt komen hier wandelen en fietsen, bij zijn weten is nog niemand "per ongeluk" gegrepen door een trein. "Zowel links als rechts is er een bewaakte overweg op korte afstand. Dus als er een trein komt, hoort ge van twee kanten bellen rinkelen, dan weet ge dat ge moet oppassen."
Het is een drukke overweg. Ik sta er twintig minuten en intussen zijn zeven treinen met groot geraas gepasseerd. Reizigerstreinen van de lijn 35 (Hasselt - Leuven) maar ook goederentreinen, trafiek die onderweg is van het Ruhrgebied naar de Antwerpse haven.  
Ik sta hier anderhalf uur en kan maar moeilijk weg. Er is iets dat deze overweg bijzonder maakt. En het zijn niet alleen de uiteenlopende treinen met hun autotransport, ertsen of citernes, en ook niet de reizigerstreinen met hun snelle doortocht van graffiti. Het is wat zich hier kruist. Die dreef naar die eeuwenoude abdij  en haaks daarop die treinen. Snel en traag. Wiel en boom. Akker en ijzer. Oude stilte en industrieel lawaai. Leven en dood ook.

Kermt. Het herdenkingskruisje voor de 19-jarige.   © Stephan Vanfleteren

Kermt. Het herdenkingskruisje voor de 19-jarige. © Stephan Vanfleteren

Voor ik vertrek zie ik vlinders met oranje vleugelpunten, nooit eerder gezien, ze lossen op in het licht van de zon. Tien dagen later is het op de radio dat in Kermt een jonge vrouw verongelukt is aan een overweg. Zo kort na m'n bezoek is dat al een pijnlijk toeval, maar het zal allicht op die twee andere bewaakte overgangen zijn gebeurd, waar meer ongevallen gebeurden. Maar zo zit een samenloop van omstandigheden niet in elkaar. De volgende dag staat het in de krant dat de vrouw gegrepen is op de overweg aan de dreef. Toen ze fietsend vanuit het natuurgebied kwam. De politie sluit een wanhoopsdaad uit. "Mogelijk was het slachtoffer verblind door de zon en heeft ze de afstand van de naderende trein verkeerd ingeschat." Ik moet nog vaak aan Kermt denken en aan zijn wandelaars en passanten. Nog nooit van hun leven was er op dié plek een ongeluk gebeurd. Wat waren we goedgelovig, wat hebben we geen rekening gehouden met één fietser in het licht van de zon.   
Spookrijden
Ik volg mijn lijst. Een lang spoor van overwegen. Beringer Heide. Balensedijk. Genebos. Langs de weg zie ik vrouwen ramen zemen en mannen een feesttent opstellen en bier drinken, de zon in de blonde glazen. En dat ik ze nooit terug zal zien. De plotse weemoed van het autorijden. Zoveel dat er is en zoveel dat voorbijgaat.  
In Herentals tref ik nog een oud emaillen bord met een bijna onherkenbaar verroeste locomotief. Allicht jaren dertig. Een omwonende begint te klagen. Vorig jaar was hij nog deel van de straat Koulaak. En nu is hij afgesneden van alle andere huizen omdat Infrabel in november halsoverkop de onbewaakte overweg tussen zijn huis en de rest van de straat heeft afgeschaft en opgebroken. Hij woont nu aan de voet van een talud. En of ik er iets aan kan doen? Gij zijt toch journalist! 

Gevarenbord nabij Koulaak Herentals; Allicht uit de jaren ‘30  © Jan Hertoghs

Gevarenbord nabij Koulaak Herentals; Allicht uit de jaren ‘30 © Jan Hertoghs

Het gaat schemeren, maar ik wil nog twee overwegen zien. Bij het militaire domein. Bij het dorp van mijn grootvader. En hoewel ik daar redelijk de weg ken, kan ik nauwelijks bij de spoorweg geraken. Elke weg in de bossen loopt dood op een greppel of een wei. De laatste weg is heel slecht, met zuigende modder, diepe putten en struiken die tegen de auto slaan. Als ik hier vast rij, wie zal me dan komen halen?
Er staan nog enkele huizen aan de rand van het bos. Een man komt op zijn sokken buiten. "Als ge die naar die overwegen wilt, waarom rijdt ge dan niet met de auto langs het spoor?" Zeker dat het niet mag, maar er zijn er nog die zo rijden, hij doet het ook. De eerste overweg die ik zal zien, is van het militaire kamp en daar "kunt ge simpelweg keren en terug naar hier rijden." Dat laatste is niet waar, ik kan de auto hoogstens tot tegen de verroeste poort van het legerdomein manoeuvreren, zijn achterste op amper twee meter van het spoor. Ik kan hier amper keren en draaien en dan klinkt in de verte de bel van de overweg. Merde! Ik stap uit en zie de lichten naderen, die twee meter spatie moet toch wel genoeg zijn om me niet te raken?! Maar wàt moet die bestuurder denken als hij in zijn koplampen die auto naast de bedding ziet?! Ik doof alle licht en maak me zo klein mogelijk om niet zichtbaar te zijn. Alsof die auto hier op zijn eentje is geraakt. De trein raast-raast voorbij, grijs suizend metaal en geelverlichte ramen. Heeft iemand deze zot gezien? Hij stond hier bij de bramen!  
Wat bezielde me om hier spook te rijden langs dit spoor?  Argeloosheid en niet beducht zijn op gevaar, dat was het zeker. En  ook, àls mijn lijst zegt dat hier een overweg is, dan wil ik die vinden. Dan moét ik die zien. En hoe moeilijker te bereiken, des te uitdagender. Naast die rails rijden leek aanvankelijk zelfs geen risico. Terwijl dat al spelen met je leven was. Om dan plots in dat kleine hoekje te komen. Daar zat het ongeluk. Het had op mij gewacht.
En het liet me gaan.

Het zijspoor: klein aanvullend foto-album van nog stille overwegen

Sinte Apollonia Aalst  © Jan Hertoghs

Sinte Apollonia Aalst © Jan Hertoghs

Kermt. © Jan Hertoghs

Kermt. © Jan Hertoghs

Genebos (Ham). © Jan Hertoghs

Genebos (Ham). © Jan Hertoghs

Lommel.  Locomotief en hagel.  © Jan Hertoghs

Lommel. Locomotief en hagel. © Jan Hertoghs

Kepkensberg (Ham) © Jan Hertoghs

Kepkensberg (Ham) © Jan Hertoghs

Boshoek. Lint. © Jan Hertoghs

Boshoek. Lint. © Jan Hertoghs

Antwerpse Haven. © Jan Hertoghs

Antwerpse Haven. © Jan Hertoghs

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De stille overwegen (2): koeien op het spoor

Esen. Tweemaal per dag steken de koeien de drukke lijn Gent-De Panne over.  © Stephan Vanfleteren

Esen. Tweemaal per dag steken de koeien de drukke lijn Gent-De Panne over. © Stephan Vanfleteren

Wij hebben eeuwige overgang. Zo staat het op papier bij de notaris!"

Lees hier deel 1 van “Stille Overwegen”

Humo mei juni 2009 - bewerkt, ingekort © Jan Hertoghs

Soms loopt er geen openbare weg, maar een privéweg over de treinsporen en dan is een overweg een private overweg. Nooit geweten dat ze bestonden. De meeste van deze overwegen zijn onbewaakt, hebben geen bel of knipperlicht en zijn vaak gelegen in havens en industriegebieden. Sommige bevinden zich ook in de bebouwde kom of nabij een boerderij.
De lijn met de meeste privé-overwegen is de lijn 73 van Gent naar De Panne, een drukke én geëlektrificeerde reizigerslijn waar de treinen snelheden halen tot 140 per uur, en toch zijn er op het stuk tussen Aarsele en Adinkerke nog 21 van die boerenoverwegen.

De privé-overweg in Aarsele is in gebruik als ik er kom. Een man parkeert naast de spoorlijn, tilt een zak aardappelen op de rug en steekt de sporen over naar het huis aan de overzijde van het spoor; dat is blijkbaar alleen via deze weg te bereiken. Bij de overweg staat een gevarenbord, een sint-andrieskruis en zelfs een soort slagboom. Op twee palen rust een regenpijp en in die schacht rust een ijzeren buis; ze is roodwit geverfd en kan open en dicht geschoven worden. Dezelfde privéslagboom zit er ook aan de overkant. Zo ziet een éénmansoverweg er dus uit.

Aarsele. De privé-slagboom: een roodwitte buis in een regenpijp.  © Jan Hertoghs

Aarsele. De privé-slagboom: een roodwitte buis in een regenpijp. © Jan Hertoghs

De man komt terug en zegt dat ik de mensen in het huis niet kan bezoeken. Er is een sterfgeval. De negentigjarige bewoner is vannacht overleden en nu is zijn 88-jarige weduwe alleen thuis, 't zou niet passen, nu een journalist. Ik verontschuldig me, zó ongelegen had ik niet willen komen.
Heel hun leven hebben ze hier gewoond, zegt hij. Dat kleine huis aan de andere kant hoort bij het grote boerenhof aan deze kant dat door hun zoon is overgenomen. Ze zijn dus over het spoor verhuisd,  die zoon gingen ze "nog dagelijks helpen".
De piochers van de NMBS kenden het echtpaar. Was er onderhoudswerk aan het spoor, dan konden ze in het huis hun middagboterhammen eten en kregen ze koffie. Ze schuilden er ook als het regende.
Een buurvrouw komt naar me toe, benieuwd naar de bezoeker die niet van hier is. Ze heeft hier vlakbij een ijssalon met verkoop van hoeve-roomijs, bij goed weer moet ik maar eens terugkomen. Of er zich ooit bijzonderheden hebben voorgedaan aan deze kleine overweg? Twee jaar geleden heeft zich een man verdaan. Hij was in de dertig en in een scheiding verwikkeld, hij zag het leven niet meer zitten. Toen ze zijn auto verplaatsten, zagen ze de lege bierblikken, "allicht had hij zich nog moed ingedronken". Moed moet ge hebben, zegt ze. Want zo'n trein is groot en snel, 't is een gevaarte dat voorbij raast. Zelfs als ze hier op de weg staat, heeft ze d'r al schrik van.

Landelijke privé-overweg in Aarsele. “Komt gij de putten in de weg maken?!” © Jan Hertoghs

Landelijke privé-overweg in Aarsele. “Komt gij de putten in de weg maken?!” © Jan Hertoghs

Zijt gij van de ijzeren weg?
De tweede private overweg in Aarsele is vanop de straat amper te zien. Ik moet ervoor op een erf komen, met mest en prikkeldraad,  en ik klop vergeefs tegen het hout van de achterdeur. Door het raam zie ik een kleine gestalte in de donkere huiskamer. Een oude moederziel in een zetel naast de kolenkachel. Boven haar de schouw en het devote plaaster van Jezus, Jozef en Maria. Ik tik op het raam, ze schrikt wakker en gebaart van binnen te komen. En dan ontspint zich een vreemd gesprek.
-Gij komt voor den eletrik! -Neenee, ik ben journalist, ik kom....
-Ek verstoaj euj nie!
-Ik ben een reporter, ik...
-Ik versta u niet! Zijt gij van den ijzeren weg?
-Nee, ik ben reporter, ik kom iets maken over overwegen.
-Ha, gij zijt dus toch van de ijzeren weg!
-Nee, ik werk voor een weekblad.
Ze kijkt me lang aan, en zegt dan nog eens: ek verstoaj ekik euj nie! Om me toch enigszins te legitimeren, maak ik het gebaar van fotograferen, en dat ik "een foto wil maken van de overweg".
-Ha, gij komt iets maken van de overweg! Gij komt de putten  maken!
-Neen, neen, ik kom de putten niet maken.
-(Verbaasd): wa komde gij dan doen!?
-'t Is voor een reportage... Ik kom foto's maken! Foto's van die overweg! Het schijnt dat hier een boer is...
-Ja, hier is een boer!
-Met koeien..
-Met koeien, ja!
-En die gaan over de overweg.
-Ja, die gaan soms over de overweg. En gij komt nu de overweg maken, die putten in de weg!!
Waar woont die boer vraag ik vertwijfeld. Hiernaast, wijst ze, ga daar maar kloppen! En als ik hartelijk dankend de deur sluit: den dien ierneffest, hij is toch niet thuis. En inderdaad, hij is niet thuis. Maar de overweg kan ik zien. Met het verplichte bord Private Overweg en met het paard en de koeien die van de overkant naar de vreemde visiteur staan te kijken.

Fluo tussen de schapen
Langs dezelfde straat in Aarsele zou nog een derde overweg zijn. Daar gaat ge niet geraken, is me gezegd, de weg ernaartoe "staat vol maïs, ge zult langs het spoor moeten gaan". Als ik één minuut in de stenen van het ballast heb gelopen, rinkelt de overweg achter mij. De trein kan hier elk ogenblik zijn en ik durf niet teruglopen, ik wil de treinbestuurder niet ongerust maken (Onbekende Man Loopt Sneltrein Tegemoet). Een geluk dat ik mijn gele hesje draag. Dat was me vooraf gemaild door de Infrabelwoordvoerder dat ik bij elke overweg de veiligheid zou moeten respecteren ("Gelieve een geel veiligheidsjasje te dragen a.u.b."). Ik had de schouders opgehaald (safety guys!) maar nu heeft het zijn nut: in fluo kan ik laten zien dat ik geen onbevoegde ben. Maar het is geen gezicht. Ik ga zo ver mogelijk in de kant staan, schrijlings over de greppel en tegen de wei waar de schapen schaapachtig toekijken hoe een mens zich vasthoudt aan hun prikkeldraad. En dan is de hoge trein er, een singelen van staal, een harde inslag op de rails, de plots belasting met tonnen en tonnen gewicht, en dan is de metalen duisternis voorbij en dooft het geraas uit, ginder in de verte.
Langs het spoor ligt het pluimenskelet van een kraai, er groeit ook kamille en er warrelen kleine vlinders tussen de klaprozen. Zo is het leven bij kilometerpaal 23/8. Honderd meter verder is de overweg, met links een jungle van maïs en rechts dezelfde dichte brousse. Ik weet niet welke landbouwer hier moet tegengehouden worden, maar aan weerskanten van het spoor is er het slagboomsysteem met de halve regenpijp en de wegschuifbuis. Geen idee waar hier de weg is, maar er is hoe dan ook een overweg.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Dikbillen
Het wordt zeldzaam, zo'n boerenerf met een vijver. Op het water drijven witte en zwarte zwanen. De boer komt buiten en ziet me onwennig parkeren. Een stadsmens weet niet waar hij moet gaan staan als er zoveel ruimte is.
Zijn privé-overweg wordt nog twee keer per jaar gebruikt, om ginds de maïs te zaaien en om er later de maïs te hakselen. Over koeien en kalveren kan ik slecht praten, dus ik zeg iets over de versleten autobanden die ik op nagenoeg àlle boerenhoven zie. Hij zegt dat het ermee gedaan is. Vroeger kwam de gehakselde maïs als veevoer onder een zeil met autobanden te liggen. Maar uit die versleten banden kwamen eindjes ijzer, die braken af en geraakten al eens in het voer. En nu zitten duizenden boeren in België dus met honderden autobanden opgescheept. Ik wens hem het beste (ik had Goodyear! kunnen zeggen) en begeef me verder langs lijn 73.
Onderweg vertellen triplex plakkaten wat er zoal te doen is.
In Lichtervelde is het zaterdag Teeltbal. En in Handzame is nu een eethuis open. Dat heet De Flitspoale omdat daar een flitspaal is.

Ik kom in Zarren, deelgemeente van Kortemark, en achter de Vleesgroothandel en Slachterij Van Nieuwenhuysen moet nog een overweg zijn. Om die te mogen zien moet ik langs de baas passeren. In zijn bureau geeft het raam uit op de transportband met vleeshaken waaraan voortdurend halve varkens voorbijschuiven, richting spek en blinde vinken. Na een reeks drukke telefoons hoort hij dat het voor Humo is en gaat hij wat gemelijk achteroverleunen: "Overwegen hé! Dat zijn dus de ophefmakende dossiers waar uw blad zich momenteel mee bezig houdt." Hij wuift in de richting waar het is en de privé-overweg wordt gebruikt als ze dikbillen willen afmesten, dan moeten die naar de weide aan de overkant. 

De met struiken en netels overdekte berm bij de overweg in Zarren. © Jan Hertoghs

De met struiken en netels overdekte berm bij de overweg in Zarren. © Jan Hertoghs

Van de runderoverweg is het maar een paar honderd meter verder tot bij een groothandel van auto's en vrachtwagens. Zij moeten soms "geparkeerde wagens opzijzetten" als de boer zijn overweg wil gebruiken om zijn beesten "naar de lagergelegen broeken te brengen". Hij zal de overweg persoonlijk wijzen, het ding is moeilijk te vinden tussen het struikgewas en de netels. En ook hier kwam al een einde aan een leven, "een jong gastje, 't was af met zijn lief, en ie sprong onder de trein". Hij zegt het met de zakelijkheid van iemand die niet lang stil staat bij zo'n noodlottigheden. Life goes on, ook in Zarren.
Koeienspoor
Om overweg 73/64 te zien moet ik de oprit opdraaien van een melkveebedrijf, het "Hof Van Esen". Boer Patrick Packet zegt dat op deze plek al sinds de middeleeuwen een boerenhof gevestigd is. En dat er inderdaad een overweg is, en dat hij twee keer per dag met de koeien erover stapt! 's Avonds van de wei naar de stal om ze te melken, en 's morgens van de stal naar de wei als ze opnieuw gemolken zijn.
Het is nauwelijks te geloven dat er in deze tijd nog koeien over een spoorlijn gaan waar de treinen meer dan honderd per uur rijden, maar Patrick kent de uurtabellen. "Het gewone schema is dat er twee treinen per uur rijden. Behalve op de spitsuren, dan zijn er vier per uur." Het systeem is simpel, als de vaste reizigerstrein naar Gent of De Panne gepasseerd is, dan steekt hij over. Hij zal dus nooit oversteken op een vast tijdstip wanneer er volgens de tabellen geen trein verwacht wordt, "want die vaste trein kan natuurlijk vertraging hebben. Of er kan ineens een losse locomotief komen. Of een onderhoudstrein. Of een goederentrein." En zo is het àltijd uitkijken.
Zeker ook in de zomermaanden omdat er dan extra-treinen worden ingelegd naar de kust. Ook tijdens de oversteek zelf kan een trein nog komen aansnellen, en om dat te horen zijn er de bewaakte overwegen van Zarren en Esen-Roggeveld. Als Zarren rinkelt, heeft hij nog vijfentwintig seconden om het spoor vrij te krijgen, en als Roggeveld rinkelt, heeft hij nog vijfendertig seconden. "Als je met de koeien op de spoorweg staat en die overweg begint te rinkelen, dat is adrenaline, dat is een steek aan joen harte". 
Het is nog geen uur om te melken, maar we lopen tot bij de overweg, aan beide zijden afgesloten door een smeedijzeren hek. De koeien zien Patrick verschijnen, anderhalf uur te vroeg, en ze heffen vragend en loom loeiend de kop. Hij zegt dat het spoorverkeer hem niet stoort, "we moeten er zo vaak overheen, 't is alsof de spoorweg deel is van de boerderij". En ook de spoormaatschappij maakt het hem niet lastig: elk jaar komen ze de verharde weg over de rails egaliseren zodat geen beest of mens kan struikelen. En dat er op al die jaren nooit een koe is aangereden. Noch bij hem noch bij de ouders van z'n vrouw die hier tientallen jaren geboerd hebben. Maar àls hij een nachtmerrie heeft, dan is het toch altijd déze: "Ik ben met de koeien aan het oversteken, en ineens rinkelt de bel, en geen beest wil nog een poot verzetten!"

Esen. “Dat is mijn nachtmerrie. De bel rinkelt, de trein nadert en de koeien willen geen poot verzetten.” © Jan Hertoghs

Esen. “Dat is mijn nachtmerrie. De bel rinkelt, de trein nadert en de koeien willen geen poot verzetten.” © Jan Hertoghs

Aanstormende treinen
Ik laat het lijstje van Infrabel zien. Alleen al op de tien kilometer tussen Zarren en Esen zijn nog àcht privé-overwegen, dat moet uniek zijn in België. Welk privilege hebben ze in deze Westhoek dat ze elders niét hebben? Informeer eens bij Sylvère, zegt Patrick, hij is de plaatselijke geschiedkundige.
De man zit tussen boeken en papieren. Een missionariskop, getaand, met een smal wit baardje en heftige gebaren zoals zendelingen die hebben. Die spoorweg, die heeft een geschiedenis! Hij ligt er van 1858 en eerst was er alleen een lijn van Lichtervelde naar Veurne, later is die doorgetrokken naar Adinkerke en Duinkerken. Een private compagnie wilde de Westhoek ontsluiten na twee socio-economische drama's van de 19de eeuw: het verval van de huisnijverheid door de mechanisatie en dan de aardappelziekte én de hongersnood van 1843-44, met veel emigratie naar Amerika. Van de spoorweg werd veel verwacht, de werklozen zouden werk vinden in de fabrieken en de boeren zouden afzet krijgen voor hun producten. Maar de ontsluiting liep fout: met de treinen kwam ook het goedkope graan uit Amerika en Rusland, en toen stortte de plaatselijke economie nog meer in elkaar.
Wat die overwegen betreft, dat is simpel. De boeren waren er eerst en dus kregen ze het verworven recht om de spoorlijn over te steken. Dat gebeurt vooral in het voorjaar en de zomer als het vee geweid wordt in de broucage, de lagergelegen uiterwaarden. Maar dat ik niet moet denken dat de kleine pachters dat recht verworven hebben. Het waren hun heren, de grootgrondbezitters. Zij hadden natuurlijk aandelen in die private spoorcompagnie en zij kregen dat gedaan!  En of ik mij kan voorstellen dat die eerste treinen twintig per uur reden en dat ze die toen "aanstormende treinen" noemden omdat ze dubbel zo rap gingen als paardengalop. En bij het spoor in Esen-Roggeveld staat nog een maisonette van een bareelwachtster. Dat zijn "typische huizekes, die hebben geen binnenmuren, want een bareelwachtster moest vanuit elke plek in huis de ramen en de aanstormende treinen kunnen zien, en als ze d'r één zag, dan nog had ze de tijd om buiten te lopen en het schuifhek veilig dicht te trekken!"

“Als de bel van de nabije overweg rinkelt, heb ik 25 seconden om de koeien van het spoor te halen.” © Jan Hertoghs

“Als de bel van de nabije overweg rinkelt, heb ik 25 seconden om de koeien van het spoor te halen.” © Jan Hertoghs

Zwijnen
Sylvère kan ook nog vertellen over het Groot Duits Kanon dat hier stond in '14-'18, maar Patrick gaat zijn koeien melken en die traversee wil ik zien. De reizigerstrein naar De Panne scheert voorbij tegen 140 en terwijl is hij de dieren al naar het hek aan het drijven. Het zijn er een dertigtal en ze gaan niet hollen als vaarzen die de kolder in de kop krijgen, nee, één en al geduld zijn die grote flaporen. Patrick sleept de beide hekkens open en met trage schoften nemen ze het hellinkje van de spoorweg. Twee minuten duurt het. En wat als er na één minuut een overweg rinkelt? Dan sluit hij het hek van de wei, en dan jaagt hij de koeien die op dat moment op het spoor staan wég naar de stal, "dat lukt ook; ze zijn niet gauw nerveus, ze blijven altijd kalm". En dat hij zijn koeien liever over een spoorweg van 140 dan over een rijweg van 70 per uur brengt: "Die machinist heeft een schema, die mens is betrouwbaar. Maar zo'n autobestuurder is nooit te betrouwen. Wat die vooral heeft, is géén geduld." 

Van de koeien gaat het naar de varkens, vijfhonderd meter verderop. Ik wil aankloppen aan het huis, maar deuren en luiken zijn dichtgespijkerd en wat ooit een boerenhuis met stallingen was, is nu als stalling geheel bewoond door de zwijnen. Ik kan geen enkel beest zien, ze zitten geblindeerd tussen de muren, maar bij de overweg achter het erf hoor ik ze nog altijd schrokken en krijsen en ook hun stront en ammoniak zijn meegestapt tot hier. 
's Avonds eet ik in Kortemark-Centrum. Om half negen zijn er al geen passanten meer. Alleen nog auto's die om de rotonde en de fontein draaien. Op het terras van de taverne komen slechts twee liedjes uit de boxen. I never promised you a rose garden en ook: Santa Maria, Insel die aus Traümen geboren, ich hab meine Sinne verloren. En zo een half uur aan een stuk. Ik heb er vrede mee. De wereld draait toch ook maar door.     

Onbewaakte overweg, begin jaren vijftig. (Archief NMBS)

Onbewaakte overweg, begin jaren vijftig. (Archief NMBS)

Rolhekkens en wipsluitbomen

Van de Belgische overwegen is ook een geschiedenis te vinden. Die lees ik in oude nummers van Het Spoor (Maandelijks Orgaan van de Sociale Werken van de NMBS) of van Treinen, een NMBS-maandblad voor een breder publiek. In Het Spoor is nog veel liefde te lezen van de spoorweglui voor de grote spoorwegmaatschappij. Met artikels over honderdjarige bareelwachtsters of bebloemde stations waar de chef een prijs heeft "weggekaapt met zijn salvia's en geraniums". Hier ook lovende stukken over heldhaftige beambten die door hun edelmoedig optreden reizigers "voor den dood hebben behoed". De NMBS had toen ook nog ruimte voor de poëzie van Walt Whitman en voor romantische foto's met Sneeuw, Tegenlicht en Onschuldige Kinderen. Zoals de foto uit 1958 waar een kind vol ontzag opkijkt naar de kaartjesknipper die het kaartje teruggeeft met de grote hoofdletters VROLIJKE VAKANTIE KLEINE BAAS!
In die bladen vind ik de prehistorie van de overwegen. Er moeten al vroeg sluitbomen geweest zijn, maar ze werden pas in 1891 bij wet geregeld. In 1902 is in elk geval al sprake van "meer dan vierduizend rolhekkens die de spoorwegwereld als het ware van de alledaagse dingen afzonderen". Het wegverkeer was toen nog niet zo opdringerig en alomtegenwoordig als nu, "meestal bleef een groot aantal overwegen gesloten. Ze werden enkel geopend door de bareelwachteres om een rustig span door te laten." De omgekeerde wereld dus, veel overwegen gingen maar heel af en toe open voor het wegverkeer.
In 1951 is de wereld een stuk sneller geworden en gaat men de "geniepige rolsluitbomen die traag worden dichtgetrokken en die vele ongevallen met auto's veroorzaken" stilaan vervangen door de snellere wipsluitbomen. Dat zijn de slagbomen zoals we ze nu kennen, maar ze worden nog wel manueel bediend. Op dat ogenblik zijn er nog altijd zo'n zesduizend overwegen in ons land: vierduizend hebben een actieve signalisatie, tweeduizend hebben alleen maar een passieve signalisatie, zijnde het sint-andrieskruis (= vierde categorie). Op lokale lijnen bestaan zelfs nog overwegen van vijfde categorie waar de treinen tot 5km per uur moeten vertragen en waar "de machinist de fluit der locomotief gedurende de hele passage laat werken".   

In 1951 zijn er nog tweeduizend onbewaakte overwegen in België. Vaak zijn het overgangen voor buurtbewoners. (Archief NMBS)

In 1951 zijn er nog tweeduizend onbewaakte overwegen in België. Vaak zijn het overgangen voor buurtbewoners. (Archief NMBS)

In die jaren vijftig en zestig worden de overwegen meer en meer een probleem omdat het autoverkeer geweldig toeneemt. De NMBS is gedwongen om overwegen zonder bel en knipperlicht te supprimeren en om overwegen met druk wegverkeer te vervangen door bruggen en tunnels. De evolutie is merkbaar in de cijfers. In 1960 zijn er nog 5500 overwegen. In 1970 4850 en in 1980 nog maar 3930 stuks. In 1996 zitten we aan 2575 kruisingen waaronder toch nog 932 onbewaakte exemplaren. Op dit moment zijn er nog 1929 overwegen waarvan 298 een passieve signalisatie hebben. De laatste tien jaar zijn dus zo'n zeshonderd van die 'onbewaakte' overwegen opgeheven.

Eeuwige overgang
Midden oktober sta ik weer langs lijn 73. De kerkklok van Esen slaat half twee en kraaien wieken weg van de vierkante toren. Het wordt herfst nu, als zwarte vogels zich neerzetten op het kouder wordende land. Maar de zon schijnt nog in de rug, er sjirpt nog een laatste krekel en uit de zijgreppel rept een konijn zich weg, lang in dekking gebleven, en nu in zigzag over de rails en zo het aardappelveld in. Die akker is machinaal gerooid met nog honderden kleine aarpels die zijn achtergebleven. Ik moet aan de bijzondere film van Agnès Varda denken, Les Glaneurs et La Glaneuse. Zou hier nog een glaneur, een sprokkelaar zijn die de achtergelaten veldvruchten komt rapen?
In Esen vind ik nog drie privé-overwegen, maar in de bijhorende boerenhuizen is niemand. Zo gaat dat als op het land gewerkt wordt. De deuren open, de stallingen open en ook de kofferklep van de auto. Ik roep hallo, de katten geeuwen op het trapje, de bomen op het erf laten hun blaren vallen, in een stilzwijgen dat oud is en geel.

De wijde polders komen na Diksmuide. Een asfaltweg zwaait het land in, gaat met roodwitte kruisen over het spoor en daar is de boerderij met een berg voederbieten erbij. Ook hier weer niemand te zien, of toch, ze zitten op de nok van een loods: de vader, de zoon en z'n vrouw zijn een nieuw dak aan het timmeren. Vanuit de hoogte staan ze licht argwanend te kijken, de zoon met de hamer, de vader met een golfplaat in zijn hand. Ha ja, hier zijn inderdaad veel onbewaakte overwegen, en dat er vroeger nog meer waren. Maar met de elektrificatie in '96 zijn er veel gesupprimeerd.
Aan hun travers is nooit wat gebeurd, maar ginder aan de brug heeft er "ene zijn kop voor de trein gelegd". Sarcastisch: "hij had zeker een kop teveel of zo?" En omdat ik niet reageer: " Ja, zo gaat dat in 't leven. Als ge moe zijt, dan legt g'uwe kop erbij!" Ik zal het nog meer tegenkomen langs de overwegen, dat schamperen over zelfmoord, dat geringschattende dat eigen is aan het niet kunnen begrijpen.
En dat zij geen schrik hebben dat "de NMBS hun travers zal afpakken". Het staat zo opgeschreven bij de notaris, "op papier hebben wij den eeuwigen overgang". Dat ze mij vanop hun dak zo'n mooi en onsterfelijk woord cadeau doen. Het klinkt als de belofte van de Eeuwige Jachtvelden. Een schone dood moet dat zijn. Sterven, en met je laatste adem langs het roodwitte kruis passeren en dan wacht daar het hiernamaals. Het staat zo op papier!   

© Stephan Vanfleteren

© Stephan Vanfleteren

Trein omgewaaid
Overweg 88 in Oostkerke lijkt zonder geschiedenis, een wei, een hek en de spoorweg op een talud, maar de overburen wijzen een huis, die boer is eigenaar van die wei, hij weet nog een en ander te vertellen. 
Boeren. In eerste instantie zullen ze tamelijk nors uit schuur of hangar komen, welke burgerman gooien ze nu weer binnen, maar heb je geen al te domme vraag, dan breekt een groot verhaal los. Twaalf jaar geleden is bij 'zijn' overweg een trein omgewaaid. Hij vertelt het laconiek alsof het een Fiat Panda was. Het had die nacht gestormd, dat wel, en er lagen elletrikke staken omver, dat ook, en het kàn straf waaien in de polder, maar zo hard dat een trein van de sporen waait?! 't Is de versie van het treinpersoneel, maar hier in de streek denken ze aan een ontsporing. 't Was een paar maanden na de elektrificatie en de nieuwe bedding zal misschien verzakt zijn geweest? In elk geval, toen hij ging kijken, stond er nog één rijtuig op het spoor en lagen het machien en twee rijtuigen op hun kant in zijn wei! 't Was gelukkig de vroege trein, die van 5u20, dus veel inzittenden waren er niet en ze waren alleen lichtgewond. En hoeveel miserie hij nog heeft gehad. Eerst moesten ze betonplaten in zijn wei leggen, want anders zakte de hefkraan in de bodem door het enorme gewicht dat ze tillen moest. En natuurlijk was zijn wei naar de vaantjes, een hoop flauwekul en papieren gedoe met de NMBS.
Ik heb het opgezocht. Het omwaai-incident stond in de kranten van 25 februari 1997. Volgens de bestuurder en de treinwachter werd de trein in de linkerflank door een windstoot getroffen. "We reden tegen 120 per uur. Het treinstel werd als het ware uit de rails gelicht. Voor wij het beseften lagen we in de omgekantelde wagons midden in een zompige weide." Het KMI wist van een onweersfront boven Oostkerke, driehonderd meter verderop "werden honderden dakpannen afgerukt bij een landbouwbedrijf", dus er kan sprake geweest zijn van een korte maar hevige windhoos. De NMBS zelf reageerde met ongeloof:" Zo'n treinstel weegt 150 ton. Moeilijk te aanvaarden dat een windstoot zo'n gevaarte uit de rails kan lichten". Dat klopt, het moest al een flinke tornado zijn. Een F3 op de schaal van Fujita is zo'n zware tornado waarbij "treinen kunnen omslaan of ontsporen." Die poldertornado had dan wel een windsnelheid moeten hebben tussen 25O en 330 km per uur.
In de trenches

Overweg in de polder in Lampernisse. “Als die overweg er niet meer is, moet ik 5 km omrijden.”  © Jan Hertoghs

Overweg in de polder in Lampernisse. “Als die overweg er niet meer is, moet ik 5 km omrijden.” © Jan Hertoghs

Het dorp heet Lampernisse. Ik kan het talloze keren zeggen en het blijft een mooie naam. Dit is het land waar ze scheewege zeggen tegen een kruispunt en waar een boerderij Groot Cameroen Hoeve heet. Boer Delputte taxeert: "Een schone wagen! Gij komt zeker van de stad?!" En dat ik met die propere auto niet naar de overweg moet rijden, 't is nog zeshonderd meter verder op zijn land en "'t ligt er vol slik". Ik mag van hem een fiets hebben, 't zal handiger zijn, maar al na honderd meter zak ik in de slijkbodem, de klei kruipt omhoog langs de banden, gaat klitten aan spatbord, remmen en kettingkast, het is zo kleverig dat ik moet afstappen. Een haas schiet uit het gras, zijn hazenpad rent het stoppelveld over, de grond amper rakend in zijn lange, lange sprongen.
De overweg is een eenzaam kruis, wijd en zijd geen mens te bekennen, aan beide kanten wachten alleen maar kluiten polderaarde.
Ik geef de fiets gegeneerd terug, 't is een modderrad, maar geen probleem, de boer zal er vanavond de hogedrukreiniger op zetten. En dat in deze klei negentig jaar geleden de trenches waren, hier was de frontstreek en het huis was helemaal weggeschoten.
Ook zij hebben hun "recht op overgang" op papier staan, die overweg hebben ze trouwens écht nodig. Als die er niet is, moeten ze vijf kilometer omrijden om op het grootste deel van hun land te geraken. Ze gebruiken 'm dus best veel, wel duuzd keren op een jaar. En dat ze ooit aan de NMBS gevraagd hebben om er een knipperlicht te plaatsen, maar dat zou het boerengezin twee miljoen Belgische frank gekost hebben.
Het lastigste zijn de oogstdagen, dan wordt er met de tractoren wel tien tot twintig keren per dag getraverseerd, "en dan is het soms dat ge erover rijdt en dat ge u nadien afvraagt of ge wel eerst gekeken hebt!" 't Is al een keer geweest dat hij de trein vergeten was en dat het machien ineens aan zijn kop voorbijraasde. En natuurlijk hebben ze hier ook die wegschuifbuizen die als slagbomen moeten dienen. Hij moet er niet van weten. Hier staan ze altijd open, terwijl ze dicht moeten zijn én op hangslot! Slot en sleutel zijn dwaas, volgens hem, dat is tijdrovend en maakt dat oversteken alleen maar riskanter.
Die sloten kunnen ook dienen "om te kloten". Hij heeft al verhalen gehoord van boeren die dezelfde overweg gebruiken, die in onmin raken met met elkaar en die dan "het hangslot veranderen om de andere te couillonneren".

Winter in Erpe-Mere. (Archief NMBS)

Winter in Erpe-Mere. (Archief NMBS)

Winterochtend
In de winter van 2008-2009 heb ik geen overwegen gezocht. Maar toen gebeurde dit. Begin februari waren we op wintervakantie in Boltigen, een klein dorp in het Zwitserse Simmental. Elke morgen rijden we dezelfde hoofdweg, van de logeerboerderij naar het skistation. Een lang eind naast een spoorweg. Op de laatste ochtend van de week is de weg afgesloten. Politie en brandweer leiden het verkeer om langs een hoger gelegen weg. En vandaaruit zien we de trein stilstaan voorbij de onbewaakte overweg, met twee brandweerlui bij de kop van de locomotief. Het eerste ongeluk dat we zien in de negen jaar dat we hier komen. 's Middags is er het radionieuws nabij de skilift "dat vanmorgen twee personen dodelijk verongelukt zijn nabij Boltigen. Het spoorverkeer was de hele voormiddag nog gestremd."
Boer Hans spreken we de volgende dag, hij woont niet ver van de plek. En die trein heeft de auto wel zeventig meter ver gekatapulteerd. De ene inzittende lag dood op de weg, de andere zat dood in de auto. Twee mannen die altijd samen naar hun werk reden; ze kenden de plek heel goed, ze kwamen er elke morgen voorbij. Maar dan volgt de onvermijdelijke kanttekening van het noodlot. De ene had niet op zijn vaste plaats gewacht, was al een eind naar de komende auto toegestapt, die bestuurder had dan niet op zijn vaste plek gedraaid, maar was in het donker van de ochtend snel achterwaarts op die oprit van de overweg gereden om zo te kunnen keren "en daar had de trein hen gegrepen". Tegen honderd per uur. En dan volgt boerenfilosofie. Het ongeluk is overal, zegt hij, denk nooit dat het er niét is. Zeg ook nooit dat je al twintig of dertig jaar zonder ongeval rijdt. Dat is misplaatste trots. Want zoiets is allesbehalve je eigen prestatie. Dat is ook aan anderen te danken die tegenover jou hebben opgepast.
De volgende morgen heeft het gesneeuwd. De sporen van het ongeval zijn al niet meer te zien. De Zwitserse krant zegt dat er landelijk nog 3155 onbewaakte overwegen zijn, tien keer meer dan in België.

Laat een onderwerp los en het komt je achterna.

DEEL 3: Ontsnapt aan de trein van 120.000 meter per uur

NAWOORD: Boer Patrick Packet (Esen) stapt niet langer met zijn koeien over de sporen. Zijn melkvee is uitgebreid, er waren teveel dieren om over te steken. De overweg is vernieuwd door de NMBS (“maar niet doordacht, er is een niveauverschil op die plek”) en dus blijft het lastig oversteken, maar nu met tractoren en materiaal. Patrick is wel verlost van zijn nachtmerrie (“de bel rinkelt en mijn koeien willen geen poot verzetten”).
De overstekende koeien van Stephan Vanfleteren hangen nu in het groot in hun bureau.

Plaatselijk geschiedkundige Sylvère is in 2017 overleden.

 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Lege treinen en stille overwegen (1): de laatste onbewaakte spoorovergangen

Tijdens corona liep de bezetting van de Belgische treinen terug tot 5 procent. Intussen nemen meer mensen de trein, maar eind mei was er in de spitsuren nog altijd maar een bezetting van 9%. Met als gevolg: de overheid die vanaf midden augustus gratis treinpassen gaat bedelen om de mogelijk nog lege treinen te bevolken.
Wie echt de meest lege en allerstilste plekken van de Belgische spoorwegen wil bezoeken, moet op zoek gaan naar de laatste onbewaakte overwegen.
In 2009 waren er nog 298. In 2018 waren het er nog 230. 

Sinte Apollonia Aalst © Stephan Vanfleteren

Sinte Apollonia Aalst © Stephan Vanfleteren

“Paarden weigeren hier soms over te steken. Ze hebben schrik van de blinkende staven.”

Humo mei 2009 - herwerkt en ingekort © Jan Hertoghs

Spoorlijnen lopen eigenmachtig door het land. En waar ze wegen kruisen is er een overweg. Met een bel en een lichtsignaal en vaak ook een slagboom. Maar tegelijk zijn er nog 298 onbewaakte overwegen in dit land. De stille overwegen. Zonder slagboom, zonder bel, zonder licht. Ik heb ze gezocht. Omdat het plaatsen zijn waar nauwelijks iemand komt. Omdat het plaatsen zijn waarvan men amper het bestaan vermoedt. Dat hield een belofte in. Van onvermoede verhalen. Van ontdekkingen in het achterland.  

In de zomer van 2008 begon m'n zoektocht, en dat de rand van Aalst boerenland zou zijn, dat had ik niet kunnen denken. Er staat een paard in de wei, koeien kauwen op het middaguur en tussen de twee weilanden loopt een veldweg. Amper nog begaan, maar toch worden mogelijke weggebruikers verwittigd met het bord van de onbewaakte overweg: een zwarte stoomlocomotief in een rode driehoek van gevaar.
Dat gevaar is maar moeizaam te bereiken. Ik moet me honderd meter een weg banen door opgeschoten gras. De krekels sjirpen in de warmte. De witte wolken drijven door de blauwe lucht. En dan is er de laatste waarschuwing, het roodwitte sint-andrieskruis. Met daarachter spoorlijn 82, van Aalst naar Burst. De ijzeren weg ligt er roerloos bij. De treinen zijn nog ver achter de einder. Er is alleen het suizen van hun afwezigheid en de trillende hitte boven de glanzende rails.

Sinte Apollonia Aalst © Jan Hertoghs

Sinte Apollonia Aalst © Jan Hertoghs

Aan de andere kant verdwijnt de veldweg in een wirwar van netels en distels. Houtduiven en kraaien vliegen op, én een wielewaal. Làng geleden dat ik die schuwe vogel nog gezien heb. En zelfs hier staat  een waarschuwend bord voor mogelijk verkeer dat nadert vanuit die  overwoekerde richting. Weer en wind hebben gaten gemaakt in de gevarendriehoek die ooit een gift was van de Royal Automobile Club de Belgique. Zo'n emaillen bord dateert van de jaren dertig. In het land reden toen meer treinen dan automobielen.
Fantastische plek toch, hoe die spoorweg hier in een bocht verdwijnt, zoals in alle goeie films, en hoe de houten dwarsliggers naar creosoot ruiken, de teerolie die bestand maakt tegen de tijd, zo moéten ijzeren wegen ruiken! Ik leg een munt op de spoorstaaf, straks walst hier een wiel en ligt er voor niemand een aandenken.

Niet ver van de overweg groeien hoge canada's. U bevindt zich hier, zegt het bord. In Honegem-Solegem-St-Apollonia. Het klinkt als een aftelrijm, maar het is "een beschermd landschap van de Vlaamse Gemeenschap sinds 24 juni 1992". Bij dit beschermde land staat een huis waar een oudere vrouw onkruid wiedt. Zij heeft vroeger nog dichter bij een bos gewoond dan hier. Dat was in de Oostkantons, waar ze in 1944 de Amerikaner heeft zien arriveren na de Slag om de Ardennen. Die hadden wit brood bij, en gemalen koffie, en zij hadden vier jaar geen koffie gedronken. En zo praten we gemoedelijk over een wereldoorlog. Met terwijl te-donkk te-donkk te-donkk, een onzichtbare trein achter die zichtbare bomen.

Erpe-Mere. De smalle buurtwegel (Wagenstraat/ Meiboomweg) leidt naar een nauwelijks zichtbare overweg © Jan Hertoghs

Erpe-Mere. De smalle buurtwegel (Wagenstraat/ Meiboomweg) leidt naar een nauwelijks zichtbare overweg © Jan Hertoghs

Netelhuis
Bij de spoorwegen vonden ze het niet oordeelkundig dat ik over "onbewaakte overwegen" zou spreken. De officiële term is overwegen met passieve signalisatie of overwegen van vierde categorie. Dat is genoteerd. En vervolgens heb ik van infrastructuurbeheerder Infrabel een lijst van vijf bladzijden gekregen, allemaal overwegen vierde categorie! En telkens staat aangegeven: de gemeente, de dichtstbijzijnde straat en drie nummers. Het nummer van de spoorlijn, het nummer van de overweg en het kilometerpunt. Dat punt is zichtbaar op zijpaaltjes en dus nuttig voor onderhoudsploegen die met een trein onderweg zijn, maar voor wie met de wagen onderweg is, zijn die nummerpaaltjes géén hulp.  
Zo zoek ik nu al een half uur naar de overweg aan de Broekstraat tot iemand zegt: hier is helemaal geen Broekstraat, ik denk dat gij bij de Wagenstraat moet zijn, daar is nog een onbewaakte overweg.
De fietsster gaat me voor langs hovingen met volières, miniatuurwindmolens en bloeiende gladiolen, tot we bij een smalle koker tussen twee huizen komen, dat blijkt een buurtwegel, en die plavuizen geven uit op een overweg voor voetgangers.
Ik steek lijn 82 over -richting een nieuwere tuinwijk in Erpe - en aan de andere kant gaapt een vervallen huis. Een spookpand. De ruiten zijn stuk, de gordijnen zwaaien uit de kozijnen en de netels gaan hier ongevraagd naar binnen. Benieuwd hoe het hier 's avonds is, op dit verlaten pad met z'n wildgroei van struiken.

Erpe-Mere. Het “spookhuis” aan de Meiboomweg © Stephan Vanfleteren

Erpe-Mere. Het “spookhuis” aan de Meiboomweg © Stephan Vanfleteren

Wreed ongelukkig

Lijn 82 telt nog zés onbewaakte overwegen op tien kilometer en de volgende overweg aan de Grote Gentweg -ook in Erpe- is ineens heel breed. Ik moet me werkelijk dwingen om te stoppen en links en rechts te kijken. Het is wennen. Dat zo'n stille overweg op elk moment even gevaarlijk kan zijn als een overweg waar alles brandt en rinkelt. 
Ik leg de motor stil en achter de wilgen en de weidebadkuipen klinkt het gedempte geraas van de E40 met zijn meer dan tienduizend wagens per uur. Daar is mobiliteit. Hier beweegt niets. Het landschap kijkt me aan met zomerse onverschilligheid. Het heeft niet gevraagd dat ik tot hier zou komen. Het kent ook geen verwondering. Het weet van treinen en passanten, en dat die altijd voorbijgaan.   

In Erpe-Mere is een stopplaats waar net een trein stopt. De deuren sissen open, de dagtaak in Brussel is achter de rug. Achter mij klinkt klein hoefgetrappel op het asfalt. Een man leidt een pony. In het zadel zit zijn kleine zoon. Het is als een Italiaanse film, maar dan Oostvlaams gesproken. 
In de wijk achter de Magerstraat houdt de nieuwbouw op en daar is een smalle overweg naar de akkers aan de overkant. Een man harkt hooi met een strohoed onder de zon. Jozef De Pauw heeft dat stuk grond al vijfenveertig jaar in bezit. Veel vroeger was hier zelfs géén overwegske, zegt hij, toen wandelden de mensen gewoon over de sporen. Dat was nog in de tijd van de stoomtreinen. Hij doet na hoe traag die wel op gang kwamen, zo dzjoe dzjoe dzjoe, en hij moet lachen, hij denkt dat ik nooit zo'n trein gezien heb, maar ik zeg dat ik ze nog helder kan herinneren, 's avonds in het Kempense dorp, met de witte stoompluim boven de appelaars van mijn grootvader.

Erpe-Mere, nabij de Magerstraat. De toegangsweg naar het hooiveld van Jozef De Pauw. © Jan Hertoghs

Erpe-Mere, nabij de Magerstraat. De toegangsweg naar het hooiveld van Jozef De Pauw. © Jan Hertoghs

De tijd staat niet stil, zegt hij. Het kan twintig jaar geleden zijn, of dertig jaar, hij was hier met zijn vrouw en twee dochters in het witloof aan het werken en toen zagen ze ineens dat vrouwmens van in de veertig komen aanstappen met de velo aan de hand, "en ik zag ineens van links de trein komen, maar dat menske zag niks, die had de kop naar beneden, die had daarvoor een douw gehad, hare man had haar laten zitten, die was helemaal in gedachten, en ik roep heel hard, en die machinist blaast maar, en remt maar, remt maar, en van dat remmen en piepen schiet ze ineens toch wakker en kan ze zich nog juist achteruit trekken, juist op tijd, ze was anders dood geweest! En tweehonderd meter verder is die trein gestopt, de garde eruit, die moest natuurlijk een verklaring hebben. Maar dat menske deed dat niet express, die was wreed ongelukkig, die zat in haar somberte, maar zo zoudt ge dood zijn voor dat ge het weet."
Omdat hij zo ambachtelijk staat te leunen op zijn hark, vraag ik of ik een foto mag nemen, en dat ik ze op zal sturen. Het mag, zegt hij, en dat er van Jozef De Pauw nog niet veel foto's gemaakt zijn. En ook, "of hij die foto dan moet betalen misschien?"

Volk van Brussel
Bambrugge, zo wonder kan een dorp heten. En een eind bezijden de Kwalestraat ligt zijn onbewaakte overweg. De weg is eerst een dubbel karrenspoor en wordt dan een dun zandpad tussen de meidoorn- en de beukenhagen. De canada's ritselen dat het nog lang warm blijft, de bramen rijpen in de struiken en in de wei staat nog een ouwe handpomp, ik ben zeker dat de zwengel knarst en piept. Ik zal het nog vaak merken, door die overwegen kom ik op plaatsen waar de tijd op een zijspoor is gaan staan. 

Een smalle veldweg leidt naar een verscholen overweg in Bambrugge. © Jan Hertoghs

Een smalle veldweg leidt naar een verscholen overweg in Bambrugge. © Jan Hertoghs

Ook in Bambrugge-dorp is het stil. Om half acht sjilpen de mussen in de straten en op het ijzeren bankje bij het perron zitten drie vrouwen. De armen gekruist, de blote voeten rustend op hun sloefen en sandalen. Zo bewaken ze de stopplaats en de overweg, zo bewaken ze het dorp, en zo schouwen ze alle passanten. Ik zeg dat ik van bij de onbewaakte overweg kom. Die diende vroeger voor de boeren, zeggen ze, daar kondt ge toen met een paard en een schone kar hooi over geraken, maar nu is het een smal wegske geworden, nu kunt ge d'r alleen nog over met uw hond of een crossfiets. Vroeger waren het hier allemaal boerenmensen, het ene huis na het andere, en nu is er in heel Bambrugge nog één boer, nog éne!
Ik vraag of er veel treinen komen op een dag. En dan beginnen ze alle treinen van een dag op te sommen. Die van kwart voor zes, dat is den eersten, dan nog een paar van 's morgens, dan die ene van de noene, en dan die van de schoolkinderen om half vijf, en dan nog een paar voor het volk dat van Brussel komt, en dan de laatste trein, die is nu al gepasseerd, die was om zeven uur.
En zo moet ik dus tellen, negen treinen naar Aalst en negen naar Burst, en allemaal omnibussen. En 's middags zit er vaak niemand op de trein, of af en toe éne mens, ne meinsch die naar Oilsjt moet. "Tja, wié rijdt er nog met de treinsch tegenwoordig? De mensen hebben allemaal hun auto! En er rijden ook bussen, zovéél bussen in deze tijd! Dan staan wij soms in de hof te werken, mijn man en ik, en dan zien we de trein en niemand erop, en dan zeggen we dat soms tegen onze zoon: daarstraks was hier weer een trein waar ze allemaal plat op de grond lagen! Dat is voor te lachen hé dat ge dat zo vertelt. De zoon zegt dat de lijn gaat blijven, ze is van groot belang voor het Belgische leger, zegt hij, en hij kan het weten, want hij werkt bij de ijzeren weg." 

Ruitjes-ongevallen

In de jaren zestig waren er nog een paar duizend onbewaakte overwegen in België, nu zijn het er nog welgeteld 298. En hoewel onbewaakte overwegen veel minder ongevallen kennen dan de bewaakte overwegen waar méér verkeer is, toch was ik benieuwd of zich daar ooit zware botsingen hebben voorgedaan. Bij de NMBS bleken ze aparte cijfers bij te houden voor de overwegen van vierde categorie; ik hoefde maar naar hun archief in Brussel te komen en dan kon ik zelf opzoekingen doen in de registers. 

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

De bundels lagen klaar, vanaf 1953, met linnen ruggen en ruitjesschriften en het etiket Passages à Niveau, Gelijkgrondse Kruising, dat waren vroeger de geijkte termen voor de overweg. De tijd heeft de bladzijden vergeeld, maar toch is goed te zien hoe minutieus ze zijn opgesteld. Met een verdeling tussen Bewaakt en Onbewaakt, Halve Barelen, Hele Barelen, of Geen Barelen. Elke bladzijde is een maatwerk van kaarsrechte kolommen die met de liniaal en met Oost-Indische inkt getrokken zijn. En elk ongeval heeft uiteraard zijn dossiernummer, zijn datum en locatie, en ook zijn oorzaak. In negentig procent van de gevallen is dat Onoplettendheid of Onvoorzichtigheid van de Weggebruiker wat dan zeer oplettend en zorgvuldig staat ingeschreven.
Eén kolom geeft ook aan waartegen de trein zoal gebotst kon zijn, en elk cijfer is dan een obstakel. 3 is een gespan. 4 een kar of kruiwagen. 5 moteur, motocyclette of vélomoteur 6 fiets of driewieler 7 voetganger 8 dier, en 9 allerlei (waaronder: SCHIP, VLIEGTUIG ETCETERA). De slachtoffers kennen drie groepen: Tués, Blessés en Légèrement Blessés.
Ik blader door de schriften, strakke ruitjes vol ongevallen, doden en gekwetsten. Jaar na jaar schuiven kalenderdagen van leed voorbij in een lange litanie van locaties: Bouwel, De Pinte, Poix-Saint-Hubert, Cierreux, Grimbergen, Libramont, Munsterbilzen. En dan telkens het cijfer van de Victimes omcirkeld, soms met blauw, soms met een rood kleurpotlood.
In een jaarverslag heb ik intussen gelezen dat 1972 een desastreus jaar is geweest en dat vind ik in die kaft ook terug, met op 7 juni een ongeval in Rotselaar, fél omcirkeld: acht doden en tien gewonden. Heel waarschijnlijk is dit het zwaarste ongeval ooit aan een overweg van 4de categorie. De "stille overwegen" waren toen nog talrijk in België: in 1972 waren er nog 2489.

Rotselaar.  Het monument voor de acht Italiaanse slachtoffers. © Stephan Vanfleteren

Rotselaar. Het monument voor de acht Italiaanse slachtoffers. © Stephan Vanfleteren

Nooit zullen we hen vergeten
Het dossier van Rotselaar draagt het nummer H6009/72 en de bediende brengt een kaft met krantenknipsels en een rapport vol technische gegevens. Aard van het Ongeval: aanrijding van een mini-autobus door de diesellokomotief van reizigerstrein N° 3527. Plaats van het Ongeval: onbewaakte overweg n° 124 gelegen aan afstandspunt 100.905 van de lijn 35 Hasselt-Leuven. En dan nog meer details: "Lokomotief kwam tot stilstand op ca. 272 meter voorbij de overweg." "De remmen van de locomotief waren in orde." "Trein was samengesteld uit 7 rijtuigen. Totale lengte: 185 meter. Normaal uur van doorrit: 17u05. Aantal Reizigers: 112." En voorts dat het "op het ogenblik der feiten klaar weder was met een goede zichtbaarheid". Ook dat de betrokken bestelwagen van het werk Mercedes was en dat de inzittenden verzekerd waren tegen arbeidsongevallen. Met dan de acht namen van degenen "die op de slag gedood werden". Het zijn Italiaanse namen van mannen tussen de 33 en de 51 jaar, allen wonen ze in Genk.
Bijna zevenendertig jaar later sta ik op dezelfde plek. Het is geen helder weer, het is betrokken. De zanderige Spoorwegstraat van toen steekt het spoor niet meer over, maar loopt dood op de afsluiting van de spoorlijn. En geheel onverwacht, in de graskant staat een arduinen steen met daarin gegraveerd de namen van de acht slachtoffers en de Italiaanse tekst: Zij Vonden De Dood Op de Terugweg Van Hun Werk. Ze Blijven Altijd Samen In De Vrede Van De Heer. - Altijd Zullen we Hen Liefhebben. Nooit Zullen We Hen Vergeten. Er liggen ook roosjes in een glazen kader die met de jaren in drie stukken is gebarsten. En intussen suizen de treinen voorbij, soms wel twee op drie minuten. Het is nog altijd druk op die lijn Hasselt-Leuven.

(Bron: Archief NMBS)

(Bron: Archief NMBS)

Jack-Op
Twee huizen staan er nog aan de Spoorwegstraat. In het ene is niemand thuis, in het andere weten ze van het ongeval en van de steen, maar toen het gebeurde, woonden ze hier nog niet. De man vertelt dat hij hier 's avonds "jonge gasten met fietsen en brommerkes" langs het spoor ziet. Ze keren nooit terug, dus hij veronderstelt dat ze op die plek nog altijd over de sporen kruipen: "Alsof het leven nog niet gevaarlijk genoeg is, meneer!"
In het verslag van de NMBS is ook sprake van een getuige, een brouwersgast die daar met zijn "bierauto" stond. Na wat telefoontjes kan ik hem opsporen, hij "houdt nu café in Rotselaar-Heikant".
Ik kom in een interieur met stamgasten en oude bierreclames en de patron zegt dat het lang geleden is en dat hij zich nog weinig herinnert. Ja, hij is opzij gaan staan om hun camionette door te laten, de weg was daar te smal, en hij reed toen voor Jack-Op, "die brouwerij, die bestaat niet meer". Die botsing, dat was een bliksemslag, de mensen vlogen naar alle kanten. Allemaal Italianen, allemaal gastarbeiders, ze werkten aan de leidingen van Distrigas (hun werf was maar op 200 meter van het ongeval,jh). Hij is nog naar een huis gelopen om daar de hulpdiensten te bellen, maar verder weet hij niks meer.
Het café komt nog met andere voorvallen. Dat de overwegen nu overal bewaakt zijn, maar dat de mensen niet voorzichtiger, maar wel roekelozer worden. Zes jaar geleden! Hier in Rotselaar! Twee meisjes van de middelbare school! Ze spijbelen en ze gaan zich wat amuseren aan de bewaakte overweg. Op het spoor staan en op het laatste ogenblik wegspringen. Eéntje is gepàkt door de trein en ze is erin gebleven, amper dertien jaar! Ik hoef maar te knikken. De ene deernis sluit de andere tragedie niet uit. Un train peut en cacher un autre.


Het laatste ruitje
In het NMBS-rapport staat de naam van de treinbestuurder die toen vijfentwintig was. Ik wil hem niet opbellen, en sta op een avond bij zijn huis in het Hageland. Ik had een afwerend gebaar verwacht, maar Rik Swartenbroeckx lijkt haast opgelucht dat hij zijn relaas kan doen.  
"Ik was een jonge machinist, en reed nog maar een half jaar alleen toen het gebeurde. Ik kwam van Hasselt en ik reed naar Leuven, tegen zo'n 90 per uur. En ineens zie ik daar op die zandweg een camionette naderen, tegen geen twintig per uur, zo traag reden ze naar die overweg. Ik heb geclaxonneerd en de noodremming ingezet en hadden ze toen direct geremd, dan had ik niet eens hun voorste schokbreker geraakt, maar die bestuurder heeft gas gegeven om over de rails te geraken. Ik zie nog altijd die ene man die achteraan in dat busje zat, aan het laatste ruitje keek hij over zijn arm naar de trein, ik keek naar hem, ik hoopte dat zijn gezicht voorbij zou gaan, want dan waren ze allemaal voorbij. Twee seconden heb ik dat gezicht gezien. Dat is een minuscule flits in uw leven, dat is iets van niks, maar was ik een tekenaar, dan zou ik dat gezicht nù nog op papier kunnen zetten. Haarfijn, en tot in de kleinste details. Dat gezicht zit in mijn hersenen gebrand. Dat zal ik nooit van mijn leven vergeten.
En toen kwam die doffe slag, één ton tegen bijna vierhonderd ton. En driehonderd meter verder stond ik stil. Ik keek buiten en het achterste van die camionette met nog enkele zitbanken hing op de kop van mijn locomotief. 't Was een ravage, overal stukken van mensen, overal stukken van dat voertuig.
Onze taak is dan niet eerste hulp toedienen aan de gewonden. Waarop wij getraind zijn en waaraan wij éérst moeten denken is de veiligheid van onze trein en van onze passagiers. Ik ben gaan telefoneren bij de bareelwachtster aan de naaste overweg en dan ben ik de sporen gaan "afdekken". Op duizend meter voor de trein zet ge een rode vlag, een fakkel en voetzoekers zodat tegemoetkomende treinen tijdig het gevaar kunnen zien en nog kunnen stoppen. En daarop hoor ik ineens een gerucht langs dat spoor, dat waren àl mijn passagiers, met hun boekentassen, handtassen en valieskes, met tientallen sprongen ze van de hoge trede van die trein en allemaal liepen ze, weg van het onheil, en naar de grote steenweg toe.
Ik moest ook de andere kant van de trein gaan 'afdekken' en de eerste dode die daar lag, was die ene man van dat laatste vensterke.
Wat ik ook niet vergeet, was dat hondje. Die Italianen hadden een hondje bij, zo'n foxke met witte en zwarte vlekken, en dat beestje liep daar maar, van de doden naar de zwaargewonden, en maar over en weer.
Geen tien minuten later stond het vol politie, rijkswacht en ambulances. De gewonden brachten ze weg, de ledematen van de doden hebben ze verzameld en in doodskisten gelegd, en tegen de avond is mijn trein dan naar Leuven gesleept.
Ik kreeg acht dagen verlof en in die week ben ik elke nacht wakker geworden, nat van het zweet. Altijd weer zag ik dat gezicht. Ik heb ook de begrafenis willen bijwonen, iets van troost willen bieden aan die families, maar dat mocht niet van de NMBS, dat zou "slecht zijn voor mijn gemoed".

Piëta
Na die acht dagen moest ik volgens mijn dienstrooster een heel ander traject doen, maar van mijn baas moést ik die eerste werkdag opnieuw dat traject Hasselt-Leuven doen. Nu hebben ze daarvoor begeleiders, maar ik moest heel alleen die trein weer op. Toen ik in Leuven aankwam, had ik een kwartier vertraging, zo vaak had ik geremd omdat ik meende iets op de spoorbaan te zien. In NMBS-termen is een kwartier een gruwelijke retard, maar ze hebben geen woord gezegd. Na twee dagen was ik het door en met de jaren heb ik dat ongeval toch uit mijn hoofd kunnen zetten."
Eigenlijk heeft hij veel meer afgezien van een ongeval aan een bewaakte overweg: daar kon het ongeval vermeden worden en toch gebeurde het. "Een jong manneke rijdt met zijn brommer tegen de slagboom, die knapt af, die knaap slipt, zijn bromfiets valt tussen de rails en terwijl ik mijn noodremming inzet en claxonneer, blijft die jong aan zijn brommer sleuren. Waarschijnlijk was die pas gekocht of was hij daar zeer aan gehecht, want hij wou dat ding absoluut weg trekken. En zo werd hij toch nog geraakt door de zijkant van de locomotief, ik stond bijna stil en toch pàkte ik hem nog. Zijn hand was eraf en ook zijn gezicht was helemaal weg, hij was gelijk in coma, denk ik".
Dat het zo'n jong manneke was, daarvan had hij afgezien omdat hij toen zelf kinderen had. En wat hij evenmin kan vergeten, is de koolputter die daar met de bromfiets arriveerde en die zegde dat iedereen moest zwijgen "want dat zo'n mens in de coma nog altijd kan horen!"
En toen had hij die zwaargekwetste jongen op zijn schoot genomen en hem zachtjes troostend beginnen wiegen.
Als moeder en kind. Als een piëta.

Nog bijna dertig jaar heeft hij dat traject Hasselt-Leuven gereden en nog een paar duizend keren is hij voorbij die plek in Rotselaar, en later voorbij dat monument gekomen, "één keer was er een herdenkingsdienst bezig, dat kon ik zien vanuit m'n stuurpost". En hoe hij nog lang gepiekerd heeft waarom ze toch zo traag reden: "Ik had de indruk dat die arbeiders afgeleid waren, dat ze naar iets luisterden, de koers op de radio of zo. Dat is een gedachte die me nooit heeft losgelaten." 7 juni 1972 viel midden in de Ronde van Italië, een Giro die later door Eddy Merckx gewonnen werd. De rit van die dag was een bergrit  van Parabiago naar Livigno (256 km) en werd door Merckx zelf gewonnen voor de Spanjaard Galdos en de Italiaan Marcello Bergamo die nog redelijk lang kon aanklampen. Het is geen verklaring. Het is alleen maar gissen naar het noodlot, il fato, il destino.

“Terugkomend van hun werk vonden zij hier de dood. “ Opschrift op het monument in Rotselaar © Jan Hertoghs

“Terugkomend van hun werk vonden zij hier de dood. “ Opschrift op het monument in Rotselaar © Jan Hertoghs

Vlaamse Arden   
Eind september. Fazanten buigen de nek naar de grond als ze ijlings weglopen voor de auto. In Sint-Martens-Lierde zou onbewaakte overweg nummer 58 moeten zijn op de lijn 122 (Geraardsbergen-Gent), maar hij is niet meer. Ge had twee jaar eerder moeten komen, zegt de buurman, de lijn is vernieuwd en toen hebben ze die overweg opgeheven. Maar als ge verderop afslaat aan de Bloemmolens, dan is daar een pad naar beneden en dààr is nog een onbewaakt exemplaar. Ik vind het pad, het stort zich inderdaad van de top van een Vlaamse Arden steil naar beneden, recht op de overweg, de spoorweg en de gevarendriehoek. Dat alle ministeries van Verkeer in Europa nog altijd zo'n locomotief met stoomwolk gebruiken om aan te geven dat er een onbewaakte overweg is, dat waardeer ik. Vroeger zou ik gezegd hebben: het is zo'n trein zoals kinderen hem tekenen. Maar tekenen kinderen nog locomotieven met een pak zwarte smoor uit de schouw?  
In het aanpalende Sint-Maria-Lierde is het oude seinhuis nog bewoond, de gele dahlia's hangen over het hek, de appels zitten dik en rood in de bomen, maar dat hier ergens een onbewaakte overweg zou zijn, daar weten de bewoners niets van. We zijn hier pas komen wonen, meneer, en we moeten nog veel verbouwen.
De overweg ligt amper tweehonderd meter van hun huis. Een boerenzandweg en ook nog het andrieskruis, maar de verharde overgang tussen de rails is weg. De passage is opgeheven en er is niemand om wat te vragen. We zullen nooit weten welk het nut was van overweg 122/63. Hoe vaak een boer hier is overgestoken. En of de reizigers in de trein ooit oog voor die overweg hebben gehad. Zou daar iets van kunnen achterblijven? Van een blik in de velden, van een oogwenk in de spoorkant?

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Louise-Marie
Lijn 86 loopt van Oudenaarde naar Gent, en in Ronse is nog een onbewaakte overweg midden in de stad. Het is de Lindestraat, ze maakt een trechter, en na een ijzeren beugel die onvoorzichtigen moet afremmen, passeer je één van de zeer weinige onbewaakte overwegen binnen een stad gelegen. In alle agglomeraties loopt zo'n straatje dood op de spoorlijn, hier gaat het als vanouds over de rails. Een buurvrouw hangt al meteen ongerust door het raam vanwege mijn bic en papieren! "Gij komt dat hier toch niet afschaffen? Want dan gaan veel mensen kwaad zijn!"  
Ronse is niet groot. Twee kilometer ervandaan sta ik al bij straatnaamborden met namen als Muziekbos en Maneschijn. Een eindje kan ik nog autorijden, dan wordt de weg te smal tussen de varens en de beukenbomen. Er komt een beek uit een bron, er is een stenen waterput, en struikrovers kunnen hier zeker werk vinden, zo diep en donker is dit bos.
De overweg is een lichtinval. Twee buizerds cirkelen in de lucht, een zilveren vliegtuig vliegt nog hoger. De spoorlijn loopt in een bocht langs koeien en veel te grote weipalen: het zijn oude biels die de boer in de grond heeft geslagen. Ooit droegen ze de trein, nu moeten ze vee dulden dat z'n vel staat te schurken.
Onderweg langs lijn 86 zie ik een wegwijzer naar Louise-Marie. Het dorp heeft een afgelegen stopplaats waar ik jàren geleden ben afgestapt. Ik wil ernaartoe, maar bijna niemand weet zich de plek nog te herinneren omdat alles zo heraangelegd en onherkenbaar is geworden. In 1984 maakte ik een serie over kleine stopplaatsen die afgeschaft gingen worden. Louise-Marie had toen nog een stopplaats en een perron vlakbij de enige 'bergtunnel' in Vlaanderen, die van de Muziekberg: 422 meter lang. Kortbij woonde Roger Santens, jaren piocher geweest. In de winter bestond zijn bijzondere taak erin om met een staaf de ijspegels stuk te kappen die aan de gewelven van de tunnel hingen. "Er waren kastaars bij van twee- en driehonderd kilo! Maar ook de grond was één klomp ijs, ik viel, ik gleed, de wanden waren van ijs.  Beestig werk. Eén keer was zo'n pegel tot op de grond gegroeid. Dat was een boom van wel duizend, tweeduizend kilo. Die heb ik met mijn houweel omgehakt en toen viel die knots nog op de sporen ook. Dat heeft me een uur gekost om alles stuk te hakken. Gelukkig zijn er nooit ongevallen gebeurd."
Louise-Marie. Perrons met zo'n naam zouden ze moeten bewaren.

Waarom hier in Heurne?   
In Nukerke zijn er holle wegen en werpt de zon lange schaduwen op het gras. De kinderen spelen er woensdagje en de hond blaft tegen de draad waar de schapen plukken wol hebben achtergelaten. De overweg is er voor de bieten, zegt het boerenkind beschroomd, en onze ouders zijn gaan werken.
Het loopt naar de avond, lijn 86 loopt ook verder, en één overweg wil ik nog zien: Heurne-Axelwalle. Als ik er ben, komt net een trein voorbij. In z'n ramen weerkaatsen de wolken en de weg. En daarna is het weer stil aan de voet van het roodwitte kruis. 
Honderdvijftig meter verder loopt hetzelfde spoor over een bewaakte overweg. Vlakbij is een oude boerderij met een mestpacht en met groengeverfde deuren. Eerst komt ze alleen maar op de drempel staan, dan zal Adela de tijd nemen, de handen op de rug leggen en leunen tegen de gevelmuur. En dat er aan die onbewaakte overweg niet zoveel gebeurt: "D'r komen wandelaars en fietsers en ruiters." En dat ge moet oppassen met paarden, zeker als ge beginner zijt, een ruiter met zijn eerste broekske aan. Want soms weigeren die dieren over het spoor te gaan. Ze betrouwen dat niet, die staven die glinsteren in de zon. "We hebben dat vorig jaar nog gezien. Geen poot erover. En afstappen en aan de leidsels trekken, en niet willen bougeren hé!" Iemand van de buurt zag het en die vrouw had ervaring met paarden. Ze steeg zelf in het zadel, nam driehonderd meter aanloop, en ging dan in volle galop over de sporen, en nog eens, en nog eens, "en toen kreeg die jonge ruiter zijn beest terug en toen wilde dat dier ineens wél luisteren."
Ooit is een madame met haar auto geslipt op het slijk van de overweg en zijlings gekanteld in de greppel. Ze ging verderop bellen en intussen kwam de trein en die had haar auto geschramd, zo heel heel rakelings, "alleen de lak was eraf".  Dan moogt ge van geluk spreken.

De stille overweg van Heurne-Akselwalle.

De stille overweg van Heurne-Akselwalle.

Er ritselt een muisje langs de gevel, ze kijkt het na. En ze vertelt van vijfentwintig of wel dertig jaar geleden, toen zich hier een jongen verdaan heeft, "een jonge student uit Gent. Het was rond deze tijd, eind september, begin oktober, bij 't uitdoen van de patatten. En ineens zien we de trein stilstaan, niet ver van de onbewaakte overweg, en allemaal volk errond. En dan de ziekenwagen. En dan de politie die hier kwam bellen naar het parket. Want in die tijd was er nog geen gsm. En 't moet erg geweest zijn. Mijn man is ook gaan zien. Die jongen had zich gebukt in het spoor, die was met zijn rug naar dat machien gaan staan, dat was zo'n grote groene diesel met gele strepen, daar zit een haak vooraan, en die haak had hem opgeschept bij zijn broeksriem, en hij was voorover blijven hangen en had een paar honderd meter met zijn hoofd toektoektoek die biels geraakt tot de trein gestopt was. Van zijn schedel was niks meer over, maar aan zijn gezicht was helemaal niks te zien, dat was nog heel gebleven."
Ze kijkt me aan alsof dat toch nog één goed ding was, dat gave gezicht. En later zijn z'n ouders hier nog op bezoek geweest, en die hebben het verteld: "Hij had tweede zit en was er weer niet door en hij had dan ruzie gekregen met zijn verloofde, 't was af geraakt en toen had hij het gedaan. Zijn fiets genomen, en helemaal van Gent naar hier gekomen." En dat die jonge student van de Limburg was. Ja, zegt ze, waarom zou iemand van zo ver hier in Heurne willen sterven hebben? Dat vindt ze nog het vreemdste.  
Het is intussen koud geworden bij het huis en de fruitbomen. En ik weet evenmin waarom hij tot hier gekomen is. Het moet in elk geval een lange tocht geweest zijn, die vijfentwintig kilometer beslissen van Gent naar hier.

Ik rij nog eens langs de overweg. De plek is eenzamer dan daarstraks. En dat hier een leven een einde heeft genomen en dat iemand dat landschap misschien nog één keer in zich heeft opgenomen voor dat geraas hem uit dat leven zou verwijderen.
Ik heb zelf een vriend gehad die voor die ijzeren uitweg gekozen heeft.

DEEL 2: HET RECHT OP “EEUWIGE OVERGANG”

DSC01716b.JPG

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Experimenteel reizen in eigen land (4): met een gocart de grens over

© Stephan Peleman

© Stephan Peleman

De pedaalridders: twee man en een paardenkop bij 5 Beaufort

Humo 24/7/07 licht herwerkt , uit de serie “Buitengewone Dagtrips” © Jan Hertoghs

Lees hier deel 1: rugzaktoerist in eigen stad
Lees hier deel 2: de pionier van de maffe reisformules
Lees hier deel 3: in volle zomer liften met een slee

Ons experiment van vandaag valt onder de noemer Slow Travel: reizen met een traag en ongewoon vervoermiddel. In de Lonely Planet for Experimental Travel (van de pionier Joël Henry) is sprake van ongewone verplaatsingen per tractor en per draagstoel, maar wij nemen patent op een zeer Belgisch vervoermiddel: de gocart van de kust aka de cuissetax. Daarmee zullen we ons naar het buitenland begeven, de grens over. Wat allicht nooit eerder gedaan is met zo'n dijkvoertuig.
Ik surf naar een paar fietsverhuurcentra aan de kust en zo opent zich de wonderlijke wereld van alles wat met per pedaal wordt aangedreven. Eenden, bijen, schildpadden, locomotieven, tanks, takelwagens, ideaal voor de kleine voetafdruk. Het gamma voor de volwassenen is beperkt, maar ik weet nu al: als ik een kar met een paardenkop zie, dan neem ik die!  
Een co-trapper is snel gevonden. Ik bel naar Dieter Coppens (29) die samen met zijn neef Mathias Coppens te zien was in de geweldige lift-avonturenserie The Road Ahead (TMF, 2002) en De Poolreizigers (Kanaal 2, 2003). Dat ik Coppens vraag is niet alleen vanwege zijn bekwaamheid op het gebied van de plantrekkerij maar vooral vanwege zijn fenomenale traptechniek.
Dieter is gelijk enthousiast: "Man! Dat is altijd mijn droom geweest om met zo'n gocart op reis te gaan! Ik wil daarmee zelfs naar Afrika! Hoelang blijven we weg? Een week?" Ik zeg dat het voor één dag is. Ook goed natuurlijk.
Een week later overleggen we over de "inkleding" van onze kar. Dieter wil iets "als de cabine van een vrachtwagen". Dus met onze voornamen JAN en DIETER "op een nummerplaat achter de voorruit". En nog op die voorruit zo'n omkaderend lint met de vlaggetjes van Europa en uiteraard ook "zo'n dikke bekerhouder voor de koffie". Ik pleit voor een sobere aanpak. Als we die kar met teveel fransjes optuigen, dan gaan de mensen denken: het is ludiek, het zijn grapjassen, laat die maar gerust. Als we het sober houden, dan gaan ze misschien denken: "die twee zijn de weg kwijt", dat gaat betere gespreksstof opleveren. 
Ik kijk alvast ook mijn internationale reisbijstand na of we  vanuit een ander land kunnen teruggesleept worden naar België, maar er is nergens sprake van de verzekering van een huurvoertuig.

De aangekruiste dag in onze agenda is vrijdag 6 juli, de eerste droge dag temidden van een aanhoudende natte periode, maar toch met één nadeel: een wind van vier Beaufort. Twee dagen voor het vertrek is die verwachting aan de kust al opgelopen tot zés Beaufort. Die windkracht staat in een weerboek aangegeven als krachtige wind: 39 tot 51 km per uur, dit betekent: kleine en grote takken bewegen, wind fluit in de draden, zeegolven drie meter hoog. Dat klinkt niet bepaald als een briesje.
Wat de fysieke conditie betreft. Ik doe geen sport, ik doe alleen wat dagelijkse verplaatsingen met de fiets en de eerste en de laatste keer dat ik op de zeedijk in zo'n Harley Trapson heb gezeten, was vijftien jaar geleden. Toen was het voor een half uur. Nu gaat het een hele dag zijn.

© Stephan Peleman

© Stephan Peleman

Bijt maar op uw tanden!
Het radioweerbericht is niet mals. Aan zee kan de westen-tot-zuidwesten wind "hard waaien met pieken tot 70 km per uur". Enige troost: het blijft wél droog met temperaturen tot negentien graden. Langs de snelweg tussen Jabbeke en De Panne beweegt àlles: de bomen zwiepen met hun takken, de meeuwen scheren met een rotvaart wind-mee en zelfs de auto ondervindt hinder van de windstoten. Als zo'n wagen van meer dan duizend kilo al impact ondervindt, wat gaat het dan worden met zo'n speelgoedkar op dunne wielen?!        
Tussen de huizen en de straten van De Panne is de wind nog luw, maar als we op de zeedijk komen stuift het zand in sluiers over de promenade. Er zijn maar een paar vakantiegangers te zien die even naar de woeste zee komen kijken en dan weer beschutting zoeken in de zijstraten. Terwijl het zand ons in de oren suist, stappen we binnen in het fietsverhuurbedrijf met de geheel toepasselijke naam Arizona. Er zijn geen andere klanten.
De karren "voor de groten" staan uitgestald op het strand. We vallen onmiddellijk op een driezit met een groot paard, maar omdat we het ding bijna niet uit het zand gemanoeuvreerd krijgen, lijkt het ons te log voor de tocht. De jobstudent verzekert ons echter dat het "één van de lichtste" is om te trappen. We twijfelen en vragen een proefrit, honderd meter tegen de wind in. We zetten de voeten op de trappers, het paard schokt vooruit in de bulderende wind en allebei schieten we in een onbedaarlijke lach, riders on the storm! Dit moet toch lukken!? Zeker met dit mooie paard, met zijn glanzend witte flanken, zijn wapperende gele manen en zijn wilde zwarte oogbollen, één en al drift en temperament!
We willen de eigenaar vooraf niet veel vertellen, niks over een hele dag weg zijn en niks over Frankrijk, maar omdat het raar is dat we ons met dit weer absoluut op de weg willen wagen, geven we toch enige verklaring, iets over "wat rijden, wat foto's maken en mogelijk een halve dag weg zijn."
De man van Arizona zegt dat het goed is, maar of wij wel weten waaraan we beginnen? En met toegeknepen ogen naar de zee: "Nu is de wind nog te doen omdat het afnemende tij is. Maar deze namiddag, met de vloed, zal het hàrder gaan waaien." We knikken dat we het aankunnen. "Ja, afzien is goed voor een mens!", knikt hij, "bijt maar op uw tanden! Als ge ze tenminste op elkaar kunt houden met die wind!" En dan klappert hij grijnzend met zijn gebit. In films heb je àltijd van die bemoedigende figuren bij het begin van een avontuur.

Zeer zwakke weggebruikers hebben voorrang in De Panne. © Stephan Peleman

Zeer zwakke weggebruikers hebben voorrang in De Panne. © Stephan Peleman

Uitzonderlijk transport
We rijden tweehonderd meter op de dijk. Passanten lopen met gebogen hoofd voor ons uit, hun hand half voor hun ogen. Uit de andere richting - wind mee- komen kinderen op hun step, die komen aangevlógen.
Achter de hoek pimpen we de kar op voor de lange trip. Kussens op de harde zitjes, een achteruitkijkspiegel voor de veiligheid, en achteraan een oranje plakkaat Uitzonderlijk Transport - Convoi Exceptionnel. In de 'zadeltas' op de rug van het paard komen regenzeilen, snelbinders en ducktape voor mogelijke reparaties. Op het zitje tussen ons is plaats voor kompas, wegenkaarten, appelen, water, chocola en druivensuiker. Ik zuig op een suikertablet, het zand knarst al tussen de tanden.

Start! We schuiven onze kar meteen tussen het autoverkeer op de hoofdstraat. En lachen natuurlijk, en met de fietsbel rinkelen, en naar de mensen wuiven, allo! goeiemorgen! bonjour! Dat krijg je als grote mannen zich als klein mannen gaan gedragen.
Dieter is de stuurman, maar hij moet nog wennen aan het stuur, een éénarmige stang die uiterst gevoelig reageert. Het voorwiel zwenkt onmiddellijk in een haakse bocht bij te hard sturen, ik moet me dan uit alle macht vastklampen om niet van de kar te tuimelen. Een passerend gezin ziet ons over straat laveren en één van de kinderen moet vreselijk hard lachen, te hard om nog sympathiek te zijn.
We slaan een zijweg in en komen in rustiger straten met riante villa's. Vijfhonderd meter hebben we gereden en er zit al een slag in mijn rechterpedaal. De trapper zit wat los én ook niet haaks op de pedaalarm waardoor hij bij elke trap tegen het metalen frame knikt en knarst.
Wat nu ook hevig tot ons doordringt: de versnelling van zo'n gocart is een héél kleine versnelling. Dieter ziet een gelijkenis met de waterfiets, "dat is ook trappen-trappen-trappen en amper vooruit geraken". Dat iemand die "doortrapt" synoniem is voor iemand die "zot" is, begrijpen we nu beter.

Wuiven en terwijl ook de bestuurder verwittigen dat de zijdeur van zijn gocart open staat. © Stephan Peleman

Wuiven en terwijl ook de bestuurder verwittigen dat de zijdeur van zijn gocart open staat. © Stephan Peleman

La douce France

We zijn nog maar een kilometer weg van de zeedijk en nu al hebben we veel bekijks; vooral van automobilisten die ons inhalen: hun verstoorde blik spreekt interessante boekdelen. We laten de processie achter ons niet te lang aangroeien, acht auto's is de norm en dan gaan we in de kant staan. Soms wuiven ze aanmoedigend, soms claxonneren ze ongeduldig zoals die ene Volvo die ons zonder pardon in de kant dwingt. Hij heeft natuurlijk een pak PK's onder zijn gat zitten tegenover die ene horse power van ons.
De fotograaf die een half uur in ons spoor heeft gehangen, heeft onze snelheid gemeten: het blijkt dat we toch tien à twaalf per uur halen tegen de wind in.
Aan Manège't Peerd worden we aangesproken door een kwieke Franse voetganger in korte broek. Où allez-vous? La France? Olalala! Bonne idée! C'est pas loin! 
Kort voor de middag bereiken we de grens; en het liefst hadden we een slagboom en een norse beambte gezien (Rien à déclarer? Un cheval, monsieur!), maar sinds het Verenigde Europa moeten we content zijn met het blauwe bord en de gele sterren. Het oude tolkantoor is nu zelfs een pralinewinkel van Leonidas.

Voor het vertrek bandenspanning controleren en  gezonde zeelucht bijpompen. © Stephan Peleman

Voor het vertrek bandenspanning controleren en gezonde zeelucht bijpompen. © Stephan Peleman

Bray-Dunes is het eerste Franse dorp en bij elke fleurige bloempot of tropische plant in de voortuin, verzuchten we: ah la France! la douce France! en intussen waait het stof in onze oogkassen.
Bij een kleine bakker die zijn etalage heeft ingericht met een namaakvuurtoren, namaakvisnet, namaakgarnalen en namaakzeesterren kopen we twee koffiekoeken. Een Franse mens met zijn baguette onder de arm vraagt waar we vandaan komen: van Antwerpen? Toch niet helemaal te paard, zeker? Hij is geïnteresseerd. Maar talrijker zijn de klanten die ons straal negeren of die ons kort toeknikken met een afgemeten M'sieurs!
Ze moeten van ons niet achterover vallen van verbazing, maar ze moeten ook niet doen alsof hier àltijd een trapfiets én een polyester paard bij de bakker staat.

Wat we volop zien in dit Noord-Frankrijk is kitsch in de tuin, met herten, kabouters en stenen vissen, maar ook pneus fleuris. Men snijdt zo'n autoband in twee, men werkt het profiel aan beide kanten open zodat zich in het midden een korf vormt, men schildert 'm wit en hangt 'm aan de voorgevel met geraniums erin. Een schone recyclagetraditie die in België nog nauwelijks bestaat.
Bray-Dunes heeft het voor ons. Van achter de autovoorruiten worden gebaren gemaakt, allez! allez-y!, en één mevrouw waarschuwt heftig, attention! il y a des gendarmes plus loin! Daar hebben we stiekem op gehoopt, op zo'n opgeheven witte handschoen, messieurs, u weet toch dat dit in Frankrijk ten strengste verboden is, zet uw voertuig maar even aan de kant, vos papiers s' il vous plaît! Maar het zijn douanes, ze staan gebukt over een autokoffer en ze zien ons niet eens passeren.

Net over de grens in Bray-Dunes. Ons stokpaard ziet voor het eerst stokbrood van een Franse bakker. © Stephan Peleman

Net over de grens in Bray-Dunes. Ons stokpaard ziet voor het eerst stokbrood van een Franse bakker. © Stephan Peleman

We zwaaien vanaf nu naar àlle passanten en naar alle kinderen aan het raam. Als wij plezier hebben, dan de anderen ook! Eén vrouw op de fiets kijkt zuur en blijft zo kijken. In haar blik lezen we verongelijkt kiesgedrag en de gedachte "of wij niks beters te doen hebben ?!" Volwassenen op een vrijdagmiddag, die moeten wérken.
Het is ook werken met die zware wind op kop. We rijden nu aan een tempo waarbij we elk detail op en naast de weg langdurig kunnen bekijken: elke brievenbus, elk rioolrooster, elk verkeersbord, elke vuilnisbak, elk stuk stippellijn op het asfalt. 
Wind in de zeilen
In Ghyvelde fluit de wind om de kerktoren en hangen de gemeentelijke bloempotten heen en weer te zwaaien aan hun sierpalen. De reclameborden van café en krantenwinkel liggen om, niemand doet nog moeite om ze wéér eens op te rapen. We houden rust aan het monument van de gesneuvelden en we parkeren ons paard binnen de lijnen van een parkeervak. Het beest zelf is niet te houden, het galoppeert onafgebroken verder, hevig briesend door zijn zwarte wijd opengesperde neusgaten. Het is een schoon beest, dat paard van ons.
Buiten Ghyvelde zien we de weg klimmen, een brug over de snelweg! We rijden misschien zeven per uur en nu krijgen we ook nog een col buiten categorie voor de voeten! Terwijl we traag vorderen, steekt een chauffeur ons voorbij, vuist omhoog voor zijn spiegel, komaan! géven! alles géven! We raken hijgend de brug op, genieten geen seconde van het vergezicht op Duinkerke, maar storten ons gelijk in de afdaling. Dat is lachen-gieren om plots zo hard te gaan, maar onderaan de helling is het al gedaan: met die korte-beentjes-trappers is het onmogelijk om in de afzink snelheid te maken. De zware gocart bolt nog twintig meter uit en dan is het weer aan de twee hamsters om in de tredmolen te stappen. In het voorbijrijden van een camping krijgen we nog goeie raad nageroepen: "Hang een carotte voor zijn snuit, dan raakt ge rapper vooruit!!"   

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

In Uxem is de schatting dat we twintig kilometer hebben gedaan, op drié uur rijden... Bij het café trekken we de handrem op en snoeren die vast met een snelbinder zodat de kar niet kan wegrollen. Het is lastig overeind komen, de benen zijn stram, hoofd en ogen doen pijn van het geraas van de wind. In de Bar Tabac krijgen we een bol soep met brood, die soep komt uit de eigen diepvriezer, speciaal voor "les chevaliers de La Panne". Het is zo'n café waar ze een knijptang komen halen om hun mobylette te herstellen en waar de facteur de post bestelt en elke klant de hand schudt,  Messieurs!  
Na Uxem beginnen we voor het eerst zijwind te krijgen. In de zadeltas zit een nylon poncho tegen de regen en die spannen we rond het lijf van het paard zodat de wind zijdelings in dat 'zeil' kan blazen en we toch enige aandrijving kunnen opwekken. De constructie is afgekeken van de poolexpedities van Dixie Dansercoer!
Onze knol zit driekwart onder zeil, de wind geeft van jetje, maar onze zeilsnelheid is bedroevend traag. Dat is makkelijk vast te stellen via onze mobiele snelheidsmeter: een kever die ons moeiteloos kan bijhouden in de kant van de weg.
Na een bocht pakken we meer wind en net als we denken dat we snelheid maken, schuift het zeil van het paard, rolt onder zijn voorwiel, kruipt in zijn as, en...  einde experiment.

We zetten het poncho-zeil in. De techniek  is afgekeken van poolreiziger Dixie Dansercoer.  © Jan Hertoghs

We zetten het poncho-zeil in. De techniek is afgekeken van poolreiziger Dixie Dansercoer. © Jan Hertoghs

Langzaam verkeer
Het landschap dat zich intussen -ook langzaam- ontplooit is een beloning. Naar alle kanten strekken de korenvelden zich uit en de zon schijnt op de rijpe aren en de wuivende halmen. Op een grote nieuwbouw houden drie dakwerkers zich met moeite staande door de wind, maar toch zwaaien ze met hun vrije hand, allez-y les gars!
We zien stevige panlatten liggen, we vragen of we d'r enkele mogen hebben, jaja, pak maar mee, en die grote elastieken mogen we ook gebruiken.
We sjorren boven elk achterwiel een lat vast, we spannen de poncho ertussen en nu hebben we een fameus rugzeil. Nog tweehonderd meter tot over he kanaal en dan moeten we die felle zuidwester pal in ons gat hebben!   

't Is een fantastische weg langs het Canal de la Basse Colme. Links het water, rechts de verweerde palen met de telefoondraden en daartussen een vlekkeloze asfaltweg. Als we flink trappen en het 'dode punt' van die kar (= 9O kilogram én twee inzittenden) kunnen overwinnen, dan zeilen we vooruit. Met de voeten weg van de pedalen halen we toch zo'n 12 à 15 per uur.
Er wordt nu nog meer gewuifd en geglimlacht bij die combinatie paardenspan & zeilboot, c'est sympa. Tegelijk wordt er ook snel auto gereden. En omdat ons achterzeil ons gezicht én gehoor belemmert, merken we dat achteropkomende verkeer niet altijd op. We zien het wel als ze ons met een nijdige zwaai voorbijsteken. Twaalf per uur rijden op een weg waar 90 is toegelaten en intussen een rijvak innemen, het wordt niet altijd in dank afgenomen.

Ons paard voelt zich hier nochtans thuis tussen de velden en de weiden en de boerenhuizen. Het draaft en draaft en voelt zich bevrijd. Verlost van die enge zeedijk, verlost van die rotkinderen en hun kleverige crème glace in zijn nek!    

Ons paard vlakbij de paardenmolen in Hondschoote. Wederzijds gehinnik van herkenning!     © Jan Hertoghs

Ons paard vlakbij de paardenmolen in Hondschoote. Wederzijds gehinnik van herkenning! © Jan Hertoghs

Paardenmolen
Rond de hoge hoekige kerk van Hondschoote staat de zomerkermis opgesteld die vanavond open gaat. Alles staat hier nog met de zeildoeken omlaag en vanzelfsprekend parkeren we ons paard bij de paardenmolen. Net op dat moment breekt de carillon los in een tuimelend klokkenspel en dat is een schone entree in dit oude stadje.
We drinken koffie op een caféterras, halen chocoladebroodjes bij Au Bon Pain de France en zien met genoegen hoe een papa met kind op de arm naar ons paard staat te kijken. Het kind mag het paard aaien, braaf paard, braaf. En nu we het vanop een afstand zien staan tegen dat donkerrode zeil van die afgedekte paardenmolen, ja, dat doet ons iets. De aanhankelijkheid tussen mens en polyester dier, het is iets bijzonder.
We vertrekken langs kramen en lunaparken, de rups draait al en alle opgeschoten jongens roepen ons na. Voor vijf seconden zijn wij de attractie en niet de meiden op de rollercoaster.
Voorbij Hondschoote hebben we de wind flink in de zeilen en komen we vooruit zonder te trappen. Maar tien per uur is ons te traag. Dat zeil moet bol staan! Dat zeil moet bijna scheuren! En die kar moet zo voortjakkeren dat we ons krampachtig aan stangen en ijzer moeten vasthouden. Het moet hard gaan! Keihard! En die banden moeten van pure vitesse gaan ronken op het asfalt! Dat denken we terwijl we stapvoets vorderen. 

Te voet gesteld
Iets na vijven steken we opnieuw de grens over met België. In Houtem loeien de koeien rond de robuuste kerktoren en vandaar is het nog veertien kilometer naar De Panne. Daar zijn we dus in een goed uurtje, maar dan loopt de weg iets meer naar het noordwesten en zo krijgen we zijwind in plaats van rugwind. Die ommezwaai treft ons in het meest effen deel van de Westhoek, de uitgestrekte platte polders van De Moeren, waar de harde wind zuiver spel heeft op zo'n buizenkar met een zeil achterop. Erger nog, bij elke vijfhonderd meter die we trappen, kruipt die zijwind één graadje meer richting tegenwind. En dat graadje blaast in ons nadeel, dat remt en stremt ons alsmaar meer en trappen is nu alleen nog hijgen geworden. De man van Arizona had ons verwittigd, met hoogtij zal het nog harder waaien. (Later zal blijken dat op dat tijdstip in De Panne windsnelheden zijn gemeten van 72 km per uur,jh)
Normale verstandige mensen zouden die zeilconstructie allang hebben afgebroken, maar omdat we het zo ingenieus in elkaar hebben gesjord met stokken, ijzerdraad, en dikke windels textieltape willen we het zomaar niet ontmantelen. Trouwens, binnen één kilometer gaat de weg weer meer noordoost, dàn gaan we opnieuw kunnen profiteren!

Hoge en lage bomen vangen véél wind. Ons rugzeil vangt nog geen honderdste van 1 Beaufort. © Jan Hertoghs

Hoge en lage bomen vangen véél wind. Ons rugzeil vangt nog geen honderdste van 1 Beaufort. © Jan Hertoghs

Die koppigheid met dat zeil maakt zelfs dat we uit het zadel moeten. En wat blijkt? Te voet die kar duwen gaat sneller dan zitten en trappen! Naast die kar stappen is zelfs een ontspanning, want alles onder de romp - de liezen, de knieën en de kuiten- doet pijn van dat eeuwige zitten en dat amechtige trappen.
Het is prachtig weer nu. De zon schijnt, de wolkenschepen zeilen voorbij zeilen (zij wel!) en het ruisende riet buigt bijna met de toppen tot op het water. Dan is de rugwind er even terug, maar na hooguit 500 meter zwenkt ie weer tegen ons en worden we toch gedwongen om het zeil te strijken. De twee kale panlatten blijven staan als masten zonder canvas.  
De weg die we op een oude fietskaart hebben uitgestippeld wordt dan ook nog eens veldweg en later een karrenspoor, we moeten de kar strompelend doorheen slijk en hoog gras duwen.
45.000 x tik!

De laatste twee-drie kilometer naar De Panne gaan over asfalt, maar het zijn de laatste loodjes en die wegen onnoemelijk zwaar. Met een allerlaatste krachtinspanning overwinnen we de brug over de snelweg en dan is de fut eruit. We passeren Plopsaland, met kabouter Plop op de rotonde, maar er komt geen grap meer over onze lippen. De vermoeidheid heeft het overgenomen en flauwe woordspelingen als "wij gebruiken De Panne-latten" of "wij rijden De Panne van het dak" komen niet meer in ons op. 't Is op.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Alleen in de laatste kilometer gaat ons paard weer galopperen. Het ruikt zijn stal, lees: we zijn nu in de luwte van de huizen. Het is tien voor zeven als we in Arizona aankomen, drie uur later dan voorzien. Uitbater Filip ziet ons over de stangen hangen en grijnst: "Precies goed getrapt vandaag?!" En dat we deze voormiddag nog geen half uur weg waren of hij kreeg al telefoon: "Filip! Hier bij Adinkerke zijn twee volwassenen met kar en paard van u onderweg. Die rijden naar Frankrijk. Dat is niet normaal. Die gaan zeker die kar stelen!" Maar hij had vertrouwen in ons en had zich niet ongerust gemaakt.
Als we vertellen tot waar we in Frankrijk zijn geweest, schudt hij zijn hoofd. Zijn familie verhuurt hier al vijfenveertig jaar, "maar nog nooit is iemand zo zot geweest om zo ver te rijden." En als hij hoort van het zeil opzetten bij Hondschoote was hij d'r zelf graag bij geweest, "dàt had ik willen zien! daarvan had ik een foto willen maken!"
Hij wist ook van de slag in het pedaal en excuseert zich, "had ik geweten dat jullie zo ver gingen, dan had ik 'm vooraf vervangen."

Eindbilan. Volgens de stafkaart hebben we 45 kilometer gereden, dat zijn dus 45.OOO 'tikken' met een slingerende pedaal. Vijfenveertig km afleggen op vijf uur, dat is een gemiddelde van 9 km per uur. Wat niet slecht is omdat we op tweederde van het traject tegenwind of hinderlijke zijwind hadden. En voor wie toch nog de schouders ophaalt. Zet je fietszadel in de allerlaagste stand, zorg dat je knieën zowat je ellebogen raken en doe dan 45.000 meter in de kleinste versnelling. En bij minstens 4 Beaufort. Allez-y!

Sidecar van de gocart: een foto-addendum

Meer zuur in de spieren dan wind in de zeilen, het was een memorabele dagtrip.
Hieronder nog meer foto’s. De meeste van Stephan Peleman
. Dit is zijn website.

add go 2.jpeg
add go 3.jpeg
add go 4.jpeg
add go 7.jpeg
add go 9.jpeg
gocar 7.jpeg
Ingescand uit Humo juli 2007

Ingescand uit Humo juli 2007



Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

<k> Experimenteel reizen in eigen land (3): in volle zomer liften met een slee

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Lees ook deel 1: rugzaktoerist in eigen stad

Lees ook deel 2: de pionier en bedenker van de maffe reisformules

"Ge vergist u van seizoen, peis ik.”

Het is dertien juli. De zon schijnt. Het gaat warm worden vandaag en ik sleur met een slee langs de weg. Mijn inspiratie is een Ier die met een kleine koelkast door Ierland liftte. Ik zal met de slee enkele Vlaamse bergoorden opzoeken. 
(uit Humo 7/8/2007 “Buitengewone dagtrips”) c Jan Hertoghs

Ik bezin voor ik begin. Over dat liften maak ik me geen zorgen, dat doe ik al eeuwen met plezier. Het experiment zit deze keer in het meedragen van een ongewoon attribuut. Vanwege de zomer koos ik voor een slee. Maar hoé zullen de chauffeurs reageren?! Er zijn al zo weinig lifters langs de weg, gaat die slee hen dan niet afschrikken?  
Ik test alvast het gewicht van de slee, want ik zal ze hoe dan ook moeten dràgen. Ze weegt 4,4 kg en ik kan ze in mijn linker- of in mijn rechterhand dragen. Andere opties zijn er niet, ik zal ze zeker niet achter me aan slepen over een voetpad of een pechstrook, ik zal niét pretenderen dat er sneeuw ligt. Vrienden en kennissen die van het plan horen, en die me tot alles in staat zien, vragen of ik voor de volledigheid ook een dikke jas ga aantrekken en een muts? Zelf zullen ze nooit aan zo'n sledetocht beginnen, maar ik zou wel dikke kleren moeten aantrekken en straks ook nog moon boots moeten dragen! Als ik daar als een halvezool ga staan, in winterkleren, dan geraak ik nergens.
Ik heb ook gemengde gevoelens over de voorbijgangers onderweg. Zullen spot en hoon mijn deel zijn, of krijg ik bijval bij deze zotte expeditie, ik kan het echt niet inschatten.
Ik put dan maar enige moed uit Het Belang Van Limburg van 22 juni 2007. Daarin staat het verhaal van de kunstenaar Bert Crabbé die voor het project Walking the House "een manshoge aluminium kast op haar poten voortsleurde" van zijn huis in Leuven naar een 50 km verder gelegen kunstgalerij. In de kast - die omschreven werd als "bijzonder luidruchtig"- vervoerde hij slaapzak, tekengerief en mondvoorraad voor de tocht die een week zou duren. Na aankomst gewaagde hij van "vele positieve reacties" en zelfs "mensen die kwamen vragen of ze konden helpen." Als het met zo'n schril schurende kast goed afloopt, dan moet het met een stille slee ook wel lukken.
Ik heb intussen een parcours voor ogen: met de slee wil ik naar Vlaamse bergoorden, al zeker naar Heist-op-den-Berg en naar Scherpenheuvel.  

(Ingescand uit Humo 2007)

(Ingescand uit Humo 2007)

Inpakken en wegwezen
Ik stap in de trein die me van Antwerpen naar Mortsel (Oude God) moet brengen. Uit eerlijke gêne heb ik de slee in bruin papier gewikkeld, ik ben een gewone reiziger met een groot pak. En alsof het toeval dat gezien heeft, komt tegenover mij iemand zitten met een haast even groot pak op zijn knieën. Een vader met een nieuwe speelgoedtrein (Choochoo Toys) voor z’n zoontje. Het lijkt een beetje kerstmis, het lijkt al een beetje winter.  
Van het station is het maar een kort eind tot de Liersesteenweg. Ik ben nerveus, ik heb plankenkoorts. Want hoe sta ik hier? Op mijn zomerse baskets, in mijn witste broek en in een strandachtig T-shirt: 100% in contrast met die slee. Het bruine papier eraf scheuren is een moeilijk moment: ik probeer niet naar de voorbijgangers te kijken, en merde, wat steekt die lichtgrenen slee fel af tegen dat zwarte asfalt. Ik voel me bekeken, ik ben werkelijk verlegen. En lap, de eerste vrouw die voorbijkomt, kijkt al meewarig. Het begint al!
Ik maak een bordje met de letters LIER erop. Dat geeft een houvast. Deze weirdo is niet op de dool. Deze weirdo heeft een doel!
Uit een kantoor komt een bediende in proper kostuum, hij houdt zijn pas in: "Allez, jong! Met een slee? En het wordt juist zo'n goed weer vandaag!" Het is goedbedoeld, dat hoor ik, en tegelijk stopt ook de eerste auto, ik sta hier nog maar vijf minuten. De jonge bestuurder heeft ooit gelift op een zondagmorgen-na-de-discotheek, en niemand nam hem mee, en hij is de hele weg naar huis moeten stàppen en van dan af heeft hij zich voorgenomen: ik neem iedereen méé.
Dood in de sneeuw
Vlakbij Lier kan ik uitstappen. Een postbode kijkt op: "Uw slee mee?! En het sneeuwt nog niet!" Geen twee minuten later zit ik al in het gezelschap van een jongeman met in z'n auto kentekens van de anarchisten en de krakersbeweging. Hij heet Roeland, doet nachtwerk en houdt van punk, oy, ska en psychobilly. In Heist-op-den-Berg is zijn stamkroeg, gelegen "aan de BERGstraat", of ik mee iets ga drinken?
We staan aan de "voet" van de Heistse berg, en dat is toch een steile bult hier midden in de gemeente, met oplopende flanken van plantsoenen en fonteinen. Roeland  wijst de straat "Bergop", waar sommige auto's niet op geraken "als het gesneeuwd heeft". Hij moest die weg elke dag nemen naar school, ze lag "bovenop de berg", en dat kon wel eens in zijn benen bijten om acht uur 's morgens.
We stappen De Oude Ketel binnen, er is muziek van Neil Young, en tegen een wand hangt een snowboard. Met daarop een foto van een jongeman tussen vele handtekeningen, Miss you very much! Ik zal je nooit vergeten! May the snow fall where you want it to. Het is een aandenken aan Jürgen, een fervente wintersporter en een gast waarmee Roeland nog in de klas heeft gezeten. Jürgen was amper zesentwintig toen hij in Frankrijk verongelukte.  Het gebeurde niet op dat snowboard, "maar al rodelend met een slee". Zo heeft hij zijn nek gebroken. Het treft me meer dan ik kan zeggen. Dat ik hier kom, nabij een jongen die 's winters is omgekomen,
Vrijgezellenspel
Roeland zegt dat ik ook eens aan de achterkant van de berg moet gaan kijken, daar beweren sommigen dat het "nog steiler is", en daar is ook café De Afgrond. Op de kasseiweg naar de top, zijn stratenmakers aan het werk: "Ha makker! Gij gaat al trainen tegen de winter, zeker!" Ik knik en zie al van ver "De Afgrond". 't Is  gesloten, maar als het open is, kan je er 80 soorten bieren drinken. Bij de Dienst voor Toerisme staat aangegeven hoe hoog "de berg" van Heist wel is: 48 meter boven de zeespiegel.
Op deze hoogte komen genoeg straten bijeen, het verkeer is traag, dus ideaal om verder te liften. Eén bestuurder duwt zijn raampje omlaag: "Gaat het sneeuwen, peist ge?" Ook een vrouw met boodschappen knikt naar de slee: "Die gaat ge vandaag niet kunnen gebruiken, jongen!" Het is geen hoon of spot, het is allemaal sympathie.
Na vijf minuten zit ik alweer in de auto. Met een vrouw die vroeger nog café heeft gehouden in Begijnendijk; ze denkt dat ik onderweg ben "voor een zotte opdracht van een vrijgezellenavond". In haar café kwam ooit een jonge Limburger. Hij werd van dorp naar dorp gevoerd door zijn kameraden en overal moest hij opdrachten doen. In Begijnendijk moest hij een kruiwagen gaan zoeken en "taxi spelen": elke caféklant mocht mits betaling in de kruiwagen voor een hobbelige taxirit van honderd meter.
Ook op de weg naar Aarschot stopt iemand binnen de vijf minuten. Hij rijdt maar tot Begijnendijk, maar al keuvelend bedenkt hij zich, hij gaat "een goed werk doen" en mij ineens afzetten op de rechte baan naar Scherpenheuvel. Geen woord over de slee.

Ingescande foto uit Humo/ Stephan Peleman 2007

Ingescande foto uit Humo/ Stephan Peleman 2007

Scherpenheuvel
Binnen de twee minuten heb ik een lift naar Scherpenheuvel. Met deze man heb ik het algauw over de winter, en ook over mijn eerste slee. Van thuis kreeg ik er geen, en dus maakte ik er zelf één door twee plankjes onder een ouwe stoel te nagelen, en hoe teleurgesteld ik was toen die 'slee' voor geen meter wilde glijden. Die plankjes misten allicht wat buiging, legt hij uit, "en ze misten ook een ijzeren beslag". Dat ijzerlaagje drukt de sneeuw hard bijeen tot een smal spoor van ijs en in dat ijsgeultje gaat dat ijzer en de slee dan sneller glijden.
Onze slede-kenner is lid van de vrijwillige brandweer van Scherpenheuvel, en hij doet ook "ongevallen en bevrijdingen uit een wrak". Eén keer was dat nodig voor een jonge gast. Zijn lief had het afgemaakt, hij had haar afgezet aan het jeugdhuis en was daarna volle gas de basiliek ingereden, vlam binnen door die glazen deur, alle banken opzij en die gast dood. En dat hij hier in de Aldi moet zijn.
Het is nog maar één kilometer stappen, maar ook zweten met die slee, en dus hef ik mijn bordje en de derde auto stopt al. Na alle kleinere auto's is dit de Dikke Slee waarop ik letterlijk en figuurlijk zat te wachten: een grote Mercedes met leren zetels. Maar waarom ik een slee bij me heb, dat moet deze bestuurder "allemaal niet weten; zeg mij gewoon waar gij moet zijn en ik zet u daar af!" Het is een oud gezegde: toon mij uw slee, en ik zal u zeggen wie gij zijt.           
Garmisch-PartenkirchenScherpenheuvel ligt op 61 meter boven de zeespiegel, het zal hier dus wel eens sneeuwen, maar zichtkaarten van Scherpenheuvel in de sneeuw zijn niét te vinden. Als ik een broodje ga eten, klinkt het aan de eerste tafel: "Dieje komt van de noordpool, da ziedezo!"
Broodje verorberd, en terug de weg op, er zijn al opmerkingen aan het volgende caféterras, mannen, zie nu, daar komt precies iets aan! Mijn verlegenheid van vanmorgen is weg, ik stap gewoon op hen af zodat ze mij van dichtbij kunnen bekijken. Of ik soms onderweg ben voor een ruiltocht. "Zijt gij begonnen met een ei, en zit gij nu al aan een slee?!"  
Van Scherpenheuvel gaat het naar Zichem. Een ouder koppel op de fiets zwaait al van ver "nee" met de vinger, dat ik mis ben, dat ik "te vroeg ben voor de winter". Ik had reacties verwacht, maar nooit dat 6O% van de voorbijgangers een opmerking zou maken. Ik voorzie nu al dat het omgekeerde ook geweldig moet zijn: in putje winter met een strandstoel langs de weg staan ("Gij moet naar Benidorm, zeker!?") Het liften gaat als een fluitje van een cent. Je moet al een bobslee voor vier personen torsen om in dit land niet te worden meegenomen. De volgende chauffeur rijdt naar Zoerle-Parwijs, een gemeente die mij al vele jaren als Garmisch-Partenkirchen in de oren klinkt. En waar ik mag uitstappen in de wijk Stippelberg. Ik ben licht euforisch, de springschans moet vlakbij zijn. 

Hert met snelbinders
Een man laat zijn hond uit. En zegt lijzig: "Ik peis dat gij u van seizoen vergist." En waar ik heen moet met dat "spel"? Hij weet het zelf wel: "Ik peis dat gij naar Geel moet."
Meteen daarna stopt een auto. De chauffeur ziet de slee pas als ik ze op de achterbank leg. Het maakt niet uit, "zolang ze maar niet met een kalashnikov langs de baan staan, neem ik iedereen mee."

De polyester fauna in de voortuin van ‘t Stalleke (Bron: websiteTombolahal ‘t Stalleke)

De polyester fauna in de voortuin van ‘t Stalleke (Bron: websiteTombolahal ‘t Stalleke)

Hij doet nachtwerk, speelt overdag al eens poppenkast in de scholen en is nu op zoek naar attributen. Hij stopt bij de Kempische Tombolahal 't Stalleke in Westerlo. Hier is alles te koop binnen het gamma huisdecoratie, geschenken en tombolaprijzen. Op het voorerf staan zeven macho's in polyester: spierbundels met een zonnebril op én een kalasjnikov voor de borst. De uitbater zegt dat er voor àlles een koper is: "Het zotste eerst! Ik heb hier een klant die gek is van paarden. Aan hem heb ik twee paarden in polyester verkocht. Die beesten zijn groter dan gij en ik, en die staan nu op zijn slaapkamer, aan elke kant van het bed één paard. "
Ik raak moeilijk weg van de parking voor het Stalleke, het is de eerste plek waar ik een half uur moet liften. Best mogelijk dat het assortiment in de voortuin mij parten speelt. Want welke uitzinnige polyester figuren staan hier allemaal?! Een Amerikaanse politieman die zijn pistool trekt, twee rottweilers, een varken, een schaap, een koe en een groot hert dat met snelbinders vast zit aan een paal met de Belgische vlag. Het kan de passerende bestuurders beïnvloeden: in deze nep-omgeving kom ik misschien iets te authentiek over met mijn houten slee.

In de volgende auto kan ik niet instappen zonder ongelukken. Eerst trek ik enige bedrading los en bij het sluiten van de deur komt het handvat mee. ("Ja, breekt mijnen auto maar af!") Het is een wagen waar de mousse uit de zetels puilt en aan het stuur zit een jonge rosharige uit Braveheart. Hij heeft twintig jaar geleden véél gelift. "Ik sta in Parijs en ik moet naar Lyon. Stopt er een BMW. Die rijdt geen 100, geen 200, die rijdt twee-hon-derd-ze-ven-tig kilometer per uur. De camions onderweg, die staan stil! Ik zat precies naar ne film te kijken, dat landschap schóót voorbij. Man man, dat was geen auto, dat was een vliegtuig. En dat dashboard was geen dashboard, dat was zoals een cockpit. En het straffe was ook, die chauffeur, dat wàs ne piloot!
En dan het terugkomen! Stopte er een mobilhome met een Ollandse familie erin: ga maar achterin, vriend! Kwam ik tussen hun twee dochters te zitten, twee keiferme grieten, met van dat lang haar. En op die lange rit vielen die in slaap, ieder op een schouder van mij. Joenge-joenge! Dat zal ik niet rap vergeten!"
Een man van uitroeptekens. Hij neemt me mee tot Herentals!

CoolClips.com

CoolClips.com

Daar staat anderhalve kilometer file op de ring, dat schiet niet op, ik steek ze voorbij. Liften is zelfs niet nodig. Vanop een parking gebaart iemand dat hij me komt oppikken. De man rijdt tot Vorselaar en hij denkt erover om ook een slee te kopen. Zijn jongste wordt vier jaar en hij hoopt dat kind deze winter op de sneeuw te kunnen zetten. "Als 't nog winters worden hé. Als het nog gaat sneeuwen de komende jaren, want dat is maar de vraag."
Aan het kruispunt bij Vorselaar plant ik mijn slee in de berm en tegelijk passeert een lange witte koelvrachtwagen. Met de grote  letters "20.000 m³ Winterklimaat In De Benelux". Aan het toeval tijdens het liften ben ik gewend, maar dat het met twintig ton tegelijk komt, dat is nieuw.
En daar is ook al mijn lift naar Lille. De bestuurder zegt dat hij al jàren deze zelfde weg doet, tussen zijn woonplaats en zijn werk, de duurtijd ervan is "exàct twintig minuten". Enzovoort, enzovoort. Na compleet te zijn onderricht over zijn woon-werkverkeer maakt hij een korte droge samenvatting van mijn verplaatsing: "En gij zijt dus onderweg met een slee? Tja, 't is eens wat anders, zeker?!"
Uitstappen en twee minuten later weer instappen, het wordt een gewoonte. De man rijdt tot een paar dorpen voorbij Wechelderzande en dus vraag ik om één kilometer buiten Wechel te stoppen: op de Michelin heb ik een wegje naar Zoersel gezien. Hij kijkt bedenkelijk, "voor u zal 't symbolisch zijn, want het heet daar de Bruulbergen, maar ik verwittig u! Ge gaat daar niét weg geraken. Er komt daar geen enkele auto. Geen enkele!"
Ik ben een verwittigd man en dit is een fantastische plek. Ik kijk  op bonte koeien die traag grazen onder de drijvende wolken en de ruisende canada's. Op de hoofdweg passeert regelmatig verkeer maar in mijn richting komt niets of niemand. Het wordt een Twin-Peaks-plek als ineens een tiep achter mij verschijnt, zonder dat ik hem uit het bos heb zien komen. Een magere man met een sigaret, een khakipet en een verrekijker. Hij wordt opgepikt door een vamp in een zwarte BMW cabrio en hoe ze samenzweerderig lachen! Ik kijk ze lang na, en ik ben dermate verdiept in het forensisch bedenken van  wie ze waren, dat ik de tweede auto (in twaalf minuten!) blindweg laat passeren. Sukkel dat ik ben.   
Fixkes
Tien minuten later, de derde auto: er zitten vier personen in, alle plaatsen bezet. Na een half uur, de vierde auto. De bestuurder stopt! Maar alleen om zich te verontschuldigen: hij moet maar 200 meter verder zijn. In de vijfde auto zit een ouder koppel. Ze hebben plààts, maar ze rijden glimlachend voorbij. En dan is het zeker twintig minuten stil, geen auto meer te zien.
En dat is nu het échte liften. Dat er geen auto komt. Dat je wacht en dat je kan wachten. Omdat je wéét, ooit geraak ik hier wel weg. En ook heb je nu de tijd om grote belangstelling op te brengen voor spinnen, kevers, mieren, hommels, vlinders, zwaluwen, kwikstaarten én menselijke zweefvliegers. Ook de zen-achtige roep van de tjiftjaf (tjif-tjaf! tjif-tjaf!) draagt bij tot de innerlijke rust.
Na een uur draait de zesde auto het baantje in, en hij stopt! Met aan het stuur een knap en lief meisje in roodwit T-shirt en halflang blond haar. En zelf heeft ze nooit gelift en ook nooit eerder een lifter meegenomen. En nu merk ik pas hoe verlaten deze weg wel is. Op die vier kilometer tot de grens van Zoersel is er maar één huis, en de zijwegen zijn bospaden met houten slagbomen ervoor. En dat is toch wel dapper dat ze me hier zo meeneemt, een vreemde met zijn zonevreemde slee. En dan is er Damien Rice op de radio en ook nog De Fixkes, en ik kan daar sentimenteel van worden, het meisje, de muziek, de zomer, de geur van drogend gras door het open raam en twee mensen die straks weer mijlenverre onbekenden zullen zijn.   

c+klein+ch+1.jpg


In Zoersel schrijf ik mijn laatste bestemming: KlEIN ZWITSERLAND. Twee minuten later stopt een man die zijn raampje opendraait: " Ge zijt toch zeker dat ge naar Kléin Zwitserland moet, want Gróót Zwitserland, daar rij ik niet naartoe!" En zo laat hij me verderop uitstappen bij Eetcafé Klein Zwitserland in Westmalle. Ik zet me buiten op het terras en het panorama doet zeer laaglandelijk aan: met grasland, prikkeldraad en een voetbalveld in de verte. Ook de menukaart is niet bepaald Helvetisch: ribbekes, stoofvlees, lasagna, vidé en Oostends vispannetje. Ik kan zelfs het lokale dialect verstaan van de twee vrouwen op het terras die moppen vertellen over domme blondjes. ("Zeg, waarom hebt gij gordijnen hangen aan uw computer? Ah ja, hoe kan ik anders mijne Windows afsluiten?!)
Ook het interieur is volledig verstoken van alpenhoorns en koeienbellen, maar aan de muur hangen de foto's van de vroegere uitbaters, en dat het café genoemd is naar "de omringende glooiende bossen die in de volksmond Klein Zwitserland werden genoemd".
Aan het tafeltje naast me komt een koppel zitten, en wat later een radde veertiger die in zijn gsm zegt: "Ik hoop dat jullie ginder schoon weer hebben; hier gaat het sneeuwen, want hier staat een sléé op het terras!"
Het is vrachtwagenchauffeur Guy ("dé deejay van Klein Zwitserland") die mij zeker zou meenemen als hij me zo langs de weg zag staan: "Uit pure nieuwsgierigheid! Om te weten of er bij u nen hoek af is. " En dan staat de tafel al gauw vol bier en als na anderhalf uur àlle lokale gevoeligheden tussen Oost- en Westmalle de revue zijn gepasseerd, dan wordt het tijd om op te stappen.En dat is het laatste wat ik achter mij hoor zeggen als ik in de bus naar Antwerpen stap: Hoé? D'r ligt toch gene sneeuw?!!
En dan pas voel ik het. Mijn hals is verbrand. 

DEEL 4: TWEE MAN EN EEN PAARDENKOP: MET DE GOCART DE GRENS OVER

Experimentele Sledereiziger volop trainend voor de uitdaging van de zomer. ( © Raf Hertoghs)

Experimentele Sledereiziger volop trainend voor de uitdaging van de zomer. ( © Raf Hertoghs)





Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Experimenteel reizen in eigen land (2): de pionier van de maffe reisformules

heist ski.jpg

Joël Henry: "Jullie Belgen zijn ervoor in de wieg gelegd om surrealistisch op reis te gaan."

Lees deel 1: Rugzaktoerist op 500 meter van de voordeur

Binnenkort weerklinkt weer de lokroep der zomervakantie, en als u traditioneel vasthoudt aan uw stekje in de Provence, uw balkonzicht van de Belgische kust of uw jaarlijkse wollensokkentocht langs menige alpiene berghut, dan is het onderstaande niet voor u weggelegd. Als u daarentegen altijd de drang hebt gevoeld om een low budget trekking te doen in Ledeberg, te gaan vogelen in Meeuwen, of op appelbomen te spotten in Peer, dan bent u het type van de potentiële experimentele reiziger.
En België is daarvoor een uitgelezen land. Ons land telt immers tal van interessante dorpen en gemeentes die alleen al door hun naam een grote aantrekkingskracht uitoefenen op de experimentele reiziger. Dat leidt ons tot deze zeven kant-en-klare reisformules.
(Humo mei 2006) -bewerkt en ingekort c Jan Hertoghs

Animal Travel: vergeet Planckendael, in de plaats bezoekt u Bever, De Haan, Herten, Mol, Meeuwen, Muizen, Veulen en Wulpen en daar mag u alle dieren voederen!
Short Trips: daar kunnen we kort over zijn, bezoek On, Lo en My
International Travel: deze 'tour du monde' brengt u langs Landen, Bazel, Belgrade, Bombaye, Carlsbourg, Nazareth en Buitenland (bij Bornem)
Hungry Holiday: wat valt er te bikken in De Panne, De Pinte, Essen, Thon, Bouillon, Ham, Haringe, Wortel, Peer en Appels
Reizen Raymond: bezoek de nederzettingen die voorkomen in het liedje Je veux l'amour, zijnde: Aalst, Peutie, Zwevezele en Genoelselderen
Krimi Tours: verricht uw eigen forensisch onderzoek en breng dus zeker vingerafdrukken mee van Bende, Heks, Kluizen, Knokke, Schoten, Spy en Bande
Comedy Trip: wat valt er nog te lachen in Leut, Jeuk, Odeur, Reet, Silly, Zottegem en Maffe

B exper joel 1.png

Ha, al die onbetreden paden van het experimenteel reizen! En wie op dat gebied al enige bagage heeft, is Joël Henry (51). Hij is een Franse freelance journalist en één van de belangrijkste samenstellers van The Lonely Planet Guide to Experimental Travel, zeg maar de bijbel van het E.R. (Zie ook zijn website met nog meer ideeën : http://latourex.org/latourex_en.html )
Henry woont in Straatsburg.
Humo: De trein reeds langs Luxemburg en dat is voor jou letterlijk een blinde stad. Je kent ze alleen van de geluiden.
Henry
: "Ja, ik heb Luxemburg bezocht als ‘blindeman’, aan de hand van mijn vrouw. Ik droeg van die  vleeskleurige oogpleisters, maar om er niet compleet ridicuul uit te zien, had ik ook een zonnebril opgezet. En zo zijn we met de bus naar het station gereden en zo heb ik blind op de trein gezeten tot in Luxemburg. Daar hebben we blind door de stad gelopen, blind gedineerd, gelogeerd en in dezelfde 'duisternis' ben ik ook terug gereden. Ik herinner me dus geen enkel beeld van die reis, alleen maar geluiden, zoals de verschillende gsm-beltonen op de trein."
Humo: Dat is toch wel extreem als reis.
Henry:
«Zolang mijn vrouw Maïa dichtbij was, ging het. Maar één keer moest ze geld uit de muur halen, en stond ik heel alleen op de stoep, vlakbij het verkeer en alle auto's leken als gek op me af te komen, dat was nogal beangstigend. Niets  was nog vanzelfsprekend tijdens die 24 uur: je weg zoeken in het restaurant, plaats nemen op een stoel, een glas naar de mond brengen, met een vork in je bord tasten, dat waren allemaal handelingen die ik precies voor de eerste keer deed. Het rare was ook dat mijn maaltijd me niet smaakte omdat ik ze niet kon proeven met mijn ogen. Ja, Luxemburg was een heel bevreemdend zintuiglijk avontuur."
Humo: In het museum kreeg je wel vermindering als visueel gehandicapte.
Henry:
« Ja, reductie op het eerste gezicht (lacht), ik had er niet eens om gevraagd."
Humo: Dat "blindemanstoerisme" is maar één van de vele ideeën in die Lonely Planetgids. Heb je dat buitenissige toerisme meegekregen van je ouders? Hadden zij net zo'n wilde vakantieplannen als jij?
Henry
: « Mijn ouders kwamen uit een streek nabij de Landes en alle vakanties gingen we met het gezin daarheen om een oud huis te renoveren dat ooit een vakantiehuis moest worden. Echt reizen hebben we dus weinig gedaan. Maar mijn moeder had wel van die bevliegingen: kom, dit weekend gaan we de toerist uithangen in onze eigen stad! Ik vond dat stom, ik wilde liever gaan zwemmen met mijn kameraden, maar zij sleurde ons door Straatsburg, musea bezoeken, kathedraal beklimmen, de hele rimram (grimas).
De echte spirit van dat experimentele reizen is er gekomen in de jaren zestig en zeventig, je had toen die hele magie rond het reizen en het onderweg zijn. Als je niet door Europa ging liften met een veel te zware rugzak, of niet in een VW-busje naar India en Nepal kachelde, dan was je een dikke loser, dan was je niet mee. Ik heb in die jaren duizenden kilometers door Frankrijk gezworven met de auto van mijn ouders, ik hield van dat doelloos rondreizen. Meer nog, je moést doelloos rondreizen in die jaren, want dan kwam je los van de Burgerlijke Maatschappij met zijn Regels en zijn Vastgeroeste Levensstijl (grijnst).
Les Banalistes
Humo: Is toen je geesteskind Latourex (Le Laboratoire de Tourisme Expérimentale) ontstaan?
Henry
: « De basis is toen gelegd, maar Latourex is pas in juni 1990 ontstaan. Ik zat met twee vrienden op restaurant en we hadden het erover hoe we in de zomer weer zouden meelopen in die toeristenkudde van elk jaar. En toen kregen we het idee: we vragen aan honderd mensen in Straatsburg om naar eenzelfde stad X te gaan en daar een "toeristische studie" te maken! Die stad is dan Zürich geworden, niemand die er koud of warm van werd, ideaal dus voor een studieweekend! We hadden ook strenge aanbevelingen voor de deelnemers: reis liefst alleen, volg de raad van de reisgidsen, trap in elke tourist trap en stuur een literair rapport op via een ansichtkaart." 
Humo: Hoeveel "onderzoekers" zijn daarop afgekomen?
Henry
: «Zeven, maar dat wisten we niet van mekaar. Ik heb zeker vier uur door Zürich rondgelopen dat ik dacht, merde, ik ben hier de enige pipo (lacht). Maar bon, die zeven non-conformisten kwamen bijeen voor de evaluatie en die hadden allen echt plezier gehad. En zo bleek dat die zotte benadering van die zogezegd "banale stad" toch veel charmes had.
De belangrijkste bevinding was: waarom gaan we nog elk jaar naar de Provence als om het even welke plek zoveel plezier en avontuur kan verschaffen?! In theorie is een Slovaakse industriestad dan evenveel waard als Siena in Toscane, om het nu even grof uit te drukken (lacht)."

B exper planet 2.jpeg

Humo: Jullie hebben iets met randgemeentes, industriezones en andere plekken die iedere normale mens mijdt. Wat is jullie fascinatie voor die saaie omgevingen?
Henry
: «Het is niet dat wij gefascineerd zijn door banaliteit,  maar als je experimenteel reist, kom je wel vaker op banale plekken uit. De Parijse dichter Jean-Pierre Le Goff is een crack op dat terrein. Hij maakt deel uit van les Banalistes, dat is een avantgardebeweging die zich opwerpt als verdediger van Het Banale, en één keer per jaar hebben ze een "congres" op de stopplaats Les Fades langs de spoorlijn Montluçon - Clermont-Ferrand. Dat is een onooglijk stukje perron en het enige wat daar gebeurt, is wachten op de andere congresdeelnemers, c'est tout! De eerste zeven jaar waren ze maar met twee, het laatste jaar waren ze met een goeie honderd plus een hoop tv-camera's erbij, want ja, een congres op een boerenperron, dàt prikkelt de nieuwsgierigheid van de media!  Le Goff komt elk jaar met hetzelfde idee af, dat vind ik nogal eentonig, ik verzin liever nieuwe dingen.
Wat ik al in  veel steden gedaan heb, is de A-Z. Je neemt een stadsplattegrond, je kijkt waar de eerste straat is (met een A) en de laatste straat (met een Z), je trekt een lijn tussen beide en dan probeer je die lijn zo trouw mogelijk te volgen. In Barcelona was dat echt extreem, de A-straat lag bij een gated community met schitterende residenties en de Z-straat bevond zich in een rauwe cité, een sociale vergeetput waar nooit een toerist voorbij kwam en waar jeugd rondhing die het woord gastvrijheid niet meteen in hun vocabulaire had staan. Zeker vijftig van die gasten stonden daar in de portieken, en mijn vrouw en ik liepen daar rond, toeristenkalveren met een fototoestel rond de nek en een breed stadsplan in de handen, dat was lichtjes gespannen. Rome was de ideale mix: zowel doordeweekse wijken als het toeristische centrum. Nu, die A-Z is ook niet zaligmakend. In München was ze ronduit onnozel: daar begin je in de Aarener Strasse maar daar zie je twee straten verder al de Zypressenweg liggen!
Tussen haakjes, in Brussel heb ik ook een goeie route bedacht. Een voetreis via alle straten die met het Verenigd Europa in verband staan: de Belgiëlaan, Spanjestraat, Zwedenstraat, Denemarkenstraat, enzovoort. En héél opvallend, in heel Brussel is er géén Duitslandstraat!  Jullie hebben daarentegen wel een Ruslandstraat, een Bosniëstraat, een Serviëstraat en zelfs een Montenegrostraat, maar voor Duitsland is er niets."
Het Venetië van het niks
”Ik heb met mijn gezin ook een A-Z door Frankrijk gedaan, van Aast naar Zuytpeene. Dat is een mooie lijn op de landkaart, want ze gaat helemaal van het zuiden naar het noorden, zo'n duizend kilometer ver. Om die lijn zo dicht mogelijk te volgen, hebben we hoofdzakelijk kleine secundaire wegen genomen. En om de kinderen voor te bereiden hadden we gezegd dat we via die A-Z op plekjes zouden komen waar we anders nooit zouden komen en dat het dus een echte ontdekkingsreis ging worden. Dat is ook zo. Op een klassieke vakantie weet je naar welke streek of stad je gaat, je hebt het vakantiehuis of het hotel al gezien, je weet wat de bezienswaardigheden zijn, dus je bouwt bepaalde verwachtingen op. Met dit soort reizen kan je geen verwachtingen opbouwen, alles wat je tegenkomt is een verrassing en een ontdekking. Bon, dat was de uitleg vooraf. Onderweg vonden de kinderen het maar niks: wat een flauwekul, tien dagen op reis en geen enkele dag naar het strand! (lacht) Nu ze een flink ouder zijn, blijkt dat toch een reis te zijn die ze zich sterk herinneren. Omdat ze zo afweek van andere vakanties."

Deze experimentele fietstoerist wil honderd kilometer afleggen “zonder handen” en elke 100 meter neemt hij een selfie. Ook bij de experimentele reizigers zijn er risicogroepen.  ( Jan Hertoghs)

Deze experimentele fietstoerist wil honderd kilometer afleggen “zonder handen” en elke 100 meter neemt hij een selfie. Ook bij de experimentele reizigers zijn er risicogroepen. ( Jan Hertoghs)

Humo: Bij ons is zo'n abstracte lijn al een populair tv-item geweest. Reporter Martin Heylen reisde voor Man Bijt hond diagonaal door Vlaanderen en later diagonaal door de Verenigde Staten.   
Henry: «Het verwondert me niet dat zo'n idee populair is in België. Jullie zijn surrealisten, jullie hebben dus de aanleg om zo te gaan experimenteren. Wat je ook op het platteland kan doen, is dorpen bezoeken die dezelfde naam hebben als een internationale stad. Er is in Frankrijk een Londres, een Florence, een Barcelone, een Lagos, en zelfs meerdere Montréals. Er is ook een Venetië (Venise) in de regio Franche-Comté. Dat dorp telt maar een goeie driehonderd inwoners, maar een vriend van ons is daar wel met zijn vrouw op huwelijksreis geweest. Ik herinner me niet precies of ze in een pensionnetje hebben kunnen logeren, maar hij heeft me wel verteld dat ze op het dorpsplein geprobeerd hebben om de duiven te voeren (er waren er bijna geen!) en dat hij op zoek is gegaan naar kanalen in de buurt, maar dat ze enkel een paar beekjes hadden gevonden. Gelukkig was er wel een bar-tabac waar ze ansichtkaarten konden kopen met de naam Venise erop.
Nog een idee voor het platteland. Je maakt een zin met namen van dorpen erin en die zin ga je dan afreizen. (Bijvoorbeeld: "Zij Menen het, zij Werken iedere dag met zijn Tienen en altijd maar Houthalen. Wat een Lot!).”

Het Slovaakse koppel dat in huwelijkspak op reis ging (uit “Lonely Planet Guido to Experimental Travel/ Ludo en Sacha Lambrich)

Het Slovaakse koppel dat in huwelijkspak op reis ging (uit “Lonely Planet Guido to Experimental Travel/ Ludo en Sacha Lambrich)

Liften met een koelkast

Humo: Over huwelijksreizen gesproken. In je boek staat het verhaal van een Slovaaks koppel dat al liftend op huwelijksreis vertrok. Een maand onderweg. Met een bordje Just Married en in feestkledij: zij in een witsatijnen bruidsjurk en hij in een deftig zwart kostuum!
Henry
: «Blijkbaar wérkte die aparte outfit. Ze moesten minder lang wachten én de mensen die hen meenamen, waren mensen die zelf met plezier door het leven gingen. Dat zijn dus zeker prettige wittebroodsweken geweest. (Bij een koppel Italiaanse kunstenaars dat in 2008 hetzelfde probeerde, liep het verhaal slecht af. De vrouw werd vermoord teruggevonden in Turkije, jh)

Qua liften kan je enorm experimenteren: op je kartonnen bord schrijf je bijvoorbeeld Peking of Buenos Aires, zelfs al steek je je duim op in een dorp in een België. Gewoon maar om te zien wie daarop afkomt."
Humo: Ik vond een knipsel over een Fransman die in kostuum en met een jerrycan liftte. Haast iedereen nam hem mee, maar hij was geen chauffeur met een lege benzinetank, die jerrycan was een plastic reiskoffer en zo liftte die gast door Europa. Bijna iedereen kon erom lachen, slechts enkele hulpvaardigen waren boos vanwege zijn 'bedrog'.
Henry
: «Ach wat, bedrog! Hij pakt toch niemand zijn geld af, hij zet ze gewoon op een verkeerd been. C'est super! A propos, in Ierland was er een komiek die een weddenschap had afgesloten: voor 100 pond wilde hij proberen om in één maand rond heel Ierland te liften met een koelkast. Het was geen grote kast, het was zo'n minibar die je in hotelkamers ziet, maar toch! Dat ding hinderde bij het in- en uitstappen, maar die gast is erin gelukt en had nadien hopen amusante anekdotes over zijn frigo-reis (Tony Hawks "Round Ireland with a fridge", 1998)

De Franse lifter met zijn “hulpkit” om snel opgepikt te worden.Zijn bijnaam: Don Jerry Can (Actuel  juni 1983)

De Franse lifter met zijn “hulpkit” om snel opgepikt te worden.Zijn bijnaam: Don Jerry Can (Actuel juni 1983)

De bron van de E 40
Humo: Meestal is experimenteel reizen heel eenvoudig, zonder veel rekwisieten. Zoals het Aérotourisme: ga 24 uur rondhangen in de luchthaven.
Henry
: «Dat heb ik zelf ook gedaan, want in een luchthaven zie je de hele wereld passeren. Ik vond het best aangenaam om daar zonder koffers of bestemming rond te lopen, je bent relaxt, je zit niet heel de tijd te friemelen of je je ticket en je paspoort wel goed hebt weggestopt, je kan dus rustig alles observeren zonder de gebruikelijke stress. De moeilijkste uren zijn tussen drie en zes uur 's nachts, dan valt al die beweging stil, dan is zo'n grote luchthaven compleet leeg, en dan moet je iéts vinden om je bezig te houden. Een jongere 'collega' uit Londen is in die lege uren dan maar beginnen rondkarren met de bagagetrolleys, harde aanloop nemen, erop springen en zien hoever je rolt." Humo: In het boek staan ook legio tips qua bizarre vervoermiddelen (koets, draagstoel, roeiboot), maar nergens zie ik de tractor vermeld.
Henry
: «Ken jij mensen die met een tractor op reis zijn gegaan?”
Humo: In België is de fotograaf Michiel Hendryckx met een ezel en daarna met een oude landbouwtractor tot in Griekenland gereisd (zie boek: "Twee ezels"). En nu is er de Nederlandse Manon Ossevoort die al maanden geleden vertrokken is voor een langzame tocht naar de zuidpool. Op dit ogenblik reist ze door Kenia.
Henry: «Dat is wel een bijzondere expeditie. En dan nog over zo'n grote afstand. Eind negentiende eeuw had je van die excentrieke Engelsen die het begrip ontdekkingsreiziger wilden parafraseren. Door op allerlei manieren het Kanaal over te steken: peddelend in een kast, een ton of een grote wastobbe. Dat waren jonge rijkelui die het geld hadden voor een luxeboot, maar ze schepten plezier in dat soort primitieve expedities.
Ik heb ook een boek gelezen over drie mannen die met een simpel vaartuigje en als expeditieleden verkleed op zoek gingen naar de bron van de Theems. Een bron die iedereen al wist liggen, het was een persiflage op de zoektocht naar de bronnen van de Nijl."
Humo: Bij ons gingen de "Neveneffecten" op zoek naar de bron van de E-4O. Ze klauterden over hoge bermen en spitse vangrails en ze moesten geravitailleerd worden vanuit een basiskamp dat verdacht veel weg had van een tankstation.
Henry
: « C'est vachement bien! Nogmaals, jullie Belgen lijken ervoor in de wieg gelegd om surrealistisch op reis te gaan."  


Vakantie in de kelder
Humo: In het boek is sprake van Domestic Travel. Dat doet me denken aan een gezin uit Luxemburg .
..
Henry: « Toch niet dat gezin dat tijdens de vakantie in zijn kelder...?!
Humo: Je raadt mijn gedachten! Het gaat inderdaad over die familie die aan de buren niet wilde tonen dat er geen geld was voor vakantie. Ze hadden de auto verborgen, de rolluiken neergelaten en zo wilden ze in 1992 twee weken in hun kelder doorbrengen.
Henry
: « C'est extraordinaire, c'est fascinant, In de kranten zijn die mensen compleet belachelijk gemaakt, dat je wel idioot moet zijn om in de kelder te kruipen uit schrik voor de buren, enzovoort. Mij fascineert hoe zij op dat bizarre idee zijn gekomen en hoe zij dat onderduiken georganiseerd hebben met hun kinderen van 7 en 9. Hoe zijn die rond de tafel gaan zitten? En wat voor afspraken hebben die allemaal niet moeten maken? Wat gaan we vooraf zeggen aan de familie en de buren? Gaan we tijdens ons "verblijf" de telefoon gebruiken, ja of nee? En hoe doen we dat met het sturen van ansichtkaarten? Al die vragen die ze moesten oplossen, dat was niks voor simpele idioten!"
«En die kinderen! Wat voor spelletjes hebben die gedaan? Hebben die heel de tijd tv gekeken? Hebben die voor het kelderraampje staan hunkeren naar de tuin en de zon? Als je van experimenteel toerisme spreekt, is dat wel de top! Na tien dagen zijn ze door de mand gevallen. Een voorbijrijdende politiepatrouille had een lichtstraal in die kelder gezien, ze meende dat er dieven waren en zo zijn ze aangetroffen. Een straffe story, ik wou dat ik er een film of een theaterstuk over kon maken!"
Eiffeltoren? Mijn gat!
Humo: Experimenteel reizen bestaat ook op literair terrein: enthousiaste lezers die in de voetsporen van James Joyce of Goethe willen stappen.
Henry
: «Dat is niet zo experimenteel omdat er op dat terrein al echte reisgidsen bestaan. Net zoals voor de 'muziektoeristen' die de geboortestad van hun zanger of groep willen bezoeken. Iets experimenteler wordt het wanneer je alle plaatsen zou bezoeken die in het repertoire van één groep of zanger voorkomen.
Of denk aan die ouwe zendstations van vroeger. Je herinnert je die jaren-50-radio's met die naald die je langs tientallen exotische namen kon schuiven: Luxemburg! Londen! Hilversum! Reykjavik! Moskou! Beromünster! Dat zijn tientallen plaatsen die geschikt zijn voor radio-toerisme.  En ja, dat gaat geld en tijd kosten. Maar ik ga mezelf niet censureren omdat iets niet haalbaar is qua tijd of geld. Ik lanceer dat als een interessante reisroute en ergens in de wereld zal ooit wel iemand geïnteresseerd zijn. Experimenteel reizen is eindeloos. Je kan in alles een reisroute ontdekken."
Humo: Er is zelfs "Counter Tourism": experimenteel reizen voor toeristen van zeer klassieke bestemmingen. Met onder andere: de Eiffeltoren fotograferen met je rug naar het monument. Of wereldsteden verkennen op een ontiegelijk vroeg uur.
Henry
: «Dat is een belangrijke factor, dat bewust invoeren van een lichte vervreemding. Dat je bijvoorbeeld de Eiffeltoren fotografeert terwijl je met je rug naar de constructie staat. Of dat je alleen de toeristen fotografeert die naar omhoog kijken en niét de toren zelf. Je kan ook in contre saison gaan reizen en een bekende badplaats bezoeken in putje winter. Of nog troostelozer: bezoek eens een druk wintersportoord in hartje zomer. Die lege parkings! Die gaten in de bossen! Die kabelbanen zonder zitjes, heel vreemd, heel desolaat."

“Contra-toerisme” in Pisa: klassieke trekpleisters op een andere manier fotograferen. Jan Hertoghs

“Contra-toerisme” in Pisa: klassieke trekpleisters op een andere manier fotograferen. Jan Hertoghs

De lange mars door de instellingen
Humo: Gespecialiseerde reisbureaus die toeristen naar oorlogszones brengen, is dat ook experimenteel reizen?
Henry:
«'t Is zeker experimenteel om een oorlog eens van dichtbij te gaan bekijken. Maar in mijn ogen getuigt het van slechte smaak dat je doden en gewonden en stukgeschoten huizen als een attractie beschouwt, ik zou het nooit doen. Het uitgangspunt is ook compleet anders: die toeristen willen een kick en een sensatie beleven die ze in hun dagelijkse leven niet kunnen vinden, terwijl wij er juist voor pleiten om je dagelijkse bestaan dieper te gaan exploreren." 
Humo: Eén van je exploraties van het dagelijkse bestaan is het bezoeken van grote administratieve gebouwen. In je reisverslag spreek je van lange gangen, ongedwongen kantinebezoek en sightseeing van attractieve kantooreilanden.  
Henry
: «Daarvoor heb ik een groot en lelijk complex bezocht waar alle administraties van Straatsburg en de omliggende gemeentes samen zitten en waar zesduizend(!) mensen werken. Ik ben die mastodont langs de bezoekersingang binnengegaan en ik heb uren door die negen verdiepingen rondgezworven. Het was wel niet zo'n onbekend terrein voor mij: hier en daar werkte iemand die ik kende, dus al gauw stond ik koffie te slurpen bij allerlei copiemachines en 's middags kreeg ik zelfs een lunch: een heerlijk zalmrolletje met venkel, een karafje witte wijn en een fijne chocolademousse voor de democratische prijs van 3,19 euro! Getrakteerd door een sympathieke bediende die voor mij betaalde met zijn badge! Ze vonden het allemaal een goed idee, echt, iedereen ging erin mee. 's Namiddags was ik al zo euforisch over mijn verblijf dat ik npg dieper wilde gaan. Aan een hogere ambtenaar heb ik gevraagd of ik haar plaats gedurende een uur mocht innemen zodat ik nadien kon zeggen: ik was daar op reis, en ik was al zo bevriend met de plaatselijke bevolking dat de lokale chef mij aan zijn bureau liet zitten! Spijtig genoeg heeft ze nee gezegd. Ze zei "dat er geen werk was die namiddag" (schiet in een lach).
Wat loop ik hier eigenlijk te doen?
Humo: Welke ingesteldheid moet je hebben om een experimentele reiziger te zijn?
Henr
y: «Zelf ben ik altijd een speelvogel geweest. Ik heb in alles een spel gezocht, of ik nu naar school ging of later een boekhandel opendeed, altijd was ik met zotte plannen bezig. Wat mij telkens veel plezier bezorgt, is dat idee dat je een pionier bent, dat je allicht de eerste toerist bent om die éne plek op die vreemde manier te bezoeken. Dat is toch ook humoristisch, dat je vanzelf denkt, ik ben een pionier, terwijl iedereen zal denken: ja, maar op welk onnozel terrein (lacht)!" 

Experimenteel liften. Joël Henry duimt in  Straatsburg met “Peking”  als bestemming: ““Benieuwd wie mij gaat meenemen!” (Badische Zeitung 28/6/13)

Experimenteel liften. Joël Henry duimt in Straatsburg met “Peking” als bestemming: ““Benieuwd wie mij gaat meenemen!” (Badische Zeitung 28/6/13)

Humo: Als je een nieuw experiment uitprobeert, twijfel je dan nooit vooraf? Is er dan nooit enige drempelvrees?
Henry
: «Toch wel. Elke keer zelfs. Maar nu minder dan vroeger. Eén van de eerste dingen die ik deed, was op weekend gaan in de saaie randgemeentes van Straatsburg. Dan loop je daar tussen die woonblokken en het wordt avond en je vindt in de verste verte niks om te slapen; dan overvalt je dat gevoel van: wat loop ik hier te doen? waarom doe ik dat eigenlijk? waarom zit ik niet gezellig thuis in plaats van in deze kale miserie? Maar dat hoort erbij, die twijfel. Het is een drempel, een grens die je over moet, en dan zal je zien dat het plezier vanzelf terugkomt."
Humo: Het doet denken aan de filosofie van het liften. Je hebt mensen die het na één halve dag al voor bekeken houden en die zo nooit meer willen reizen. En bij anderen is het liefde op het eerste gezicht. Ik was vroeger nergens gelukkiger dan langs de kant van de weg. In zo'n stukje niemandsland wat staan wachten, wat surplacen, landschap bekijken, stenen smijten naar de vangrail en onnozele weddingschappen afsluiten ("binnen vijf minuten stopt er een rooie Toyota!") Er was ook altijd die belofte van verrassing: je wist niet wie jou ging meenemen of wat je die dag nog ging meemaken.
Henry
: «Dat is perfect te vergelijken! Met experimenteel reizen arriveer je ook heel vaak in zo'n vaag niemandsland. Oké, dat dorp heeft een bizarre naam, dat was je vertrekpunt, maar eigenlijk sta je ergens waar op het eerste zicht niks te zien is, en toch moet je daar surplacen, toch moet je daar iets van maken. En dat vraagt enige creativiteit en humor om zo'n 'lege' plek toch allure te geven. Meestal ga je die omgeving dan scherper en aandachtiger observeren, en zo doe je altijd wel ontdekkingen, en zo kom je effectief tot de vaststelling dat élke plek zijn bezienswaardigheden heeft. Als je tot die ingesteldheid kan komen, dat is geen succes voor die ene dag, dat is een verworvenheid voor de rest van je leven."


DEEL 3: IN VOLLE ZOMER LIFTEN MET EEN WINTERSLEE

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Experimenteel reizen in eigen land (1) : rugzaktoerist op 500 meter van je voordeur

De grenzen met een groot aantal Europese landen gaan weer open vanaf 15 juni. Toch is er bij velen een aarzeling om de grens over te trekken. Wat niet te verwonderen is: het virus zelf heeft zijn valiezen nog niet gepakt.
Tegelijk met die buitenlandse aarzeling is er de voorbije weken heel vaak over "toerisme in eigen land" gesproken. Meer nog: de overheid zwaait met gratis treinritten en met waardebonnen voor de eigen horeca.
In deze reeks lees je hoe je dat Eigen Land kan herontdekken als een nieuw vakantieland. Ik out mij hier als kleine touroperator van het Experimenteel Reizen. Een manier van reizen waarbij je overbekende plaatsen bezoekt, maar dan op een totaal onbekende en onvertrouwde manier.
Om te beginnen werd ik backpacker at home. Ik vertrok naar Brussels Airport om als onbevangen toerist terug te keren naar mijn eigen domicilie.
 

(uit Humo mei 2006) bewerkt en ingekort © Jan Hertoghs

Bij het toeristentrammetje op de Groenplaats. Handen in de zakken, deze lokale toerist kent de omgeving immers als zijn broekzak. © Jan Hertoghs

Bij het toeristentrammetje op de Groenplaats. Handen in de zakken, deze lokale toerist kent de omgeving immers als zijn broekzak. © Jan Hertoghs

“This is Zwijndrecht. Zwindorf! City is ginder!”

Backpacking at Home. De formule leek me eenvoudig: je neemt een rugzak, stopt er een slaapzak, wasgerief en een zakmes in en je begeeft je "naar de luchthaven om vandaar terug naar huis te keren en als zodanig rugzaktoerist te zijn in de eigen woonplaats." (In de volgende aflevering lees je een interview met Joël Henry, de pionier van het Experimenteel Reizen en de inspirator van de Lonely Planet Guide to Experimental Travel.) 
Toerist zijn in eigen stad? Ik dacht aan een fluitje van een cent, maar naarmate het vertrek naderde, sloop de twijfel binnen.
Wat er knaagt, weet ik pas als ik de shuttlebus van Antwerpen naar Zaventem neem. Je gaat naar zo'n luchthaven om een vliegtuigreis te beginnen. Zaventem staat gelijk met Onbekende Verten. Zaventem staat niet gelijk met rechtsomkeert maken naar huis, en op de koop toe nog onderdak moeten zoeken in eigen stad. Een week geleden zag ik er de grap van in, vandaag is het al veel minder. Ik moet een drempel over, ik moet stoute schoenen aantrekken. Op de De Keyserlei staat de Airport shuttle bus. Er zitten twaalf passagiers in. Die staan binnen een paar uur allemaal in een ander land; ik zal hier weer op de De Keyserlei staan. En wàt staat me dan te wachten? Stel dat er niks te beleven is in m'n eigen stad!?

14.O4 aankomst te Zaventem. De outside temperature in Brussels is 18 degrees, en alle buspassagiers haasten zich naar de Departure, ik duik gelijk naar de Arrival en het ondergrondse station van de NMBS. Een ticket kost 6,7 euro en omdat ik me in het Engels tot de bediende richt, zegt hij dat ik moet overstappen in Brussels North en dat daar every 15 minutes een trein naar Antwerpen gaat.
In Brussel-Noord vraagt een Engelse toerist of de klaarstaande trein wel degelijk de trein naar Antwerpen is? Natùùrlijk is ie dat, maar ik hoor mezelf zeggen: "I am also from abroad" en dat ik het dus ook niet zeker weet. Komediant!
We rijden door de natuur van Vilvoorde en langs machtige steden als Duffel (wc-papier!) en Hove (serreteelt!) Ik vind het land België nogal dichtbebouwd, maar om één of andere reden ben ik daarover niet verwonderd.
Tussen Berchem en Antwerpen-Centraal wordt het moeilijk: vanaf hier begint mijn eigen wijk en vlak voor het Centraal Station kon ik tot voor kort nog mijn eigen straathoek zien (de lompe betonblokken van het Kievitplein belemmerden nog niet dat zicht).  Ik weet mijn voordeur op vijfhonderd meter, ik voél mijn huissleutel in mijn broekzak, een flauwte trekt door mijn buik, maar eens het station uit, voel ik me beter. Ik ben over de drempel, let's go!

Op de Meir zet ik een vissershoedje en een zonnebril op. Een geslaagde vermomming is het: niemand zal me herkennen, maar tegelijk is er ook niémand die bij dit grijze weer een zonnebril en een zonnehoedje draagt.
Als toerist moet ik uiteraard stilstaan bij de straatanimatie op de Meir. Eerst zie ik vier breakdancers die op hun hoofden en ellebogen rondtollen, en dan is er honderd meter verder een man in purperen skipak, hij heeft een gifgroen gezicht en een gifgroene pruik en hij moet een standbeeld voorstellen. Van zo'n standbeelden verwacht ik dat ze stijf staan tot ze omvallen of tot ze een muntstuk horen vallen. Dit exemplaar maakt al kushandjes nog voor ie wat geld krijgt. Ik schrijf het op: een stielbederver.
Om een slaapadres te vinden klop ik aan in de Pelgrimsstraat. Daar is Den Heksenketel, een hostel met folkcafé. Ik ben benieuwd of de hostellier er is. Dat is Raf Guetens, veertig jaar geleden heb ik met hem in een schoolbank gezeten. Maar Raf is er niet, de vrouw die open doet, zegt dat ik lucky ben, want dat er nog juist één van de zesentwintig bedden vrij is. En dat het 17 euro is mét slaapzak, of 19 euro mét lakens. Ik moet ook mijn naam en adres geven... nen backpacker ojt Antwaarpe? Welwel, dat hebben ze hier nog niet gehad.
Ze toont me de kamer met de stapelbedden die ik met zeven Chinezen zal delen. Op één bed ligt een gids Let's Go Europe (on a budget). Ik ga in het raam staan en leun over de balustrade, de kathedraal en de cafés zijn vlakbij, de geur van steak en peperroomsaus hangt tegen de gevels, centraler kan zo'n hostel niet liggen.

Als enige inzittende van het toeristentrammetje. Stadsplan in de bovenzak: het beste bewijs dat deze man een toerist is.  ©Jan Hertoghs

Als enige inzittende van het toeristentrammetje. Stadsplan in de bovenzak: het beste bewijs dat deze man een toerist is. ©Jan Hertoghs

Eénpersoonstram
Ik schaf een wegwerpfototoestel aan en op de Groenplaats wil ik in het knalrode toeristentreintje stappen voor een sightseeing. Vijf euro voor veertig minuten Antwerpen, a cheap trill, maar de chauffeur wil mijn geld nog niet aannemen, hij mag die laatste rit van 17 uur alleen maar maken "bij een minimum van zes passagiers. Regel van de baas, "anders is het niet rendabel!" Ik heb dit sukkeltreintje in de voorbije jaren al duizend keren zien staan, het nooit een blik waardig gegund, maar NU wil ik ABSOLUUT die rit rijden. Om vijf voor vijf begin ik zelfs passerende toeristen aan te spreken. (You want to go for a ride? We need five people!) Om vijf uur zegt de chauffeur tegen een gepensioneerde op de zitbank: "'t Is gedon veur vandoag. D'r komt gin kat nimmer." Dat Antwerps begrijp ik en ik kijk hem wanhopig aan, what is your terminus? It's Kattendijkdok, zegt hij, en ik mag tot daar meerijden. En zo bollen we dus de Groenplaats af, drie rijtuigen met één chauffeur en één passagier op de achterste achterbank. Ik zit met mijn armen breeduit, pontificaal, de koning te rijk. En dan, op de Vlasmarkt, zie ik Peter Van den Begin en Stany Crets! Ik twijfel geen twee seconden, ik wuif naar hen als een klein kind, en zij - verbaasd om die zwaaimens in dat lege trammetje-  staan stil, en ze zwaaien even kinderlijk terug. Pas aangekomen en al zo'n highlight, de dag kan niet meer stuk!
Zwindorf!
Tijd voor de formule Till the End of the Line. Stap op een trein, tram of bus. Rij naar de terminus en zie wat er te beleven valt. Ik neem tramlijn drie naar Zwijndrecht, een gemeente die twijfelt tussen dorp en groene suburbia. Onderweg aanschouw ik de heerlijke natuur en de aanpalende industrie van de Linkeroever, op de middenberm zit zelfs een scholekster te pikken tussen de uitlaatgassen. De terminus ligt buiten Zwijndrecht, bij de grens met Melsele. Het is een uitgestrekte park + ride met langszij één polderboerderij waarvoor ze nog niet de tijd hebben gehad om ze af te breken.
Ik rij twee haltes terug naar Zwijndrecht-Dorp tot aan de kerk waar een troep plechtige communicanten naar buiten stommelt. De catechese is voorbij, om te lachen doen ze nog eens voor hoe ze devoot hun handen moeten vouwen. Ik nestel mij op het terras van Café De Toerist en stel een vraag om de locals op stang te jagen. Is this city? Is this Antwerp? - No, no, no! City is ginder. This is Zwijndrecht. Zwindorf! Is a village! En of de mensen van die grootstad dan niet neerkijken op de village? De spreker schudt van nee, een andere terraszitter springt bij: "Dat neerkijken is jàren geleden. I tell you why. Antwerpen heeft 8% gemeentetaksen en Zwijndrecht maar 1% en zo zijn de mensen van de city hier komen wonen, and now they are very friendly for the people from here."
Zwindorf rules!

Voor het stadhuis van Antwerpen. Leunend op aantrekkelijk en bezienswaardig dranghekken.  © Jan Hertoghs

Voor het stadhuis van Antwerpen. Leunend op aantrekkelijk en bezienswaardig dranghekken. © Jan Hertoghs

Café Par Hasard!
Na het eten van een mattentaartje (een streekspecialiteit!) brengt lijn drie me in no time terug naar de stadskern met zijn rumoerige terrassen en inhalige pizzeria-binnenwippers (Buona sera chef! Pizza klaar! Prego chef!) Ik stil mijn honger in 't Lastig Portret waar ik zeven euro betaal voor een salade met warme geitenkaas. Nadien wil ik wat cafés aanlopen, maar niet de cafés die ik al ken. En ook niet de cafés met teveel volk. En ook niet die met te weinig volk. En evenmin die... En dan is ineens de rek eruit. Dit is de dip die alle experimentele reizigers doormaken ("Ineens is er dat gevoel van: wat loop ik hier te doen? waarom zit ik niet gezellig thuis?") Die twijfel hoort erbij volgens de insiders, ik moet doorbijten "en dan komt het plezier vanzelf terug".
Oké, nieuw en zelfverzonnen experiment. Ik ga vanaf nu de eerste straat rechts, dan links, dan weer rechts, en aldus stappend zal ik àlle cafés binnengaan waarvan de beginletter overeenstemt met de beginletter van de straat. In theorie ziet deze formule (Café Par Hasard!) er prachtig uit, maar in de praktijk heb ik in twee uur stappen slechts twee cafédeuren kunnen openstoten. Niet echt een kroegentocht dus, en het is al bijna half twaalf als het lot me naar café 't Kloosterke brengt, in de Kloosterstraat.
Onder de tonen van Only a fool breaks his own heart betreed ik de gelagzaal. Er zijn nog maar twee klanten aanwezig. De ene ziet me aarzelen en spreekt me toe: "Ga zitten maat. Ook in een leeg café kunt ge iets drinken!" Als de dienster dan vraagt wat ik wil drinken, zeg ik "a coffee please" en wijs ik op het papier: Donderdag 1 Pannenkoek Gratis bij Elke Consumatie. Ze trekt ogen, schudt van nee en ik hoor haar tegen de andere klanten zeggen wadenkt dieje wel? toch gin pannekoeken oem halftwelf zeker?! Klant nummer twee zet intussen zijn story verder, een lang toogverhaal over the rise and fall van een lokale taximaatschappij, en een verhaal met maar één refrein: Ik zal 't oe zegge: da was doar klote, effenaf klote, dikkement maajn klote! 
Alles klote dus in 't Kloosterke in de Kloosterstraat. Ik nok af, zonder links of rechts ga ik weer naar Den Heksenketel.
De trekking naar K2
Vanachter de deur klinkt Ierse folk, ik loop de trap op naar het bureau van Raf. Hier sè, de Jan! Alsof hij me vorige week nog gezien heeft, terwijl het veertig jaar geleden is. Raf komt uit de sociale sector, "werkte vroeger met doven en autisten", en de laatste twee jaar is zijn zorgsector "de mensen met een rugzak op hun bult." Raf staat er niet alleen voor, er is een vzw met vrijwilligers om de boel draaiend te houden. Al in het eerste jaar na de opening was Den Heksenketel een succes, "we stonden negende op de wereldranglijst van www.hostelworld.com, dat is op tienduizend hostels worlwide!" De Guinness en de Achouffe gaan volop schuimen  in de glazen, maar om twee uur heb ik genoeg tegen de toog geleund en zoek ik mijn bed op. Morgen moet ik vroeg op voor mijn trekking naar de K2. Ik stommel naar het slaapzaaltje, de Chinezen liggen  al uniform te ronken.
Om zes uur wordt het licht in de kamer, ik heb slécht en slechts vier uur geslapen, en dat heb ik aan die zeven Chinezen te danken. Naast spleetogen blijkt dat volk ook een kleine blaas te hebben, zo dikwijls als die toiletdeur gekraakt heeft vannacht! Ik probeer nog wat slaap te vatten, maar vergeefs, om zeven uur sta ik al met de rugzak op straat.
Anvers s' éveille, en het zijn de allochtonen die overal de cafés en de restaurants met zeepwater schrobben, en met kettinggerammel de terrasstoelen weer op hun plaats zetten.
De formule Expedition to K2 is ook een idee uit de Lonely Planet ("Ontdek een onbekend deel van de stad. Zoek een stadsplan. Doe een voettocht naar het vakje K2 van de plattegrond.) De Antwerpse K2 blijkt op de Jan Van Rijswijcklaan te liggen, zo'n vijfduizend meter van het stadscentrum. De lucht is staalblauw en er staat een strakke koude bries, ideale omstandigheden voor deze trektocht. Via de Groenplaats en de vallei van De Boer Van Tienen bereik ik de Sint Jorispoort. Ik steek de brede en gevaarlijke leien over en dan ontvouwt zich de Mechelsesteenweg. Die ligt over een grote afstand opgebroken, het voetpad is slecht afgebakend met roodwit lint en ligt bezaaid met zand en losse stenen. Er moet nog een team zijn langs gekomen, want ik vind lege verpakkingen van Solo, Butella en Jupiler. Na drieduizend meter bereik ik de Jan Van Rijswijcklaan, het laatste rechte stuk voor de K2. De omgeving wordt beboster, ik zie platanen, rododendrons en taxussen, en uitzonderlijk op deze hoogte, een grote magnolia.
Na de gevaarlijke oversteek van De Singel (een zware verkeersstroom) zie ik de K2 in de verte liggen. De zon staat nu  boven de boomkruinen, en se lucht is hier ook ijler dan op de Groenplaats, dat merk ik aan mijn ademhaling. Ik laat de Beschavingstraat rechts liggen en dan kom ik in de zone van de waarheid. Nog een laatste krachtinspanning en om 8uO5 sta ik boven op de K2. Het uitzicht is helder, ik kan zelfs de oprit naar Brussel zien.
Terwijl ik uitrust, nadert een stip uit de verte. Hij draagt een rooie jak en heeft blond haar. Het is mijn jongste jongen die met de fiets naar school rijdt. Hij is duidelijk verwonderd om zijn vader hier verfomfaaid langs de weg te zien, wat er is, hoe ik daar kom? Ik zeg iets van K2, hij wil het straks pas weten, nu moet hij naar school. Twee minuten later mijn oudste zoon, of ik goed geslapen heb? Te weinig geslapen, zeg ik, maar vier uur. Loser!! Ja, zo ken ik mijn kinderen.

Na de moeilijke trekking sta ik op de top van de K2. De lucht is hier ijl, op 5000 meter boven het stadscentrum  © Jan Hertoghs

Na de moeilijke trekking sta ik op de top van de K2. De lucht is hier ijl, op 5000 meter boven het stadscentrum © Jan Hertoghs



Ik loop een eind terug tot aan de brug over de Ring en boven dat gedaas van het verkeer voel ik me ineens een buitenstaander. Ik ben op een vreemd uur opgestaan, ik ben door straten gestapt waar ik normaal nooit zou wandelen, en ineens ziet die stad die ik zo goed ken, er heel anders uit. Er is een tastbaar gevoel van vervreemding, een reëel dépaysement.  
Extreem vriendelijk
Terug in de Heksenketel pak ik de rest van mijn bagage in. De Chinezen die pas wakker zijn, bekijken me verwonderd: sliep er een bleekgezicht in ons midden? Ze studeren in Metz en spreken goed Frans. Voor een trip van vier dagen reizen ze door Nederland, België en Duitsland. Ik zeg dat ik vanmorgen op de K2 ben geweest. Ze bekijken me zonder uitdrukking. Dat is de tweede hoogste berg ter wereld, zeg ik, jullie kennen toch de Himalaja?! Ze durven amper te knikken. En dan spreek ik van het stadsplan en dan lachen ze, en begrijpen ze het onmidddellijk, ah oui, juste pour l'expérience!
Raf heeft het ontbijt op de lange houten tafel gezet.  Vanuit het café klinkt Alan Stivell, de goeie ouwe folkrocker uit Bretagne. Het liefst ziet Raf 's morgens tien nationaliteiten samen aan de tafel zitten, "en dat je dan al die verhalen hoort". Hij heeft de wereld al in zijn hostel zien passeren: heel Europa, Alaska, China, Korea en Japan. Ik ben de eerste backpacker uit Antwerpen, "en liefst ook de laatste. Ik heb liever vreemd dan eigen volk." En wat het "bruine imago" van Antwerpen betreft: "Van geen enkele gast heb ik al horen zeggen dat het hier precies een extreemrechtse stad is. Wat ik daarentegen àltijd hoor, is dat de mensen hier extreem vriendelijk zijn."

Aan de voorbijganger-fotograaf heb ik gevraagd om alles erop te zetten: Rubens, de kathedraal, mezelf én Het Hellend Vlak van de Groenplaats.  © Jan Hertoghs

Aan de voorbijganger-fotograaf heb ik gevraagd om alles erop te zetten: Rubens, de kathedraal, mezelf én Het Hellend Vlak van de Groenplaats. © Jan Hertoghs

Tram der traagheid
Ik loop weer het centrum in waar de toeristen uit de autocars worden geladen, in lange rijen volgen ze de gids, achter een  vlaggetje of opgestoken paraplu. De zon schijnt in de stralen van Brabo en ik vraag aan een ouder koppel of ze een picture van mij willen nemen. Frans, dieje mengs vroagt veur een fotto te trekke! Nabij het standbeeld van Rubens vraag ik opnieuw een foto aan, en tegen de gelegenheidsfotograaf leg ik uit dat everything erop moet staan, Rubens and the cathedral. Een onmogelijke opdracht eigenlijk, ik zie onze man stap voor stap achteruit wijken tot hij haast in de massa verdwijnt. Ja, vriendelijke mensen hier!
Ik wil opnieuw in het toeristentreintje, en deze keer the real thing. Dat kan om twaalf uur, ik betaal, stap in, en luister ontspannen naar het wachtmuziekje, een James Last-versie van 't Is weer voorbij die mooie zomer. Wat prima past bij deze schitterende dag, met de volle terrassen en iedereen content achter de gevulde fonkelende glazen. Met nog zeven andere passagiers vertrekken we. De chauffeur duwt op play en het cassetje begint aan zijn ronde van de stad, in vier talen nog wel. Eerst rijden we langs de kaaien, en dan over de Grote Markt. Om zich een weg te banen door de toeristen doet onze chauffeur zijn motor in een schril toerental draaien, als verschrikte duiven zetten ze een stap opzij. Of hij dan geen horn heeft, vraagt de Amerikaan in mij.  Jawel, maar die claxon mag hij niet gebruiken in deze verkeersvrije zone, here everything must be quiet from the Polizei. We rijden langs het Steen en ik zie veel passanten omkijken: het treintje ziet er ook uit als een overblijfsel uit de Expo-jaren en met zijn tien per uur rijdt het ook tergend traag temidden van het nerveuze stadsverkeer.
Via het Eilandje (de cassettestem is daar onverstaanbaar door de dokkerende kasseien), het Hessenhuis en de Stadswaag komen we in de Sint Katelijnevest, the street from the typewriters, radios and tv's. Het cassetje moet al in geen tien jaar meer zijn aangepast, want in heel die straat is géén typewriter meer te kopen. Tegelijk heeft het ook iets schoon, die gedateerde uitleg in dat gedateerde trammetje.

Ik ben nu vierentwintig uren van huis, en hoe langer op stap, hoe meer out of place ik me voel. Een andere backpacker-at-home beschreef het zo: "Je bent niet langer een local, maar ook niet echt een stranger. You are either a local stranger or a strange local."

Volgens de theorie zou ik nu weer een trein of bus moeten nemen naar Zaventem om zo naar huis terug te keren, maar die energie heb ik niet meer. Ik stap dan maar op een tram naar de luchthaven van Deurne. In een onhandig maneuver trap ik op de tenen van een mevrouw. Amai seg, da woare die van maij! Vijf keer sorry zeggen is natuurlijk niet genoeg. Tegen haar man zegt ze: en dan stekt 'm nog bekanst mè zaajne rugzak in m'n ooge! Ik versta elke letter, maar ik moet me gedragen als doof en stom. Op de INTERNATIONALE LUCHTHAVEN ANTWERPEN staan 15 reizigers aan de check-in en in de airport shop koop ik mijn Belgian chocolates voor thuis. En dan is het: bye-bye Antwerp! Daar is al de onberispelijke gezagvoerder en een luchthavenbediende van deze wereldstad begroet hem op groot-kosmopolitische wijze: Allez, mannen, een goei vlucht hé!!

Alfabetisch Liften
Na de stad wil ik ook op de buiten een experiment wagen, iets zoals  de Ier Tony Hawks, die door heel Ierland liftte met een koelkast. In mijn verbeelding zie ik me al langs de weg staan met hengelgerief, een duivenkorf, een slee, een kapstok, een gitaar, en een kanariehok. Maar het blijft liften-met-een-gimmick, ik vat een àndere uitdaging aan. En zo bedenk ik het Alfabetische Liften. Wie mij meeneemt, mag mij op gelijk welke bestemming deponeren, maar de eerste letter van die plek moet ook de eerste letter zijn van z'n voornaam. Een Jan kan me dus meenemen naar café Jagersrust, een Nadia heeft de keuze tussen de Noorderlaan en een Nagelstudio. Mijn eindbestemming zal dus ongewis zijn en ik doop deze tocht nu al de No Direction Home Tour.
Mijn uitvalsplek is de weg naar Wommelgem en Ranst, op een ochtend komt daar vanuit Antwerpen een stroom werkverkeer voorbij. Er gaan  vijfendertig minuten en naar schatting vijfhonderd auto's voorbij voor er een Renault Mégane stopt. Waar moet ge zijn? Dat kan ik natuurlijk zo gauw niet zeggen en dus doe ik een veel te lange uitleg over de Lonely Planet Guide en experimenteel reizen en het alfabetisch liften, en dan is er het simpele antwoord. Oké, ik heet Wim en ik neem u mee naar mijn Werk!
Zijn werk is de MPI Zevenbergen, een grote zorginstelling midden in het bos nabij Ranst. Een kwartier geleden stond ik nog in het stinkend ochtendverkeer en nu loop ik tussen de beuken die het zonlicht filteren. Er is ook een Lourdesgrot waar Bernadette al decennia opkijkt naar Maria-in-den-hoge en zo kom ik in Ranst.
Konijn in Kessel
Daar wacht toepasselijk het eethuis Roodkapje: ik had honger als een wolf én ik kwam uit een bos! Bij mijn ontbijt zie ik dat Ranst één van die voorbeeldige gemeenten is waar de fietsende schoolkinderen gele fluo hesjes dragen, met dan nog een dubbele haag van volwassenen in oranje kazuifels. Overbeschermde dutsen, ik krijg er compassie mee. 
Mijn volgende lift richting Emblem heb ik snel beet. De chauffeur heet Olivier en hij stopt bij de Oostmalsesteenweg waar ook een Omlegging is. (Bij het uitstappen vraagt hij wel: "Wat gaat ge doen als een Xavier u meeneemt?!")
Ik maak een bordje met Kessel en een vrouw stopt. Ze heet Karin en ze moet in Kessel aan de Kerk zijn. Van dan af volgen de gunstige wendingen mekaar op. Vlakbij de kerk van Kessel steekt er een konijn over, een Kessels Konijn natuurlijk. Ik ben echt geboren voor dat alfabetisch liften.
Honderd meter verder vind ik 5O eurocent op straat en pas is dat muntstuk opgeraapt of daar stopt al een chauffeur, zonder dat ik m'n duim heb uitgestoken! 't Is een klein mirakel, want de mens heet Michel en rijdt in een Mercedes! Zijn eindbestemming is Berlaar waar Michel mij laat uitstappen op de Markt.
David die naar Herenthout rijdt is een man met een beugelmicrofoontje voor de mond. "U zit met problemen? Ziet u onderaan rechts die symbolekes? Is daar een geel beerke bij?" Hij is helpdesk voor middenstanders met een computernetwerk en onderweg naar de ene klant, krijgt hij telefonische raadsels van de anderen.
In Herenthout zet deze David me af aan de Döner Kebap, maar het had evengoed De Kat, De Kroon of Den Uil kunnen zijn. Cafés met een D zijn hier zat.
Uit Herenthout-Centrum geraak ik moeilijk weg. De uithangborden Broodautomaat en Schuermans Verzekeringsmakelaar Sinds 1978 heb ik nu al veertig keer gelezen en ook de voegen van de bakstenen rijhuizen beginnen mij stilaan goed te kennen. Een bestelwagen rijdt voorbij met op de achterkant een sticker "Ik Stop Vaak!" Maar dan toch niet voor mij.
Uiteindelijk stopt een vrouw omdat ik in een dorp blijk te staan "waar ge nooit ofte nooit een lifter ziet". Als ze me aan het grensbord van Itegem deponeert, moet ik nog rap haar voornaam vragen. Dat is Imelda, zegt ze. Saved by the bell!

Liftend vanuit het centrum van Herenthout. “Ik neem u mee omdat ik hier nog nooit een lifter gezien heb”  © Jan Hertoghs

Liftend vanuit het centrum van Herenthout. “Ik neem u mee omdat ik hier nog nooit een lifter gezien heb” © Jan Hertoghs

Klein Scherpenheuvel
Ik heb ineens genoeg van dat alfabet en ik wil een aanpassing invoeren die dichter aanleunt bij het toerisme in eigen streek. Aan de zeventigers Jeanne en Marcel die naar Wiekevorst rijden, vraag ik om me naar "een plaatselijke bezienswaardigheid" te brengen. Dan brengen wij u naar Klein Scherpenheuvel, zeggen ze. Marcel vertelt de legende van een koopman die uit de handen van struikrovers bleef door in een boom te kruipen, en die man heeft uit dankbaarheid een replica van Scherpenheuvel laten bouwen. En inderdaad, hier is een heuveltje en daarop staat een mini-versie van de basiliek. Er zijn ook brandende kaarsen en er zijn de staties van de kruisweg met proper gebezemde paden. Aanzichtkaarten van één euro zijn te verkrijgen, en voor de minder vrome bezoekers is er Camerabewaking. 
Het is middag en ik wil iets eten in Wiekevorst. Het is nog een dorp waar de verenigingen hun activiteiten aankondigen op grote houten plakkaten: de St-Jansvrienden gaan binnenkort het stuk "Perron-Geluk" opvoeren. De middenstand zelf zoekt geen woordspelingen. Hier heb je Bakkerij 't Pistoleeke, en in Berlaar had je al frituur 't Frituurke. Je moet erop komen.    
Voor een broodje moet ik in Frituur Bambam zijn. Dat is een oude naam voor een middenstandszaak, want Bambam komt uit The Flintstones, een zeer populaire tv-tekenfilmserie van de jaren zestig. Decennia later zijn de wanden van de frituur nog altijd versierd met muurtekeningen uit de serie. De prehistorische Fred Flintstone heeft een groot pak frieten vast. Recht uit het Puntzakken Tijdperk.
Beklimming van de Asberg
Van Wiekevorst naar Westerlo word ik meegenomen door Herman uit Herselt! Hij weet niet zo gauw een bezienswaardigheid, maar dan weet hij ineens toch een berg zijn, de Asberg in Westerlo. Ik tel de stappen tot boven, en schat de berg zo'n twintig meter hoog. Op de top ga ik in het duingras liggen, ook een experimentele reiziger wil wel eens uitrusten. Hoog boven mij knispert het in de grove dennen, het zijn de dennenappels die door de warmte openknippen, de zaadvlimmetjes cirkelen met tientallen naar beneden. Het ruikt hier sterk naar hars, een geur van lang geleden verstoppertje spelen.
Op de picknickbank zijn brute zinnen gekrast. I love m'n schatje.  Ik ben geil meisje als jij geile jongen bent neuk ik gratis (met gsm nummer) Jezus is Cool. Hitler is Cool. White Power. Ja, de Asberg, daar komen wel eens assholen op af. Bij de VVV vraag ik meer uitleg over deze lokale Botrange. Het zou een grafheuvel uit de prehistorie zijn, er zijn al urnen met asse gevonden en als ik de exacte hoogte wil weten, dat is 24 meter boven de zeespiegel.

A kempenhof.jpg

Schenk me deze nacht!
In Westerlo kan ik mee met een man en zijn aanhangwagen. "Ne lifter! Gij zijt een uitstervend ras!" Hij behoort tot een winstmakend ras, hij koopt en verkoopt tweedehands elektro. 't Is ook de eerste die me in de steek laat: "In Meerhout, begot, daar weet ik niks toeristisch zijn." 
Geen vijf minuten later zit ik in de auto van Marie-Louise. Ze heeft "vanzeleven nog nooit een autostopper meegenomen" en ze heeft ook wat spijt over haar leven. "Was ik nu jong, dan zou ik dat ook doen, zo avontuurlijk reizen als gij." Toen zij jong was, heeft ze nooit gereisd. Haar ouders gingen "nooit weg". Marie-Louise kent Balen niet goed, ze woont er nog maar pas, maar ze zal me een "interessante plaats" laten zien waar zij veel kwam toen ze nog alleen was. "'t Is een dancing waar ge elke namiddag kunt dansen en op sommige namiddagen is er ook gratis buffet. Dan kwam ik van mijn werk en dan ging ik daar dansen en eten".
"Het Kempenhof" ligt met zijn grote parking achterin een onopvallende tuinwijk. Ik kan niet anders dan verbaasd zijn, het is een donderdag, half drie in de namiddag, en in de grote taverne tel ik zeker honderdtachtig mannen en vrouwen op de dansvloer en aan de tafeltjes. Gemiddelde leeftijd: 60 tot 75 jaar. Ik zie veel permanents, losse plastrons, gouden zegelringen en gouden halskettinkjes. Vrouwen vegen het zweet van hun hals met een servetje, mannen aan de toog lachen naar mekaar zoals mannen aan de toog dat kunnen.  Alles onder control, Jos? Ja, alles onder control! Een ouderwetse schoonheid komt op naaldhakken voorbij, elke vent gaapt haar na, wat een wijf, mannekes, olala zeg!

In de week is het vooral voor de alleenstaanden en in het weekend is het meer voor de koppels, zegt Gérard die hier al vijf jaar komt. En dat straks de "belegde sandwichen" komen. Gratis en voor niks! En soms treedt hier Willy Sommers op, of Salim Seghers, of Chris Rilly als ik die ken. "Alleen is maar alleen," zegt Gérard, "dan zijt ge toch beter hier dan thuis in uwe zetel!" En dat er af en toe al eens een vrouwke met hem is "meegegaan, maar nooit voor lang". Ik blijf nog lang staan kijken aan de toog. Als de dj zijn drie tragen speelt, loopt de bak helemaal vol met schuifelaars, boezem tegen borstkas en onderteksten van het Hollandse levenslied. Schenk me deze nacht/ Laat me niet alleen/ Hou me in je armen/ Ga niet van me heen! Ik laat de nacht in Het Kempenhof. Buiten schijnt de zon, het stof ritselt over de parking en alleen het suizelen van de dennen is hier te horen. Het is half vier, in de Bert Leysenlaan komen de eerste kinderen van school.   

Leopoldsburg.  Toerist in eigen land maakt V-teken bij een tank uit een ander land.  © Jan Hertoghs

Leopoldsburg. Toerist in eigen land maakt V-teken bij een tank uit een ander land. © Jan Hertoghs

Dylan in Hasselt?!
Niels
stopt voor m'n bordje Leopoldsburg. Ik zeg dat ik het stadje L. alleen maar ken van de militairen, van Marcel Vantilt en van Dominique Deruddere. Dat moet treffen:, Dominique is de nonkel van deze Niels! Om tegemoet te komen aan mijn vraag naar lokaal toerisme, geeft hij een sightseeing van Het Kamp : Zijn Straten waar vroeger 250 soldatencafés waren, Zijn Legersportvelden en ontspanningszalen, Zijn Legertank nabij het station en tenslotte het geboortehuis van Zijn Filmregisseur D.D.
Ik heb genoeg lokaal toerisme gezien en maak me klaar voor het moeilijkste deel van de No Direction Home Tour. Op een wit karton schrijf ik in dikke letters DYLAN, en in zeer kleine letters Bob. Ik steek de spoorweg over, zet mijn rugzak langs de weg naar Beringen en Hasselt en wacht. Het is een ideale plek, de auto's komen constant en in trage rijen voorbij.
Eén chauffeur lacht, een oudere man schudt van neen, Dylan, daar moet hij niet heen. Ik weet niet goed hoe ik me moet houden, hoe ik neutraal moet kijken bij de schapenblikken die nu passeren. Want ja, het is wél lachen hoe ze gàpen naar dat nooit vertoonde bord. Je ziet ze denken, Dylan? Dylan? Treedt die straks op in Hasselt, ofwa? Ik zie ook chauffeurs die vertragen om te stoppen, die het bord lezen en dan toch weer op hun gas duwen, ne zot zeker?! Na een half uur moet ik me al vermannen dat het toch gaat lukken: ja, er gaat een Dylanfan stoppen. Ja, Dylanfans hebben het hart on the road. Ja, Dylanfans hebben zin voor humor. Er rijdt weer een gaper voorbij, de passagier duwt het zijraampje open en schreeuwt Dylààààààn! Ooit zal ik dit relaas persoonlijk vertellen aan Robert Zimmerman, dat staat vast.  
Dan stopt een stoffige Mercedes. Ik trek de deur open, waar moet ge naartoe? Teleurstelling. Hij heeft het bordje niet eens gelezen, maar hij moet wel lachen als hij het ziet. "Vriend, gij hadt evengoed New York op dat karton mogen schrijven, ik stop altijd en voor alleman!"
Rusteloos
Paul
doet "iets met dressuurpaarden" in Hamont, training en jumping en af en toe een verkoop. Naast hem zit de Noorse vriendin van zijn zoon Sven. En die achtentwintigjarige Sven is nu op tournee door Europa, samen met een Ierse singer-songwriter. Paul vraagt aan de vriendin van welke muziek zijn zoon houdt. The Girl from the North Country noemt ze bedachtzaam op: Cobain, Neil Young, Dylan, Jeff Buckley, Leonard Cohen, Steve Earle... "Sven heeft al in alle Europese landen opgetreden. Hij wil van zijn muziek leven, en dus leeft hij vaak op droog brood. 't Is ook een jongen van veel stielen, hij heeft al voor journalist en detective geleerd, hij was al straathoekwerker en vrachtwagenchauffeur, en nu werkt hij bij De Post. Dat rusteloze karakter heeft hij van mij. Ik kom uit een boerenfamilie van acht kinderen, en in 1968 ben ik naar Canada vertrokken. Ik was drieëntwintig en hier in België hield ik het voor gezien. In Montréal kwam ik bij een tandarts die als hobby een farm had, een boerderij met driehonderd koeien. Ik ging voor die mens werken, terwijl ik geen woord Frans sprak en ook geen woord Engels. Maar drie maanden later kocht ik mijn eigen quarter horse en reed ik al de bergen in om die koeibeesten bijeen te drijven. Paul, de Belgische cowboy!" Hij mept op zijn stuur, 't was een avontuur.  
We rijden naar vrienden in Zonhoven, zijn vrouw is daar ook. Hij rijdt het gazon op, komt roepend uit de auto, "kijk wat ik nu langs de baan heb opgeraapt!" De oude boerderij is een zoete inval en op korte tijd zitten we met zijn achten rond de buitentafel. Er komen bier, wijn, porties pizza, en veel verhalen op tafel, het is een feest, maar wat hebben we gevierd die avond? Dat de zon nog zo laat scheen? Dat de vogels floten in alle bomen? Dat Paul en z'n vrienden even oud waren als Dylan? Dat we mekaar gevonden hebben door Dylan? Dat we mekaar gevonden hebben langs de weg? In elk geval, dat niemand mag blijven staan langs de weg.
Om negen uur wordt het donker en sta ik opnieuw te liften. In twee etappes raak ik in Ham, en dan in één rit naar Antwerpen. De chauffeur hoort me mijn dag vertellen, dus gij doet eigenlijk autostop voor uw job! ?

Nawoord (1) tientallen ideeën voor experimentele reizen vind je hier (in meerdere talen) : http://latourex.org/latourex_en.html
Nawoord(2) Taverne-Dancing Kempenhof is in 2010 failliet gegaan en Raf stopte eind 2009 met het hostel en folkcafé Den Heksenketel.

DEEL 2: DE BEDENKER EN PIONIER VAN EXPERIMENTEEL REIZEN

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Café Corona: hoe moet het verder met het volkscafé?

Vanaf 8 juni mogen de cafés weer open. Er zijn wel restricties: tooghangen of aan de toog bestellen kan niet meer en iedereen moet plaatsnemen aan een tafeltje. Dat stelt een probleem voor de volkscafés met een kleine ruimte. Hoe kan je nog een volkscafé zijn zonder tooghangers, en met een handvol aanwezigen die gedwongen tafelarrest krijgen? Vaak hebben die kleine volkscafés ook geen terras om naar uit te wijken.
Twaalf jaar geleden was er een actie "Red het Volkscafé" omdat dat sociale patrimonium toen al bedreigd was: naar analogie van de buurtwinkel moest het buurtcafé ook meer bescherming krijgen.
Lees hier over een leerrijke kroegentocht.

uit Humo  22/1/08 (c) Jan Hertoghs

(Ingescande foto uit Humo: Stephan Vanfleteren/2008)

(Ingescande foto uit Humo: Stephan Vanfleteren/2008)

Red het volkscafé!
Een leerrijke kroegentocht.

Op deze dinsdag blaast een hevige storm over het land. Huisdaken houden hun adem in, takken kruipen over de weg, wolken schieten een ander werelddeel tegemoet, maar geen ontketend natuurelement kan ons nu binnenshuis houden. Vandaag zijn wij immers op pad in het kader van de actie "Red Het Volkscafé". Een kroegentocht dus. Niet voor ons plezier, maar omdat het moét, omdat de plicht ons roépt!
De eerste deur die ik openduw is van Café Bostella in Essen-Hoek. Tien klanten kijken over hun schouder, 't is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker, maar ik word al gewenkt aan een tafeltje. Daar zit Leo Cautereels (65) uit Zoersel die zich al meer dan dertig jaar met een volkskundige passie in het traditionele café heeft verdiept en die me de komende uren opmerkzaam zal maken op waardevolle details in vloeren, togen, tafels én klandizie. "Spijtig dat het biljart vandaag klaar staat voor de biljartclub. Normaal ligt er een toile cirée over de tafel en ligt het vol met kleine commerce: kaas, vlees, eieren en groenten. We zitten hier vlakbij de Nederlandse grens, hier heeft het smokkelen altijd gefloreerd en dat leeft nu nog voort in die kleinhandel."
In kartonnen dozen op de tafels kan je de handelswaar van vandaag bekijken: verpakte eieren, jonge kaas, hammetjes en bloedpens. Op de koeltoog hangt een gedrukte mededeling: Een Pak Hoeve Boter Van 250gr Kost 1€30. Vraag Aan De Toog.
Er komt een klant binnen die zegt dat het verdoeme een hondenweer is en die handenwrijvend bij de stoof gaat zitten. (Ik zou zeggen: tien punten van de volksjury voor dit tafereel!) Een stille man die een dikke aspunt op zijn cigarillo heeft laten groeien, begeeft zich achter de toog en vult eigenhandig een koffiefilter met heet water uit de ketel. Doe alsof ge thuis zijt, is hier het adagio van de stamgasten.
Aan de muur worden de kaarters gewaarschuwd (Smoel Toe Achter Het Spel) en tegen datzelfde behang is er ook nog het spaarkaske van een bloeiende vereniging met de naam "Nooit Geluk". Voorts heeft de plaatselijke konterfeiter Paul Pauli bovenop de lambrizering tien schilderijen tentoongesteld, allemaal landschappen die in geen enkele huiskamer zullen misstaan en ze kosten: 200 euro Met Lijst en 150 euro Zonder Lijst.
Want zo is bazin Julia : ik kan niks weigeren, zegt ze, " als ze iets willen verkopen, dan zeg ik: breng maar mee! " Julia (77) vertelt dat zij het café in 1968 heeft overgenomen van 'De Zwarte Panter', dat moet een vrouw geweest zijn die altijd in een tijgervel liep en "met van die blote borsten in een visnet". De pastoor preekte tegen dat bandeloze café, "niemand zette daar zogezegd een stap binnen, maar als ge aan de achterdeur ging zien, dan stonden daar een hoop mannenvelo's".
In de jaren zeventig kon Julia amper rond komen van de klandizie en nu ze oud is en er minder van kan genieten, nu draait het café als vanzelf, "dat komt door de wandelaars en de fietsers en door al die gepensioneerden die iets met hun vrije tijd moeten doen". Vroeger kwam men alleen op zondag buiten, "nu gaan de mensen alle dagen de baan op". Ja, die magere jaren! Ze zat toen "met een zieke vent in huis" en de dokterskosten liepen zo op dat ze zelfs haar jukebox verkocht heeft aan een gladde opkoper, "daar heb ik nog alle dagen spijt van".
Ze veegt wat papierafval in de kachel, kijkt naar de vlammen en zag zich als gepensioneerde "achter de stoof zitten met een boek, want ik lees graag boeken. Maar zover is het nooit gekomen. Ik hou dat geen week vol. Ik moet in mijn café kunnen zijn. Café houden is nen drang, dat kunt ge zomaar niet stoppen." Ik vraag hoeveel het is voor de vier consumpties. Dat zal dan vier euro zijn, zegt ze. Zo is dat met: een cafébazin op grootmoeders wijze vraagt nog democratische prijzen.  

stephan volkscafe.jpeg

Godmiljaarde

Het hondenweer is intussen smerig hondenweer en we banen ons een drijfnatte weg naar Boom. In Noeveren parkeren we naast een dikke hoge schoorsteen, de wind fluit er in de rooie barsten, en in de luwte van de oude steenfabriek staat Café De Koophandel. Het café is niet groter dan een grote zakdoek en heeft een gasstoof die met een elleboog in het doorrookte plafond verdwijnt. Ook enkele klanten geven warmte af wegens een verhit dispuut over de match van gisteren, Cercle tegen Club Brugge. Sommige volzinnen eindigen hier nog met godmiljaardezjummenas, een vloek die al dertig jaar geklasseerd is door Monumenten en Landschappen. Leo zegt dat dit "het laatste échte steenbakkerscafé van de Rupelstreek" is en dat het al meer dan honderd jaar in handen is van dezelfde familie.
Mijn aandacht wordt getrokken door een 45-toeren-singeltje aan de muur. Het zwarte vinyl is gehavend alsof een hond het tussen zijn tanden heeft gehad. Cafébazin Maria verduidelijkt: "Door dàt kapotte plaatje is onze jukebox ook kapot gegaan: 't was dat lieke van Yvan Heylen, De Wilde Boerendochter".
De klant die onder die relikwie zit, zegt dat de jukebox nog in leven is, "hij staat hier achter die deur". Het is een oude Rock Ola die kalm staat te glanzen in een koude kamer met tafels, stoelen, tombolaprijzen en een opengeklapte strijkplank. Het decor alleen al is voldoende om hier morgen een opkoper aan de deur te hebben. Barricadeer de deur, Maria!
Pas nu merk ik het bruine touw boven de toog, aan dat lijntje hangen wel honderd roestkleurige enveloppes. Zo ziet dus de plaatselijke tombola eruit "ten gunste van de verenigingen". De prijzen staan uitgestald op een schap, ze zijn "om direct mee te nemen". Met wat geluk ga ik seffens naar huis met een vergiet of een kroketmasjien. Ik koop een envelop en win een blauw lotje. Daarmee kan ik deelnemen aan de trekking van de hoofdprijs "op een latere datum" wanneer ik natuurlijk niét in café De Koophandel zal zijn. De bazin schrijft mijn naam en telefoonnummer op het lotje. Zo zal ik later dit jaar worden opgebeld dat ik een Toyota heb gewonnen. Dat van die auto is om te lachen. De hoofdprijs is een stereoketen.

Ingescande foto uit Humo/ Stephan Vanfleteren 2008

De Scheldenimfen
Van Boom gaat het naar Branst, naar Herberg 't Koningsrek ook wel bekend als de Zates. Het café ligt verscholen bij de Scheldedijk en naast een werf waar grote en kleine vaartuigen onder zeil staan voor de winter. Er brandt één lamp boven de deur, een hel lichtbaken in het vallende duister. Het café-interieur is tijdeloos en van alle seizoenen: de grote potkachel brandt en tegelijk liggen er nog zomerse vliegenmeppers op de oude piano mécanique. Ook aan het  plafond hangt nog zo'n lange kleefrol om vliegen te vangen, gesteld dat ze zich in deze opwarmende wintermaanden toch zouden vertonen. Her en der aan de wanden hangen nautische voorwerpen (roer, spaan, alfabet van seinvlaggen), maar nog meer wordt het interieur bepaald door spreuken waarmee de klant zijn voordeel kan doen als hij weer het leven aanvat buiten de cafédeur. De meeste spreuken zijn stichtend (De Tien Geboden Van Het Leven) of berusten op algemene mensenkennis (Wie zonder zaag ook zagen kan, die is als ik, een zageman!) Alle zegswijzen zeggen hetzelfde: wat niet goed is kan beter worden, waar regen is, volgt zonneschijn. Zelfs een kwaaie dronk krijgt hier nog een gulden randje: "Alcohol is een traag vergif, maar wij hebben tijd!" 
Intussen is Jan Van den Bossche (52) het café komen binnenwaaien. Net zoals zijn kompaan Leo is hij een ongeëvenaarde cafékenner, een wandelende encyclopedie van authentieke cafés in Vlaanderen.
Samen met fotograaf Jan Van Deuren hebben Jan en Leo een boek samengesteld over volkscafés in de provincie Antwerpen (“In Den Zoeten Inval”, 2001).
Tussen de kenners en de fotograaf ontspint zich een opbod aan herbergachtig erfgoed: 't Schuifelbeen in Mater! Bij den Del in Schriek! De Kongoboot in Hoboken! Het ene café had nog een kapper naast de gelagzaal, het andere kon uitpakken met een gracieuze diva tussen het ruwe mansvolk. Of neem Marth van 't Vissershuis in Mol-Millegem, "die bazin gaf bij je eerste consumptie een boterham met kaas en nog een Milky Way erbovenop, mét het papiertje al opengevouwen". Goed volk allemaal, daar zijn we het over eens.
Het cliënteel in "Zates" wordt bediend door Gilliom en Liesbeth, broer en zus die het café hebben overgenomen van hun moeder, de legendarische Leonie, een bazin die hier 93 jaar is geworden. Gilliom zegt dat het café dit jaar honderdzeventig jaar bestaat en dat de harmonie, de duivenbond en de "botenclub" hier hun onderdak hebben. De duivenbond speelt onder de naam "Eerlijk duurt het langst" en de harmonie voert "Heilige Familie" in het vaandel, wat aan Liesbeth de commentaar ontlokt "dat het wel een familie is, maar dat er niet zoveel heiligen meer mee spelen".
In 2000 heeft de harmonie haar honderdjarig bestaan gevierd en toen hebben ze een huldeboek gemaakt waarvan ik gelijk een exemplaar mee naar huis mag nemen. We staan stil bij de plaatjes van de circa vijftig majorettes die als De Scheldenimfen door het weekend gingen, van 1969 tot 1996! Maar omdat hun vestjes, rokjes en maillots al tien jaar op zolder lagen, heeft Liesbeth ze onlangs weggegeven aan een school; in Hongarije of Roemenië, dat wil ze kwijt zijn, maar het was in elk geval "voor een goed werk". En dat ze nu in Oost-Europa paraderen met die nimfennaam op de rug, "dat is geen erg, dat kunnen die mensen toch niet lezen". En de pluimmutsen van de meisjes? "Die waren allang kapot gegeten, door de muizen."
We zeggen niks meer. We zitten in ons hoofd met die meisjes en de zon op hun glimmende stokjes. Een mens denkt maar aan majorettes als ze er niet meer zijn.
Als we afrekenen, zegt Liesbeth "dat ze ons nog gene nievejoar heeft gegeven". En hoewel geen van ons hier stamgast is, krijgt ieder toch een Bon Ter Waarde Van 1.20 € 

De Scheldenimfen, begin jaren ‘70 (uit Een Eeuw Koninklijke Harmonie Heilige Familie van Branst)

De Scheldenimfen, begin jaren ‘70 (uit Een Eeuw Koninklijke Harmonie Heilige Familie van Branst)

Palmen en bekers
De cafétocht begint stilaan mythische proporties aan te nemen: we zijn al zes uur onderweg en we hebben nog maar drie cafés bezocht. Dat is niet te wijten aan de drank, maar wel aan het slechte weer, de files en de onderlinge afstanden waaraan Leo zich "enigszins mispakt heeft".
In Temse rijdt een trein door de regen, een lange rij van natte gele ramen in het donker, en zo gaat het naar Kruibeke. Daar is Café "De Voermansrust" wat door Jan is aangekondigd als "het laatste bastion van ongekunsteld volksleven temidden van de oprukkende protserige fermettes". Zelfs terwijl we uitstappen, rukken de fermettes én de pastoriewoningen nog verder op en we hebben direct compassie met dat kleine café tussen de nieuwbakken bouwstenen. De Voermansrust is niet veel groter dan een huiskamer, met middenin de kachel waarvan de pijp met eindjes ijzerdraad aan het plafond zit. De felle TL-buizen verlichten met gemak het hele interieur én de plastic zegepalmen van een lokale motorcrosser opgehangen aan het plafond. Palmen en bekers dateren nog van de jaren tachtig en op de spiegel achter de toog hangen zelfs voetbalstickers uit de jaren zeventig. Naast de kachel zitten vier kaarters in het gezelschap van een grote hond die staat te kwispelen met zijn lijf half onder de tafel. Dat kwispelstaarten tegen de tafelpoten is hoorbaar, want net als in de Koningsrek is hier geen muziek. Ik ga naar het toilet, niet om te wateren, maar om te zien of er nog een pissijn is, en inderdaad, hier hangt nog een brede goot in aluminium tegen de muur, een urinoir dat vakkundig wordt afgedekt met een golfplaat in eternit. ("Ge kunt tegen uw broek pissen, maar ge zult in elk geval droog staan!")
Terug in het café kan de plaatselijke nieuwsgierigheid niet langer bedwongen worden: waarvandaan de heren wel mogen zijn? Van over het water, zegt Jan. Ha, van Antwerpen, knikken ze, ja, dat ligt inderdaad "over de grote plas". Het klinkt plagerig want ook hier lachen ze graag met de stadsmens. En dan zijn we op de koop toe nog van Humo! Nu draaien de twaalf koppen zich om: " Vandenummo? Dan kennen wij uwen baas! De Guy! De Mortier! Die is hier ooit met een stuk in zijn kloten blijven slapen!" en maar besmuikt lachen, en zien of we dat geloven. En zeker zouden we vrienden en kameraden kunnen worden, maar we moeten naar onze laatste halte, De Tramstatie in Emblem.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Tooggieren

Gelukkig zit er volk aan de toog, zo niet had ik De Tramstatie geklasseerd als heemkundig museum. Cafébaas Peter heeft dan ook jaren geëmailleerde reclameborden en andere café-parafernalia verzameld alvorens hij deze plek ging uitbaten. Ik moet Jan en Leo node wegslaan van de Ami jukebox (met plaatjes van Paul Anka en Jimmy Frey) om hen te vragen hoe hun passie ontstaan is.  
Cautereels: «Toen ik student was in de jaren zestig, had ik mijn hart al verloren aan die cafés waar het interieur in geen jaren meer veranderd was. Ik was er op mijn gemak: je stak je voeten onder tafel, je bestelde een glas en je luisterde naar de verhalen van de stamgasten. Hier en daar publiceerde ik ook artikels dat er wat moest gedaan worden aan het voortbestaan van die cafés en zo heb ik Jan leren kennen in de jaren tachtig. Van den Bossche:”Ik zat toen in een ecologiegroepje en regelmatig organiseerden wij uitstappen die dan eindigden in zo'n volkscafé en zo zag ik met de jaren hoe die ouderwetse locaties begonnen te verdwijnen. Ik was toen ook met industriële archeologie bezig en ik ben toen bij Monumenten en Landschappen gaan horen of er "iets" bestond over ouwe cafés in Vlaanderen. En in hun tijdschrift had inderdaad een stevig gedocumenteerd stuk gestaan waarin ene Maria Verbeeck betoogde dat er een einde moest komen aan de afbraak van dat café-patrimonium; ze verwees in dat stuk ook naar Engeland en Frankrijk waar commissies bestaan om die cafés te beschermen (Onder andere de Campaign for Real Ale die vindt dat de Engelse pubs tot de landelijke "heritage" behoren, jh). Maar als ik dan informeerde of ze in Vlaanderen iets op poten wilden zetten, dan werd daar koel op gereageerd: zo van, cafés, daar kunnen wij ons niet echt mee bezig houden.
En zo is dan ons idee gegroeid om die cafés te inventariseren en de 'beste' samen te brengen in een boek. In onze provincie Antwerpen hebben Leo en ik zo'n driehonderd cafés bezocht. Een schone tournée générale, en allemaal op basis van tips van vrienden of van lokale verenigingen die ik had aangeschreven.3
Cautereels «Uiteindelijk hebben we een selectie gemaakt, een top-32 van de provincie Antwerpen,de stad zelf niet meegerekend, maar van die tweeëndertig cafés zijn er nu nog maar twintig 'in leven'. Het is dus hoog tijd dat er iets gebeurt.”

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

HUMO: Wàt willen jullie eigenlijk bewaren?
Van den Bossche: «Wat niet verloren mag gaan is die plek waar je alle slag mensen kan ontmoeten. Zo is het een misverstand dat volkscafés enkel beklant worden door ouwe venten. In het weekend zie je daar ook jonge gasten: omdat die het ook voor 'authentiek' hebben en niet voor fake bedoeningen.
En ik geef dat toe, ik heb het erg voor die oude interieurs. Die hebben een charme en een ziel voor mij. Er is niks ergers dan te horen dat bazin X gestorven is en dat er een week later al een brocanteur is geweest om de toog en de vloer en de lambrizering uit te breken.
Wijzelf worden soms ook als opkopers gezien! Als wij vol liefde over die ouwe interieurs spreken, dan worden die ouwe cafébazinnen al achterdochtig: of wij misschien ook op hun interieur aan het azen zijn ?!" Cautereels: «Via die opkopers komt zo'n oude toog dan als een dood stuk decor in zo'n plastic taverne te staan. Of als privé-bar in een sjieke villa."
Van den Bossche: «Soms is het ergerlijk hoe zo'n interieur verdwijnt. In Aalter had je een juweeltje van een caféboerderij. Daar heb ik aangedrongen dat de gemeente dat café zou beschermen. Dat ging lukken: Pieter De Crem stond vorig jaar nog met grote foto en fijne beloftes in de kranten, maar wat gebeurt er? Die bazin sterft en binnen de kortste keren hebben die erfgenamen dat interieur laten uitbreken en verkopen, want het gemeentebestuur had alléén het gebouw aangekocht: het interieur waren ze in de akte vergeten!"
Tavernering
Van den Bossche:
«Vlamingen zijn trots op hun biercultuur, maar qua gezellige cafés worden we nu toch voorbijgestoken door Noord-Frankrijk en Nederland. Daar zijn ze nog niet zo plat op hun buik gaan liggen voor de tavernering zoals hier!
In Frankrijk zie je ook dat ze bij de herwaardering van het platteland evengoed aan het dorpscafé als aan de buurtwinkel  denken. De aanwezigheid van zo'n café is daar een norm voor de leefbaarheid. Dat besef is hier nog niet doorgedrongen. De buurtwinkel, daar hebben ze oog voor, maar het buurtcafé, daar blijven ze af wegens niet ernstig. Hier bekijken de instanties een café nog altijd als iets voor lullemannen en zatlappen.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

HUMO: Hoeveel authentieke volkscafés zijn er nog over in Vlaanderen?

Cautereels:”Ik schat zo'n driehonderd. Het hangt natuurlijk af van je criteria. Wat primeert is de authenticiteit van het interieur én de sociabiliteit van de locatie: de uitbater die zijn klanten kent, de schappelijke prijzen, de aanwezigheid van verenigingen, dat zijn allemaal sociale pluspunten. Een klant is daar nog een méns in plaats van een consument. En of er dan een pitjesbak (dobbelspel) en een ijzermandje met hardgekookte eieren aanwezig is, dat is eigenlijk bijzaak.  
Je ziet direct het verschil met de taverne: daar is het ieder voor zich, daar worden de gebruikers van mekaar afgeschermd in zithoekjes en daar rekent de uitbater vooral op zijn menukaart en de couverts die hij kan 'draaien'.
Van den Bossche: «Veel van die moderne tavernes en cafés missen ook een charmant interieur. Wat overheerst is de eenheidsworst. Er zijn brouwerijen waar de uitbater kan kiezen uit drie soorten interieurs. Kiest u maar uit: Onpersoonlijk A, B of C!"
Cautereels: « Terwijl er vroeger zo'n rijke traditie was. Als je ziet welke prachtige togen, tafels en stoelen er gemaakt zijn door onze meubelmakers, dat zijn juweeltjes."
Gevoelige snaar

In een taverne worden klanten uit elkaar gezet in plaats van bij elkaar.

HUMO Er is nu een campagne om het volkscafé te beschermen. Maar waarom dat café en niet de kleine kruidenier of de kleine warme bakker? Die kunnen ook een authentiek interieur hebben en in hun winkel wordt ook gebabbeld.
Van den Bossche:
«Daar valt iets voor te zeggen, want ook die interieurs zijn waardevol. En we mogen ze zeker niet verloren laten gaan zoals dat met de frietkoten gebeurd is. Die koten moesten weg want ze ontsierden zogezegd het straatbeeld of de dorpskom. Onzin natuurlijk, want net die Vlaamse dorpskernen zijn door de gemeentebesturen zélf kapot gemaakt met allerhande blinkende nep-architectuur en pseudo-design.
Enigszins hoopgevend is het fenomeen zondagscafé. In sommige dorpen is het laatste café gesloten, maar op zondag wordt een café geïmproviseerd door buurtbewoners. Zo hebben ze in Wulpen een oude pastorij ingericht en in Glabbeek-Zuurbeemde is het een kleinzoon die het café van zijn grootouders één dag per week nog bemant."
Cautereels: «Daaraan merk je toch dat er een bescheiden heropleving is van de cafés waar je nog een babbel kan doen. In de jaren zestig zijn ze massaal verdwenen. Toen was er die kaalslag door de opkomst van de televisie en de mensen die hun huis niet meer uit kwamen. Maar nu is er toch een terugkeer merkbaar naar het café en zijn gezelligheid."
Van den Bossche «Omdat alles zo onpersoonlijk wordt. Loketten gaan weg bij de banken en de post, klantendiensten worden vervangen door anonieme call centers, in alle zogezegde diensten krijg je alsmaar minder en minder mensen te zien. En ook de tavernes gaan die kant op, ook daar worden mensen uit elkaar gezet in plaats van bij elkaar.
Stel je ons land voor zonder échte cafés! Het mag toch niet zijn dat de lokale filosoof, kunstschilder of schrijver komt te sneven in een taverne. Met zijn kop naast de rekening die op een houten blokje en een nageltje is geprikt!

Nawoord: Of de genoemde cafés volgende week opengaan weet ik niet. Ik heb wel proberen na te gaan of ze nog in leven zijn. Café De Koophandel (Noeveren- Boom), Café De Voermansrust (Kruibeke) en De Tramstatie (Emblem) bestaan nog. In Café Koningsrek (bij Zates - Bornem) was eind januari alvast nog een dansnamiddag. De Bostella (Essen) heeft intussen de oudste uitbaatster. "Julia wordt in oktober 90 jaar. Ze moet wel 3 dagen in de week maar de nierdialyse maar het café blijft open. Desgevallend zorgen de klanten zelf voor de uitbating." (bron: GVA maart 2020) Over Café Bostella is intussen een fotoboek en een documentaire gemaakt door Paul van der Stap  https://vimeo.com/310655790

Jef Van Den Bossche (zoon van Jan VDB in dit artikel) heeft 2 jaar geleden een fotoreeks over volkscafés gemaakt. https://www.jefvandenbossche.com/

(c) Jan Hertoghs

(c) Jan Hertoghs

 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Kinderen van de holocaust: de vrouw die honderden kinderen hielp onderduiken

Nu dinsdag 2 juni brengt Canvas de voorlaatste aflevering van de reeks “De kinderen van de holocaust”. Het thema (“Voorbij de stilte”) gaat over het stilzwijgen van de overlevenden na de oorlog.
Elke familie had geleden, en sommige trauma’s waren zo groot dat de overlevenden hun kinderen niet wilden belasten met hun verdriet.
Pas met de toenemende interesse voor de Holocaust vanaf de jaren ‘80, en zeker met de vijftigste verjaardag van het einde van de oorlog beginnen verschillende overlevenden hun verhaal te doen.
Dit is het getuigenis van de Brusselse Andrée Geulen die honderden Joodse kinderen uit Antwerpen en Brussel hielp onderduiken.

(uit Humo juli 1994 )  © Jan Hertoghs

joo kin 1.jpeg

“De razzia’s lieten een gezin geen tijd. Ik heb kinderen helpen onderduiken die door hun ouders over de tuinmuur waren gegooid.”

In de buurt waar jij woont, zegt ze, reed de Gestapo dag in dag uit door de straten. Ze reden rond, ze cirkelden rond als gieren. In hun donkere wagens, in hun sombere lange jassen. Jagend, altijd maar jagend op joden. 
Andrée Geulen
 was vooraan in de twintig, ze had blonde krullen en blauwe ogen, en niet één nazi die ooit haar weg kruiste, heeft zelfs maar het vermoeden gehad dat het kind aan haar zijde een  joods kind kon zijn. 

Vanaf de zomer van 1942 werden uit België 25.257 joden gedeporteerd, waaronder 5.093 kinderen. Daartegenover staat dat zo'n 4OOO joodse kinderen gered werden. In tweederde van de gevallen was dat te danken aan twee jaar volgehouden reddingsoperaties van het clandestiene "Comité ter Verdediging van de Joden" (CVJ). Over die reddingsoperaties van het CVJ schreef de joodse journaliste Viviane Teitelbaum-Hirsch onlangs het boek "Tranen onder het masker" (uitgeverij Coda).
Andrée Geulen of Madame Andrée -zoals haar verzetsnaam luidde- was lid van het CVJ en haalde van begin 1943 tot augustus 1944 honderden joodse kinderen weg uit Antwerpen en Brussel. Als convoyeuse bracht zij die kinderkaravaan naar kloosters, pensionaten, sanitoria, weeshuizen en privéadressen in heel het land. 

Andrée Geulen - ingescande foto uit Humo/ bron: “Tranen onder het masker”

Als ik haar opzoek in haar elegant Brussels appartement, zegt ze vooraf met nadruk dat ze niet graag over haarzelf praat. "Ik zoek die belangstelling niet. Maar omdat er uit die tijd alsmaar minder getuigen nog in leven zijn, komt men vaker bij mij. En natuurlijk heb ik heel wat te vertellen, maar wat mezelf betreft, kan ik alleen maar zeggen: ik heb gewoon gedaan wat ik moest doen."      

Mme Andrée: "In 1942 haalde ik mijn diploma van de normaalschool en begon ik met interims in verschillende Brusselse scholen. Ik zat niet in het verzet, ik hield me niet bepaald met politiek bezig, en als niet-joodse wist ik amper van het bestaan van een joodse gemeenschap af. Antwerpen -zo ontdekte ik later- had zijn joodse wijk, zijn joodse scholen en joods gemeenschapsleven, maar in Brussel had je die zichtbare aanwezigheid niet. Tot ik op sommige scholen kinderen zag verschijnen met een jodenster en één van die kinderen ineens niet meer kwam opdagen. "Hij is opgepakt bij een razzia", wisten collega's te vertellen.
Toen ik vernam hoeveel joodse gezinnen al ondergedoken leefden, ben ik beginnen lesgeven bij joodse kinderen thuis. Via een directrice van een pensionaat waar twaalf joodse kinderen ondergedoken zaten, ben ik dan in contact gekomen met het joodse verzet. Ik kwam als geroepen, ze zochten al geruime tijd naar een vrouw die er niet-joods uitzag. Nu, ik mag wel zeggen dat ik eruitzag als een echte Vlaamse met mijn blond haar en mijn blauwe ogen. Daarenboven sprak ik naast Frans ook Vlaams, omdat mijn ouders -die van Asse en Gent waren- me wel in het Frans hadden grootgebracht maar me ook enkele jaren school hadden laten lopen bij de "zusterkes" van Nieuwpoort-Bad waar mijn ouders een villa hadden."
HUMO: Hoeveel "convoyeuses" waren er bij het CVJ?
Mme Andrée
: "Bij het CVJ waren we met zijn vieren die zeven dagen op zeven in de weer waren, maar daarbuiten waren er nog "deeltijdse" begeleidsters, voornamelijk van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (nu: Kind en Gezin). Ik moest vooral kinderen in Antwerpen gaan ophalen. Antwerpen was uiterst gevaarlijk terrein omdat de joden daar gegroepeerd woonden -in tegenstelling tot Brussel- en omdat hun wijk compleet in de greep van de Gestapo zat. De Gestapo patrouilleerde de hele tijd. Ik zie me nog door de Lange Leemstraat lopen, ik zie die lange zwarte Mercedessen nog naast me door de straat rijden, zo traag dat ze haast geruisloos waren. Stopten ze en ging het portier open, dan zag je al van verre die lugubere leren jassen verschijnen."
HUMO: Waren er toen nog winkels of vrije beroepen in die joodse wijk?
Mme Andrée
: "Nee. Dokters, apothekers, advocaten en andere vrije beroepen hadden vanaf oktober 194O verbod gekregen om nog te werken. De diamant- en andere winkels waren gesloten met verbeurdverklaring van alle joodse bezittingen. De mensen zaten thuis, herstelden voor mekaar nog wat kleren en huisgerief, maar eigenlijk zaten ze tussen vier muren met hun armen over elkaar. Je moet je dat voorstellen. Je hoort de remmen van een auto piepen, en vijf minuten later sleuren de Duitsers je buurman met zijn kinderen de straat op, ineens weg naar nergens. En jij zit thuis en je kan niks doen, tenzij wachten tot ze bij jou op de deur bonken.

uit Het Guldenboek van de Belgische Weerstand

uit Het Guldenboek van de Belgische Weerstand

Daar moet ik aan toevoegen dat de welgestelde joden al merendeels uit Europa gevlucht waren, zij hadden van bij de Duitse inval hun toevlucht gezocht in Zwitserland, Frankrijk, Portugal en de USA. De Belgische joden die nog achtergebleven waren, werden de eerste twee jaren weliswaar minder verontrust dankzij de druk van de Belgische regering op de Duitse bezetter, maar toen de zogezegde oproepingsbevelen om in Duitsland te gaan werken ook bestemd waren voor joodse grootvaders van 9O jaar en joodse baby's van één jaar, begonnen de mensen waar mogelijk onder te duiken.
Aanvankelijk probeerde men met het hele gezin onder te duiken, maar omdat het vinden van onderdak voor gezinnen veel moeilijker was, maakte het CVJ een tak die voor "volwassen" onderduikadressen zorgde en een tak die kinderen hielp onderduiken. Wij hadden twee mensen die constant de kloosters, weeshuizen en kolonies afschuimden op zoek naar plaatsingsmogelijkheden."
Drie keer bellen
"De Duitsers wilden zo'n 2OOO joden per maand op transport zetten, maar ik heb ooit een officiële brief gezien van een Duitse bevelhebber die aan Berlijn meldde dat ze dat getal niet konden halen 'omdat de Belgische bevolking de joden verdedigt en beschermt'. Dat is toch om fier op te zijn! Als er een razzia was, en in Brussel heb ik dat vaak van nabij meegemaakt hoe de Duitsers met camions de straat afzetten, dan heften de joodse ouders hun kinderen over het tuinmuurtje bij hun niet-joodse buren. Werden de ouders aangehouden, dan waren de kinderen tenminste in veiligheid. Joden die in de buurt van een klooster woonden, konden hun kinderen daar ook vaak verstoppen tot de razzia voorbij was." 
HUMO:In het boek van Viviane Teitelbaum is zelfs sprake dat moeders vlak voor hun aanhouding hun baby in een onderkast of een commode stopten. De eerste uren was dat kind stil, en als het van honger begon te schreien, dan hoorden de buren het en kwamen ze het kind vinden.
Mme Andrée
: "Soms was het maar een kwestie van seconden. Ik heb kinderen helpen onderduiken die door hun ouders over de tuinmuur waren gegooid. Zo snel was het moeten gaan. Meestal waren de buren zelf dapper genoeg om dat kind een week of zo te verbergen en ondertussen kwamen wij dat nieuwtje wel via de "tamtam" te weten en haalden we het kind op."
HUMO: In de andere gevallen kwam u op huisbezoek om de ouders voor te bereiden op het vertrek van hun kind.
Mme Andrée:
 "Haast elke dag kreeg ik een lijst met een vijftal adressen waar ik op huisbezoek moest gaan. Elk lijstje moest ik telkens weer van buiten leren, ik mocht nooit enig papiertje op zak hebben. Sommige van die lijstjes kan ik nu vijftig jaar later nog altijd opdreunen omdat ik ze zo in mijn geheugen heb geprent. Op die lijstjes stond ook hoe ik binnen moest geraken. Drie keer bellen of twee keer op het venster kloppen of de sleutel gaan halen bij de dokter die vijf huizen verder woonde, om maar te zeggen hoe bang de mensen waren, zomaar de deur opendoen was er niet meer bij. Als ik bij de mensen kwam, keek ik naar de gezichten van de kinderen. Was het een kind met weinig joodse trekken, dan kon het naar een weeshuis of een andere instelling, dan kon het "gemengd" worden met Belgische kinderen. Had het kind sterk joodse trekken, dan moest het naar een privéadres, waar het een eerder verborgen leven zou moeten leiden. Meestal gaven we die kinderen vanwege hun donker uiterlijk een Italiaanse naam. Als iemand naar ze zou vragen, dan was het een Italiaans mijnwerkerskindje dat een beetje kwam aansterken bij dat gezin."

Het dragen van de Jodenster werd in België verplicht vanaf 27 mei 1942 (Gazet Van Antwerpen 4/6/94 &gt; (bc)

Het dragen van de Jodenster werd in België verplicht vanaf 27 mei 1942 (Gazet Van Antwerpen 4/6/94 > (bc)

HUMO: Hoe vond het CVJ zijn privéadressen?
Mme Andrée
: "Niet bij rijke mensen, maar opvallend veel in werkmansbuurten. Dat heeft ook een organisatorische reden: voor de oorlog bestonden er nog geen crèches, maar in heel wat buurten met sociale woningen had je een soort onthaalmoeders die de allerkleinsten opvingen. Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn heeft via haar verpleegsters en inspectrices veel van die officieuze 'onthaalmoeders' opgezocht om te polsen of zij dat risico wilden nemen en vele moeders zijn op die vraag daadwerkelijk ingegaan." 
Braaf zijn! Flink zijn!
HUMO: Als u vooraf bij die joodse ouders op bezoek ging, wat moest u ze dan vertellen?
Mme Andrée
: "Dat ze een koffertje moesten maken met alleen maar het strikt noodzakelijke erin, wat ondergoed, wat hemden en broekjes. Maar zeker niets dat op hun afkomst kon wijzen, dus geen foto's van het gezin. Veel ouders wilden weten waar ik hun kinderen heenbracht, maar dat mocht ik onder geen beding zeggen. Zelfs de naam van de gemeente mocht ik niet noemen. Heel wat moeders begonnen dan te huilen en te twijfelen. Want ja, ik sta daar in hun huiskamer, binnen twee dagen kom ik hun kind halen, ze kennen mij niet, ze hebben mij nog nooit gezien en dan mogen ze ook nog niet weten waar ik hun liefste bezit naartoe breng. In het begin verklapten we dat wel, maar dan stonden de zondag daarop vader, moeder en grootmoeder al op de stoep bij dat onderduikadres, dat was veel te riskant."
HUMO: En dan brak de dag aan dat u langskwam om de kinderen mee te nemen. 
Mmme Andrée
: "Gewoonlijk was ik tussen zes en zeven uur bij de mensen thuis, omdat we meestal een lange treinreis voor de boeg hadden en we vaak met een vroege trein moesten vertrekken. De ouders konden hun kinderen zo vroeg niet naar een station brengen omdat de joden vanaf augustus 1941 een uitgaansverbod hadden opgelegd gekregen tussen 8 uur 's avonds en 7 uur 's morgens.
En dan kwam het afscheid. Uit principe hield ik dat altijd zo kort mogelijk, maar het ergste was als ouders vaarwel moesten zeggen tegen kinderen van twee of drie jaar. Wie kinderen heeft, kan enigszins beseffen hoe afschuwelijk het voor die ouders moet geweest zijn. Papa en mama waren op al die jaren misschien nog niet één dag gescheiden geweest van hun kind en nu - van de ene minuut op de andere- gaat dat kind uit hun leven verdwijnen en niets garandeert hen dat ze het nog ooit zullen terugzien. Ik was twintig, ik had zelf gelukkig geen kinderen, want was ik moeder geweest, dan zou ik dat werk geen dag hebben volgehouden. Je komt daar binnen, die ouders hebben van de hele nacht niet geslapen, die moeder staat met rode ogen voor je, die sméékt, die bidt om het kind niet mee te nemen en tegelijk stopt ze het in je armen. Die vertwijfeling, dat dilemma! Zielsveel van je kind houden en het daarom moeten afstaan. En dat was dan nog niet het ergste, want de dag of de week daarop liep je weer door die straat en kwam er ineens een buurvrouw in haar deur staan: "U bent hier gistermorgen geweest, hé. Juist op tijd hoor! 's Middags zijn de Duitsers hier geweest en ze hebben de ouders van die kinderen meegepakt." Dat was ondraaglijk om dat te moeten vernemen! Dat kind weg van thuis, zonder zijn ouders in een vreemd huis, en die papa en die mama op de trein naar het concentratiekamp en geen van beide die iets van mekaars lot wist. Verschrikkelijk! Het was echt een koers tegen de tijd, een koers tussen de Gestapo en ons. De ene keer waren wij rapper, de andere keer waren zij ons voor.
Eén keer was ik bij een gezin met drie kinderen en op het laatste ogenblik besliste die moeder om het jongste zoontje van zes jaar toch niet mee te geven. Neenee, zei ze, hij blijft bij mij! Hem kàn ik niet afgeven! U loopt allebei gevaar, zei ik. Wat mij overkomt, zal ook hem overkomen, zei ze, het is mijn jongste, mijn laatstgeborene, ik kan hem niet afstaan, ik kan niet. Enkele dagen later is de Gestapo bij hen binnengevallen en beide zijn nooit teruggekeerd."   
HUMO: Wat zeggen ouders tegen hun kinderen op het moment van die hartverscheurende scheiding?
Mmme Andrée
: "Hetzelfde wat ouders overal zeggen: "Braaf zijn. Voorzichtig zijn. Flink zijn. Goed eten. "
HUMO: Men zei niet :tot ziens?
Mme Andrée
: "Nee, dat heb ik nooit gehoord."

Andrée Geulen met collega-”convoyeuse” (ingescande foto uit Humo/ bron: “Tranen onder het masker”)

Andrée Geulen met collega-”convoyeuse” (ingescande foto uit Humo/ bron: “Tranen onder het masker”)


Weiss werd "Dewitte"
HUMO: En dan stapte u met de kinderen naar het station. Wat zei u ondertussen tegen hen?
Mme Andrée
: "Tegen de kleinsten die nauwelijks beseften wat er aan de hand was, zei ik dat we op vakantie gingen naar de buiten omdat het in de stad te gevaarlijk was voor kleine kinderen zoals zij. En dat ze binnenkort terug naar huis mochten, terug naar mama en papa. Tegen de oudere kinderen hoefde ik minder te verzinnen. Kinderen van zeven, acht jaar waren zich al uiterst bewust van het levensgevaar dat ze al maanden liepen en dat gaf ze instinctief een soort kalmte en koelbloedigheid die je in normale omstandigheden niet bij kinderen zou verwachten. Ze beseften werkelijk dat het om leven of dood ging. Die kinderen waren vaak flinker dan hun ouders, bij het afscheid weenden ze dikwijls minder dan hun ouders, zo kranig dat ze zich hielden.
Ik ben veel van "mijn" kinderen later nog blijven volgen en dan is het mij opgevallen hoe die kinderen haast alle geslaagd zijn in hogere studies of zakelijke carrières. Die drang om te overleven, die moet zo sterk geweest zijn dat het hen een combattiviteit voor het leven heeft bezorgd."
HUMO: U begon ook meteen hun nieuwe naam in te oefenen.
Mme Andrée
: "Ook dan heb ik vaak versteld gestaan hoe kinderen van vijf jaar al aanvoelden dat ze hun joods zijn moesten verzwijgen. Leg maar eens uit aan een Vlaamse kleuter van vijf dat niemand mag weten dat hij Vlaams is, dat er mensen zijn die hem willen dood doen omdat ie blond haar en blauwe ogen heeft! Ik herinner me een van die kleintjes, ze heette Sarah, maar vanaf nu heet je Jacqueline, zei ik. Maar ik heet Sarah hield ze koppig vol. Neenee, zei ik, in Brussel heet je Sarah, daar is dat een heel gewone naam, maar in Doornik waar we nu naartoe gaan, hebben ze zo'n naam nog nooit gehoord. En je weet toch dat niemand mag weten dat je joods bent, je bent het nichtje uit Brussel dat bang is van de bommen en dat komt logeren. Ze zwijgt en een tijdje later komt er een dame over ons zitten die vraagt: "En, mijn lieve schat, hoe heet jij?" En voor ik iets kan zeggen, draait ze zich naar me om en zegt: "Moet ik nu mijn valse of mijn echte naam zeggen?" Het meisje leeft nog, ik heb haar drie jaar geleden teruggezien op een congres in New York."

Eind jaren dertig werden dit soort strooibriefjes al massaal verspreid op de Antwerpse voetpaden.

Eind jaren dertig werden dit soort strooibriefjes al massaal verspreid op de Antwerpse voetpaden.


HUMO: Hadden die kinderen valse papieren?
Mme Andrée
: "Nee, om de simpele reden dat kinderen tot veertien jaar geen identiteitsbewijs moesten bezitten, wat toch wel een groot geluk is geweest. We verzonnen voor die kinderen niet alleen een andere voornaam, maar ook een "Belgische" familienaam. Katz werd "Lechat", Weiss werd "Dewitte", enzovoort! Toen ik op dat congres in New York was, heb ik meerdere kinderen teruggezien, en bij sommige schoot me hun valse naam nog onmiddellijk te binnen. Zo diep zat dat. Daaraan zie je ook dat het geen spelletje Namen Noemen was geweest, het was diepe ernst geweest."
HUMO: U ging vaak op stap met kinderen die nog nooit in een trein hadden gezeten.
Mme Andrée
: "Wat een geluk was, want dan kon ik hen allerlei zaken wijzen, dan kon ik hun verdriet wat doen vergeten. Als de kinderen van toen mij nu terugzien, vertellen ze allemaal dat ik de hele tijd zong, de hele treinrit door. Iets wat ik mij niet herinner, want ja, je doet zoveel dingen om hun angst en verdriet weg te nemen. Ik herinner me wel dat ik heel veel sprookjes heb voorgelezen, veel van die treinritten duurden vier à vijf uur, het spoorwegverkeer liep mank, er was luchtalarm, vaak moesten we voorrang geven aan militaire treinen.
Meer dan eens geraakte ik 's avonds zelf niet meer terug in Brussel en moest ik de nacht doorbrengen op één of andere bank in een wachtzaal."
Plechtige communie  
HUMO: Voor wie gaf u zich uit bij een controle?
Mme Andrée
: "Zat ik met meerdere kinderen, dan gaf ik me uit voor hun onderwijzeres. Zat ik maar met een of twee kinderen, dan was ik de moeder. Hoeveel mensen mij op tram en trein aangesproken hebben, dat ik zulke mooie en lieve kinderen had, en dat ze sprekend op mij leken! "Die blauwe ogen hééft ie helemaal van u, dat zie je zo!"(lacht)
HUMO: Sommige stadskinderen werden naar het platteland gebracht, een totaal vreemde omgeving voor hen.
Mme Andrée
: "Er waren er die nog nooit een koe gezien hadden! En nu zagen ze ineens ook varkens en kippen en paarden, dat was een paradijs voor ze. Maar om het cru te zeggen, er waren ook boeren die nog nooit een joods kind gezien hadden. Ik herinner mij een boer in de Ardennen die zijn handen in elkaar sloeg en riep:" Mon Dieu, is dàt nu een joods kind? Het lijkt wel op een gewoon kind!" Waardoor ik zo kwaad werd dat ik riep: "En wat had u gewild? Dat het horens had en een staart?" Anderzijds was zijn reactie te begrijpen, buiten Antwerpen en Brussel waren er nauwelijks joden. De mensen kenden de joden alleen uit hun catechismus, als de moordenaars van Jezus.
Ah! Als ik aan de buiten terugdenk, dan zie ik mij stappen met die kinderen, stappen-stappen-stappen. Soms kilometers ver, want er was nauwelijks transport, je kon hoogstens een ritje versieren op een passerende bestelwagen of hooikar. We hadden ook geen schoenen, we liepen op klompen, tot we blaren op de voeten kregen. Dan trokken we die houten schoenen uit en liepen we blootsvoets."
HUMO: Veel kinderen kwamen in een compleet nieuwe omgeving terecht.
Mme Andrée
: "De tijdsdruk liet ons meestal niet veel keus. Kwamen er ergens plaatsen vrij, dan gingen wij gelijk kinderen wegbrengen. Stadskinderen vertrokken naar het platteland, kinderen die altijd in een klein beschermd gezinnetje geleefd hadden kwamen in een grote instelling terecht, Antwerpse Vlaamssprekende kinderen verzeilden in Wallonië en Brusselse Franssprekende kinderen zaten ineens in een Vlaams gezin waar ze geen woord verstonden van wat gezegd werd.
Om van de verandering van godsdienst niet te spreken, want meestal kwamen de kinderen in een katholieke familie of instelling terecht waar ze -om niet op te vallen- ook hun eerste of plechtige communie deden en regelmatig te biechten gingen."

Vijf Joodse meisjes doen hun plechtige communie in een katholiek pensionaat. (Ingescande foto uit Humo/ bron: “Tranen onder het masker”)

Vijf Joodse meisjes doen hun plechtige communie in een katholiek pensionaat. (Ingescande foto uit Humo/ bron: “Tranen onder het masker”)

HUMO: Waren er orthodoxe kinderen bij wie de krullen moesten geknipt worden? 
Mme Andrée
: "Ik heb nooit van die streng orthodoxe joden gezien tijdens de oorlog. De joodse families van toen waren niet veel anders gekleed en gekapt dan de Belgische. De joden die je nu in Antwerpen kan herkennen aan hun traditionele uiterlijk, zijn vaak inwijkelingen uit Oost-Europa die pas na de oorlog hier zijn beland." 
Gekidnapt
HUMO: Bent u nooit aangehouden met kinderen?
Mme Andrée
: "Niet één keer. Er is wel 's een Feldgendarm geweest op een trein die me argwanend bekeek toen ik zei dat ik zes blozende(!) kinderen naar de Ardennen begeleidde om een gezondheidskuur te volgen. En één keer stond ik op de eerste verdieping van een café met een kind in mijn armen toen de Gestapo daar voor de deur stopte. Ik heb het kind nog vlug kunnen verstoppen en ben nog nog net op tijd in het café kunnen gaan zitten. Toen ze in het achterzaaltje twee joden ontdekten, hebben ze iedereen in het café gefouilleerd en verhoord. "Ik kwam hier even telefoneren," zei ik, en terwijl ik dat zei zag ik tot mijn schrik dat er een telefooncel op het plein voor het café stond! Die namiddag heb ik bijna zes uur door Brussel gezworven, straat in, straat uit, winkel in, winkel uit, tram in, tram uit, ik durfde niet naar huis, ik had echt het gevoel dat ik gevolgd werd.
Een onzekerheid die me eigenlijk zelden overviel, want één keer ben ik een baby van zes weken gaan ophalen in een straat waar een razzia volop aan de gang was. Ik zie de Duitsers nog met respect opzijgaan voor mij, blonde vrouw met kinderwagen! Wij zijn zelfs een baby van acht dagen gaan halen uit een materniteit. Een groep Hollandse vrouwen die vanuit Amsterdam wilde vluchten naar Zwitserland, was onderweg gearresteerd door de Gestapo. Een van die vrouwen kreeg haar weeën tijdens haar arrestatie en de Gestapo stuurde ze naar het Sint-Pieterziekenhuis in Brussel. Daar heeft een dokter ons opgebeld, hij heeft de moeder helpen onderduiken, wij hebben het kind uit de kraamafdeling "gekidnapt".

Illustratie uit “Het Guldenboek van de Belgische Weerstand”

Illustratie uit “Het Guldenboek van de Belgische Weerstand”

HUMO: Waar haalde het CVJ het geld voor die vele verplaatsingen?
Mmme Andrée
: "Aan de top van de organisatie stonden mensen die geld schooiden, die financies bij elkaar zochten voor verplaatsingen, voor kleren, en ook voor die 1O fr per dag die we aan het gastgezin of de instelling betaalden. De Belgische regering in Londen heeft bijvoorbeeld royaal bijgedragen. We kregen soms ook steun waar we het niet verwachtten. Ik herinner mij een bezoek aan een politiecommissariaat in Antwerpen waar ik papieren van een paar kinderen moest zien los te krijgen zodat we voor hen rantsoenkaarten en rantsoenzegels konden krijgen. Toen die agent zag dat het om joodse kinderen ging, heeft hij me bruutweg buiten gescholden. Maar ik was nog geen tweehonderd meter op straat of een man hield me staande die zei dat hij in het commissariaat aanwezig was en dat hij alles gehoord had en dat ik naar het nummer op zijn visitekaartje moest bellen als ik hulp nodig had. Met het verzet hebben we lang geaarzeld om erop in te gaan, het kon een valstrik zijn, maar toen we het nummer uiteindelijk draaiden, kwamen we bij de hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie van Antwerpen terecht en via hem hebben we stapels rantsoenkaarten en zegels kunnen bemachtigen."
Sleutelschrift    
HUMO: Er zijn op die twee jaar maar weinig verklikkingen en aanhoudingen geweest.
Mme Andrée
: "In verhouding met het aantal geredde kinderen erg weinig. De grootste arrestatie vond plaats in één instelling waar tien kinderen verklikt zijn geworden en samen met hun niet-joodse directeur en directrice naar Duitsland zijn gedeporteerd om nooit meer terug te keren. Onze organisatie -tussen haakjes, het waren allemaal vrouwen, enkel onze boekhouder was een man!- is bijvoorbeeld nooit geïnfiltreerd geweest. We waren uiterst voorzichtig: we zagen mekaar bijna dagelijks en toch wisten we niet waar de anderen woonden, we kenden alleen mekaars voornaam. Als we mekaar berichten stuurden, dan dropten we die in een "neutrale" brievenbus, bij een bevriend antiquair of bij de secretaris van de Franstalige KAJ. Ook de administratie met de namen van de kinderen was voor 1OO% gecodeerd (haalt vijf vergeelde schriftjes uit de kast) Kijk, in schriftje 1 kreeg het kind met zijn echte naam een codenummer, in schriftje 2 schreven we bij dat codenummer hun oude adres, in schriftje 3 schreven we bij hun codenummer hun "nieuwe" naam en geboortedatum, in schriftje 4 gaven we alle onderduikadressen een codenummer en in schriftje 5 kwam de nieuwe naam te staan met de code van het onderduikadres. Het was als een cijferslot met vijf mogelijkheden, met dit verschil dat elk "cijfer", dat elk schriftje in een andere brandkoffer bewaard werd en dan nog geregeld van plaats verwisseld werd.
Wijzelf droegen nooit enig papier bij ons, wij leerden alles van buiten, en als ik dan toch een kleine notitie moest verstoppen, dan propte ik dat papiertje in de hak van mijn schoen.
HUMO: Jullie hebben tot de laatste dagen van augustus 1944 nog kinderen verborgen.
Mme Andrée
: "Ja, in die maand voor de bevrijding hebben we zelfs nog de grootste reddingsactie van heel de oorlog moeten opzetten. De Duitsers beheerden zelf homes waar ze joodse kinderen en bejaarden plaatsten en in de laatste oorlogsweken had het verzet een telegram onderschept waarin Berlijn de opdracht gaf om alle "officiële homes leeg te maken" en naar Duitsland te deporteren. Wij moesten op korte tijd voor 3OO à 4OO kinderen onderdak vinden en toen we die  vooral in katholieke kloosters gevonden hadden, hebben we al onze vriendinnen en klasgenoten van vroeger opgetrommeld. Om dan op 48 uren tijd met die enkele tientallen vrouwen al die honderden kinderen ongezien weg te brengen. Elkeen wist zijn home, stapte met vijf of zes kinderen op de tram en verdween." 
Go-between
HUMO: Hebt u zich tijdens die korte reizen naar het pleeggezin of de pleeginstelling aan sommige kinderen gehecht?
Mme Andrée
: "Oh ja, dat gebeurde vaak. Kinderen die nu vijftigers zijn, en die ik nog altijd graag zie, die voor mij nog altijd dat kindergezichtje uit 1943 gebleven zijn. Ik hield van die kinderen. Ik hield twee keer van ze! Een, omdat het kinderen waren, en twee omdat het vervolgde kinderen waren, je wou absoluut niet dat hen iets overkwam. Er zijn er bij wie ik zo'n beetje de meter ben geworden, die ik geholpen heb als ze hun studies niet konden betalen of als ze liefdesverdriet hadden. Voor al hun problemen kwamen ze bij mij en komen ze nu nog bij mij.
Ik ken een meisje die in haar leven geweldig veel problemen heeft gehad op relationeel gebied, niet de enige trouwens van al die ondergedoken kinderen, en zij zegt mij:" Ik ben als baby bij mijn ouders weggehaald en ik ben nu vijftig jaar ouder, maar ik kan me nog altijd niet aan iemand hechten. Elke keer als ik mij aan iemand hecht, word ik overvallen door de angst dat mij iets overkomt, dat iets of iemand mij van die persoon zal komen wegrukken." 
HUMO: Als u de kinderen ter bestemming bracht, bleef u dan nog lang ter plaatse?
Mmme Andrée
: "Niet langer dan een half uur. Voor de kleinsten was dat erg, die hadden zich aan mij gehecht. Ik was toch degene aan wie hun papa en mama ze had toevertrouwd! En nu ging ik ook weg! Ik moest blijven, huilden ze. "Ik wil dat jij mijn mama wordt!" Gisterenavond heb ik nog telefoon gekregen uit San Francisco en dan voel je nog altijd die erkentelijkheid van die kinderen. Ze hechten zich ook emotioneel aan mij, ik ben degene die hun ouders het laatst gezien heeft. Vaak hebben ze helemaal geen familie meer, iedereen van hun familie is vermoord in de kampen, en ik blijf over als enig contact met het verleden. Ik heb hun ouders nog bezocht terwijl zij ondergedoken waren, ik was de go-between, ik bracht nieuwtjes en brieven over en weer.
Een enkele keer heb ik er ook voor gezorgd dat de ouders hun kind even te zien kregen. Dat was het geval met een vader wiens dochtertje zes maanden was toen ik het kwam halen. Op een dag kreeg ik een briefje van hem: "Kan ik mijn dochtertje alstublieft zien? Morgen wordt ze één jaar." Ik ben dan met het kind in een kinderwagen naar een park in zijn buurt gewandeld, de vader wilde het even in zijn armen houden, maar dat kind wilde hem niet kennen, het weende en wou altijd maar terug in mijn armen. De dag daarop, ik herinner mij de datum alsof het gisteren was, -7 mei 1944, de verjaardag van zijn kindje-, op die dag viel er een bom op het Liedtsplein en de vader is erin gebleven...
Dat meisje woont nu in Engeland, ik heb haar in april nog gezien, u begrijpt dat er tussen ons een heel aparte band is.

(Gazet Van Antwerpen, juni 1994)

(Gazet Van Antwerpen, juni 1994)

Elk van die kinderen heeft zich tijdens dat onderduiken aan iemand gehecht. En aan die iemand die ze na de oorlog misschien niet meer gezien hebben, die intussen misschien al jàren dood is, aan die iemand zullen ze altijd met weemoed blijven terugdenken.
Vaak beginnen ze die personen pas nù op te zoeken, veertig, vijftig jaar na de oorlog. Hun eigen kinderen zijn groot, hun materiële zorgen zijn achter de rug, ze zitten thuis en pas nu beginnen ze na te denken over vroeger, over hun jeugd. En dan willen ze terug naar die plaatsen waar hun leven zo'n dramatische kering heeft genomen. Dit jaar nog heb ik een brief van een vrouw uit New York gekregen. Tussen oude papieren van haar vader had ze "haar" onderduikadres in de buurt van Turnhout gevonden en of ik die mensen kon opzoeken. Een week nadat ik via de hulp van een oude pastoor en veel detectivewerk op de burgerlijke stand achterhaald had dat die "pleegouders" dood waren maar dat twee zonen nog in leven waren, stond ze al in Turnhout! En daar was het feest natuurlijk."
Noodlot
HUMO: Werden de kinderen op de hoogte gebracht als hun ouders gedeporteerd waren?
Mme Andrée
: "Nee, dat werd niet gezegd. De brieven van die kinderen werden meestal onderschept door de directeur van de instelling en aan ons doorgegeven. Wij schreven dan aan de kinderen dat het goed ging met hun ouders... Alle kinderen hebben dus het einde van de oorlog moeten afwachten om te zien of hun ouders terugkeerden. Zo heb ik een vader en een moeder uit Schaarbeek weten opduiken. Hun kind had ik weggehaald; zijzelf hadden twee jaar aan een stuk ondergedoken gezeten bij hun buren in een kelderkamertje. Daar waar ze tijdens een razzia net op tijd hadden kunnen binnenspringen. Twee jaar aan een stuk hadden ze in dat kamertje van twee op twee meter opgesloten gezeten, en op die 72O dagen hadden ze niet één keer dat kamertje verlaten!

Ja, als ouders levend terugkwamen, welk een vreugde voor die kinderen, maar welk een verdriet voor de kinderen die week na week alleen bleven en voor wie niemand opdaagde. Zo kwam er een jongetje naar mij dat me vroeg hoelang het zou duren eer Pasen en Pinksteren op dezelfde dag vielen. Arm kind! Zijn kameraadjes hadden verteld dat ie dan zijn mama en papa zou terugzien...
Voor sommige kinderen brachten al die drama's een grote identiteitscrisis mee. Er waren kinderen die zich niet langer jood wilden noemen. Want jood zijn, dat betekende achtervolgd zijn, niet geliefd zijn, ongelukkig zijn, en dat alles wilden ze niet zijn. Dat ongeluk, dat noodlot van die joodse kinderen! Je herinnert je dat toestel dat neergestort is in Lockerbie (270 mensen kwamen om na een aanslag op een vliegtuig boven het Schotse Lockerbie in 1988,jh). Bij die slachtoffers was één Belg, welnu, die ene Belg was een zoon van een kind dat ik tijdens de oorlog heb helpen onderduiken. Toen ik die vader ging opzoeken, zei hij:" U hebt mijn leven gered. Maar U ziet het. Het noodlot moet ons hebben, het noodlot blijft ons achtervolgen." 

Ze gaat me voor tot bij de deur, vraagt hoe oud mijn jongens zijn en zegt dan heel nadrukkelijk: "Embrassez vos enfants de ma part. Embrassez-les!"

Nawoord: Andrée Geulen is intussen 98.

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

<k> Record social distancing op café: 245 uur in quarantaine op een barkruk

Op 8 juni zouden cafés en restaurants weer open mogen mits redelijk strenge voorzorgsmaatregelen. De tafels op restaurant zouden sterk afgeschermd worden, in cafés is het (nog) niet duidelijk hoe de 1,5-meter-maatregel kan gehandhaafd worden.
Dat brengt me bij deze record-barkrukzitter uit Tongerlo die in 1989 meer dan tien dagen "alleen" op een barkruk zat. Niemand mocht hem een hand geven of aanraken. En opdat hij op niemand of op niets zou kunnen leunen werden hij en  zijn barkruk in quarantaine geplaatst tussen vier nadarhekkens.   
Reportage verschenen in Humo 1996 in de reeks "Eéndagshelden" © Jan Hertoghs

"Ik zat op café tussen nadarhekkens. Precies in een gevang !"  

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

In november 1989 bracht de nu 39-jarige Rob Van den Bosch uit Westerlo het Guinnessrecord barkrukzitten op 245 uren. In café 't Klompke in Tongerlo heeft hij dus meer dan tien dagen op een barkruk gezeten met alleen een rugleuning om tegen te steunen, maar verder geen tafel, geen toog, geen schouder om op te leunen. Tot u spreekt een stevig zitvlak.

HUMO: Hoeveel maanden heb je je op die poging voorbereid?
Van den Bosch
: "Drie maanden. Drie maanden dat ik niet meer rookte, geen pinten meer dronk en dat ik veel ging trainen.”
HUMO: Op de barkruk?
Van den Bosch
: "Nee, jongen, lopen hé, elke dag gaan lopen. Want als ge loopt, dan traint ge uw benen en uw rug. Dat zitten zelf, dat kunt ge niet trainen. Want een hard zitvlak, dat hebt ge of dat hebt ge niet. Want ja, als ge door uw gat zit, dan zit ge door uw gat hé. Maar ik had daar geen last van. Ik zat negen dagen en toen zei een van mijn twee doktoors: "Rob, kom eens mee naar achteren." Ik dacht nondedju, heeft die soms slecht nieuws dat ik moet stoppen of zo? "Ik wil uw poep zien," zei hij, en toen zag hij mijn poep en daar was niks aan te zien. Die dokter kon zijn ogen niet geloven. Die dacht dat mijn vlees helemaal open zou liggen en dat ik de pijn aan het verbijten was, maar er was niks te zien aan mijn vel. Medisch heb ik niks gemankeerd, want er zijn er bijvoorbeeld die vroegtijdig moeten stoppen omdat ze dikke voeten krijgen. Ah ja, ge zit altijd met uw benen naar beneden en bij sommigen zwellen die voeten dan op. Ja jongen, neem het van mij aan, ge moet optimaal in conditie zijn, want anders kunt ge het vergeten." 
HUMO: Je gaat dus op een dag op die barkruk zitten en dat is het dan. Of moet je tevoren veel organiseren?
Van den Bosch
: "Manneke! Ge moet sponsors zoeken, ge moet reclame maken, ge moet affiches maken, ge moet die affiches gaan ophangen. Ik heb dat allemaal op mijn eentje gedaan. En sponsors hebt ge nodig, want op mijn eerste zitdag gaf ik al een receptie en de volgende dagen kwamen er maar liefst drie fanfares spelen. Die zult ge later een mosselsouper moeten betalen en dan hebt ge geld vandoen hé."
HUMO: Waarom gaat iemand tien dagen op een barkruk zitten? Waarom precies dàt record en geen ander?
Van den Bosch: "
Dat zal ik rap zeggen. Hier waren vier mensen in Tongerlo die dat record ooit hadden willen breken, wat niet gelukt was, en in '89 wilden ze het opnieuw proberen. Ik vroeg of ik mee mocht doen, neenee dat was te moeilijk en si en la,  en toen dacht ik: nondedju, als ik niet mee mag doen, dan doe ik het alleen! En zo ben ik begonnen."
HUMO: Hoeveel rustpauzes waren toegelaten op een dag?
Van den Bosch
: "Om de drie uur mocht ik een kwartier van die kruk af om mijn benen te strekken."
HUMO: En slapen?
Van den Bosch
: "Ik knikkebolde af en toe wat op die barkruk, vooral in de vroege ochtenduren vielen mijn ogen toe. Maar veel slaap kreeg ik niet, want er zat bijna altijd volk rond mij, en die toeschouwers waren natuurlijk niet gekomen om mij te zien slapen. De eerste dagen zat ik dan ook uren aan een stuk te semmelen. Als dat nuchter volk was, ging dat nog, maar ge hebt van die zattekullen die honderd keren vragen hoe-is-'t? dat is om zot te worden natuurlijk. Zo ongeveer op de vierde dag besliste ik: nu stop ik mijn oren dicht, ik laat ze lullen en ik lul niet terug. Van dan af zette ik mijn kop op nul en ik dacht alleen nog aan mijzelf. Ik dacht: ze kunnen allemaal de pot op. Ik ben met mijn record bezig en ik zàl mijn record halen. Die zattekullen, dat was echt niet om te lachen, want die kwamen ook heel de tijd over dat nadarhek hangen om mij een hand te geven."
HUMO: Je zat binnen in dat café tussen nadarafsluitingen?
Van den Bosch
: "Ah ja, want niemand mocht mij aanraken! Aanraken werd immers beschouwd als 'leunen' en dus moest dat volk weggehouden worden met nadars. Ik zat precies achter tralies, precies in een gevang. En ik zat overal tachtig centimeter vandaan. Van de muur, van de toog, van de tv en van de video. Opdat ik maar niet zou kunnen leunen. En alleman kon mij controleren hé, want ik zat voor het raam van het café. Op elk uur van de dag of de nacht konden voorbijgangers mij zien zitten."

(Gazet Van Antwerpen 13/11/89)

(Gazet Van Antwerpen 13/11/89)

HUMO: Wat heb je zoal op tv bekeken?
Van den Bosch
: "Veel sport en veel avonturenfilms. En verder had ik daar ook telefoon en heb ik puzzels en kruiswoordraadsels ingevuld. En met de kaarten gespeeld, met drie anderen die ook op tachtig centimeter van mij zaten."
HUMO: Werd je op de duur niet suf, misselijk of duizelig?
Van den Bosch: "
Ik werd beter met de dag! En niks genomen hé! Geen pillen! Niks! Ik had twee dokters en die hielden dat allemaal proper in het oog."
HUMO: At je aangepaste voeding?
Van den Bosch
: "Bijlange niet! Ik heb alles gegeten! Biefstuk met friet! Kieken met friet! Al wat ge maar wilt!" 
HUMO: En hoe moest je je wassen?
Van den Bosch
: "Die cafébazin maakte een warm bad klaar tegen zeven-acht uur 's avonds. Als mijn kwartiertje pauze daar was, dan was dat spurten naar boven, broekje en t-shirt uit, raprap wassen en weer naar mijn kruk hé. Tijdens andere kwartiertjes ging ik een luchtje scheppen, een eindje lopen tot aan de abdij van Tongerlo, of een keer goed aan de toog hangen tussen het volk, maar wel met een cola."
HUMO: Hoeveel mensen zijn er op die dagen komen kijken?
Van den Bosch
: "Ik had een gepensioneerde om dat allemaal te tellen en die had na elf dagen 48OO streepjes gezet. Woensdag toen ik halfweg was, is het Tiroler orkest waarvan ik spelend lid ben, hier komen spelen en toen zat het café zo stampvol dat ge niet meer binnen of buiten kon. De fanfares van Zammel en Tongerlo, waarvan ik ook lid ben, zijn hier trouwens ook komen spelen."
HUMO: Hoe heb je je mentaal voorbereid?
Van den Bosch
: "Mentaal voorbereid? Ik zal het u rap zeggen. Om zes uur 's avonds moest ik op die kruk kruipen en om twintig na vijf was ik nog een spandoek aan 't ophangen van één van mijn sponsors. Ik ben dan gewoon naar huis gegaan, ik heb mijn kabas genomen met wat onderbroeken erin, ik ben op die kruk gekropen en ik ben er niet meer afgekomen. Karakter, jongen, da's alles."
HUMo: Was je nadien de held van het dorp?
Van den Bosch
: "Ze verschoten allemaal dat ik het gepresteerd had. Want ik ben hier nogal gekend, ik drink graag een pint, ik zwans graag, ik ben graag onder de vrouwen, en alleman dacht dat ik den haas zou worden, dat ik eronderdoor zou gaan. Maar ik heb het gehaald, en iedereen verschoot dat ik zo sterk was. En dan zijn natuurlijk de gazetten gekomen, en de schepen van sport met zijn beker, en later dat diploma van het Guinness Boek. Ik heb hier ook nog een videoband liggen. Drie uur en drie kwartier video. Allemaal over mijn record."
HUMO: In de krant noemden ze Tongerlo een 'recorddorp'.
Van den Bosch
: "Dat is zo. Op de dorpsfeesten zijn hier al heel wat records gesneuveld: de langste toog, het langste spit, de grootste barbecue, de langste worst, allemaal in Tongerlo."
HUMO: Hangt je Guinness-getuigschrift nog aan de muur?
Van den Bosch: "
Bwah nee!  Ik heb die barkruk zelfs verkocht! Die was versierd, ze hing vol stickers, maar ik heb ze niet bijgehouden. 't Is niet omdat ge één keer iets straf doet, dat ge daar een heel leven op moet teren hé."
HUMO: Hoelang heeft het dorp daar nog over gepraat?
Van den Bosch
: "'t Is zeven jaar geleden, maar daar klappen ze nu nog over. Ik moet maar in een café komen of "Nondedju, Rob, weet ge 't nog van toen?!" En dan begint het weer hé." 
HUMO: Na die recordpoging ben je dus niet in een zwart gat gevallen.
Van den Bosch
: "Integendeel. Er waren genoeg cafébazen die wilden dat ik die poging nog eens overdeed in hun café. Wat wilt ge?! Tien dagen iemand in huis hebben die bijna 5OOO man over de vloer trekt! Maar zolang ik de beste ben, begin ik niet opnieuw. Maar pas op! Als er ene is die mijn record klopt, al is het maar met één minuut, dan begin ik opnieuw. Dan zit ik morgen weer op die kruk."

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Uit onze gevoelige platenkast: de huwelijksfotografen !

Mei is dé huwelijksmaand. Maar corona heeft daar zijn schaduw over gedrapeerd. Enkel de twee getuigen mochten aanwezig zijn op de plechtigheid. Ouders en familieleden moesten volgen op het videoscherm. Sinds vorige week is die regel versoepeld: dertig aanwezigen mogen erbij zijn in het gemeentehuis. Daardoor worden minder trouwerijen afgezegd, zelfs al zijn de kerkviering, of de receptie en het feest nog altijd uitgesloten.
Voor de huwelijksfoto's is het nu een uitgelezen tijd, aldus een krantenartikel: op de historische plekken staan nu minder auto's en minder toeristen die in het beeld lopen.
Aanleiding genoeg voor deze reportage over de huwelijksfotografen.
Uit Humo mei 1995 ingekort en bewerkt ©Jan Hertoghs

Ingescande foto uit Humo/ Herman Selleslags

Ingescande foto uit Humo/ Herman Selleslags

“Voor goeie foto’s moet je een beetje verliefd zijn op de bruid.”

In België zijn naar schatting zo'n 3 à 4000 beroepsfotografen (annex zwartwerkers) : daarvan zal een groot deel dit voorjaar weer de camera's omgorden om met rijst in de haren huwelijksfotografie te verrichten. Humo interviewde vijf fotografen die samen al zo'n tweeduizend huwelijken op de soms erg gevoelige plaat hebben vastgelegd. Zij hebben met de jaren de woorden rozengeur en maneschijn al lichtjes anders leren uitspreken.

9.15: Een kerktoren met een parking. Een man op sloffen haalt een brood. In dit zaterdagdorp in de Zuiderkempen ben ik op weg met fotograaf Karel. Het huis van de bruid is makkelijk te vinden: een bierton-brievenbus met een wit lintje rond de buik en een bestelwagentje met bloemen voor de deur. Ik word voorgesteld als de "assistent voor vandaag" en we maken kennis met bruidje Carine en haar familie. Moeder speldt met nerveuze vingers orchideeën op kragen en revers, de kleedster heft haar stoomstrijkijzer, Carine tilt haar witte jurk op de strijkplank, en dan arriveert al de eerste plezante nonkel die met een effen gezicht in de sofa gaat zitten, ‘k heb tijd, eens zien of er iets op tv is ?!
Vijf minuten later belt Eric de bruidegom die almeteen bedankt wordt, hij heeft het schoon weer meegebracht! En ook nog een heel pak familie natuurlijk waaronder het bruidsmeisje Charlotteke dat al in de schaal met pralines grijpt, maar alleen een droog koekje krijgt, "anders heeft ze seffens een chocobaard". Een tante gaat rond met sherry en fruitsap, de plezante van dienst neemt gretig een glas: "Ge kent mij hé, ik slaag alleen maar vliegen af!"  
Karel vraagt om een familiefoto rond de zetel met de hoogbejaarde vava, hij zal eerst tot drie tellen "en dan roepen jullie allemaal whisky in plaats van cheese."  Zoiets moet hij maar één keer zeggen natuurlijk: Ik mag gene whisky. Mag ekik champagne zeggen!?" En ook: "Als wij whisky zeggen, dan zijn wij subiet allemaal zat!" Ik voel me al danig op mijn gemak: waar een gemeenplaats is, daar ben ik als een kind aan huis.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

HUMO: Is de aankomst van de fotograaf altijd een blijde inkomst?
Jan
: "Ja, ze zijn blij als je binnenkomt. En opgelucht! Ha, de fotograaf is er! Je ziet ze denken: weeral een zorg minder, weeral een punt dat we van ons lijstje kunnen schrappen."
Marc: "Ik kom altijd binnen met een lichte scherts. Om het ijs te breken en om stoom af te laten af. Immers, die mensen hebben meerdere zenuwslopende maanden achter de rug met een hele sleep aan beslissingen: waar gaan we wonen, wat zetten we op onze huwelijkslijst, hoeveel mag het feest kosten, wie mag er komen, enzovoort. Je merkt dat, iedereen loopt op eieren, een verkeerd woord is gauw gezegd, en dan is een beetje humor zeker zo welkom als een eerste glas champagne."
Karel: "De spanningen die er 's morgens zijn, zitten soms ook dieper. Het is merkwaardig hoe vaak men op die ochtend een aantal familiale situaties probeert te officialiseren - zus is er met haar nieuwe verloofde, gescheiden schoonbroer heeft een nieuwe vriendin- of ook, dat men oude vetes probeert bij te leggen. Zo heb ik een bruid haar broer weten uitnodigen die van haar vader het huis niet meer binnen mocht. Die jongen komt aan, die vader schiet in een colère, wijst hem de deur, hij probeerde nog via de achterdeur binnen te komen, maar die vader vloog vechtend bovenarms op zijn zoon, die bruid wéénde, wéénde, ja, da's een triest begin, hé."
Frank: "Of een schoonzus die haar man een enorme wafel tegen zijn oren verkocht toen ze ontdekte dat haar kerel al heel de morgen stiekem zat te drinken in het achterschuurtje. Ook niet mals als start van de dag."
Marc: "Een heel bijzondere onderhuidse spanning is er ook wanneer je een intellectuele familie ziet arriveren in een huis waar het enige boek een telefoonboek is. De ene familie is zeer gereserveerd, de andere heeft ontzettende schrik om de dingen fout te doen. Plus de vele ongemakkelijke stiltes, want waarover moeten die families in godsnaam praten?
Ik heb ook al enkele keren rijk met arm zien trouwen, en dat gaat meestal met minder problemen. Op één keer na dat de rijke bruidegom weigerde om zijn bruid af te halen in haar zeer bescheiden ouderlijk huis. Hij had in zijn kennissenkring een mooier huis-met-tuin gezocht en die ouders van de bruid zijn dus in een vreemd huis gaan zitten om beide families te ontvangen."
HUMO: Is er soms al ruzie tussen de partners?
Marc
: "Dat is zeldzaam, maar er was die keer dat de bruidegom 's morgens amper zijn bruid wilde vastpakken voor de foto en als ik hem vroeg haar te zoenen, drukte hij een kus achter haar oor. Die twee keken mekaar zelfs niet aan, en waren dan ook binnen de twee maanden uit elkaar. Een ander stel heeft het zelfs maar een maand uitgezongen. Hun album ligt hier nog, ze zijn het niet komen halen."
Vera: "Mijn record is 's avonds op een feest komen, de twee families lijnrecht tegenover mekaar zien staan, stoelen door de zaal zien vliegen en diezelfde avond nog vernemen dat het koppel gaat scheiden!"
Marc: "Alles kan op zo'n ochtend. Komt een bruidegom bedeesd binnen met zijn boeketje, ik vraag zachtjes of hij zijn bruid een kus wil geven, je staat daar bovenop met een zware zoomlens en ineens begint die gast dat kind een tong te draaien, (knijpt ogen dicht), dat komt hard aan op een nuchtere maag!"

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

HUMO: Zie je nog veel zwangere bruiden?
Marc
: "Je ziet het de laatste jaren alsmaar minder, maar als de bruid zwanger is, dan zie je het wel meteen. Ze houdt haar boeket opvallend voor haar buik en je weet, die zal ik maar niet "en profil" nemen. ."
Jan: "Plezierig vind ik het wanneer één deel van de familie dat nog een beetje wil wegstoppen, terwijl het andere deel voluit grapjes maakt: "Allez, Wendy, trek je buik in voor de foto!"
HUMO: Zijn er ongelukkigen die zich die dag overslapen?
Marc: "De meesten zijn al ùren wakker, maar één keer hebben we de bruidegom uit zijn nest moeten halen, die was zo zat als honderdduizend man. Ze moesten 'm ook nog naar de kapper slepen en toen hij daar in de zetel zat, kotste ie alles onder."
Jan: "Ik heb een bruid ooit zien wachten op haar jongen, sjieke familie, sjieke villa, sjieke traphal en helemaal bovenaan zat ze te wachten, zittend op de trap, in haar prachtige kleed, benen en knieën nonchalant uit elkaar, ongegeneerd een sigaretje paffend, asbakje een trap lager, prachtig!, een scène uit een film noir, maar ik mocht haar zo niet fotograferen. Niet getreurd, achter hun villa was een bos, daar hing een dikke flard ochtendnevel, héél sprookjesachtig, en daar wilde ze wel poseren. Ik neem een paar foto's, ik laat ze nog een paar stappen achteruitgaan en ineens rààkt ze met haar kleed een boom, een groen uitgeslagen boom, en dat witte kleed krijgt ineens een grote groene streep. Zij nam het sportief op, maar haar moeder was in àlle staten! Zeker nadat ze dat groen met water had willen wegwassen: hoe meer water ze gebruikte, hoe groter die vlek werd! Verschrikkelijk! Dat meisje is zo getrouwd, en heel de dag, overal waar ik stond, hoorde ik die moeder tegen steeds weer nieuwe kennissen zeggen:" 't Is de fotograaf, hij heeft haar tegen een boom gezet" Alsof ik haar ontmaagd had!"

Wit brood op de plank
HUMO: Iedereen bidt en smeekt die dag om zon. Jullie ook?
Jan
: "Voor de familie is slecht weer een ramp, maar ik heb liever een grijze hemel dan een blakende zon omdat de kleuren dan veel dieper, veel natuurlijker zijn. Dat kan je natuurlijk niet zeggen tegen die stralende familie die blij is met zoveel zon, want zij komen U zeggen: " Ge hebt chance hé, zo'n schoon weer!" En ik moet dan antwoorden: "Ja, dat heb ik speciaal voor u meegebracht!" (lacht)
Zeg maar ja tegen het leven

1O.3O: Als de laatste familieleden suitegewijs zijn ingestapt in de gehuurde Mercedessen-met-wit-lintje, scheert de fotograaf door nieuwbouwwijken en over zeshonderd verkeersdrempels naar de dorpskern om de kolonne voor te zijn en de aankomst voor het gemeentehuis niet te missen. In de "trouwzaal" laat de burgemeester iedereen plaatsnemen en de manier waarop hijzelf voluit in de zetel gaat zitten, zegt genoeg: als mijnheer pastoor straks één uur mag volpraten, dan mag hij toch ook wel een half uur zijn zeg hebben, zeker. "Carine en Eric, -'t is allebei met een C zie ik, dat is gemakkelijk- ge zit hier nu wel stil voor mij ..., maar stààt ge er ook bij stil dat ge hier maar één keer in uw leven komt?!... Ik zou maar ja zeggen, want straks moet ge ook JA zeggen, hé". En zo gaat ie op zijn elan verder bij het voorlezen van een aantal artikelen uit het huwelijksrecht ("een paar ouwe wetten uit achttienhonderd en centiemen") waarna hij bruid en bruidegom aanspoort om de gulden middenweg te volgen naar het huwelijksgeluk:" De gulden middenweg, zult ge zeggen, waar is die ergens? Wel, Carine en Eric, 't is vandaag omleiding in de gemeente, overal staan er wegwijzers, de mensen moeten een beetje zoeken, en zo is dat in 't leven ook, die middenweg, die moet ge zoeken."
Dan is het tijd om mekaar het ja-woord te geven, wat door de burgemeester ingeleid wordt als "Dit is een kwis en op alle vragen moet ge "ja" antwoorden. Of om het met de actualiteit te zeggen: het is niet moeilijk, het is gemakkelijk!" Aan de muur blijven Albert en Paola onbewogen.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Marc: Elke burgemeester zal op zo'n heuglijk moment en met zoveel heuglijke kiezers in zijn nabijheid die buitenkans aangrijpen en flink de populaire Charel uithangen. Met alle clichés vandien. Zo worden er nog altijd grapjes gemaakt over de witte bladzijden in het trouwboekje en "over al de kindjes die zeker nog gaan komen".
Er is ook een burgemeester van wie ik de speech woord voor woord van buiten ken. Heb ik te maken met een goedlachse familie, dan ga ik tussen hen in staan en souffleer ik hardop alle zinnen van de burgemeester vóór hij ze uitspreekt (lacht)
HUMO: Zijn er kandidaten die zich plots bedenken en nee zeggen?
Vera
: "Ik heb al meegemaakt dat ze een uur van tevoren het hele huwelijk afzegden omdat er 's morgens een grote ruzie over geld was geweest. Het feestmaal hebben ze naar het nabije rusthuis gebracht."
Marc: "Sommige bruidegommen wachten opzettelijk lang met "ja" zeggen of ze doen alsof ze nee gaan zeggen en zeggen dan: nnnnn...jà!, maar dat is meestal voor een weddenschap. Ik heb wel een meisje geweten dat pas getrouwd was voor de wet en ineens de kerk niet wilde binnenstappen. Ze was Getuige van Jehovah, ze had dat altijd verborgen gehouden voor de buitenwereld en zo ineens, op de stoep van de kerk, kreeg ze het niet over haar hart om binnen te gaan. Je had die suite moeten zien, die stond aan de grond genageld!"
Jan: "Ik heb nog nooit iemand "nee" horen zeggen, maar het merkwaardige is dat het toch in de achterhoofden van de familie speelt, want bij het "ja" voel ik altijd een lichte zucht van opluchting door de rijen gaan. Je zal ook altijd zien dat de moeder op dat moment begint te schreien, wat toch ook een teken is dat er spanning is weggevallen."
Marc: "Wat wij wel merken, is dat zowel de burgemeesters als de pastoors veel pessimistischer zijn in hun preken. Vroeger wilden ze nogal eens leuteren over De Grote Liefde en Het Grote Geluk en nu is het De Grote Liefde met een grote Maar geworden. Zonder het woord echtscheiding uit te spreken, laten ze toch horen dat het tegenwoordig "niet allemaal rozengeur en maneschijn is" en dat veel huwelijken te kampen hebben met ongeluk of tegenslag".
Frank: De zogenaamde "hevige storm voor uw kleine bootje"!
HUMO: Bij het buitengaan van gemeentehuis en/of kerk worden er vaak erehagen gevormd door de collega's van het werk of de vereniging waar bruid of bruidegom deel van uitmaken. Ik heb al erehagen van vrachtwagens, ambulances, scouts, cowboys én Indianen gezien.
Vera
: "Of wielertoeristen die allemaal één wiel omhoog steken."
Marc: "Of rijkswachters met geheven sabel die de bruid in het voorbijgaan een tik op de kont geven. Dat moet zo, schijnt het."
Jan: "Klopt. Met een matrak heb ik ze het nog niet zien doen."
Laat de honden tot mij komen
11.OO: Omdat het maar vijftig meter is tot de kerk, wordt die afstand uiteraard met de auto afgelegd. Voor het portaal heeft al menig vrouwvolk de hand voor de mond geslagen. Amai, zie wat een décolleté, dat kind zal wel kou hebben. - Of juist niet, hé Rita. De huwelijksmis is de klassieke mix van teksten in gecopieerde misboekjes en verzoekplaten uit vervlogen jaren (lees: Suzanne van Herman Van Veen). De aanwezigen - op enkele rondslingerende kleuters na- zitten stil als gebeiteld, maar dàt geldt niet voor de fotograaf. Hij is de geprivilegieerde die in dit stilleven mag rondlopen, neerhurken, binnenwegen nemen via het altaar, ja zelfs, vlak voor bruid en bruidegom gaan staan. Andere familieleden-fotografen komen af en toe met beduidend kleinere toestellen naderbij, maar sluipen toch snel weer weg uit het territorium van de échte Theo Flitser. Dan zijn Eric en Carine ook voor de kerk man en vrouw en krijgen ze bij het buitengaan 75O gram breukrijst over zich heen.

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Marc: Bij het binnengaan van de kerk zijn meestal de drie grote vijanden van de fotograaf aanwezig: de ceremoniemeesters, de vidioten en de bruidskindjes. De eerste twee lopen in de buurt van het koppel en dus ook in de weg van ons beeld, de bruidskindjes maken het ons dan weer lastig door meestal het tegenovergestelde te doen van wat we vragen. Sofieke, blijf eens hier! Kevinneke,kijk eens naar de mijnheer! Bruidskindjes mogen ze voor mijn part die dag in een diepvriezer stoppen. Daar zitten ze tenminste stil!"
Jan: "Het ergste vind ik de videomannen en hun belichting. Die hebben nooit genoeg licht, dat moet altijd vollen damp zijn. Die komen naar voren met hun 'toortsen' en boef, 5OO watt op dat altaar. Alsof ze daar een avondmatch aan het spelen zijn! Meestal spreek ik vooraf met hen af om hun lichtkanon af en toe te doven. Lukt dat niet, dan ben ik al in de sacristie gegaan om de stekker uit te trekken. Staan ze naar hun bakje te gapen, "mijn lamp is precies kapot" (lacht). Die tijd is spijtig genoeg voorbij, nu hebben ze allemaal ingebouwde batterijen."
Marc: "Vroeger waren videocamera's ook veel gevoeliger en als zo'n 'vidioot' echt op mijn zenuwen werkte, flashte ik knal! in zijn buis, en dan was die camera een kwartier stekeblind."
HUMO: Hebben pastoors zelf geen hekel aan teveel media-belangstelling?
Frank
: "Eén keer zei de pastoor ineens: "Fotograaf! Ofwel stop jij ermee, ofwel stop ik ermee." Ik mocht van die zageman maar een tiental foto's maken en omdat ik er meer maakte, legde ie de mis stil. Kon ik afnokken en op een stoel plaatsnemen."
Jan: "De meeste fotografen gedragen zich bescheiden in de kerk, maar ik heb toch al kerels gezien die zich nergens wat van aantrokken en die mee achter het altaar gingen staan, vlak naast de priester. Die zouden de kelk zelfs een half meterke opzijschuiven om hùn foto te maken. Eén keer heb ik ook een fotograaf onder het altaar zien liggen. Op zijn buik. Want alleen vandaar kon hij een shot van heel de kerk maken mét het koppel erbij (lacht).
Marc: "Van een kelk gesproken! Met de communie mag het paar achter het altaar komen staan en mee van de kelk met wijn drinken. Eén keer heeft zo'n bruidegom die kelk naar zijn vrienden en familie geheven met de woorden "Schol hé mannen!" Ook een weddenschap natuurlijk."
Vera: "Ik heb eens een familielid op de eerste rij een sigaret weten opsteken! En helemaal niet voor een weddenschap. Die heiden had gewoon zin in een sigaretje en zat daar doodgemoedereerd te paffen. En de pastoor:" Roken moet ge buiten doen, mijnheer."
HUMO: Bruide(gomme)n die flauwvallen, komt dat vaak voor?
Frank
: "Vroeger was die huwelijksmis nog iets overweldigends en dan ging er wel 's iemand van zijn stokje, maar tegenwoordig is men veel minder onder de indruk van dat gebeuren."
Jan: "Ik vind wel dat de bruidegommen er doorgaans slechter uitzien dan de bruiden. Die zien bleek! Die zijn gespannen! Die zweten! Die hebben een kramp op hun gezicht, ja zelfs lichte paniek in hun ogen. Een bruid niet, een bruid geniet veel meer. Een bruidegom geniet niet, een bruidegom lijdt. En dat houdt pas op als hij buiten de kerk is en weer een beetje onder de mensen kan komen."
HUMO: De kerk is ook de plaats waar het stel zijn lievelingsmuziek wil horen. Hoe zit het tegenwoordig met die muzikale omlijsting?
Vera
: "Plaatjes en cassettes beginnen uit de mode te geraken, wij zien een toename van de live muziek: gitaar, harp, een blazerensemble, tot een heel kamerorkest toe."
Jan: "Er zijn ook bekende zangers die live zingen op huwelijken. Zo'n Gunter Neefs bijvoorbeeld zingt liedjes uit zijn repertoire, maar de familie houdt zo'n 'optreden' wel geheim uit schrik voor fans in de kerk." 
Karel: "Qua liedjes heb je echte evergreens. Zoals Miel Cools met zijn "Houden van" en "Er was een tijd" (dat ze elkaar nog niet kenden)."
Marc: "Nog zo'n evergreen is Vader Abraham's "Bedankt, lieve ouders!" Dat spelen ze wanneer de jongen en het meisje op het einde van de mis bloemen gaan afgeven aan hun respectievelijke ouders, dat is het snottermoment bij uitstek, dan worden er nogal zakdoeken getrokken. Eén keer was het mis, de bruid had net haar boeket aan haar ouders gegeven, en toen smeet die bruidegom zijn boeket -bàf- zonder een woord te zeggen in de schoot van zijn moeder. Niet dat die iets tegen zijn moeder had, nee, als "vent" vond hij dat bloemetjes afgeven dikke flauwekul."

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

HUMO: In de kerk is er een highlight dat jullie absoluut niet mogen missen: het schuiven van de de ring aan de vinger.
Marc:
"Daar maken ze tegenwoordig nogal tralala van. Als ze de ringen naar het altaar brengen, dan liggen die niet zomaar op een kussentje of in een juwelendoosje, nee, nu hangen ze aan een strikje rond de nek van pluchen beesten, of op een speelgoedkarretje of miniatuurtreintje dat naar voren wordt getrokken. Of ook: in een mondgeblazen kristallen bol die het paar dan samen stukslaat met één kristallen hamertje!"
Vera: "Een keer zat het in een kistje dat met een riempje rond de hals van een wit hondje zat.  Dat kistje was zo'n piratenkoffertje van de Playmobil! En dat hondje was het schoothondje van de gehuwden. De pastoor had het na de ringenceremonie weggestuurd, zeer tegen de zin van dat koppel, en tegen de communie was het weer komen binnenlopen. Ik sta voor het altaar om de familie te fotograferen en ineens zie ik een drol liggen! Die hond had vooraan in de kerk op de rode loper gescheten! Ik wou nog gebaren, gooi daar een misboekje over, maar te laat, de eerste familieleden hadden het nog met een boogje ontweken, maar de volgenden trapten er glansrijk in, dat rode tapijt werd helemaal bruin. Achteraf zei die bruid dat ze dat "net goed" vond voor die pastoor, hij had het beestje maar niet moeten wegsturen!"
HUMO: Zijn de ringen soms onvindbaar?
Marc
: "Dat gebeurt. Meestal gaat men dan koortsachtig zoeken op de stoep van de kerk en iemand vertrekt ook per ijlbode naar huis, maar als het zoeken te lang duurt, worden er twee ringen "uit het publiek" gevraagd en dan trouwen man en vrouw bijvoorbeeld met de ring van hun oom en tante. In Four weddings and a funeral gebeurt hetzelfde en krijgt de bruidegom zo'n kanjer met een doodskop en de bruid een plastic prul uit de kauwgomautomaat, ik heb zitten gieren als ik dat zag."
Jurk aan de ketting
12.15: Tijd voor het moment suprême, de buitenopnamen in het park. Aan de rand van het dorp is een voetbalveld en tussen de spelers van de plaatselijke F.C. die hun zaterdagse sportzakken uit hun openstaande auto's sjouwen stappen bruid en bruidegom naar de grote vijver van het gemeentepark. Terwijl de fotograaf een bootje entert, verdwijnt Eric eventjes achter een boom "om zijn patatjes af te gieten".
Karel: "Soms moeten ze niet achter een boom om te plassen, maar om te kotsen. Vier keer heb ik dat al meegemaakt. De bruidegom is de avond tevoren flink wezen schitteren met zijn maten en in het park staat ie dan lijkbleek te bibberen. Zijn maag keert, spatjes braaksel op zijn vest, die bruid kwaad, die gast een kop als een schaap, zorg dan maar voor aangename beelden!"
Dan is het een uur lang poseren, met de riemen in het water, met de riemen uit het water, op de steiger, armen om de hals, kusje op de wang, kusje op de mond, steentjes in het water, rennen over het gazon, grassprietje kauwen in de mond, grassprietje kietelen in de neus. Een hele serie poses die het koppel ondergaat met het enthousiasme van opgediende lauwe spruiten. Karel vindt één uur poseren niet te lang, "dit was raprapwerk omdat ze er zo tegenop zagen."
Marc: "Je hebt fotografen die er twee uur over doen. Die pas een foto nemen nadat ze elk plooitje in de jurk glad hebben. Het is nu eenmaal een belangrijk moment voor de fotograaf. De rest van de dag moet je registreren, maar bij die buitenopnamen moet je regisseren. Want dit is het moment dat jij de foto's moet maken die zij van jou verwachten, de foto's die ze in jouw etalage gezien hebben, de stijl waarvoor ze speciaal naar jou zijn gekomen."

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

HUMO: De fotograaf met wie ik was, sprak constant met zijn koppel om ze "in de schwung" te houden. Ik werd moe in zijn plaats.
Marc: "Bij de meeste koppels moet je constant praten. Enerzijds leid je ze af door over hun werk, hun huis, hun huwelijksreis te praten, anderzijds breng je animo door die korte aanwijzingen te geven: hoe ze moeten kijken, zitten, lopen of staan. Stop je met die regie-aanwijzingen, dan vallen ze stil en zakken ze in elkaar als puddingen."
Vera: "Ik heb eens een Romeo gehad, die moest geen aanwijzingen. Die droeg zijn meisje letterlijk en figuurlijk op handen, die kuste haar waar ie haar kussen kon, die viel op zijn knieën voor haar, die nam haar op zijn schoot, dat is zeldzaam, dat je alleen maar moet afdrukken en verder niks."
HUMO: Mensen die mekaar moeten kussen voor een camera, trekken hun gezicht soms in een grimas. Hoe breng je die verkrampte gezichten in een spontane plooi?
Frank
: "Minder spontane mensen kan je ontspannen door ze met de bruidskinderen te laten spelen, of door ze iets in handen te geven, bijvoorbeeld een picknickmand en een fles champagne. Kom, zeg ik dan, "nu gaan we een beetje film spelen". Ze zijn dan met iets bezig, ze voelen zich minder onwennig, minder gegeneerd."
Vera: "Niet moeilijk eigenlijk dat ze onwennig zijn. Ze doen de hele dag alleen maar dingen die ze anders nooit doen. Ze dragen een lang wit kleed, ze rijden in auto's van vijftig jaar oud, ze komen in een kerk waar ze nooit komen, ze staan stil bij een kasteel waar ze nog nooit hebben stilgestaan."
Jan: "Die dag doen ze misschien wel anders dan op andere dagen, maar toch vallen ze ze allemaal op dezelfde clichés. Ik heb bijvoorbeeld vaak voorgesteld om foto's te maken op de werkplek - een advocate met haar trouwkleed in de rechtbank, dat moet toch mooi zijn, -maar zo'n voorstellen hadden maar matig succes. Men wil Het Park en  De Natuur. Alle romantische clichés moeten die dag aanwezig zijn. Het zijn enkelingen die bij iets koelere moderne architectuur willen poseren."
HUMO: Iedereen gaat ook op zoek naar de romantiek van de antiek: oude watermolens, oude begijnhoven, oude kasteelpoorten. Wijst die zucht naar "oud" misschien op een hang naar duurzaamheid, naar dingen die gebléven zijn. Alsof men vooraf al een stempel van duurzaamheid op dat huwelijk wil?
Jan
: "Die hang naar kastelen en watermolens, naar oldtimers en  pitteleers en lange jurken, is een nostalgisch teruggrijpen  naar de waarden en de rituelen van vroeger. Een huwelijksdag is per definitie conservatief. Die dag moet alles letterlijk en figuurlijk bij het oude blijven, zelfs bij koppels die al jaren samenwonen. Weet je dat ik nog nooit een samenwonend stel vanuit hun eigen kot naar kerk of stadhuis heb zien vertrekken. Nee, die dochter gaat braafjes terug naar haar papa en mama, en die jongen komt dat meisje in haar ouderlijk huis halen."

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs


Marc: “Voor sommigen mag het toch hoe gekker, hoe liever zijn. Een collega van mij had een bruid die per se foto's aan zee wilde en ginder stapte ze -voor het oog van honderden zonnekloppers- met haar bruidsjurk én haar sleep van drie meter in de zee! Haar jongen zat op het terras, zij stond tot haar middel in de golven!
Een andere collega had eens een crosser als bruidegom. In een dennenbos zette die jongen zijn madam op zijn machien, vroemvroemmm en kriiiii, heel die bruidsjurk draaide in de ketting en de as. Dat meisje zat zo vast dat ze een lichte takelwagen hebben moeten opbellen. Die garagist wou dat kleed losmaken uit de ketting, dat ging niet, dan maar kleed en achterwiel losmaken, dat ging ook niet. Ze hebben dat meisje op de duur moeten uitkleden en ze hebben die motor mét jurk en al moeten opladen. De bruid zelf zat in een handdoek gedraaid!"

Karel: "Ik sta vaak versteld hoe sommige koppels  er àlles voor over hebben opdat die foto's toch maar anders dan anders zouden zijn. Als ik zou voorstellen: kruip als een Indiaan door het zand, ze zouden het doén!
Ze kijken ook niet op afstanden, vijftig of tachtig kilometer rijden om opnamen te maken in Brussel (de rue des Bouchers!) of in Antwerpen (de Sinksenfoor!), dat is geen uitzondering.”
Marc: "Achteraf horen wij vaak zeggen dat ze die buitenopnamen het plezantste van de dag vonden.Dat komt dan minder door die originele poses, dan wel dat die fotosessie vaak het enige moment is dat ze wat tijd kunnen hebben voor mekaar, dat er geen honderd mensen op hun vingers staan te kijken."
HUMO: Zijn er koppels die geen buitenopnamen wensen?
Karel
: "De écht rijke mensen. Die wonen in zo'n prachtige huizen dat ze kunnen zeggen: oh, trek maar wat foto's in ons interieur en in onze tuin."
Scheve neus
Humo: Jullie kleven de foto's dan in een album. Al dan niet met gebruik van inserts: het paar in een roos of in een kaarsvlam.
Vera
: "Dat is out, en dat heb ik ook nooit willen doen. Maar je hebt nu nog altijd fotografen die het glasraam van de kerk fotograferen en die daarin de hoofden van het koppel monteren."
Frank: "Of twee champagnefluiten met hun hoofden op het glas!"
Marc: "De tijd van die modetrucjes gaat voorbij. De mensen beginnen de foto's op zich te waarderen: een spontaan duo in een goeie kadrering, een goeie belichting en een goeie compositie."
HUMO: Zijn jullie moe na zo'n schoonste dag van het leven?
Jan
: "Ik ben uitgeteld na zo'n dag. Schijnbaar loopt een fotograaf zomaar wat mee, hij drinkt zelfs af en toe een glas, hapt af en toe in een toastje, maar in wezen moet je heel die dag alert zijn, je mag geen moment missen, er mag echt niks verkeerd gaan en dat kruipt in je kleren. Van het lichtjes voorovergebogen staan kreeg ik ook rugpijn en van het fotograferen zelf kreeg ik een scheve neus! Werkelijk waar, mijn neus is met de jaren scheefgegroeid van alsmaar dat toestel tegen die neus te prangen. Een andere fotograaf die ook een scheve neus had, heeft me dat doen opmerken."
Marc: "De nacht tevoren lig ik altijd wakker. Al wat verkeerd kan gaan en ooit al eens verkeerd IS gegaan, draait dan als een film door mijn kop: het toestel blokkeert bij het aansteken van de ringen, de flits ontploft in een gemeentehuis met weinig licht, ik kom te laat in de kerk, het koppel is stroef bij de buitenopnamen... dat maakt dat ik na tien jaar nog altijd met plankenkoorts begin."

Ingescande foto uit Humo/ Herman Selleslags

Ingescande foto uit Humo/ Herman Selleslags

HUMO: Hoeveel foto's neem je op zo'n dag?
Jan: "Zo'n 3OO à 4OO foto's, maar je hebt 'fotografen' die met twee filmpjes van 36 een heel huwelijk doen! Redelijk spectaculair vind ik."
Marc: "Weet je wat erg is?! Zo'n reportage van een amateur die op geen fluit trekt. Dat gebeurt méér dan je denkt. Honderd foto's en tachtig zijn onscherp."
Frank: "Dan staan ze in onze winkel, met spijt dat ze ons niet gevraagd hebben. Maar dat is onherroepelijk, hé. Die dag is definitief voorbij."
Marc: "Eén keer heb ik de foto's van zo'n 'collega' mogen overdoen. Behalve de ceremonie in de kerk en in het gemeentehuis, heb ik alles opnieuw gedaan met iedereen opnieuw in zijn beste kostuum. Dus de ontvangst thuis, het feestbanket en de buitenopnamen."
HUMO: Heeft deze vorm van wittebroodsfotografie nog toekomst?
Marc
: "Er zullen minder kinderen komen, er zullen ook minder huwelijken komen vanwege het samenwonen en anderzijds zullen er nog veel fotografen afstuderen, dus de spoeling zal in de toekomst wel dun worden. Maar als huwelijksfotografie en portretfotografie verdwijnen, dan zal het eerder te wijten zijn aan de opkomst van al die grote ketens met hun dumpingprijzen voor het ontwikkelen van foto's. Dat is een concurrentie waar we misschien niet tegenop kunnen, en waardoor veel fotowinkels misschien hun deuren zullen moeten sluiten. Met als gevolg dat ook de huwelijksreportages van de lokale fotograaf stilletjes gaan uitsterven."
Undercover
HUMO: Conclusie: bestaat er zoiets als een recept van een goeie huwelijksreportage?
Marc
: "Je moet iets van de geest tussen die twee mensen proberen te capteren. Ik laat ze zo bij mekaar zijn dat je op de foto's een intensiteit en een intimiteit ziet die ze normaal niet aan een buitenstaander tonen. En daar zijn ze dankbaar voor als die gevoelens zichtbaar zijn op de foto's. Ik zeg ook altijd: om goeie foto's te nemen, moet je een beetje verliefd zijn op de bruid. Hoe meer ik voor dat meisje voel, des te beter zijn mijn foto's. Ik merk ook dat de meeste jongens zichzelf naar het achterplan schuiven. Als het meisje met haar jurk en haar bloemen d'r maar goed uitkomt, dat vinden zij ook het belangrijkste."

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

HUMO: Beleef je zelf nog plezier aan die dag?

Marc: "Een plezier is dat ik door de jaren heen al die lagen van de bevolking vanop de zijlijn heb mogen observeren. Neem nog maar al die honderden Vlaamse huiskamers die ik gezien heb, van de sjieke villa's vol dure antiek tot woningen waar ik het linnen op de wasdraad moest opzijschuiven om foto's in de living te kunnen maken."
Jan: "Het meeste plezier heb ik beleefd aan een huwelijk dat ik niet mocht fotograferen. De ouders van de bruid hadden een heel sjieke fotograaf besteld, maar bruid en bruidegom wilden mij, en dus heb ik die dag undercover gewerkt. Ik nam foto's met een heel bescheiden toestel, ik gedroeg mij als vriend van het paar die op de pregnante momenten mee op de eerste rij wilde staan, en die spanning van dat stiekem fotograferen heeft gemaakt dat dat geheime album ook een heel mooi album is geworden. Maar... ik ben ondertussen gestopt, na zo'n 300 reportages. Het was geen plezier meer, het was eeuwig en altijd hetzelfde stramien. De ringen die bijna altijd niet pasten en het gegrinnik dat daar ALTIJD op volgde. (heft de ogen ten hemel) Het werd een corvee, een sleur, zeker als ik mensen moest fotograferen die me onsympathiek waren."
Frank: "Ik zet mij daarover. Ik heb al achthonderd reportages gemaakt en zelfs al komen die vaste clichés  achthonderd keren terug en zelfs al zijn de mensen mij soms niet bijzonder sympathiek, dan nog zal ik mijn best doen om er een bijzonder fotoboek van te maken."
Marc: (pathetisch) "Ja! Zelfs al is het meisje zo lelijk als de nacht en de jongen een hark met een loensend oog ... wij maken er werk van! Ik overdrijf nu, maar ik meen het ook. Ik ken andere beroepsfotografen die enigszins neerkijken op dit karwei en die liever een model in een studio fotograferen omdat ze dan technisch perfecte foto's kunnen maken. Wel, ik hoef die perfectie niet zo nodig, en dat geacteerde lachen van zo'n model ook al niet.  
En hoewel ik tegen elk nieuw seizoen opzie zoals tegen het begin van een lang schooljaar, toch zeg ik: geef mij maar die amateurs in altijd dezelfde zwarte auto's en altijd dezelfde witte kleren. Ze gedragen zich misschien onbeholpen en houterig, maar het is tenminste écht, en als fotograaf mag jij die ene bijzondere dag in hun leven van nabij bijwonen, dat is toch ook wàt?! Ik heb op die dag vaak een intens contact met die mensen. Twee mensen die hun hele hebben en houden in mijn handen leggen en zeggen: we geloven in u, maak er iets moois van. Dat is toch knap! Want dat intens contact hebben ze niet met de burgemeester, niet met de pastoor, niet met de traiteur of met de familie, dat contact is er alleen met de fotograaf. Wij volgen ze op de voet, wij kijken ze in de ogen, wij zijn hen het meest nabij."

© Jan Hertoghs

© Jan Hertoghs

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De hobo’s (5): een klein foto-album

Deze foto's vormen een apart hoofdstuk in het verhaal dat het een harde wereld was op die treinen.
Het zijn de onbevangen en zorgeloze beelden, van de eerste dagen vooral. Het gebrek aan slaap en de vermoeidheid hebben nog geen kans gekregen. De gevaren zijn nog niet tastbaar of alleszins nog niet aanwezig. Ook de angst voor het onbekende is al grotendeels weggedeemsterd. Terwijl die angst er zeker was. Voor het vertrek heb ik thuis een foto van mezelf gemaakt. Vrouw en kinderen zouden die foto dan later ontdekken bij het ontwikkelen van een vergeten film. "De laatste foto van papa." Nee, ik was vooraf niet helemaal gerust in een goede afloop. Maar alles is goed afgelopen, en deze onbekommerde foto's zijn deel van dat avontuur.
North Bank Fred heeft heel wat vastgelegd in die eerste twee dagen; hij heeft ons in die treinen leren klimmen. hij heeft ons die treinen leren kennen.
En dan zijn er ook de foto’s die ik nam met een ‘kartonnen’ Fuji-wegwerpcamera.
Nog meer foto's zitten binnenin.
Treinen kunnen een diep spoor achterlaten.

North Bank Fred en de fles port om de eerste rit te vieren.  © Jan Hertoghs

North Bank Fred en de fles port om de eerste rit te vieren. © Jan Hertoghs

    -

Jan met bultrug:  een slaapmatje als ruggensteun bij het zitten tegen de ijzerwanden. © North Bank Fred

Jan met bultrug: een slaapmatje als ruggensteun bij het zitten tegen de ijzerwanden. © North Bank Fred

Monter en fris, het eerste uur in de eerste wagon.&nbsp;© North Bank Fred

Monter en fris, het eerste uur in de eerste wagon. © North Bank Fred

North Bank Fred, ontwakend in de gondola, de open wagon waarvan de vloer bezaaid was met roest en ijzerafval.  © Stephan Vanfleteren

North Bank Fred, ontwakend in de gondola, de open wagon waarvan de vloer bezaaid was met roest en ijzerafval. © Stephan Vanfleteren

Een pakwagen is een ruime living room: 3,5 op 14 meter. © North Bank Fred

Een pakwagen is een ruime living room: 3,5 op 14 meter. © North Bank Fred

De tweede ochtend.  Ingeduffeld na een nacht van amper één graad. De open wagon is gesigneerd. Hobo's laten  vaak hun "tag" achter. (Johnnie Go! en Flemish Fleet). © North Bank Fred

De tweede ochtend. Ingeduffeld na een nacht van amper één graad. De open wagon is gesigneerd. Hobo's laten vaak hun "tag" achter. (Johnnie Go! en Flemish Fleet). © North Bank Fred

Uitzicht op de Palouse, glooiende prairie op de grens tussen Oregon, Washington en Idaho. © Jan Hertoghs

Uitzicht op de Palouse, glooiende prairie op de grens tussen Oregon, Washington en Idaho. © Jan Hertoghs

In het rangeerstation. Hongerig. Moe. En al te lang te voet onderweg. © Stephan Vanfleteren

In het rangeerstation. Hongerig. Moe. En al te lang te voet onderweg. © Stephan Vanfleteren

Verstekeling Harold was onderweg van Texas naar Alaska (5000km) om op de zalmschepen te gaan werken.  © Jan Hertoghs

Verstekeling Harold was onderweg van Texas naar Alaska (5000km) om op de zalmschepen te gaan werken. © Jan Hertoghs

F12+696+boxcar+uitzicht+fotojh.jpg
F13+697+boxcar+jan+fotojh%23sv.jpg
F14+648.Steph%2BJan+fotojh%23sv.jpg
Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De hobo’s: zwerven op goederentreinen (4) / de overlevers van de Grote Depressie

hobo gezin jaren 30 depressie .png

Lees hier deel (3) van “De hobo’s”

"Ik was dertien toen ik op een trein naar het westen sprong."

De Huisvuil Express met onszelf en met drieduizend ton afval aan boord arriveert iets voor middernacht in het spooremplacement van Vancouver (Washington). Op dit nachtelijke uur is het daar een hissen en door elkaar jagen van locomotieven, overal staan treinen te wachten om te vertrekken of gerangeerd te worden. Geen drie straten van deze drukke wirwar is Share House, een door Vietnam-veteranen bestuurd opvanghuis én een aanbevolen adres onder treinzwervers. Maar op dit late uur zijn alle bedden benomen en dus wordt het opnieuw een nacht onder de sterren: motel De Grote Beer. 

De volgende morgen schiet de zon over de sporen en op deze onbekommerde ochtend in 1996 zullen we terug in de tijd gaan op zoek naar getuigen die zestig jaar geleden op de treinen hebben gezworven. Toen waren het de jaren dertig, de jaren van de Grote Depressie, volgend op de Wall Street crash van 1929, en toen waren er naar schatting drie miljoen hobo's.
Meest mannen die werk zochten, maar ook hele families, vaders, moeders, kinderen die met hun hebben en houden een uitweg uit de armoede zochten. Mensen kropen met tientallen in de boxcars, reden mee op de treeplanken, hielden zich staande op de buffers, lagen bovenop het dak of met hun buik op de rods (= het  ijzeren onderstel tussen de wielen). Een goederentrein met driehonderd hobo’s was geen zeldzaamheid in die tijd, en in elke plaats waar de trein stopte, liep men de straten in om eten te bedelen.
De hobo jungles  (=kampementen in de buurt van stations) waren transitplaatsen voor al die gelukzoekers: er werd koffie en stew gedeeld, je kwam te weten waar werk was of waar soep werd bedeeld en je was er enigszins beschut tegen hardhandige spoorwegagenten (maar minder tegen stelende medezwervers). In Chicago was er een hele hobohemia-wijk met circa 5O.OOO 'inwoners' en met zelfs een hobo-college waar de ongeschoren studenten zowel les kregen in de geschiedenis van het oude Rome als in overlevingstechnieken op de ijzeren weg.
 Hobo's waren in die jaren geen willekeurige drifters, ze hadden eigen organisaties ontwikkeld zoals de radicaal rooie Industrial Workers of the World (de 'Wobblies'), ze hadden een heel eigen woordenschat, eigen liederen en ook eigen codes. Op huizen en schuren lieten ze in krijt geschreven pictogrammen achter die aanduidden of er in dat huis eten te krijgen was dan wel een slaapplaats, en of de eigenaar gul van inborst was, of "alleen maar vrijgevig na het aanhoren van een triest verhaal". 
Kinderen van dertien
Om getuigen uit die tijd te vinden, gaan we in Vancouver op zoek naar een rusthuis en het gebouw dat iedereen aanwijst, blijkt een vleugel van het plaatselijke legerhospitaal, van verre al herkenbaar aan het gemillimeterde gras en de kaarsrechte barakken. Het zag er niet echt toegankelijk uit, maar dit kan ik zeggen, the US Army hélpt je als je eruitziet alsof je uit een loopgracht komt, want binnen het half uur zitten we in een vergaderzaaltje en heeft een vrouwelijke officier voor ons vijf ouwe rakkers opgetrommeld die met wandelstok, looprek en rolstoel komen aanharken: Dick Lane (81), George S. (82), Ernest Page (78), Ed Sluder (7O) en Raymond Arnauld (88). Zeventigers en tachtigers die nu vertellen hoe jong ze waren toen ze hobo werden.

Ed: "Er was bijna geen eten en mijn vader kwam vaak dronken thuis en dan sloeg hij mijn moeder. Op een dag kon ik het niet meer aanzien en ben ik boven op hem gesprongen en heb ik hem geslagen. Ik schrok zo van mezelf  dat ik ben gaan lopen en op een trein ben gesprongen. Ik was nog maar dértien jaar. Ik had niks mee, alleen mijn kleren en een deken."
Dick: "Wij waren met twaalf kinderen thuis en in de winter is het gruwelijk koud in Minnesota. Daar wil je gewoon weg als het zo koud is. Ik was ook maar dertien jaar toen ik wegging. Ik ben niet weggelopen. Ik ben gewoon vertrokken met een trein naar het westen. Ik kon er op een boerderij erwten plukken. Verdiende 13 cent per dag. En 's nachts sliep ik in de hooischuur."
Ed: "Ik heb ook altijd in schuren, onder bruggen en in boxcars geslapen. En als ik kou kreeg, heb ik gedaan wat andere hobo's deden, wij pikten kleren en dekens van de waslijnen. Eigenlijk was dat geen stelen, als je bijna doodging van de kou. Zelf moest je ook al je kleren aanhouden als je sliep, want anders werden ze ook gejat." 
HUMO: Waren jullie ouders niet ongerust?
Dick
: "Nee. Ze vonden het niet erg, ze hadden nog élf andere kinderen om voor te zorgen. Je liép ook niet weg van huis, nee, je ging gewoon een tijdje weg. Om het je ouders wat makkelijker te maken." 
Ed: "Hadden ze een mond minder die ze eten moesten geven."
Ernest: "Want de mensen hadden echt wel honger, er was gewoon géén eten en géén geld."  
Ed: "En dan kwam je na een paar maanden terug thuis en dan vroegen je vader en je moeder, waar heb je gezeten, en dan zei je waar je geweest was, en dat was het dan." 
HUMO: Hebben jullie gezinnen op de treinen gezien ?
George
: "Ja, met kinderen van 10-12 jaar sprongen ze op de treinen. Ik heb zelfs gezinnen met baby's gezien. De meeste gingen naar Californië. Wat ze nog aan bezittingen hadden, droegen ze mee in een aardappelzak." 

De kinderen van de jaren ‘30. Boven: George, Ernest, Dick, Raymond. Vooraan: Ed.  (Ingescande foto uit Humo  © Stephan Vanfleteren)

De kinderen van de jaren ‘30. Boven: George, Ernest, Dick, Raymond. Vooraan: Ed.
(Ingescande foto uit Humo © Stephan Vanfleteren)

HUMO: Waar geraakten jullie op de trein?
George
: "Meestal bij de watertoren, daar moesten al die stoomlocomotieven stoppen om water te nemen."
Dick: "Wij kropen meestal op de tender achter de locomotief. Daar lag je tussen het vuil van de kolen, maar daar was het ook warm, zo vlak achter de hete adem van de locomotief. Als machinisten wisten dat je achter die berg kolen zat, dan lapten ze ons gemene dingen, ze tankten water aan de watertoren en terwijl het water nog uit de hoos stroomde vertrokken ze. Zodat wij al dat water over ons heen kregen. In de winter was dat vreselijk."
Dick: "Damn, wat was het toch koud toen. Je wenkbrauwen, je voorhoofd, alles leek bevroren. Als je je ogen dicht deed, kwam je scalp eraf!"
George: "De enige die het warm hadden in de winter waren de appelen, dié lagen in verwarmde wagons."
Dick: "Eén keer heb ik het in de winter toch ook warm gehad. Dat was toen ik op een trein met een Indiaanse heb geslapen, dat was nice and warm!"
Ernest: "Je kon het ook lekker warm hebben in de reefers (= de met ijsblokken gekoelde koelwagons). Als die niet met ijs geladen waren, kon je d'r langs boven in kruipen en met die dubbele wand was het warm daarbinnen. Maar het waren gevaarlijke wagons en veel hobo's zijn er van honger en dorst omgekomen! Want als die toegangsklep op het dak dicht viel, kon je er nooit meer uit."
George: "Je kon ook stikken in de tunnels. Eén keer reden we door een tunnel van acht kilometer. In onze wagon zat een vent met astma, en maar hoesten en hoesten. Aan de andere kant van de tunnel was hij dood. De politie is zijn lijk van de trein komen halen."
Ed: "Je leerde alleszins je plan trekken. Je haalde bij de slager wat botten en restjes vlees, een ander schooide wat aardappelen of ajuinen bij een boer, je gooide het allemaal in een emmer met water en zout, je zette alles op het vuur en dan had je de beste hobo stew die er was. Er werd soms ook gezongen en gedanst in de jungle, venten dansten met venten, en iedereen dronk moonshine beer (= clandestien gebrouwen bier). Het was de tijd van de drooglegging. Als je whisky wilde hebben, ging je naar een hotel, je gaf tweeënhalve dollar aan de receptionist en hij zei: aan de vierde weipaal voorbij het erf van boer Smith. En als het donker was, ging je bij die paal graven, en daar in de grond vond je je fles!"
Raymond: "In de stations kwam je kerels tegen met lange jassen met aan de binnenkant wel honderd apotheekflesjes met drank. Soms zat er alcohol in, soms ook thee!"
HUMO: De spoorwegpolitie moet vroeger veel harder geweest zijn.
Ed
: "Ja. Ze hadden grote zaklampen en ze schenen in de boxcars en iedereen die ze zagen, sleurden ze eruit. Ze sloegen je met hun baseballknuppels. Of met hun ploertendoder (=gummiknuppel met loden kop). Ze sloegen op je knieën en op je billen, boy!, dat deed pijn."
George: "Of ze stampten je de trein af, dat was in november in Montana. We lagen met zijn achten in een boxcar te bibberen van de kou en de 'bull' stampte alleman eraf, gewoon, plof in de sneeuw. Je wist dat het kon gebeuren. Als je ging slapen, knoopte je je schoenen met de veters rond je nek. Als ze je dan 's nachts van de trein smeten, had je tenminste je schoenen nog."
Dick: "Schoenen moest je hebben, want mij hebben ze een keer in North Dakota van de trein gegooid. Tweeënhalve dag heb ik moeten stappen eer ik opnieuw aan een station kwam. Om te eten klopte ik aan bij boerderijen en dan mocht ik mee aan tafel. Niemand vond het vreemd dat er een kind van dertien aan de deur stond en dat het om eten vroeg. De mensen hadden er al zovéél gezien."
Yuppie hobo's
Hobo's zijn nu nog een begrip in Amerika. Niet alleen door die magere jaren dertig, maar ook door de decennia daarvoor. Want toen Amerika een snelle ontwikkeling doormaakte, putte haar economie doorlopend uit dat leger van treinmigranten. De hobo's kwamen in de tweede lijn na de pioniers en de landverhuizers. Ze waren nodig om (spoor)wegen aan te leggen, steden uit te bouwen en bij te springen in de grote oogsten van de landbouw.
Die tijden zijn nu omgekeerd. Vroeger was men hobo om werk te vinden, nu wordt men hobo omdat men z'n werk kwijt is.

© Stephan Vanfleteren

© Stephan Vanfleteren

Hoevéél treinzwervers er nog zijn, daarvan bestaan geen cijfers, maar algemeen wordt aangenomen dat er nog zo'n dertig à vijftigduizend trainriders zijn. Slechts vijf à tienduizend daarvan zijn fulltime, het is de kleine groep van (il)legale gastarbeiders die zich van de ene appeloogst naar de andere perzikenpluk verplaatst, met daarnaast de grote groep van tramps die van voedselbonnen leeft en die met de trein tussen drie-vier staten pendelt om méér bonnen te innen. Het zijn gasten als Rollercoaster, een 3O-jarige die we in Vancouver tegenkomen en wiens bestaan helemaal op die liefdadigheid berust.
Van de staat Washington ontvangt Rollercoaster een welfare cheque van 339 dollar plus 65 dollar food stamps. Die voedselbonnen zijn natuurlijk om eten te kopen, grijnst Rollercoaster, maar "ik ken toevallig een circuitje van grote en jonge gezinnen aan wie ik mijn bons verder verkoop en voor elke bon van één dollar krijg ik 65 cent cash en met die cash kan ik bier en sterke drank kopen."  Als zijn centen en bonnen op zijn, gaat hij naar de Voedselbank waar ze gedumpte conserven en andere voedingswaren van de supermarkten uitdelen. Is die opvang dicht, dan haalt Rollercoaster wel brood en soep bij de parochie. En heeft hij kleren nodig, dan gaat hij naar de Sally (=Salvation Army). Zijn die kleren vuil, dan gooit hij ze gewoon weg ("ik kan er in de Sally toch altijd nieuwe krijgen.") Hij kijkt ons lachend aan:" Zeg nu zelf, waarom zou je nog in België blijven?! Kom naar de Gratis Verenigde Staten van Amerika!"" (Slecht nieuws voor Rollercoaster en zijn maats: begin augustus besliste de regering Clinton om het foodstamp-program zowat met de grond gelijk te maken.jh)
Een derde groep 'treinzwervers' is het groeiend aantal trainhoppers & recreation riders, gasten die het voor de kick en het avontuur doen, en die soms een VHF-scanner dragen om de controletoren af te luisteren zodat ze weten waar hun trein staat. De laatste jaren vind je bij die groep zelfs "dokters, ondernemers en reclamemensen", de zogenaamde yuppie hobos. 
Desperado's
In Share House waar we 's middags een stevige maaltijd krijgen, wordt de dienst nog altijd uitgemaakt door hardcore tramps. Het opvanghuis is opgericht door Vietnam-veteranen en zij merken dat treinzwervan met de jaren gevaarlijker is geworden. 
Phil: "Dat men hier veilig kan slapen en verblijven is de laatste  jaren alsmaar belangrijker geworden. Twintig jaar geleden was trainriding nog zo'n beetje de hippiestijl, heel easy going, maar toen had je nog geen train gangs en die zijn er nu wel. En zoals city gangs een stad opdelen, zo zijn er nu ook gangs die de spoorlijnen opdelen. Vijf jaar geleden heeft de politie een bende-oorlog in North Dakota kunnen verhinderen, daar ging het tot een clash komen tussen train gangs van het oosten en van het westen, er was 25O man, gewapend met knuppels, messen en geweren." 
Rekent hij de Freight Train Riders of America (FTRA) ook bij die bendes?
Phil: "Op zich was dat geen slechte organisatie. Zij wilden die grote groep van 'trainriders' een beetje organiseren: plannetjes verspreiden van rangeerstations, juridische hulp geven als iemand last kreeg met de politie, en ook hard optreden tegen dieven die andere 'trainriders' beroofden. Als iemand je bestolen had, dan reisde een FTRA-commando de dader achterna en als ze 'm vonden, dan moest ie voor straf de handen op de rails leggen en dan sloegen ze met een knuppel tot z'n vingers braken. Maar met dat volksgerecht kreeg je een vlaag van onderlinge afrekeningen, mensen werden afgedreigd om hun geld af te geven, zwervers werden zomaar van de trein gegooid om hun bezit in te pikken, en zo heeft de FTRA een heel slechte naam gekregen. Maar je hebt nog altijd bonafide leden, ik zie ze hier ook, en het zijn de meest gehaaide van allemaal; het zijn desperado's die élke trein kunnen pàkken en die zélf nooit te pakken zijn."

Sixpack, “on the run” na 13 jaar gevangenis. © Stephan Vanfleteren

Sixpack, “on the run” na 13 jaar gevangenis. © Stephan Vanfleteren

He's my brother
In de Southern Pacific yard van Portland zullen we vandaag een van onze laatste treinen nemen. De locatie is uniek want naast het roestbruine rangeerstation ligt de felgroene pelouse van een golfterrein en daar slaan executieve Amerikanen en Japanners hun hagelwitte ballen. Pok! Pok! ...wat een perfecte soundtrack als je met je hoofd op je armen in het gras ligt. Tweehonderd meter verderop zitten nog twee zwervers -een blanke en een zwarte- die luid uitmaken wie nu bier moet gaan halen. We halen dan maar zelf een paar kouwe blikken, dé credit card die in deze middens algemeen aanvaard wordt. We zeggen onze namen, zij zeggen dat ze Sixpack en Good Time Charlie heten. Het zijn twee namen voor een film en ook twee koppen voor een film. 
SIXPACK (De Slechte): Heeft van zijn achttiende tot zijn eenendertigste in de gevangenis gezeten. Is nu al sinds een jaar on the run. Gebruikte vroeger heroine, nu amfetamines, hasj en alcohol. Biker en lid van de Bandido's. Sterk en gespierd (" in de gevangenis deed ik elke morgen 4OO push ups ".)
GOOD TIME CHARLIE (De Goeie): Ex-para-commando. Houdt van treinen. Houdt van vogels. Houdt van mensen. Eerder timide. Drinkt. Drinkt veel. Om te vergeten.  Ze heet Renéé zegt hij, mijn dochter, mijn enig kind, ze is zeventien en ze is knap, blond haar, bruine ogen,  I love her, I miss her. Honderd keer zal hij het nog zeggen. Op steeds diezelfde zachte verdrietige toon. I miss her, I miss her so much! En dat hij haar vijf jaar niet meer gezien heeft, en dat hij haar zo graag ziet, en dat hij haar nu niet meer ziet, en tranen in zijn ogen, van het vele drinken en van die vijf jaar verdriet. En Good Time Charlie zegt dat hij elke avond bidt. Jezus, bescherm mijn dochter. Jezus, bescherm mijn dochter. En dat hij op de treinen rijdt omdat hij zoveel vragen heeft. Eerste vraag. Wat Is Liefde? Tweede vraag. Waarom gaan mensen die van mekaar houden toch uit mekaar? Derde vraag...
Sixpack arriveert met een sixpack, haakt een blik los, zet het aan de lippen, boert los door Charlie's monoloog en zegt dat het tijd is om op te stappen, hij heeft een boxcar voor ons. Wij pakken onze bagage. Good Time Charlie komt niet overeind. Sixpack zegt: opschieten. Good Time Charlie zingt zachtjes My brown-eyed girl . Sixpack zegt, we gaan. Maar Charlie gaat niet.
Na een half uur wachten is Charlie nog niet in de wagon. Gonna rescue him, zegt Sixpack. Na een kwartier komen beide aangestapt. De Goeie en de Slechte. De Sixpack van de bandana en de tatouages, dé Sixpack van de gevangenissen en de drugs en de motorbendes, dé Sixpack die Shut up! snauwt als Charlie over zijn dochter begint, dié Sixpack drààgt de bagage van Charlie. Alle vodden, alle zakken, alle plastic rommel van goedzak Charlie die schaapachtig achter hem aan loopt.  The brotherhood of the road is het, en dat is niet de vriendschap van jaren, maar de kameraadschap zolang het duurt. Want morgen zal Sixpack hem misschien uit de wagon schoppen omdat hij dat gezever over die dochter beu is, maar nu is het nog He ain't heavy, he's my brother.

Good Time Charlie. (Ingescande foto uit Humo  © Stephan Vanfleteren)

Good Time Charlie. (Ingescande foto uit Humo © Stephan Vanfleteren)

Sixpack is kwààd omdat het zijn manier is om ongerust te zijn. "Die rotzak lag daar op de spoorwegberm. Met zijn stomme kop op een halve meter van de spoorstaven. Klaar om in spijs gereden te worden, die dwaze kloot was bijna dood! " Charlie schudt heftig van nee, dat hij geen dommekloot is, dat hij gewoon aan het kijken was op welk spoor onze trein kwam. In de pakwagen zal Charlie blijven rondscharrelen, dat hij nog een deken heeft voor Sixpack, hier is het Sixpack, en je bent mijn vriend Sixpack, en Sixpack zit op zijn gat en rookt een sigaret en zegt:"Shut up, Charlie. I am not listening, Charlie." En zo zijn die twee met mekaar in “gesprek' gewikkeld tot ze in slaap vallen, ieder in zijn uithoek van de boxcar. 

En in plaats van vier uur doet deze trein der traagheid er acht uur over om ter bestemming te geraken en dan moeten we nog één keer overstappen. En omdat we de trein naar het zuiden  al klaar zien staan, springen we uit de trager rijdende trein, het is tussen springen en vallen op de scherpe stenen van het ballast, en de rugzakken liggen twintig meter terug, die hadden we eerst gegooid en dan is het rennen naar de nieuwe trein en een lege pakwagen is snel gevonden, en in een andere trein op een ander spoor heb ik gewatteerde kartons zien liggen waarop je heerlijk kan slapen, en ik waag het erop, maar ik geraak er niet, ik moet terug, want ik hoor de remmen loskomen op onze trein, téken dat hij vertrekt, en Stephan roept, ik hoor hem in de donkerte tussen de twee treinen, ik moet nog zeker twintig wagons lopen, dat is driehonderd meter, en vanaf het vertrek van de trein heb je nog één minuut de tijd om erop te springen, daarna rijdt hij te snel, en dan zie ik hoe Stephan zijn arm uit een wagon steekt, sprintje tot daar , deurgrendel vastgrijpen, benen in de lucht zwaaien en met een fijne swing land ik in de rijdende pakwagen, geheel volgens het avonturenboekje. 

Harold de zalmvisser, en het afscheid aan de trein
Eigenlijk heeft het iets macho, dat op de treinen springen en klimmen, dat optrekken aan die ijzeren grepen, die grip te voelen met je leren handschoenen, die ladder te voelen met je hoge stugge schoenen en die ijzeren vloer te voelen onder je ruwe spijkerbroek. En tegelijk is er dat gevoel van kwetsbaar te zijn, je hebt wel greep op die trein, maar één onverhoedse schok van die machine en je ligt onder de wielen. Want het blijft toch maar een beetje mensenvlees, twee ampele handen en twee ampele voeten die je bovenop die stalen reus zet die vijftienhonderd meter lang is en bijna vierduizend ton zwaar.Maar eens je in die boxcar zit en de trein zijn kboem kboem ritme heeft gevonden, is het alsof je thuis zit, en je zou bijna een haardvuur ontsteken in die wagon met alle verhalen die dan beginnen los te komen.
Zoals met Harold die we vandaag tegenkomen. Hij is vijfentwintig, heeft nooit eerder op een vrachttrein gereden, heeft nauwelijks bagage bij zich, een jas en twee dekens, maar hij heeft wel duizenden kilometers achter de rug, want hij komt van Texas en hij is helemaal onderweg naar Alaska, een 'killer trip' van 83OO km. Voor de kust van Alaska gaat hij drie maand op de zalmschepen werken. Harold weet hoegenaamd niks van zalm en zalmvissen, hij heeft gewoon de foto's gezien in een magazine, en die waren fantastisch, en hij is vertrokken om 5OOO dollar per maand te verdienen en zestien uren per dag te werken, en hij heeft de blinkende pagina's nog bij waarop het allemaal staat. En ik zou die zwarte Harold van het gloeiende zuiden wel eens willen zien in het ijskoude tempeesten van de Bering Zee, maar hij zegt dat het best gaat lukken, daar bij de noordpool. 
En zoals hij op een deken ligt te slapen op de harde vloer van de boxcar moét je wel aan het slaaplied Hobo's Lullaby denken:Go to sleep you weary hobo/ Let the town drift slowly by/ Listen to the steel rails humming/ Well, that's the hobo's lullaby//// Do not think about tomorrow/ Let tomorrow come and go/ Tonight you have a nice warm boxcar/ Free from all the ice and snow.

Harold, onderweg van Texas naar Alaska om zalmvisser te worden. © Stephan Vanfleteren

Harold, onderweg van Texas naar Alaska om zalmvisser te worden. © Stephan Vanfleteren

Boxcar blues
Zo leggen we onze laatste tweehonderd kilometer af. Om alles nog één keer diep in ons op te nemen blijven we in de deur staan tot het buiten helemaal donker is. Als afscheid steek ik mijn handschoenhand op naar de roodrinkelende overwegen, naar de donkere dennen die je haast kan aanraken, naar de heldere sneeuw op een berg verweg en naar de sterren in de koude lucht die een trein zien rammelen over een ijzeren weg, en eigenlijk kan ik niet beter afscheid nemen dan met dit vrij vertaalde stuk Jack Kerouac uit The Lonesome Traveler:- Hoe vaak ik nog terugdenk aan het kriepen en piepen van de boxcars en de flatcars en de gondola's, dat hele overweldigende kraken en klikken en klakken van staal over staal op staal, dat schudden en beven van dat hele stalen gedoe, één pakwagen heeft zijn rem nog op, dat schuren en slijpen dat zich in heel dat trage monster voortzet- (...) Onderweg de kleine huizen als het avond wordt, met mensen die nog een glas drinken met de vensters open en kinderen die in hun bed liggen en naar buiten kijken en een ster zien boven de spoorweg en een trein horen fluiten, en oh, ik wou dat ik een kind in een bedje was in zo'n huis, met mijn ouders die beneden nog iets zitten te drinken en met het open raam naar de tuin waar nog tuinstoelen staan en waar de geteerde omheining is en daarboven de sterren en dan die gulden geur van de avond die valt en achterin die tuin een stapel hout en nog wat autobanden en daarachter de rails van die ouwe Southern Pacific en de trein die in een flits van licht en schaduw voorbij komt, toem tboem, die grote klap van de zwarte locomotief, en dan die lange slang van wagons en al die witte cijfers en al wat nog voorbijflitst in die krakende donder die op dat flitsen volgt, en alles de hele wereld gaat voorbij tot aan de laatste wagon waar de ouwe conducteur bij een donker lichtje over papieren gebogen zit en dan het rooie licht op het eind, en alles dat in een bocht verdwijnt en de sterren die meedraaien en meebuigen en heel de wereld die wordt meegezogen in de vlucht van de trein en wow, er komt gewoon geen einde aan dat lange langgerekte janken en fluiten."

Zie ook deel 5: een klein hobo-foto-album

Writer in (boxcar) residence.       © Stephan Vanfleteren

Writer in (boxcar) residence. © Stephan Vanfleteren

 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De hobo’s: zwerven op goederentreinen (3) / de Vietnam-veteranen

© Stephan Vanfleteren

© Stephan Vanfleteren

“De maatschappij heeft ons ziek gemaakt met dood en oorlog.
In zo’n maatschappij kunnen wij niet meer leven.”

Om kwart voor zes schiet het licht aan in de slaapzaal van de Union Gospel Mission. Iedereen moet uit de veren ... up you guys!  en binnen de minuut naar de waszaal, meteen de pyama uit, en zoals gisteren staan we hier opnieuw naakt en in een rij voor het loket. Nummer? 134! En dan pas krijg je de krat met je eigen kleren terug. Zogezegd uit voorzorg dat niemand luizen, messen of drugs in de slaapzaal binnenbrengt. Het is de stijl van het prison, een hele nacht alles moeten afgeven tot de laatste draad aan je lijf, dat is een stràf.
Na het ontbijt van zes uur (een kwak havermout, een lepel stroop, twee stukken toast en een beker koffie) is het vanaf kwart na zes al check out time. Doug ziet onze rugzakken, en aan zijn gezicht is te merken dat hij hier ook zou willen vertrekken. Doug woont op honderd kilometer hiervandaan, in de staat Idaho, maar hij kan niet terug naar huis, want in die buurstaat is hij op borgtocht vrijgelaten en hij heeft de voorwaarden geschonden.
Doug zegt dat hij de opzichters van de Born Again-mission al vaak op hun gezicht heeft willen slaan."Proper gebouw, goed eten, brave directeur, maar die opzichters zijn rotzakken. Het zijn tramps die zogezegd hun leven gebeterd hebben, die zogezegd Jezus hebben binnengelaten in hun leven. Maar omdat ze zelf uit de goot komen, willen ze de brutale baas spelen over degenen die nog op straat moeten leven. Daarom is het ook zo stil aan tafel. Iedereen is bang voor ze. Niemand wil ruzie met hen, want ze zouden wel eens je welfare cheques kunnen achterhouden."

We stappen de deur uit, en een andere logé vraagt grijnzend waarom we zo rap weg zijn. Of wij onze bekering dan niet willen afwachten? You fuckin' Born To Run Christians!
Op vijfhonderd meter van de mission is de spoorweg en drie Mexicanen staan een potje koffie te roosteren. bij een stel geblakerde stenen. EnoRobert en George, dat zijn hun 'Mexicaanse' namen voor Mexicanen die legaal in Amerika zijn. We hebben ook papiéren kloppen ze op hun jas, zakken vol papieren! En niemand mag hun alien noemen of wetback (=scheldnaam voor de Mexicanen die de grens met de USA overzwemmen),"want dat zijn we niet, we are born in the USA!"
De drie zijn onderweg naar de appelboomgaarden van Wenatchee waar ze de komende weken kilometers en kilometers bomen gaan uitdunnen. It's The Big Apple lachen ze en het verdient vijf dollar per uur.Ze willen de nacht afwachten om een trein naar Seattle te nemen, "overdag patrouilleren er hier teveel bulls".

Joleen, van huis weggelopen, en onderweg naar Minneapolis; nog 2600 km.  © Stephan Vanfleteren

Joleen, van huis weggelopen, en onderweg naar Minneapolis; nog 2600 km. © Stephan Vanfleteren

Wij willen zolang niet wachten en stappen  richting rangeerstation. Daar zit Joleen, gehurkt onder een donkere brug. Ze is achttien en al drie jaar 'on the road'. Het is haar beste dag niet vandaag. Ze komt van Seattle, ze gaat naar Minneapolis en ze is haar twee vrienden kwijtgespeeld bij het vertrek. Toen zij met haar hond op een rijdende boxcar was geklommen, zag ze de twee anderen niet meer, en ook in Spokane kwamen ze niet opdagen uit een andere wagon.   
Ze neemt haar spoorwegkaart, rekent de kilometers uit tot Minneapolis ("nog 26OO") en denkt dat ze daar in zesendertig uren kan zijn. Maar dan moet ze wel geluk hebben én op de hotshots reizen, de snelle vrachttreinen met expresgoederen die haast nergens stoppen en die stevig gecontroleerd worden door de spoorwegpolitie. 
Zoals ze op haar rugzak zit, ineengedoken onder haar te grote jas en United Parcels-petje, ziet ze er heel jong uit, a runaway kid. Toen ze twaalf was, liep ze een eerste keer weg van thuis: "Mijn moeder was me beu en wilde mij nooit meer zien". Na een paar weken was ze teruggekeerd, maar op haar vijftiende is ze definitief weggelopen. De eerste weken had ze gelift, maar wegens "too many perverts" is ze op de treinen beginnen rijden, doorheen de States. Ze vertelt hoe ze in El Paso in een grote dumpster van een supermarkt was gekropen om te slapen, en hoe ze 's morgens werd van luid geroep en van het gevoel dat ze werd opgetild: "had die man vanuit dat appartement niet keihard naar die bestuurder geroepen, dan had die vuilniswagen mij kapot gemalen." Ze lacht als ze het vertelt.
De eerste goederentrein komt eraan, een hotshot, een expres voor lange afstanden, een lange sleep van platte wagons met opliggers van trucks. Die wil ze hebben en Joleen loopt de berm af, te snel  voor de hond die zich schrap zet, op zijn stijve poten trekt ze hem de berm af, ze loopt naast de trein die vaart mindert, ze heeft haar hond op de arm en met haar andere hand grijpt ze naar een ladder, twee-drie keer grijpt ze ernaast, de trein rijdt te snel. We zijn haar gevolgd, we zien de angst in haar ogen, ze moét die trein hebben, en we pakken de hond over, en dan remt de trein af en kan ze op een ladder klimmen, we geven de hond in haar armen, en ze rijdt weg, verstopt achter de brede wielen van een vrachtwagen, dat goeie kind in haar veel te grote jas.

Wachten op een ‘westbound’ naar Seattle  © Jan Hertoghs

Wachten op een ‘westbound’ naar Seattle © Jan Hertoghs

Tussen het lange buntgras liggen we nu, en de krekels moeten sjirpen van ons, vanwege de halm tussen onze lippen en omdat we hier zo heerlijk in een hinderlaag liggen: de trein zien we vanop één kilometer aankomen en hier moet hij voor rood stoppen, dat is  instappen en wegwezen. Maar als we uiteindelijk een geschikte westbound zien en de berm af rennen, stopt er ineens een jeep op het pad ," Hi, you guys! Zinnens om op die trein te springen? Dan  eerst de papieren graag! Railroad police! "
Naam, adres, lichaamslengte, gewicht en kleur van de ogen worden genoteerd alsook onze goed voorbereide verklaring dat we echt niet wisten dat zulke treinreizen verboden zijn. De agenten knikken en zeggen dat het gevaarlijk is, en dat ze ons geen tweede keer willen zien, want dan arresteren ze ons. Gemaakt teleurgesteld druipen we af, om het een uurtje later weer te proberen, en shit!, de politie staat er opnieuw en die ene agent steekt twee vingers op (tweede keer!), en om niet gearresteerd te worden (met 325 dollar boete!) lopen we snel de andere kant uit.
Dat wordt de nacht afwachten en een omtrekkende beweging van vier kilometer maken langs loodsen en magazijnen, langs lege fabrieksterreinen en grintwegen die doodlopen op omheiningen die ons nog meer omweg doen maken. 

Container-couchette
En dan gaat ineens vlakbij een overweg dicht, de bel rinkelt en de Machtige Koplamp die eraan komt, stopt ook op de overweg, en we zien wagons, we zien lége wagons, en alle voorzichtigheid is weg omdat we hier wég willen, en ik ga voor de locomotief staan zwaaien naar de machinist, of hij naar Seattle rijdt?! Maar hij kijkt ostentatief de andere kant uit, hij weigert een antwoord, en zo rijdt hij weg, en de grote controletoren steekt dan ook nog eens zijn schijnwerpers aan, dat licht valt vlakbij, we moeten opnieuw achteruit. Tot waar we in donker gras kunnen liggen, plat op de buik, met de rugzak op de rug en de handen klaar in de handschoenen, wachtend, wachtend, maar op het spoor komt geen enkele trein meer.
Als we naar een andere berm sluipen, met hoger gras dat ons beter camoufleert,  horen we links van ons zacht fluiten, vier keer na mekaar, dat moet al bijna Winnetou zijn, maar het zijn de Mexicanen van vanmorgen. Hi, brothers zeggen ze en er volgt een hartelijk maar gedempt weerzien in hun schuilplaats, een kuil achter een berg zand.
Daar zitten we nu met zijn vijven nabij de sissende wolken van de stationair draaiende rangeerlocomotieven. De volle maan komt op en in dat licht zitten de silhouetten van de latino's, geknield in het gras, hun hand op hun bagage, klaar om overeind te springen naar de rails. Guy Clark zong het al: like desperados waiting for a train. 
Het is wachten op de koplamp in de nacht, en anderhalf uur later zwenkt hij op onze baan. De trein stopt voor het sein en blokkeert met zijn vijf meter hoge wagons het licht van de controletoren; het is een hotshot, die blijft hier hoogstens drie minuten staan! Alle wagons hebben containers, we klimmen op een forty-eighter, een wagon voor een 48-voet container, maar slechts geladen met een 4O-voeter, aan beide kanten is er een 'kuip, net groot genoeg voor twee verstekelingen We leggen onze slaapzak en hopen dat die container goed vergrendeld zit op  zijn stalen ankers, als dat ding gaat shiften zijn we corned beef.  

De Mexicaanse seizoenarbeiders, onderweg naar de appelboomgaarden. Links boven: de ‘kuip’ van de containerwagon waar plaats is voor twee. (Ingescande foto Humo/ © Stephan Vanfleteren)

De Mexicaanse seizoenarbeiders, onderweg naar de appelboomgaarden. Links boven: de ‘kuip’ van de containerwagon waar plaats is voor twee. (Ingescande foto Humo/ © Stephan Vanfleteren)

De trein suist door het donker en de hele nacht slapen we als een blok. In Wenatchee met zijn appelbomenheuvels nemen de Mexicanen afscheid, "vaya con Dios".
D
e trein met zijn vier loks krijgt er nog drie bij: zevenmaal 3000 PK om de honderd wagons over de Cascade Mountains te trekken. De zon bakt onze containerkuip als een hete oven.
Gelukkig is er de schaduw van de Cascade Tunnel, twaalf kilometer lang en twintig minuten dat we onze handen niet voor onze ogen kunnen zien. Toen de treinen nog op steenkool reden, zijn in deze tunnel hobo's gestikt door de rook. Intussen heeft de tunnel luchtfilters en krijgen de bestuurders een luchtmasker om de dieseluitstoot te verteren. Wij houden een zakdoek voor de mond.
Na de tunnel is het weer zon-bomen, zon-bomen, een geschimmer dat ons uittelt, knock-out liggen we tussen de vier hete muren van de containerbak. Maar dan zien we een vlieger hoog in de lucht, en overeind komend zien we de zee, de Stille Oceaan, en die zee is als een beloning na dagen van vasteland. Er is de bries over het water, de geur van zand en natte rotsen, de wandelaars met honden en waarempel ook een zeehond in de zee, en de trein komt vlakbij het strand,  frisbees zeilen, vlees gaat op de barbecue, een gast zit gitaar te spelen, en zoals overal zijn er de kinderen die naar de treinen kijken, en het is zwaaien en wuiven, vaders heffen hun flesje bier naar ons, en wij fluiten als van oudsher naar de bikinimeisjes die schrikken, wie fluit wie roept daar op die trein, en wat een fijne entree in dit Seattle, de stad van Nirvana en Bill Gates.

De trein nadert Seattle, langs het strand en de Stille Oceaan. © Jan Hertoghs

De trein nadert Seattle, langs het strand en de Stille Oceaan. © Jan Hertoghs

In de goot again
Het is een coole stad, beetje slordig en nonchalant, met oude gebouwen die zoals een zeeman ook slingerend bergaf lopen naar het water. Maar eerst willen we uitblazen in de spoorberm, daar is een hobo-kampement. En in die  plasticzeilen nederzetting heet de 62-jarige Fat Walter ons welkom en hij biedt een bureaustoel zonder leuning aan. Hij verblijft hier in een wegwerpsalon van paletten, omgekeerde verfpotten en gedumpte autozetels. Zijn kampvuur brandt in een ijzeren hutkoffer.
Fat Walter was treinzwerver van 195O tot vorig jaar, maar na een hartaanval heeft hij zich hier 'gevestigd'. In de bewoonde wereld heeft hij ook nog vier kinderen en elf kleinkinderen, die allemaal in een huis wonen, maar ze moeten er niet aan denken van hém in een huis te stoppen, "zo'n ding met een dak dat nooit beweegt".
Verder langs dezelfde spoorweg en onder een duistere snelwegbrug kamperen nog 3 tramps. Kamperen is hier een ander woord voor leunen tegen een hoop zand. Eén van hen is Popeye, een ouwe hobo die ooit zijn been is kwijtgeraakt onder een trein. Hij zou veel verhalen hebben, is ons gezegd, maar Popeye schreeuwt dat we geen stap dichterbij mogen komen. Hij is dronken, komt zwijmelend overeind en   zwaait met een mes. En ook hier, op deze plek die veel weg heeft van een armzalig reservaat, doet het vuurwater nog altijd zijn werk.

Fat Walter, na 45 jaar hobo-zwerven leeft hij sinds een jaar onder een spoorwegbrug. © Stephan Vanfleteren

Fat Walter, na 45 jaar hobo-zwerven leeft hij sinds een jaar onder een spoorwegbrug. © Stephan Vanfleteren

Aan een bushalte stappen we op de bus naar het centrum, we wilden te voet gaan, maar we kùnnen niet meer.  Als loshangend zeil staan we in onze schoenen, ons lijf heeft geen fut meer, een zonneslag heeft ons te pakken, een plaatselijk broeikaseffect van die hete zon in die smalle kuip op de containerwagon. De man op de bus moet ons alleen maar een goedkoop motel wijzen en dan zullen we daar op het veel te kleine bed ploffen tot het middernacht is en de stad bijna uitgestorven is. Ik zal dwaas lopen zoeken naar een hamburger en alleen maar terugkomen met een fles koud bier die ik niet eens aan de mond mag zetten, op straat drinken is verboden. En dan maar terug op dat bed zinken en slapen, alleen maar willen slapen. Het is een doffe hittekater die ons twintig uur in bed zal houden.

Als we de dag daarop die lammigheid met wat koffie wegspoelen en in een winkel annex koffiehuis de kop binnensteken, zegt de uitbater dat hij zo meteen gaat sluiten. Het is een leugen zien we aan de sluitingsuren, hij wil gewoon geen vagebonden on zijn shop. Dat is onze gedaanteverandering, op amper één week tijd. Een stoppelbaard, een groezelige rugzak en een besmuikt karton volstaan om als paria behandeld te worden. En ja hoor, de daklozen en tandelozen van de straat houden niet langer hun bedelhand op, nee, ze steken hun hand omhoog, brother, how ye doing?! 
Die street credibility valt ons wel mee, maar als we 's avonds onderweg zijn naar een onderkomen voor daklozen, en we de weg vragen aan een parkeerwachtster, roept ze gemeen na "van niet te bedelen onderweg!" Ik maak me waad, maar in mijn gezicht blaft ze Shut up! en daarmee is ook deze les geleerd. Zwijgen en afnokken.

's Avonds zitten we op de veranda van het opvanghuis St Martin de Porres. De pezige vijftiger noemt zich Hawkshadow, en is al achtentwintig jaar hobo . Zoals meer treinzwervers is hij Vietnamveteraan, en als ik daarop alleen maar onhandig kan vragen hoé Vietnam was voor hem, herhaalt hij die vraag ijzig traag.  'How was Vietnam?'  En dan wijzend op Stephan "It was like your buddy been blown up in 4O pieces. That was what it was like." 
Ik zwijg, hij blijft me aankijken. "Op tien treinzwervers van boven de 45 hebben er àcht in Vietnam gezeten. Allemaal gasten die hun draai niet meer vinden in deze maatschappij. Ze leven nog wel, maar voor de maatschappij hebben ze zich afgeschreven. Zij beschouwen zich als "vermist". Omdat ze weten dat ze nooit meer kunnen zijn wie ze vroeger waren. They are alive but they are shot down, emotionally shot down... "
Ik vertel over Roy die we tegenkwamen in Klamath Falls. Hij had een zoontje van drie, maar na de zoveelste ruzie met z'n vrouw was hij "op de eerste de beste trein gesprongen". Zo had hij het in Vietnam geleerd, "op tijd je kop intrekken, anders krijg je alle stront over je heen." Twee tours of duty had Roy gedaan en toen hij bij zijn terugkeer op de luchthaven van San Francisco stond, was een tiener naar hem toe gestapt en "dat kind" had op zijn uniform gespuwd en gevraagd hoeveel baby's hij kapot had gemaakt?! En Roy was na Vietnam nooit meer dezelfde geweest, hij was zijn werk verloren, had gevochten, had in San Quentin gezeten en was dan een gezin begonnen waar hij zopas de deur had dichtgeslagen. Volgens Roy waren de Vietnam-veteranen onder de hobo's goed te herkennen: "Kijk in hun ogen. En je zal maar één ding zien, it's DEATH!"
Hawkshadow was achttien toen hij vertrok. Hij heeft voor de intelligence gewerkt: "Ondervragen van gevangenen en zo. Ja we hebben die goons een hard lesje geleerd. Als ze niks wilden zeggen, namen we ze mee in de heli en dan vlogen we ermee tot op driehonderd voet en dan trokken we de deur open. Als ze dan nog niet wilden praten, dan pikten we d'r eentje uit en dan schopten we die de deur uit, dan wilden de anderen ineens wel praten. Je moést dat doen, als je zag wat zij deden, de ballen en de penis van je dooie makker afsnijden en in zijn mond stoppen." 
Hij kijkt naar de donkere spoorwegbrug: "Het kan je ineens overvallen, zo'n flashback, je hoeft maar op een onbekend terrein of in een duisternis ruimte te komen, en op slag ben je weer in Vietnam. Je hebt kerels die -als ze de uitlaat van een auto horen knetteren- zich plat op de grond gooien. Ik krijg het als ik een drilboor in een wegdek hoor, voor mij is het alsof ik dan de inslag van een machinegeweer in een huis hoor, wapp! back in 'Nam!"
Waarom wagen al die Vietnamveteranen zich  in die verlaten en sombere rangeerstations waar wagons verraderlijk komen aangeslopen? Het lijkt alsof ze zich niet aan "de jungle" kunnen onttrekken en ze het gevaar blíjven opzoeken? Je zoekt het gevaar en de dood niet op, zegt Hawkshadow, je wil gewoon voelen dat je nog lééft nadat je zoveel dood hebt gezien. En dat gevoel vind je niet als arbeider in een dooie fabriek of als bediende achter een dooie computer. Dat gevoel vind je alleen op hàrde plaatsen waar je de kick van het overléven voelt. Vandaar dat je zoveel veteranen op de treinen en in de uitgestrekte wouden van de Rocky Mountains vindt. Dat zijn harde plaatsen. En het zijn ook plaatsen waar we ons niks meer moeten aantrekken van de regels van de maatschappij. Dat hebben we nodig,  we moeten kunnen leven volgens onze éigen regels. Die maatschappij heeft ons naar de oorlog gestuurd, die maatschappij heeft onze kop ziek gemaakt met dood en met vernieling, wel, dan moeten wij nadien ergens kunnen leven waar de maatschappij geen greep meer op ons heeft en waar wij de omstandigheden zelf onder controle hebben. "
Eens je op de treinen hebt gezworven, kom je d'r nooit meer uit, zegt hij, it gets into your blood! Hij is ooit een prof sociologie van Harvard tegengekomen. Die had het één weekje willen uithouden op de rails, zijn vrouw en zijn academische vrienden hadden hem voor gek versleten, en uiteindelijk is hij vier maanden gebleven. "Hij had een lange baard, zijn broek was gescheurd, hij dronk met ons, hij at met ons, en af en toe belde hij zijn vrouw, die dan aan de studenten moest zeggen dat zijn cursus weer een maand was uitgesteld."

© Stephan Vanfleteren

© Stephan Vanfleteren

De vuilnisbakkentrein
Uit Seattle weggeraken is ingewikkeld én riskant, want Seattle is een transitplek waar alle spoorgoederen uit Azië bijeenkomen. Hier zijn zeven rangeerstations waar de geladen treinen naar alle hoeken van de VS vertrekken en de 'bulls' haten het dat je voor de wielen loopt van wat klaarstaat om snel naar Chicago, New York en Los Angeles te vertrekken.
Best 's nachts een trein zoeken, was ons gezegd en ook incognito tewerk gaan: dus één verkenner zonder rugzak de yard insturen en als die de juiste trein gevonden heeft, dan snel met zijn tweeën in die trein klimmen. Ik ben nog geen tweehonderd meter in het emplacement of ik zie al de donkere auto van de 'bull' staan die opeens zijn koplampen en schijnwerpers op een vertrekkende trein richt: al dat licht spat uiteen op de wagons, de hele trein wordt uitgelicht om te zien of er geen verstekelingen aan boord zijn.
Wrong side of the tracks! Een remmer raadt ons aan om drie kilometer verder te gaan, "daar is een rood licht waar alle uitgaande treinen moeten stoppen". Met die schijnwerpers van de controletorens is drie kilometer een helse afstand. Het is overal  wegstoppen in de schaduw van gerangeerde treinen, dekking zoeken achter wielen die bijna zo groot zijn als wijzelf, en dan weer gebukt lopen, over duizenden knarsende stenen, en weer hijgend neerhurken, en weer lopen, schuddend onder onze rugzakken.
Na teveel kilometers hebben we nog altijd niet één rood sein gezien en ons vertrouwen in de brakemen en de switchmen is geschokt. Waarom sturen ze ons het bos in? Normaal staan ze aan de kant van de trainriders. Zij zijn onderbetaald en dus helpen ze de blinde passagiers: het is hun weerwraak tegenover de spoormaatschappij die hen uitperst.  
We zijn zo kapot dat we alleen nog maar in een greppel kunnen vallen en blijven liggen, en in het eerste licht van de zon is de eerste jogger daar al, hij daar zal eens hijgen voor zijn conditie, ga toch wég sukkel! 

Om zes uur 's morgens moeten we noodzakelijkerwijs opnieuw de bus nemen, terug naar downtown Seattle, en zo verder naar de randstad Tacoma. Het zicht van zoveel vroeg spitsuurverkeer is al niet opbeurend, en dan begint de ouwe fokker tegenover mij ook nog eens te zeggen dat de slapende vrouw naast hem zijn nieuwe vrouw is, en dat zijn vorig huwelijksleven een ramp was, enzovoort en zo verder. Zes uur 's morgens en ze zijn daar al met hun ongevraagde talkshow! Dat ze Oprah Winfrey bellen, maar dat ze mij gerust laten!
In Tacoma willen we stevig ontbijten, steak en eieren, maar dat wordt haastig schrokken want vanuit het eethuis zien we heel de tijd locomotieven en wagons door de yard schuiven, en àllemaal lijken ze in de goeie richting te gaan.
Er is geen hoge berm om in te schuilen, we moeten ongezien in een  leegstaande boxcar klimmen om vandaaruit de binnenkomende treinen te surveilleren, tot we eentje naar het zuiden zien, en dan zijn we hier weg. Eindelijk weg uit dit Seattle-hol. 
Urenlang kijken we door een kier naar iedere beweging op de spoorbaan tot onze ogen pijn doen en we misselijk worden van de draaierige hitte boven de rails, en broeiwarm is het in de wagon, en alles is stof en droogte, de losse kalk op de vloer  kruipt met iedere beweging op ons vel en in onze kleren. 
Na élf uur wachten  zien we eindelijk één superlange trein die de yard UIT rijdt. Met veel moeite halen we 'm in, gooien onze bagage op een lege boxcar, springen er zelf in en yeehaw, we zijn wég!, eindelijk! Maar na honderd meter remt de trein en rijdt hij achterwaarts terug. Dit was maar om te rangeren, losers!
Tom Petty wist het al: the waiting is the hardest part.

Op de “bok” van de vuilnistrein. © Stephan Vanfleteren

Op de “bok” van de vuilnistrein. © Stephan Vanfleteren

Een uur later is het toch zover. Een trein met wel honderd wagons en dubbel gestapelde containers houdt stil voor het rode licht. De trein stinkt en dat is goed nieuws, want we moeten de 'vuilnisbakkentrein' naar Vancouver (Washington) hébben. Toch twijfelen we nog. Niet omwille van de stank, dan wel omdat de zitplaats er onveilig uitziet. Je zit vooraan op een benepen roostertrapje van de containerbak, en is geen leuning om je vast te houden. Maar we wagen het erop, vier à vijf uur op 'de bok' van zo'n container, dat moet lukken. En eindelijk, na negentien uur wachten zijn we nu toch wég!
De trein volgt de grillige inhammen van de Stille Oceaan met de besneeuwde Mount Rainier in de verte. Hij schuift langs kleine valleien met grasland waarop het nu zachtjes is beginnen regenen, en die geur van nat gras is om diep in te ademen, maar hij is doortrokken van de 3000 ton huisafval achter ons, een sleep van zure melkkartons en verschaalde etensresten. 
Bàng! Een steen knalt tegen de container voor ons, drie jongens die met stenen naar de voorbijschietende trein gooien. Die stenen zijn levensgevaarlijk, er zijn al hobo's doodgegooid door stenen die met de snelheid van de trein hun kop raakten.
Het razen gaat onverminderd door. Onder ons malen de wielen, boven ons worden de sterren ontstoken en in de huizen naast de spoorweg branden lichten in een kinderkamer, twee stapelbedden en Mickey Mouse op een behang.
Onze koppen knikkebollen, we zien ons al slapend van de trein vallen, en met een riem van de rugzak binden we ons vast aan een stang van de kuipwagon. En zo zitten we te dommelen op deze trein, met gekruiste armen en de jaskappen diep over het hoofd getrokken, vermoeide voermannen op deze lange donkere stagecoach.     

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De hobo’s: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (2) / de rammeling voor het slapengaan

© Stephan Vanfleteren

© Stephan Vanfleteren

Lees hier deel (1) van “De hobo’s”

Het opvanghuis waar je alles moet afgeven: “Vannacht slaap je in de pyama van een dooie.”

De avond valt in Klamath Falls. De Burlington Northern Yard is het rangeerstation waar we de trein naar het noordelijke Pasco moeten nemen. Aan de ene kant van het rangeerterrein is de controletoren met zijn volle licht van schijnwerpers, daar kunnen we ons niet verstoppen. Maar er is één berm met rotsen en opgewaaid zand, daar zullen we ons tot middernacht schuilhouden tot de Pasco Babe eraan komt.
Stephan legt zich op het grote stuk uitvouwkarton (vier m²!) dat we al enkele dagen op onze rugzak meezeulen. Het comfort ervan kunnen we - tijdelijk dakloos zijnde- al niet meer missen: zijn isolerende bekleding op koude vloeren! zijn factor windbescherming met de opstaande flap!
Om de winderige kou te verdrijven maak ik een vuurtje tussen twee afgebroken remschoenen. Stookhout zijn takjes tumbleweed, de dorre bosjes struikgewas die je door droge Amerikaanse filmlandschappen ziet rollen. Ik krijg het warm, niet van het vuur, wel van de vruchteloze pogingen om de vlam erin te houden. 

Om middernacht beginnen de rangeerlocomotieven hun werk. De hele avond hebben ze op één plek in de yard werkloos staan ronken en dreunen, nu slepen ze de wagons van het ene spoor naar het andere. Een switchman wijst ons een rij wagons aan die zeker naar Pasco moet. We kruipen in een lege pakwagen en net als we binnengeklommen zijn, krijgt de wagon een geweldige klap die ons haast omver gooit. Dan is het weer stil, maar we blijven gehurkt in het duister van de boxcar zitten, want er zullen nog klappen volgen telkens er nieuwe  wagons worden aangekoppeld. Na half één komen er geen klappen meer en vallen we eerder omver van de slaap, maar we zullen nog anderhalf uur overeind moeten blijven, want regel één is: ga pas slapen als de trein rijdt, dan ben je zeker dat er niemand in je wagon kan breken om je te beroven.
Iets na enen steken twee donkere figuren hun hoofd in de boxcar om te zien of er nog plaats is. We zeggen dat er geen plaats is, en ingeval ze dat niet geloven, staat een knuppelhout naast de deur. Mijn aangevoerde houtpaal vond Stephan te groot: eerder geschikt om een mijngang te stutten.
In afwachting van het vertrek stoppen we een plank en een grote  spoornagel in de richels van de open deuren, zodat ze bij een plotse schok niet kunnen dichtslaan, want dan zitten we als ratten gevangen. Er zitten immers geen handvatten aan de binnenkant van de wagon en het is onbegonnen werk om ze manueel open te duwen: de deuren wegen elk één ton en worden met een vorklift geopend en gesloten. Heavy metal.

De rammeling voor het slapengaan
Om twee uur vertrekt de trein en vouwen we onze slaapzak uit, eindelijk rust! eindelijk slaap! eindelijk indutten op het geklikklak van de wielen en het wiegen van de wagon… Maar terwijl de trein zijn vaart opdrijft, begint onze boxcar als een gek te slingeren en te schommelen. We zijn uit gewoonte al met onze voeten vooruit gaan liggen zodat we bij een noodstop niet met ons hoofd tegen de ijzeren wand smakken, maar ondertussen stampt onze wagon zo dat ik doorlopend met mijn hoofd tegen de zijwand bots, ik overdrijf niet, ik hou een kampeerkussen over mijn kop en terwijl wàk!wàk! gaat die kop keer op keer tegen de wand. Dan gaat het een halve minuut goed, de wagon past weer min of meer op de rails, maar dan bàf!bàf! begint hij óp en néér te springen, werkelijk, we voelen de wielen op de sporen springen en zelf springen we mee, met slaapzak en al, het vlees schudt van je billen en je ingewanden gaan door elkaar als ballen in een bingotrommel.
Je probeert schrap te liggen, je probeert compleet ontspannen te liggen, maar er is niks dat je controle geeft, we zijn gewoon cargo, lading die slecht is vastgemaakt. Ik kijk bedenkelijk naar Stephan, hij kijkt bedenkelijk naar mij, en omdat we tijdens dat fronsen nog altijd liggen te rollen als twee lege  flessen in een autokoffer, schieten we allebei in een geweldige lach. No! Sleep! Til! Brooklyn!
Om vijf uur sta ik op, liggen gaat niet meer, staan lukt nog enigszins met je benen als schokdempers, en vanuit de grote deuropening zie ik hoe hard onze slechte-wielen-wagon als enige  kantelt en schommelt, nog even en hij sleurt de hele trein uit de sporen!
Het is pas om acht uur 's morgens en na zes uur daveren dat onze 'slaaptrein' vaart mindert voor de stadjes Bend en Madras en voor de klim in de Mutton Mountains. In die stille keten waar de trein zijn wagons bocht na bocht gestaag in de hoogte trekt, valt geen ziel te bespeuren. Rotsen wel, die zijn er genoeg. Van die steenbulten waarachter bandieten zitten, en we houden dan ook onze Winchester tegen onze wang om in de minste zwarte hoed een gat te knallen. 
Na de bergen en een brede vallei steekt de spoorweg de machtige Columbia River over, een zee van water die onder de hoge spoorboog stroomt. Ik schat de lengte van de trein op zo’n anderhalve kilometer en dan nog is de rivier breder.Stroomopwaarts de geweldige Rocky Mountains, stroomafwaarts de oneindige Stille Oceaan. Zo stil is het niet, want van over het brede water komt een plotse windstoot in de wagon gestuwd waardoor we bijna door de open deuren naar buiten worden geblazen.
Als we op de andere oever aankomen zijn we niet langer in Oregon, maar in de staat Washington. Zeventien uur zijn we nu al onderweg vanuit Klamath Falls, maar zelfs na die razende rammeling van vannacht voelen we ons nog altijd meer bevoorrechte passagiers dan blinde passagiers. Geen enkele reiziger kan in een vliegtuig, trein of toerbus én slapen én eten én ook nog eens rondwandelen in een ruimte van drie op veertien meter, want zo groot is deze luxe-coupé.
Je kan bij de deuren gaan staan of zitten of liggen, je kan door die twee open deuren naar de film van het landschap kijken, aan de beide kanten is er een reuzenscherm van 2,5 op 4 meter, en intussen ook nog de goeie geuren van dennenhars en prairiegras inhaleren.  En zoals die treinen vaak door onbewoonde gebieden rijden, zie je een visarend in het water slaan, een coyote een zandweg oversteken, en een pelikaan neerstrijken op een meer.
En daar waar in moderne treinen geen venster meer omlaag kan,  kan je hier met heel je lijf gaan buitenhangen. Zoals wanneer de  trein boven een rivierkloof rijdt, en je los door de dwarsliggers honderd meter dieper op de stroming kijkt.
Hét bijzonderste is misschien wel als de trein een andere trein voorrang moet geven en afzwenkt naar een zijspoor om halt te houden. Eén mijl ijzer die plots zo stil is als een muis, één mijl ijzer die nergens meer naartoe lijkt te gaan op die uitgestrekte prairie. Je hoort alleen nog de wind. De wind in het gras en de wind in de wielen.

De Columbia River vanuit de pakwagen © Jan Hertoghs

De Columbia River vanuit de pakwagen © Jan Hertoghs

Pas in de late avond gaan de wielen schril schuren en vertragen. We zien de lichten van een stad, maar welke stad?, en dus schreeuwen we bij de overweg naar de wachtende automobilisten: "Hey, is this Pasco?" Geen antwoord en we zoeken Pasco op de wegwijzers en de seinhuizen, tot we ineens reclame zien voor een motel in Pasco, we zijn er. 
We springen uit de pakwagen en klauteren de bermen op die zo'n spooremplacementen en industriezones altijd omringen en dan is er de bewoonde wereld met een klein café waar we ondanks het late uur nog chicken wings kunnen bestellen.
Hey hey! Waw waw! I can see the road!’ Naast ons is een aangeschoten mens komen staan die met een brede smile naar onze rugzakken kijkt. ‘You guys ARE on the road!’ Zoals in het liedje, zeg ik, ‘On the road again.’ ‘That’s Canned Heat, man!’ en gelijk begint-ie te brommen zoals de ouwe bluesrockers in 1968. Als hij  hoort dat we hobo's zijn, loopt-ie helemaal over. Hij heeft twintig jaar voor The Great Northern Railway gewerkt. Hij was was caboose man,  en dat is een redelijk legendarische job, want de caboose was vroeger de laatste wagon van een vrachttrein, dat rijtuig had een bureau en een kleine uitkijkpost bovenop het dak. Hij was zo'n treintoezichter en bij hem mochten de hobo's altijd binnen om hun handen te  warmen en een sigaretje te roken, "wiet of Marlboro, alle merken! Maar je kent die hobo’s, soms stookten ze in hùn wagon een vuurtje met pallettenhout en soms schoot de houten wand en de hele wagon in brand, puur door de snelheid van de trein. En dan moest ik de machinist doen stoppen om te kunnen blussen."
Hij deed de machinist ook stoppen voor wat anders. "Dan riep ik door de radio dat er ahum-ahum een probleem was,  en dan wist hij wat ik bedoelde, dan stonden er een paar herten in de berm en dan pakten we allebei ons geweer en schoten we vanop de trein die herten dood, voor in de diepvriezer, those were the days, man!’
Hij is ook in Vietnam geweest, zegt hij met dezelfde brede lach.  "Tweeënhalf jaar. Ik was in Saigon, en in Danang, en ik zag (zet pistool tegen zijn hoofd, "bang! bang!") mensen executeren, man! En ik kwam terug en iedereen haatte mij en spuwde mij uit, dat ik een babykiller was.  Ik was opstandig, dus ze  gooiden me van school en toen gooide mijn  moeder me uit het huis, ik had een verrekte Duitse stiefmoeder die elke morgen Guten Morging blafte.
En toen ben ik weggegaan, on the road, met de hippies en de freaks, liften door de States, coast-to-coast. En om te blijven reizen, ben ik ook op die treinen gaan werken., en daarna in Hawaï gaan wonen, maar nu ben ik hier terug in dit verdomde gat omdat mijn vader oud en ziek is en zorg nodig heeft. En nu sta ik even ver als vijfentwintig jaar geleden, ik heb geen vrouw meer, ik heb geen werk meer, ik heb geen huis meer, ik heb zelfs geen auto meer, but my fuckin' German stepmother is still alive! And how I hate her fuckin' Guten fuckin' Morging!
We laten hem dazen en staan weer buiten. Te dralen in de nacht. Vooraf hebben we afgesproken om op deze reis maximum twee keer een motelbed te nemen, we willen geen comfort, we doen het the hard way, maar dan zien we de  de neon van het Starlite Motel, en we zijn zo moe en vorige nacht zo door elkaar gerammeld, dat we het stof van onze kleren kloppen en aanbellen. Het is een goedkoop motel, de bril van het toilet is met tape gehecht en In de kamerspiegel zie ik mezelf, een baard van vier dagen, haar dat stjif overeind staat van het stof en lichte ogen zoals bij een mijnwerker. Ecce hobo.

De “kolenjongens”/ milieu-activisten uit Montana komen in de rijdende boxcar gesprongen. © Stephan Vanfleteren

De “kolenjongens”/ milieu-activisten uit Montana komen in de rijdende boxcar gesprongen. © Stephan Vanfleteren

In het spoor van Woody Guthrie en Jack Kerouac
Als we de volgende middag naar het rangeerterrein van Pasco lopen, hebben we geluk. Er staat een trein te wachten met een riante boxcar waar we doodgemoedereerd kunnen inklimmen. Niet veel later vertrekt de trein en niet-begrijpend zien we hoe drie jonge Mexicanen op het laatste ogenblik bang en gebukt naast de al rijdende trein komen spurten om nog een ladder te vatten.Eerder zagen we hoe vier jonge gasten zich ijlings verstopten in een lading steenkoolgruis, daar moet je helemaal desperaat voor zijn.
Wat we niet gezien hebben is dat de 'bull' (de spooragent) van Pasco die zeven passagiers in de voorbije 24 uur twee keer ontdekt heeft, waardoor ze hun toevlucht moesten nemen tot een last minute vertrek en tot onderduiken tussen het roet ("een bull controleert nooit die smerige kolenwagons").
De vier kolenjongens komen later in onze boxcar zitten. Ze zijn onderweg naar Missoula (Montana) en ze komen terug van een muziekfestival in Seattle.  Het zijn ervaren 'trainriders' en ze zijn op comfort gesteld, want die tweede deur van de boxcar moet open zodat ze "hun horizon kunnen te verruimen" en dus zullen ze bij elke treinstop een "opendeur-aanval" lanceren. Elke keer als de trein rood heeft, springen ze uit de pakwagen, klimmen ze over de koppeling naar de andere kant van de wagon om daar met een balk tegen de kromverroeste deur te stoten. Twee keer trekt de trein zich weer op gang, en moeten ze snel over de koppeling en snel terug in de rijdende trein springen.
Na drie pogingen springt de deur open en hebben we het felbegeerde dubbelpanorama. En nu uitkijken naar een vuilnisbelt, zeggen ze, want ooit hebben ze van een belt een driepersoonssofa in de pakwagen kunnen slepen. Konden ze vanuit een zetel naar het landschap kijken. 
De vier zijn ex-leden van Greenpeace Amerika. Tom, Woody, Twilly en Groovee hebben de organisatie de rug toegekeerd wegens "te lam, te log en te conservatief". Nu zijn ze lid van de "Ruckus Society", een groep van eco-warriors. Die geharde milieu-activisten organiseren zomerkampen waar je getraind wordt in het barricaderen van wegen en het bezetten van hoge bomen in bosgebieden die met kaalslag bedreigd worden. 
De vier milieumusketiers sluiten aan bij een oude traditie in de States: al honderd jaar beschouwen allerlei subversievelingen en dito anarchisten de vrachttreinen als hun  schuiloord wanneer ze overhoop liggen met de wet of met de maatschappij.
 Neem Jack London, de schrijver/goudzoeker/socialist die zijn belevenissen als ‘Tramp Royal’ (in de jaren 1890-1895) onweerstaanbaar beschreef in ‘The Road’. Neem Joe Hill, de Zweedse emigrant die in de jaren 1902-1914 als hobo en vakbondsman rondtrok op de treinen. Neem Woody Guthrie, de man die zijn stem gaf aan de honderdduizenden boxcar-zwervers van de jaren dertig. En neem Jack Kerouac, die in de jaren veertig en vijftig –toen de auto al heel populair was in de States- nog altijd méér van trainriding dan van liften hield.Kerouac was zelf ooit  brakeman bij de Southern Pacific en hij schreef een essay over de The Vanishing American Hobo.
Volgens Twilly bezit de goederentrein nog altijd diezelfde aantrekkingskracht "als enig overgebleven vervoermiddel waar je nog echt vrij bent. Amerikanen hébben iets met de vrijheid van het on-the-road gaan. Voelen ze zich beperkt in hun job, zitten ze gewrongen met zichzelf of met hun relatie, hebben ze problemen met politie of gerecht, dan is er altijd weer die instinctieve reflex om 'on the road' te gaan. Dat is een fascinatie die in ons zit, dat is die oude drang van de frontiermen, van hen die twee eeuwen geleden het Nieuwe Land ontdekten. Wie zich beperkt voelt, gaat op zoek naar ruimte, gaat op zoek naar de open road, gaat op zoek naar plaatsen om een nieuw leven te beginnen. En zo zijn velen op de treinen beginnen zwerven. En sommigen zijn op die manier helemaal onthecht geraakt van de 'normale' maatschappij. Die hebben zich teruggetrokken in die treinen zoals monniken zich terugtrekken in een klooster. "

As the world goes by -met uitzicht op the Palouse © Stephan Vanfleteren

As the world goes by -met uitzicht op the Palouse © Stephan Vanfleteren

Twilly zelf reist al 21 jaar op de rails, maar omdat hij niet constant onderweg is, beschouwen de hard core tramps hem als een toerist. "Zolang ik niet full time voor die vrijheid van de trein kies, heb ik in hun ogen De Weg, de Waarheid en het Leven nog niet gevonden." 
De trein rijdt nu al enkele uren door The Palouse, glooiend prairieland en mijlen van opschietend koren met lange snoeren van telefoonpalen daar waar een weg moet zijn. Het is iconisch Amerika en midden in die icoon stopt de trein. En alles wordt stil, alles is stil omdat hier alleen maar gras groeit. De zon gaat intussen weg en we kijken naar het roodomrande silhouet van een boerderij en niemand kan me vertellen dat op die boerderij een man naar een lange trein kijkt in de avond en in het gloeiende veld.

Wachtzaal van de wanhoop
De overgang naar Spokane (2OO.OOO inwoners) is bruusk. Van het maanverlichte platteland rijden we ineens door het rosse licht van de stad. De graffiti op de oude stapelhuizen, de grillige zigzagbrandtrappen  iemand die vanop een brug keihard schreeuwt :"Tell me how to ride trains!". Het maakt Spokane a bit spooky, een indruk die de volgende dag nog sterker zal worden. Maar op de plaats waar de trein stopt, geurt het gras naar onderhouden tuinen en gaan we in een stille berm liggen slapen.
’s Morgens worden we begroet door een man met een kind op de arm. ‘Hey you guys, you want some breakfast?!’, wat zéker welkom is. Zijn huis staat tweehonderd meter verderop, ‘en hier is de badkamer, hier zijn eieren en toast en meloen, en dit is mijn zoontje Matthew, en ik dacht vanmorgen, wie zijn die zwervers daar, en Jezus zei me dat ik jullie moest helpen, en ik was wel even bang, maar tegelijk wist ik dat Jezus mij altijd en overal zou beschermen. Hij heeft mij al eens  gered, ik reed onlangs bijna in een canyon, en de duivel trok aan mijn stuur maar Hij draaide 18O graden terug en Hij heeft mij gered, en Jezus is op de wereld om ook jou, Stephan, en ook jou, Jan, te redden. 
Thomas Brosnan is een Born Again Christian. Hij gaat nog een uurtje door met zijn monoloog, geeft ons appels en koekjes en twee Nieuwe Testamenten ‘voor onderweg’. Deze gelovige Thomas is zonder twijfel een geschikte kerel, maar De Dienst Voor Toerisme Naar De Hemel zou haar reisagenten toch mogen leren dat er nog zoiets bestaat als gastvrijheid zonder preekstoel. 
Thomas dropt ons in het keurige winkelcentrum van Spokane, maar wij willen naar de skid row waar de missions hun opvanghuizen hebben.

The Zookeeper - Spokane © Stephan Vanfleteren

The Zookeeper - Spokane © Stephan Vanfleteren

Niet ver van het station waar het asfalt barst en de luizenwinkeltjes luizenradio’s en luizenkoelkasten verkopen, ligt Charity House. Vagebonden en drop outs slapen er op afgedankte kerkbanken, rollen morsige sigaretten op het tafelblad en kijken verweesd naar de tv hoog boven hun koppen. Wachtzaal van de Wanhoop, denk ik, want een titel voor een documentaire is op zo'n plaatsen gauw gevonden, maar alras zijn we met de binnen- en buitenlopende gasten in zoveel aandoenlijke en grappige gesprekken gewikkeld dat ik mijn titel moet herzien.
Er is Tony, een Cheyenne-Indiaan die zijn vader hier van de drank komt afhouden. Die vader is onlangs nogal onbeholpen van een goederentrein gesprongen en is nu zijn been kwijt.En er is Jimmy, die beweert dat hij de eigenaar is van een radiostation. Zijn vergunning komt uit een koopjeskrant en koste maar zeventien-en-een-halve dollar en nu loopt hij de hele dag met een gettoblaster, constant draaiend aan de zenderknop, en als hij Kenny Loggins, Tom Petty of John Cougar Mellencamp, hoort, dan zegt hij, "dàt is mijn station, dàt is het!"
Er is ook The Zookeeper, de eerste vrouwelijke tramp die we tegenkomen. Ze heeft zwartberoete vingers met paarse nagellak en neemt ons mee tot om de hoek. Daar zit een klad zuipers bij een caravan, mannen en vrouwen die dronken zijn, het bier gaat in ijskoude flessen naar de lippen, er wordt ruzie gemaakt wiens beurt het is om te betalen, en in dat gedaas en gezwaai met de fles zit één ouwe gehurkt op het voetpad en ik hoor hem heel duidelijk en onverstoorbaar zeggen ‘Sometimes I feel like a motherless child!’ En op dat moment zou een engel moeten verschijnen en zou vioolmuziek alle verkeer moeten stilleggen, maar het gekrakeel van de twintigste eeuw gaat hier gewoon verder.
Binnen in Charity House kletst iedereen maar raak, hangt eindeloos sigaretten te bedelen van mekaar en ook vraagt altijd weer iemand naar Harry’s en Jerry’s die er niet zijn en die er gisteren ook al niet waren, en uiteraard wordt dit asiel gedreven door een Ierse katholiek, een mensensoort die van huis uit naar drankorgels en geschifte zielen heeft leren luisteren. En ja, zegt die aalmoezenier, wij weigeren niemand. Dronkaards, drugsgebruikers, daklozen, ze mogen allemaal binnen in dit huis van de Vader.

De vetzakken en de blijde boodschap
Eén mijl verderop ligt de Union Gospel Mission, eigendom van de Born Again Christians. Een modern gebouw in propere baksteen en met een elektrisch verlicht kruis dat als een vlag uit de gevel steekt. Hier geven we onze rugzak af en schrijven we op een formulier dat we 'trainrider' zijn, genoeg bewijs om opvang te krijgen.
Gelijk is het tijd voor het avondeten. Met de lange rij schuiven we naar het doorgeefluik voor een kwak puree, een gehaktbal met sla en een stuk gebak. Ik zeg ‘dank u’ en de man bekijkt me met een gezicht van: zwijgen en eten, de rest van die flauwekul moeten we hier niet.
In de rij was het al stil, aan de tafels wordt nauwelijks gesproken, luid is alleen het getik van vorken en messen op de plastic borden. Er wordt ook haastig en met gebogen hoofd gegeten, niemand kijkt een ander aan, alsof er schaamte is om hier te moeten verblijven. Ik tel zo’n honderd gasten, oud en jong, naïeve boerenkerels en harde stadsgezichten, verschoten t-shirts en onafscheidelijke camouflagevesten, en tussen al die koppen slechts ééntje die het hoofd rechtop houdt, vrank rondkijkt en zich veerkrachtig door de zaal beweegt. Hij lijkt op James Dean, a rebel without a house.
In minder dan een halfuur tijd is er gegeten en afgeruimd. Een eerste rondgang leert ons alle verbodsborden kennen. Wie betrapt wordt op binnenshuis roken mag negentig dagen niet meer binnen. Wie betrapt wordt op drinken, loopt kans om nooit meer binnen te mogen. Nieuwkomers mogen zich "ten allen tijde" verwachten aan een ademtest en wie alcohol in het bloed heeft, komt er gewoon niet in.
In de ontspanningsruimte is er een tv en zijn er stichtende boeken met titels als If I don't have Jesus, I am still homeless! Er is ook een folder How to get out of prison, waarin uitgelegd wordt dat je best uit de gevangenis kan blijven door er niet in te gaan.
Blijkbaar heeft een donateur ook een stapel puzzels geschonken. Een boom van een vent, combat boots en legervest, zit verwoed The Golden Gate Bridge (12OO pieces) in elkaar te duwen. Puzzelen moet wel het geschikte tijdverdrijf zijn voor al wie zijn leven aan stukken heeft zien vallen.
De meeste gasten hier zijn down and out: werk kwijt, geld kwijt, vrouw kwijt. En dus ook, pas ontslagen uit de gevangenis, pas gestopt met drinken, pas opgehouden met drugs gebruiken.

“Sometimes I feel like a motherless child” - Spokane © Stephan Vanfleteren

“Sometimes I feel like a motherless child” - Spokane © Stephan Vanfleteren

Er wordt geroepen dat het tijd is voor the chapel, het verplichte gospel-uurtje, in zwerverskringen the earbanger (=klap om de oren) genoemd. We betreden een sobere ruimte en nemen met honderd man plaats op de lichtmetalen zitjes voor het spreekgestoelte. Bij de ingang en bij de Amerikaanse vlag staan twee opzichters die straks met porren zullen voorkomen dat iemand knikkebolt. Twee gemeen kijkende vetzakken zijn het die kauwgum kauwend tegen de muur leunen, met een veel te groot horloge om hun pols en veel te dikke zaklamp aan hun broeksriem.
De voorganger vraagt om het hoofd te buigen voor een gebed en dankt God voor de dag ‘die voor sommigen onder ons ongetwijfeld moeilijk is geweest.’ Dan komen twee opgewekte mannen en vrouwen op de verhoging staan, het gospelkoor, blank en rozig als marsepein. Ze kénnen hun rabauwenpubliek want ze treden dagelijks op in missions en gaan weken aan een stuk op tournee langs de armoebarakken van de States.
Uncle Roy, een fidele kerel met bretellen en ruitjeshemd is de singer-songwriter van vanavond en hij begeleidt op de gitaar songs als ‘Victory in Jesus’, ‘I am a fool for Jesus’ en ten slotte ‘Mama’s Bible’, een weemoedig lied over een mama die altijd is blijven bidden voor een weggelopen zoon, en aan de stilte in de zaal is te merken hoe Uncle Roy meer dan zes gevoelige snaren raakt. Ik kijk naar de lange rijen links en rechts van mij, de moede hoofden, de hoofden in handen, de handen vol rimpels, de vingers dik van ooit hard werken. En dan komt de onvermijdelijke ‘man van het woord’, een slijmjurk met een dunne snor die vraagt of iemand van ons ‘al eens verdwaald is?’ Je voelt ‘m als een overzetboot aankomen, dat wordt de parabel van De Verloren Zoon. En dan is het uur om, het koortje zingt nog een suikeren versie van ‘Amazing Grace’, wenst ons nog vriendelijk goeienacht, en dan moeten we weer voorbij de twee opzichters, en hoe frettig ze naar ons kijken. Walt Disney, dit zijn uw schurken.

Daarna is het tijd voor het stortbad. In groepen van dertig de zaal in, naar een loket, aanschuiven, nummer van je bed zeggen, 134, een gele plastic krat krijgen, je uitkleden, je hélemaal uitkleden, al je bezittingen in het krat stoppen, aanschuiven, krat afgeven, en dan een bundel in ontvangst nemen, één handdoek en één pyjama, in het stortbad gaan, met zijn twaalven in het grote stortbad gaan, zeep uit het bakje nemen en je wassen. En terwijl het water stoomt en stroomt, zie ik al dat arme bloot, de slechte voeten en kromme knieën, de aderspatten, de slappe buiken, de magere ribbenkasten, al die schamele kloten die ten slotte uit het bad stappen, zich afdrogen en een pyjama aantrekken. Mijn pyamahemd heeft lichtblauwe strepen, mijn pyamabroek is van een ander blauw met een naam erin genaaid (Oise Rosinsky). M'n buurman grijnst: ‘Yeah, man! Wearing a dead man’s pyjamas!’ En zo voelt het ook.
In het halletje naast het stortbad zitten nog drie mannen te kijken naar een zwart-wit tv met een hoestend beeld. In hun sjofele pyjama’s lijken ze zo weggelopen uit ‘One flew over the cuckoo’s nest’, maar ik zie geen Jack Nicholson die hier drank binnensmokkelt en geen Indiaanse Broeder die hier de waterfontein door het raam keilt om te kunnen ontsnappen. Uiteindelijk heeft iedereen zélf gevraagd om hier te worden opgevangen in de elastieken broeken van de liefdadigheid.   

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

De hobo's: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (1) / de leerschool

In het Fotomuseum FOMU in Antwerpen wordt de foto-expo "Present" van Stephan Vanfleteren hervat.
Op die tentoonstelling is o.a. een reeks foto's te zien van ons hobo-avontuur in 1996.
Volgens Vanfleteren  "nog altijd één van de meest bijzondere reizen in mijn leven". Met zijn foto’s won hij een World Press Photo Award.
In deze reportageserie zijn die foto's bijeengebracht, samen  met nog andere beelden van datzelfde treinavontuur.  

De 4 afleveringen van deze reeks werden gepubliceerd in Humo (juli-aug 1996) onder de titel "On the rail again", ze zijn hier licht ingekort en herwerkt. - (c) Jan Hertoghs
An English version is available on the North Bank Fred website  http://northbankfred.com/humo1.html

© Stephan Vanfleteren

© Stephan Vanfleteren

Al van mijn achttiende wil ik in Amerika op de goederentreinen reizen. Naar het voorbeeld van de hobo's. Ik zag ze voor het eerst in de film "Joe Hill" (1971) en hoe ze in de jaren dertig op die treinen reisden om de armoede te ontvluchten. Ze zaten in de pakwagens, ze verstopten zich soms op het onderstel tussen de wielen, of liepen met gemak  over de daken van die rijdende boxcars.  
Vijfentwintig jaar later is het zover. Eind mei 1996 ben ik in de VS met een jonge fotograaf, Stephan Vanfleteren (27). Hij is me aanbevolen door m'n vriend Roger Van D'Huynslager (ook fotograaf).
Stephan en ik zijn onbekenden voor mekaar. Meer dan een korte kennismaking was er niet, langer dan een half uur hebben we mekaar voor deze reis niet gesproken.
Maar we delen eenzelfde verlangen naar dat wilde onbekende, naar die spoorlijnen die dwars door Amerika gaan.  

Railriding >>> korte filmische impressie van het reizen op de goederentreinen

"Wees brutaal. Zorg voor een knuppel. Laat niemand binnendringen in jullie wagon."

Het vliegtuig van United Airlines tilt ons over de oceaan, wat een wonder van de techniek mag heten, en dan zal de bemanning ook nog eens het licht uitdraaien en op tienduizend meter hoogte een film draaien. Ze hadden duizend andere filmen kunnen kiezen, maar net vandaag spelen ze die ene film (Broken Arrow, 1996) waarvan de hele ontknoping zich op een voortrazende Amerikaanse goederentrein afspeelt. John Travolta is de action man die in die trein een nucleaire tijdbom van terroristen onschadelijk moet maken. En natuurlijk willen ze hem van het dak van de wagon knallen, en natuurlijk valt hij bij het knokken door een openstaande deur naar buiten, en natuurlijk kan hij zich nog net aan een laddertje vastklampen, en natuurlijk zal hij vijf minuten lang met zijn hemd uit zijn broek onderaan de trein balanceren, zijn ballen rakelings naast de moordende wielen. Het is maar film, maar in werkelijkheid zijn wij op weg naar die rammelende, blinde en door de nacht jagende goederentreinen.

Ons vertrekpunt is Eugene, de belangrijkste stad van de noordwestelijke staat Oregon. Op deze late vrijdagavond zijn de straten leeg en in die leegte horen we ineens De Trein. Tussen al die verlaten straten komt hij als geroepen, met zijn lange eenzame fluiten en met dat dindindindin-geklepel van de overwegen waar op dit tijdstip niemand meer achter de slagbomen wacht. Drie straten verder zien we hem, hoe traag hij het station binnendieselt met die felle koplamp voorin en met op de locomotief die tampende klok, alsof de tijd nog bestaat dat er boomstammen en Indianen over de sporen worden gelegd.
Op het perron gaan we vlak bij de trein staan, als om hem te meten, als om in te schatten hoeveel immenser hij is dan wij. Als de machine zich na zijn halte weer op gang trekt, lopen we een eindje mee, we tasten al naar een zijladdertje, we toucheren al een grijpstang, en in gedachten doen we al een sprong in een pakwagen, maar we denken ook: hoe zal dat zijn met een bult van tien kilo bagage op de rug? En van slapen in het motelbed komt niet veel. De hele nacht horen we nog treinen janken door Eugene. En hoe uitdagend dat ze fluiten: kom dan, pak ons dan.

’s Morgens staat North Bank Fred voor de deur. Hij is onze gids voor de komende twee dagen. Fred (48) is geen treinzwerver, hij is bouwvakker, maar hij heeft het treinzwerven al twintig jaar in het bloed.("Ik moét om de twee weken de trein op of ik word onhandelbaar.") En dan springt Fred op de freight tussen Dunsmuir en Klamath Falls , en als hij dan tien uur door de bergen en de dennenbossen heeft gespoord, heeft hij weer rust.Fred bladert door The Oregonian. De krant heeft op pagina twee een hele kolom ingeruimd voor Eén Dode en Eén Zwaargewonde Na Val Van Trein. En dat twee lichamen zijn gevonden tussen Washougal en Stevenson; de sheriff gaat ervan uit dat het zwervers zijn die van de trein zijn gevallen, of geduwd, en dat ze weinig kans op overleven hadden, de trein reed bijna 90 per uur. Het artikel eindigt met de zin dat trainriding strafbaar is; het maximum is één jaar de gevangenis in. 
Fred haalt z'n schouders op en met hem overlopen we onze uitrusting. Hij had gevraagd om versleten kleren mee te brengen, afgedragen jeans en uitgelubberde jassen, we moesten er als zwervers-tussen-de-zwervers uitzien en niet als fuckin’ mountain trekking professionals. De rugzak mocht geen aluminium draagstel hebben wegens te kwetsbaar (‘soms zal je dat ding uit de trein moeten droppen voor je d’r zelf uit springt’) en rugzak en kleren moesten ook donker zijn om niet opgemerkt te worden door de bulls (=de spoorwegpolitie). Zijn ook vereist:  ruige stapschoenen met antislipzolen (om niet van de gladmetalen treinladders te stuiken), leren werkhandschoenen (om een stevige grip te hebben bij het wagonklimmen), een nylon poncho om lijf en uitrusting tegen de regen te beschermen, oordopjes tegen het treinlawaai, en een 1-liter-drinkfles met water omdat het gloeiend heet kan zijn in een wagon die uren stilstaat in de zon.

Hobo in de uitgestrekte doolhof van het rangeerstation.  © Stephan Vanfleteren

Hobo in de uitgestrekte doolhof van het rangeerstation. © Stephan Vanfleteren

Northbank Fred doet ons in een roestbak klimmen
Het is een stevig eind stappen tot het rangeerstation van Eugene. Vanop de weg zien we vier Southern Pacific-treinen staan wachten, de diesellocomotieven ronken, maar welke gaat naar het zuiden? Een onzekerheid die ons parten zal blijven spelen, want in een rangeerstation zijn geen perrons, geen aanwijsborden en uurtabellen, er zijn alleen twintig sporen en daarop staan meerdere treinen. Rijden ze naar het noorden of naar het zuiden? Vertrekken ze binnen een uur, twee uur, of pas morgenvroeg? En er zijn natuurlijk geen voetgangerstunnels om van het ene spoor naar het andere te gaan. Je moet over de koppelingen tussen de wagons van de ene trein naar de andere stappen.
Fred kruipt als eerste op het smalle laddertje boven de buffers en wijst waar we onze twee voeten en onze twee handen schrap moeten zetten als we over de koppelingen stappen ‘Elke seconde kan je eraf vallen als je je niet stevig vasthoudt! Je moet er àltijd op voorbereid zijn dat zo’n trein door elkaar wordt gerammeld als ze er andere wagons tegenaan rangeren’. We steken twee stellen wagons over naar de trein op de derde track. Die lijkt vertrekkensklaar te staan, met zijn kop naar het zuiden. We horen de machinist lucht blazen in de remleidingen, we zien de remschoenen van de wielen komen, er resten nog weinige minuten om een overdekte wagon te vinden. Fred wil geen tijd verliezen en nadat hij nog vlug tegen een wiel heeft gepist, kruipt hij in een open gondola. We volgen hem, stuiken over de rand van deze gedeukte roestbak en verrekt, ik had me mijn eerste reis wel anders voorgesteld dan op die vloer te moeten zitten die bezaaid ligt met keien en wit stof.
Met een schok zet de trein zich in beweging en omdat het nog klaarlichte dag is, gebaart Fred dat we de eerste tien minuten gebukt moeten blijven, zodat geen bull ons kan zien. Eens we de stad uit zijn, steken we de kop boven de rand van de gondola. Ha, de wind in de haren, de zon op het gezicht, de buizerds in de blauwe lucht en bossen brem als feest tussen de rotsen. This is it! Fred haalt een fles goedkope port uit zijn rugzak, we zetten ‘m aan onze mond en overal tuimelen de overwegen dicht en springen signalen op groen en wordt er naar ons gewuifd vanuit de auto’s op de highway.
Mister Wanderlust
Na geen uur rijden schuift de trein in een zijspoor. Niks aan de hand, zegt Fred, hij moet gewoon een andere trein laten voorbijgaan. Maar dan gebeurt er iets dat Fred in twintig jaar nog maar drie keer heeft meegemaakt. Er klinkt een geluid dat op ontkoppelen lijkt, de lucht ontsnapt met een harde plof uit de remleidingen en de drie koplocomotieven rijden weg van de trein. Vijf minuten geleden stonden we nog te dansen in onze gondola en nu staan we stil, fuckin’ full stop!
 Er zit niks anders op dan uit de bak kruipen. Tot ons geluk zitten we niet in the middle of nowhere, vlakbij strekt een meer zich uit in de zon en aan de andere kant is een weg en op die weg is Joe's Truckstop, met een klapdeur en bier en frisdrank in metershoge koelkasten. 
Nog een vierde verstekeling komt uit de trein. Fred herkent hem meteen,‘Tall Man!’ Hijn is het prototype van de oudere hobo-treinzwerver: op het eerste gezicht ziet-ie eruit als een dakloze, verrimpeld gezicht, stoppelbaard, en vettige rouwnagels, maar op broek en schoenen draagt hij onmiskenbaar de roetsporen van de trein. Hij sleept ook geen stoet vuilniszakken met bagage achter zich aan, maar slechts één bundel van slaapzak en regenzeil, met een touw om de schouder. Duidelijk niet de zwerver die in portieken vertoeft, maar de nomade die kwiek kan inpakken en wegwezen.
Tall Man rolt een sigaret met zijn bruinige tabakvingers en naar zijn zeggen is hij één van de beroemdste tramps van de VS. ‘Noem mij om het even welke fuckin’ railroad in de States en ik heb er met mijn fuckin’ gat op gezeten!’

Tall Man, al 21 jaar op de rails. © Stephan Vanfleteren

Tall Man, al 21 jaar op de rails. © Stephan Vanfleteren


Maar denk niet dat hij een schooier is, o nee, Tall Man kan werken voor de kost, hij kan daken repareren en auto’s fixen en vroeger was Tall Man nog officier bij de Air Force.Intelligence officer! Hij maakte geheime foto's in Vietnam en in Nicaragua, en UFO's heeft hij ook gefotografeerd. Wel tien op één rij." Alleen jammer dat er toen net geen film in zijn camera zat!En zo zit-ie voor ons te orakelen, de Mister Wanderlust met de lichte ogen, de Tramp Royal die al eenentwintig jaar op de sporen leeft. Halftien is bedtijd, we kruipen met zijn vieren in een lege boxcar, rollen de slaapzak uit en luisteren naar de stilte van de kikker die kwaakt bij het meer. Na een uur klinkt een licht gesingel door de nacht, iets zingt en suist in de sporen, en dan horen we dat het een snel naderende trein is, om de bocht jankt hij nog een laatste keer met zijn hoorn, dan schiet twee seconden lang een verblindend wit licht door het open gat van de boxcar. Ik denk: hij vliegt recht op ons af, hij ramt onze wagon finaal uit de rij, bàng, de berm af en het meer in, en dan raast een vijfde macht aan lawaai voorbij, de hele boxcar wordt gevuld, geladen, tot de nok volgestouwd met lawaai, kriepend ijzer op ijzer, nog meer fluiten, rammelen en ratelen, tien, twintig, tachtig, negentig wagons die whamm! whamm! voorbijknallen en dan is het voorbij en drijft het lawaai af, als een onweer dat heel dichtbij is geweest. En het is weer stil nu en middernacht en ik ga in de open deur op de rails staan plassen die zo al glimmen in het maanlicht, en wat een fantastisch gevoel om hier te staan wateren onder miljoenen sterren, de aanwaaiende harsgeur van dennenbossen in te ademen en naast het meer het gesloten café te zien waar Coors en Budweiser hun naam in neon blijven schrijven, all night long.
Snelcursus in-een-boxcar-klimmen
Zondagmorgen zeven uur en Tall Man zit op de rails en zet een bakje koffie op oude hobo's wijze. Met het lipje houdt hij een colablik vast dat gevuld is met water en daaronder heeft hij een rode lichtfakkel ontstoken, het soort 'vuurwerk' dat in de alarmkit van treinbestuurders zit. Als de fakkel uitgesist is, is het water heet en giet Tall Man het over in een bekertje oploskoffie. Coffee is ready.
Hij legt ook uit dat hoe je water kan opwarmen in een bruinpapieren boodschappenzak. Eerst vul je de zak met water en dan rol je de bovenkant op tot een handvat. Vervolgens hou je de papieren waterzak ongeveer 12 centimeter boven een houtvuurtje en dan wacht je tot het water heet is. De zak brandt niet want hij is te nat en hij scheurt ook niet, want daarvoor is hij te sterk. Als het water heet is, snij je een sleufje in de bodem en giet je het op je oploskoffie. Ja, deze ouwe hobo heeft het warm water uitgevonden.
Fred is intussen te weten gekomen dat de wagons nog wel eens twee dagen op dat zijspoor kunnen blijven staan en we besluiten de 4O km naar Eugene terug te liften om daar opnieuw de trein te 'pakken'.
Vijf uur hebben we erover gedaan om weer in het rangeerstation van Eugene te raken waar we dan ook nog te horen krijgen dat de eerste trein naar Klamath Falls "pas binnen een uur of zeven vertrekt". Shit happens, zegt Fred en we zoeken een schuilplaats om uit het zicht van de controletoren te zijn. 
Als we onder een spoorwegbrug kruipen, zit er een adder van één meter in het gras en als in een biologieles blijven we wel een minuut naar het doodstille beest staan kijken, en het is...eh echt wel een SLANG, maar Fred zegt dat ie nooit door onze dikke kousen kan bijten.
Fred zal ons nog meer leren. Hij tekent plattegronden van de rangeerstations die we nog zullen tegenkomen en duidt aan waar we de trein best pakken, waar we ons vooraf moeten verstoppen, waar andere hobo's schuilen en een pot koffie stoken, en waar de hoge controletorens met de schijnwerpers zich bevinden.Als het donker wordt, geeft Fred ons een laatste snelcursus in-een-boxcar klimmen. We gaan voor een open pakwagen staan, en daar stap je zomaar niet in, de vloer ervan komt zo hoog als onze borstkas! Fred neemt het hangslot van de deur als een handvat beet, trekt zich op en gooit in één zwaai zijn linkervoet op de vloer van de boxcar en met die steunvoet en nog steeds hangend aan het deurslot trekt hij zijn hele body naar binnen. Die swing hebben we na twee keer oefenen beet, maar als Fred zich in de boxcar slingert mét zijn twaalf-kilo-rugzak-op-de-rug, moeten wij passen met onze houten benen en dunne spieren. ‘Gooi dan maar eerst je spullen in zo'n wagon en hoop dan maar dat je genoeg tijd hebt om jezelf erbij te hijsen,’ zegt ie, "Zo niet verdwijnt jullie bagage zonder jullie.’

Nachtelijk rangeerstation. “De midnight creeps komen tegen 2 km per uur aangeslopen.” © Stephan Vanfleteren

Nachtelijk rangeerstation. “De midnight creeps komen tegen 2 km per uur aangeslopen.” © Stephan Vanfleteren

Voor we ons dieper in het rangeerstation en tussen de tracks begeven, waarschuwt Fred voor de midnight creeps, de wagons die bij het rangeren geheuveld worden en die geluidloos komen aangeslopen, ‘soms met twee of drie kilometer per uur, maar ook dan ben je zo plat als een mus als je onder die vijftig ton terechtkomt!’ en dus moeten we bij het oversteken van elk leeg spoor àltijd naar links en rechts kijken.
Op het zesde spoor staat een trein naar Klamath Falls. Fred kiest opnieuw een gondola die nog vuiler, nog smeriger is dan onze eerste. De vloer is deze keer bezaaid met roest en schroot, met sleutels, vijzen, moeren, scharnieren, kabels, springveren en ijzerslakken. Is Fred soms op zijn kop gevallen?! Integendeel, Fred is zelfs al doende om een gerieflijke slaapplek in te richten tussen dat schroot. Uit een andere trein heeft hij twee vierkante meter dik karton met plastic voering gesleept: het karton gebruikt hij als vloerbekleding bovenop het oud ijzer. De plastic voering zal dienen om onze slaapzakken warm en droog te houden in de koude nacht die komen gaat.
Kort na middernacht vertrekt de trein, een traag geknars door een pak van wissels en zijsporen, en dan zijn we weg.
Fred verstrekt nog oorplugjes en dan kruipen we met onze kleren in de slaapzak. Hoe Fred en Stephan dan kunnen inslapen is mij een raadsel; met die koude nachtlucht die over ons blaast en temidden van dat geraas van tachtig wagons. M'n muts en mijn jaskap heb ik diep over mijn oren getrokken. De hoes van m'n slaapzak leg ik over mijn gezicht, als bescherming tegen het opwaaiende roest en het neerdruppelende condenswater in de tunnels die we passeren. Een oog heb ik vooralsnog niet dichtgedaan.
De temperatuur bij vertrek bedroeg nog tien graden maar in de Cascade Mountains zakt ie tot één graad, met in de spoorberm nog repen sneeuw van de winter. We ontbijten met vodka, een stuk kaas en een brood dat Fred gisterenavond gevonden heeft, het is  aangevreten door muizen.
De trein bereikt Klamath Falls, een houthakkersstad bij een groot meer. Fred wijst een spoorbrug vol graffiti. Eén hanenpoot is van Sidetrack. Zijn kribbel staat voor moord, want Sidetrack was de gevreesde seriemoordenaar die in de voorbije jaren minstens zestien treinzwervers heeft afgemaakt; pas een maand geleden is hij in Californië gearresteerd.

Tag van de seriekiller Sidetrack © Stephan Vanfleteren

Tag van de seriekiller Sidetrack © Stephan Vanfleteren

Een Cherokee Jeep komt aangereden, het is Roger, de spoorwegpolitieman van K-Falls. Fred kent hem, en wil ons uitgebreid aan hem voorstellen, maar Roger reageert koeltjes, vraagt ons paspoort en schrijft alles over in een notitieboekje. Je moet begrijpen, zegt hij, vorige week is er een meisje verkracht in de yard en we zijn nog steeds op zoek naar de dader. En er zijn nog daders voortvluchtig. Vorige maand is er een tramp doodgestoken in Santa Monica (Californië) en de maand daarvoor twéé dood in Texas. En of we de man op deze robotfoto misschien zijn tegengekomen? Ene Charles Black die een tramp meermaals in het lijf heeft gestoken met een buck knife. Wees op jullie hoede, knikt hij.

Onze mentor Fred keert terug naar huis. En we maken kennis met drie vertrekkende treinreizigers. Eén is het type van de jaren-negentig-hippie: omgekeerde pet, twee zilveren vorken als armband rond zijn polsen geplooid, een FM-transistor, en een hondenmormel dat tegen zijn been kwispelt. Het beestje draagt een hemdsmouw als jasje. Z’n hobo-naam is Skillet Fried Southern Rider. Skillet is 34 en zegt dat er niks boven trainriding gaat: ‘Ik heb een jaar door de States gelift, ik heb een jaar in de bergen gewoond, but this is my home, man!’
Skillet zegt dat hij makkelijk drieduizend mijl per maand aflegt, zomer én winter. ‘De winter, man! Vijftien centimer sneeuw! De maan! De sterren! Die trein die voortjakkert door de kou en ik zit op die trein, man, ik zit erop!’
Skillet leeft van food stamps, de bonnen waarmee steuntrekkers voedsel kunnen kopen. Hij reist van staat tot staat om ze op te strijken: zo'n leven kan hij nog làng volhouden!
Skillet zit op de rand van de open wagon als een cowboy op zijn paard. De trein vertrekt met een schok, hij blijft in het zadel:" This is the life, man! You gotta ride 'em! Ride 'em high!"
Dood in de pakwagen
Nog niet vertrokken is een trein naar het noorden. Tom en Bob, een zwarte en een blanke hobo, zitten op het trapje boven de buffer van een citerne.  
Bob zegt dat het treinbestaan de laatste vijf jaar veel en veel harder geworden is: "Dertig jaar geleden hoorde je machinisten nog zeggen dat het geluk bracht als er een hobo aan boord was, maar nu steken ze soms hun vinger op, fuck you!, of ze drijven hun snelheid op als je komt aangelopen. Ze hebben te veel gezien. Oude mannen die zat van de trein rollen en onder de wielen tuimelen, jonge gasten die drugs gebruiken en onderweg geladen wagons openbreken. Ook de hobo's onderling hebben een en ander te vrezen. 'Vroeger zou een hobo zijn laatste sigaret hebben weggegeven aan iemand die niks had, nu moet hij schrik hebben dat ze hem de kop komen inslaan voor die ene sigaret.’
Bob herhaalt nog eens dat we voorzichtig moeten zijn : ‘Vroeger droeg ik geen wapen, nu heb ik altijd een knuppel bij me. Ik neem geen risico’s meer sinds ik op een nacht een kerel met een fles boven mij zag staan. Hij zat samen met mij in de boxcar en hij wou me bewusteloos slaan en al mijn geld jatten. Ik had gelukkig een ijzeren stang onder mijn slaapzak liggen, ik ben opzijgerold en heb hém een klap voor zijn kop verkocht. Wam, de helft van zijn schedel weg. Zo dood als een pier. Bij het eerstvolgende station ben ik zelf naar de politie gestapt. ‘Ik heb iemand doodgeslagen,’ heb ik gezegd. Ze hebben me zes dagen in de nor gestopt en me toen vrijgelaten. Zelfverdediging was het, maar ik droom er nog van. Nu laat ik nooit meer onbekenden in mijn boxcar. Geloof me, jongens, doe hetzelfde: als je in een boxcar zit, laat dan niemand binnen die je niet kent. Een echte zwerver zal dat respecteren en een andere wagon opzoeken. En als ze dat niet doen, dan hou je ze af, dan stamp je de tanden maar uit hun bakkes. Dat klinkt grof, maar dit is een grove wereld, guys. De plek waar hobo’s mekaar tegenkomen heet niet voor niks hobo jungle.’
Ook Fred had het ons gisteren gezegd: ‘Wees bij een eerste contact nooit vriendelijk, want vriendelijkheid wordt gezien als de onzekerheid van de beginneling, en dus een teken van zwakte.’ 
Bob zegt dat we vooral moeten oppassen voor homeguards en streamliners. 'Homeguards' zijn zwervers die in een en dezelfde stad rondhangen, "soms om andere zwervers te kunnen beroven". En 'streamliners' zijn kerels die zonder bagage reizen, "wat ze nodig hebben, pikken ze onderweg wel van gasten zoals jullie ". Voor de rest wenst hij ons een goeie reis: "Geniet ervan, gasten. Nog een paar jaar en dan is de lol eraf en dan zijn er geen hobo's meer. Dan zal er zoveel misdaad en zoveel politie zijn, dat niemand nog op die treinen rijdt."
Rovers en runaways
Roger Bryant
, met de ster op het kraaknette uniformhemd, heeft het scherpe uiterlijk van een sheriff in een ouwe tv-serie. (Denk aan Lassie! en denk zeker ook aan Hobo, de zwerver, een serie over een dappere herdershond die de BRT uitzond in 1966).  Spoorwegpolitieman Roger heeft hier in Klamath Falls de reputatie van tolerant te zijn. Van hem mag iedereen op àlle treinen jumpen. Wat nochtans compleet tegen de wet is. Maar hij stelt wel één voorwaarde: niet in geladen vrachtwagens kruipen en ook niet in de onbemande hulplocomotieven achter de hoofdlocomotief.
Volgens zijn tellingen komen er jaarlijks zo'n 30.000 treinzwervers door Klamath Falls, de meeste in de zomer. De oudste die hij ooit zag, is twee jaar geleden gestorven (‘die rakker was negentig jaar’) en gisteren heeft hij nog een opa van 78 gezien. De jongste was twaalf, een zwarte jongen die weggelopen was van huis, all the way from L.A. en dat is toch nog 1300 km hiervandaan. Wat opvalt  is dat er tegenwoordig meer jongeren en vrouwen zwerven. De vrouwen zijn meestal onderweg met man of vriend. ‘beide hebben ze hun werk verloren, ze zien geen toekomst meer en gaan dan maar ronddolen.’
Vorig jaar pakte hij een moeder met twee kinderen op, elf en twaalf jaar. Een echtscheiding. De man had het hoederecht gekregen en de vrouw was met haar twee kinderen gevlucht op de trein, helemaal van de oostkust naar hier, 4500 km.

© Stephan Vanfleteren

© Stephan Vanfleteren

Roger heeft de meeste problemen met oude zwervers die teveel drinken, op de sporen in slaap vallen en doodgereden worden. Dat drinken is een pest, zegt hij. En verder heeft hij de handen vol met de 15-16-jarigen, de runaways, "die laten zich niks meer vertellen, die gebruiken vaak drugs en zijn dan compleet onhandelbaar." Ook Mexicanen houdt Roger in het oog, "de meeste gaan voor de appeloogst in de staat Washington, maar er zijn ook Mexicaanse criminelen die van stad naar stad rijden om 's nachts in auto's in te breken." 
En of we de FTRA (de Freight Train Riders of America) kennen? Dat zijn kleine train gangs die "zwervers van de treinen gooien om hun bezittingen te stelen." Hij schat ze op een duizendtal in het westen alleen.
En de reizende seriemoordenaar Sidetrack? Die heeft hij wel honderd keer gezien. ‘Hij kwam hier zijn food stamps incasseren. Er moeten tientallen tramps zijn die met hem samen gereisd hebben, zonder dat hij ze heeft vermoord. Maar uiteindelijk had hij op tien jaar tijd toch 19 killings op zijn geweten en zestien van de slachtoffers waren treinzwervers.’
Roger gaat weer naar de sporen. Binnen enkele minuten stopt een freight richting Los Angeles en hij vermoedt dat hij enkele passagiers van de trein zal moeten plukken. Het zijn er vier en het kost hem geen moeite om ze te ontdekken: "Wie op die treinen met  opliggers reist, gaat altijd uit de wind zitten, en dus achter de wielen van de vrachtwagens." Er komt zelfs een backpacker met een mountainbike van de trein, allicht koos hij voor de formule Trein+Fiets.
Roger schrijft hun identiteit op en niemand die het kwalijk neemt: "Blij je te ontmoeten, Roger! We hebben al zoveel over je gehoord, Roger! Steek ons maar in de bak, Roger!"
Dat viertal heeft al aardig aan de fles gezeten en richt zich tot ons. Als ze horen dat we van België komen, worden hun opmerkingen gemelijk: "Hey, die gasten zijn met een vliegtuig naar hier gekomen, die gasten hébben geld, die gasten hebben een papa en een mama met geld, die gasten hebben een huis vol geld!" We willen ons met een grap verweren, en nog één, maar ze blijven over dat geld bezig en zo druipen we af, achterom kijkend of we niet gevolgd worden. Die bange aftocht geeft een slecht gevoel. We zijn te vriendelijke beginnelingen geweest! we hadden grof moeten zijn en brutaal moeten terugblaffen! Maar dat ligt niet in onze aard. We zijn schapen. Brave schapen. Die vràgen om geschoren te worden.  

MORGEN DEEL 2: Wachtzaal van de wanhoop - het barse opvanghuis van de Born Again Christians

Jan, Stephan en North Bank Fred in de open roestwagon © North Bank Fred

Jan, Stephan en North Bank Fred in de open roestwagon © North Bank Fred

 

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

2020: het jaar van het lange haar (de “hippie-comeback”)

De kappers openen volgende week de deuren, en intussen zijn de wilde haardossen een vertrouwd straatbeeld geworden.
Met die lange haren zijn de ‘hippies’ terug, én ook hun denkbeelden. Een maatschappij die niet verder kan op de oude manier, een economie die in vraag wordt gesteld, en tegelijk een toegenomen aandacht voor de natuur en voor lokale voedselproductie. Dat alles is terug te vinden in dit gesprek met een oude hippie.
“Meelopen met de kiekens die elke dag in de file staan, geen denken aan!”

Humo september 1997 - ingekort en bewerkt - (c) Jan Hertoghs    

Oude hippies duren het langst.
“Mijn haar is niet meer geknipt sinds 1979”

woodstock+hippie.jpg

“Dit is mijn reservaat,” zegt Johan als we vanuit z'n  boerderij naar het uitgestrekte weiland gaan. Daar zijn de koeien, de paarden, de varkens, de kippen, de konijnen, de duiven én de grote blauwe lucht. Meer dan tien jaar geleden is Johan met zijn vrouw en drie kinderen in deze uithoek van Brabant  komen wonen nadat ze de maatschappij de rug hadden toegekeerd. “Wij wilden weg van de consumptiemaatschappij, de geldmaatschappij, de maatschappij waar je elke morgen met die andere kiekens in de file moet staan of moet meelopen om de trein van acht uur te halen.” Johan loopt liever achter zijn Brabantse paard te ploegen of zit stil in zijn atelier aan stripscenario’s te werken. Johan heeft een baard en lang haar. Johan is een hippie.
Johan: "Ik was al een hippie van mijn twaalf jaar. ik weet dat ik op tv de beelden van Woodstock zag (1969). De BRT gaf dat toen in het journaal met een air van “en nu laten we u een zotte bedoening in Amerika zien”- en ik was meteen gegrepen. Ik zag dat feest en al die vrolijke mensen en al die muziek, en ik dacht waw!,  was ik nu maar een paar jaar ouder, dan zou ik daar ook staan! Dat plezier, al die kleuren, al die mensen, dat pakte mij. Dat is zo op je twaalfde, dan sta je heel onbevangen en heel verwonderd tegenover De Grote Wereld en dan kan iets een heel diepe indruk op je maken. 
HUMO: Je had misschien ook oudere broers of zussen die al warm liepen voor de langharige werkschuwe levensstijl?
Johan: 
Integendeel. Mijn twee oudere broers waren de grootste bourgeois die je je kon voorstellen, én dat zijn ze nu nog! De invloed kwam meer vanop het college. Ik liep daar Latijn-Griekse en die kleine afdeling was altijd een buitenbeentje geweest, die acht gasten, dat waren allemaal hippies die zot waren van Jethro Tull, The Beatles, The Stones, Jefferson Airplane, Steppenwolf enzovoort. En die muziek, die rààkte je. Nu in de jaren negentig is er ook wel rock waarvan ik zeg, ja, dat is tof, maar dat raakt me veel minder. Als toen “Abbey Road” of “Let it be” uitkwam, dan kreeg je een klap met de voorhamer. Dan zat je die plaat uren te spelen op je kamer, en dan vond je die goed van de eerste tot de laatste noot. Nu nog trouwens. 
In die tijd kwam ook de film Easy Rider, ik was nog maar dertien jaar, maar ik heb die toen in de cinema gezién. Andere vriendjes gingen naar de nieuwste Walt Disney , maar ik zat in de andere zaal en die film greep mij geweldig aan. Die vrijheid, die ongebondenheid, die weg die daar open ligt...Born to be wild!  ja! Dat was nogal wat anders dan thuis soep eten of op school stof zitten slikken! 
Als oudere scholieren gingen we drie dagen op retraite, en jongen, dan draaiden we drie dagen lang onze muziek, en dan discussieerden we tot een gat in de nacht over het bestaan van God, en over ons sociaal engagement, en al wat we gingen doen om die rotte maatschappij te verbeteren. Het opvallende was dat die dingen zich niet in de jaren zestig, maar in de jaren zeventig afspeelden; dat waren eigenlijk de sixties in België. En ‘s zaterdags gingen we dan naar de jeugdclub, pinten drinken en sigaretjes rollen en op kussens en matrassen liggen en weer maar leuteren hoe we de wereld gingen veranderen. En tussendoor dansen! Je kent dat, dansen zoals een boom met takken, armen in de lucht en maar spoken en zwaaien, Smoke on the Water! 
Dat waren ook de jaren dat de pseudo-progressieve pastoors de jeugd nog probeerden te recupereren met beatmissen, met een  drumstelleke en wat gitaren naast het altaar.
Intussen studeerde ik kunstgeschiedenis in Leuven en ik was volop de student die liever staakte en betoogde dan dat hij naar de les ging. We kwamen op straat tégen minister Vanden Boeynants en zijn beroepsleger, tégen de dertig miljard aan gevechtsvliegtuigen, en op ons kot hadden we allemaal een grote poster van Che Guevara hangen. Ja, toen was het nog makkelijk om radicaal tegen de maatschappij te zijn: elk weekend ging je wat zakgeld halen bij je ouders en dan kon je nadien weer een week de radicale drop out uithangen. 

easy rider.JPG

Back to nature
Nadat ik mijn diploma had gehaald -het ligt hier ergens bij het oud papier, nooit gebruikt!- ben ik getrouwd en zijn we in Leuven gaan wonen. Maar de dingen begonnen te veranderen.  Naar het einde van de jaren zeventig kwamen we als hippies meer en meer alleen te staan. Je merkte dat aan de gesprekken met ex-klasgenoten. Als ik een klasgenoot van vroeger terugzag, begon hij na twee minuten al over zijn pree te zagen, en over zijn huis in aanbouw en en de ruzies met zijn kinderen. Dat waren de gasten die de wereld gingen veranderen van-me-kan-niet-meer! We zagen het ook in Leuven. Op de TD’s (thé dansants) werd geen lol meer gemaakt. Dat grappige, dat onnozele was weg en in de plaats kreeg je van die stomme discomuziek en van die sombere new wavers die zich elke avond stonden te begraven met hun zwarte kleren en hun zwarte zonnebrillen.
We waren toen nog met een paar “overlevers” in Leuven, een paar dinosaurussen die daar nog in hippiekleren rondliepen, maar we zijn daar weggegaan omdat het schelden op ons alsmaar heftiger werd. Vroeger werd je niet aanvaard door de oudere generatie, maar nu begonnen jonge gasten ons ook te bezien als het vuil van de straat. Vuile hippie! Smerige hippie! Onnozele jezus! Dat was graaf wat wij toen allemaal te horen kregen. En ik liep nochtans niet met kralen of haarlinten rond, ik droeg gewoon sandalen en jeans en een t-shirt, maar die baard en dat lang haar, dat wekte de afkeer op.
Dat was echt een haat tegen ons en ons ideeëngoed en toen hebben we ook foert gezegd en onze rug naar de maatschappij gekeerd. Ik spuwde toen op de maatschappij. Als ik toen in het station van Leuven stond en zag hoe de mensen zich ‘s morgens bijna lieten verpletteren tussen de deuren van de trein om er toch maar op te zitten, dan dacht ik, dit is toch geen leven meer?! Dat zijn toch geen mensen meer?! Dat zijn gebrainwashte robotten.
Ik las toen ook over de hippies van de grote Amerikaanse steden die zich langsom meer begonnen terug te trekken op het dunbevolkte platteland en zo is het bij ons ook gegaan. back to nature. En we hebben hier die boerderij en dat stuk land gekocht. We hebben nog naar medestanders gezocht, maar er was niemand meer. Van die algemene hippie-mentaliteit onder de jongeren bleef niks meer over. We stonden helemaal alleen en we zouden helemaal alleen onze weg moeten gaan.
Godvergeten gat
HUMO: Had je geen zin om te gaan liften of zwerven in een minibusje?
Johan: 
Het hippieparadijs Khatmandou is een tijdje onze droom geweest. Nog zo’n droom was om naar Ierland te emigreren en daar in een kleine cottage in een godvergeten gat te gaan wonen. Maar het is niet doorgegaan. We zaten met een pasgeboren baby en we twijfelden eraan of we daar zouden opgenomen worden in zo’n kleine dorpsgemeenschap. Toen we dat een tijd geleden aan de kinderen vertelden, waren ze razend dat we vijftien jaar geleden niet gegaan waren. Zij wilden direct naar Ierland vertrekken. Meteen! Geen probleem! En misschien doen we het nog wel. Misschien binnen vijf jaar of binnen tien jaar. We hebben ook al gedacht om naar Canada te emigreren. Ik had een advertentie gezien: boerderij te koop, 365 hectaren met bossen erbij en met een kreek ... zes miljoen Bfr (150.000 euro)! Godverdorie, dacht ik, als ik nu mijn boerderij en mijn grond aan een een zotte Brusselaar kan verkopen, dan ben ik weg. Maar ik zit hier nog altijd.
Niet dat ik de dromen heb opgegeven. Als de kinderen wat groter zijn, dan ga ik zeker een tijd zwerven met mijn vrouw. We laden wat bagage op een motor en we zijn weg net als in ‘Easy rider’. On the road, en achter ons mag de boel ontploffen!
HUMO: Hoe oud zijn jullie kinderen nu?
Johan: 
Zestien, veertien, en twaalf. Twee meisjes en een jongen, en die jongen zie je niet staan, want die heeft net zo’n lang haar als zijn zussen. De oudste heeft zelfs haar tot op haar knieën, wel een meter twintig lang! Ze moéten dat niet lang dragen van mij, ze mogen het afknippen, maar ze doen het niet. 
HUMO: Uit protest.
Johan
: Nee. Ze zijn gewoon trots op dat lange haar, ze zien het als een teken: wij zijn anders dan de anderen. Op de lagere school hebben ze het daar vaak moeilijk mee gehad. Zij waren de kinderen van die “onnozele Jezus”, zij waren de kinderen van die dorpsidioot. Maar nu ze op een school in de grootstad zitten, worden ze beter aanvaard. Het zijn creatieve kinderen, we hebben ze daartoe ook gestimuleerd. Ze spelen muziek, ze maken zelf muziekinstrumenten, ze interesseren zich voor manden vlechten en potten bakken. Ja, die zitten niet met zo’n computerspel in hun handen. 

hesse+hippie.jpg

HUMO: Wat zijn de boeken die je meest hebben geïnspireerd om voor die levensstijl te kiezen?
Johan: 
In het begin was dat vooral Jack Kerouac met “On the road” en  Hermann Hesse met “Siddhartha” en “Steppenwolf”, maar de meeste inspiratie heb ik bij de hippiefilosoof Allan Watts gevonden, vooral de ideologie van de terugkeer naar de natuur, het in harmonie leven met de natuur. In het Nederlands was er ook een boek van ene Philip Fierens, hij had een aantal Amerikaanse hippiefilosofieën bestudeerd en ze samengebracht in een boek: “ Op Zoek naar het Morgenland”. Goed boek. Heb ik veel aan gehad. Maar als het op de praktische uitwerking aankwam, zo van oké, we gaan op het land wonen, we stappen uit de consumptiemaatschappij, maar hoe planten we nu een aardappel? Dàt heb ik bij de auteur John Seymour gevonden, en in de publicaties van De Kleine Aarde.
HUMO: En intussen ben je boer en leef je van je land.
Johan
: Ja. We bakken zelf ons brood in een houtoven, we eten van onze eigen groenten, we maken confituur van ons fruit, we eten honig van onze bijen, we hebben vlees van onze varkens en onze runderen, eieren van onze kippen...
Hier gaat niks verloren. Als een dier geslacht wordt, looi ik de huid, geven we de ingewanden en de botten aan de hond, en die afgekloven beenderen gaan in de kachel en die asse zit dan vol kalk en die kan ik dan weer gebruiken als meststof voor mijn planten. Ik ben ook zuinig op energie. We verwarmen ons huis met hout, en in plaats van een tractor gebruik ik een Brabants trekpaard. Ik ploeg nog met het paard en met de hand. 
De kinderen vinden het ook geweldig zo’n huis met zoveel dieren. Behalve die ene dag dat mijn dochter thuiskwam: we moeten een opstel maken zei ze met een lang gezicht, een opstel over Mijn Huisdieren, en ik weet niet waar ik eerst moet beginnen, wij hebben zovéél dieren!
HUMO: Voor groenten en vlees moeten jullie niet naar de winkel. Maar als de kinderen schoolgerief nodig hebben, moet er toch geld zijn en dat groeit tot nader order niet aan de bomen.
Johan:
Ja, dat geld moet ergens vandaan komen , alleen al zevenduizend frank per maand voor de busabonnementen van onze kinderen; vandaar dat ik scenario’s schrijf voor een stripuitgeverij. Dat is freelance. Ik wil geen vast werk. Vijftien jaar geleden had ik vast werk kunnen krijgen bij twee uitgeverijen en ik heb het niet aangenomen. Ik wou onder geen beding voor een baas werken. Toen ik zestien was, heb ik vakantiewerk gedaan op een kantoor en de sleur die ik daar zag, het gezeur ‘s middags aan de reftertafel, dat was voor mij genoeg. Ik heb toen gezworen: ik doe nooit ofte nooit  nog vast werk, ik ga nooit ofte nooit nog voor een baas werken.
Hier op die boerderij werk ik natuurlijk niet van negen tot vijf. Ik sta om zes uur ‘s morgens op en ik ga nooit slapen voor midddernacht. Dat zijn dus lange dagen, maar ik amuseer me. En ik moet nooit op vakantie gaan. We nemen wel vakantie op ons eigen land. Er is hier genoeg te zien, torenvalken, uilen, blauwborsten, bunzings, wezels, vossen...
Er is ook zo’n poel waar veel vogels en kleine dieren komen, ik zit daar in de zon, ik luister naar de vogels, ik kijk naar de reiger in de lucht, en als het donker wordt, ontsteek ik een kampvuurtje en leg ik een lap vlees van mijn eigen varkske erop, dàt is pas echt leven.
Als ik daar zit, dan voel ik mij goed. Dan voel ik mij in harmonie met de natuur. Want zo is dat, als je goed zorgt voor de natuur, dan voel je je ook goed in de natuur. Van andere mensen kan ik niet begrijpen hoe zij tegenover de aarde staan. Zij maken de aarde vuil met hun afval, zij putten de aarde uit met hun benzine voor hun auto, en toch noemen zij dat leven?!
Ik begrijp dat niet. Zij vinden mij een rare tiep, maar ik vind hen raar, ik vind de maatschappij raar. Wat is dat voor een maatschappij waar ze je proficiat wensen als je -zoals mijn broers - om de vijf jaar een auto van een half miljoen koopt?! Maar als ik dan een lapje bos voor twintigduizend frank koop, dan zeggen zij dat ik zot ben. Maar wie is er eigenlijk zot?! 

hippie insert (2).png

HUMO: Heb je ooit in een commune gewoond?
Johan: 
Nee, daar ben ik te individualistisch voor. Ik denk niet dat ik met veel mensen onder één dak kan wonen. Het liefst zou ik willen wonen in een soort stamverband zoals de Indianen. Je woont niet onder hetzelfde dak, maar wel in dezelfde omgeving en je werkt met mekaar samen. Om te oogsten, om brood te bakken, om gereedschap te herstellen. Dat is het ideale voor mij.
HUMO: Hippies worden steevast met drugs geassocieerd. Met welke middelen heb jij ervaring?
Johan:
 Met geen enkel. Ik heb zelfs nog nooit een joint gerookt. Ik ben daar altijd verre van gebleven. Maar ik heb in mijn tuin wel wat marihuana staan. Niet voor mij hé, maar voor de biekes en de vlinderkes, die houden van die magnifieke bloemen. En ik rook daar zelf niks van. Ik kweek dat omdat je dat niet mag kweken. En dus doe ik het. Puur omdat het niet mag. Dat is mijn plezier. En als ik wil roken, heb ik mijn eigen tabak. Ginder hangen mijn blaren te drogen.
HUMO: Hoe word je nu op straat bekeken. Word je nu nog uitgescholden?
Johan
: Minder. Maar vorig jaar zat ik op het perron in Brussel en toen kwam er een agent naar mij en die vroeg wat ik daar zat te doen. Godverdomme op mijn trein wachten, heb ik gezegd. Maar op een bank in een station zitten met lang haar en een baard, dat is nog altijd verdacht voor de flikken.
Vorig jaar liep ik in de winter door Brussel, ik droeg een lange jas in namaakbont en een pet op mijn hoofd en ineens stopt er een combi, daar springt een agent uit, die richt zijn stengun op mij, pascontrole! Dat is toch crimineel. Gewoon vanwege dat lang haar en die lange jas!
HUMO: Hoe zie je jezelf op je zeventigste? 
Johan
: Ik zie me nog altijd tussen mijn paarden en mijn koeien lopen. Maar het ploegen zal wel wat trager gaan, denk ik.
HUMO: Ga je nog lang haar en een baard hebben?
Johan: 
Oh ja! Dat bestaat niet dat ik die ooit af doe. Geen halve millimeter gaat eraf. Dat haar is mij te dierbaar. Ik heb het ook al lang. Sinds 1979 is mijn haar nooit meer geknipt. Dat groeit ook niet in altijd langere slierten nee, het kruipt alleen maar meer in kleine krulletjes bijeen.
Ik ben wel benieuwd hoe de wereld eruit gaat zien tegen 2O3O, want zoals het nu gaat, kan het niet verder. De milieuproblemen. De oorlogen. De dodelijke ziektes onder het vee. En dan de mens daar middenin die alleen maar te horen krijgt: verdien geld! consumeer! En zwijg! Dat kunnen ze toch niet blijven pikken. Maar ze pikken het wel en voorlopig verandert er weinig. Ik zie zelfs dat er scholen zijn die reclame maken met het feit dat er bij hen Orde, Tucht en Discipline heerst. Kan je je dat voorstellen?! Als je vroeger die woorden nog maar uitsprak, dan stond iedereen op zijn achterste poten en nu wordt dat gewoon aanvaard, nu staat dat als reclame in een krant! Dan denk ik, godverdomme, waar zijn we mee bezig geweest in die jaren? Het dient gewoon tot niks. Er verandert niks! 
Onlangs was ik op een concert van Joe Cocker, en dat was natuurlijk niet de Joe Cocker van Woodstock, dat was al meer een Las Vegas-figuur, maar toen hij “With a little help from my friends” inzette, kreeg ik toch een krop in de keel en al die goeie herinneringen van vroeger kwamen terug. Maar tegelijk dacht ik, ‘t is voorbij, ‘t is gedaan, ‘t is kapot, ‘t is gerecupereerd door het systeem en er schiet niks meer van over. Niemand praat er zelfs nog over.
En dan denk ik, waar zijn al die friends van toen gebleven, waar zijn al die vrienden die de wereld gingen veranderen? Waar zitten ze nu met hun grote idealen van toen?

Nawoord: Acht jaar later zijn Johan en z’n vrouw naar Canada (British Columbia) geëmigreerd waar ze intussen Canadese staatsburgers zijn. In een afgelegen streek hebben ze hun eigen houten huis gebouwd,
annex grote moestuin en een corrall met enkele paarden. De Rocky Mountains zijn vlakbij net als de bossen en de beren.
Johan heeft z'n haar van 1979 “nog altijd niet laten knippen”.  

Jan 10-17 (2)[2].JPG

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

Rock-’n-roll-model voor alle online huiskamerconcerten: de Slechtste Gitarist van Vlaanderen

Humo  april 1996  -   © Jan Hertoghs

Niet voor gevoelige snaren!

(Ingescande foto uit Humo)

(Ingescande foto uit Humo)

Om als de beste gitarist bekroond te worden, zijn jaren van volharding nodig. Om als slechtste gitarist gelauwerd te worden, volstaat één avond. Eerste en tot nog toe bekendste Slechtste Gitarist van Vlaanderen was Donald Froyen, hij triomfeerde in 1993.
Voor onze reeks "Eéndagshelden" staan we in 1996 voor zijn deur in Genk. Het had natuurlijk gekund dat de slechtste gitarist van Vlaanderen ook in het miserabelste huis van Vlaanderen zou wonen, maar niets daarvan. Een huis netjes in de rij, bakstenen netjes op elkaar, kindertjes proper gewassen in bed, vloeren en vensters kraakhelder gepoetst en de tafel keurig gedekt met pils (maar toch ook met slechte wijn). En alvast deze riff om te beginnen: er zijn natuurlijk nog slechte gitaristen in Vlaanderen, maar de slechtste van allen was hij!
Froyen: "In de krant las ik de oproep (GEZOCHT - SLECHTSTE GITARIST VAN VLAANDEREN) en als voorwaarde om te kunnen deelnemen moest je een bandje opsturen waaruit bleek hoe slecht je wel was. Blijkbaar was die demo van vier minuten overtuigend genoeg, want ik was bij de vijf finalisten.
De finale vond plaats in zaal Villicus in Diepenbeek, die bomvol zat trouwens, er was zo'n 8OO man. Er waren twee onderdelen, een solo van Van Halen naspelen, de solo uit "Eruption", en een eigen compositie spelen. Ik heb twee keer fel lawaai gemaakt in een act die het midden hield tussen Jimi Hendrix, Chuck Berry en Pete Townsend. Met andere woorden: duck walks, op de grond vallen, op de snaren bijten én met fel zwaaiende armen op die snaren slaan. Mijn naaste concurrent was een konijn. Die mens in dat konijn was ook heel slecht, maar ik was nog slechter.
Ter ondersteuning van mijn slechtheid had ik ook een grote schaar onsportieve supporters meegebracht, die à volonté boe hebben geroepen en met bekertjes bier hebben gesmeten." 

titel gitarist.jpeg

HUMO: Kan je gitaar spelen of had je de snaren moedwillig vals gestemd ?
"Neenee, het reglement verbood dat je de snaren ontstemde! Ik wàs gewoon slecht!"
HUMO: Oké, maar kun je akkoorden spelen?
"Natuurlijk niet! Dan zou ik fout bezig zijn."
HUMO: Ernstig: had je nog nooit een gitaar in je handen gehad?
"OK, ernstig. Ja, ik had al een gitaar vastgehad. Ik ben een bassist, en ik heb bij verschillende groepjes gespeeld waaronder het meest bekende Du Pain, Du Vin et Du Boursin, wij speelden grunge, maar wel tien jaar te vroeg. Ik kan dus akkoorden rammen op een basgitaar, maar ik ben GEEN gitarist, ik kan niet soleren en ik kan zeker niks van Hendrix of van Van Halen spelen. Maar wat ik muzikaal niet kan, maak ik goed door mijn podiumervaring. Ik heb al op honderden podia gestaan, en als ik daar sta, dan krijg ik iets over mij om me compleet te laten gaan en om de mensen zo zot te maken als maar mogelijk is.
Ik kan ook met die apparatuur omgaan, ik kan versterkers afregelen, ik kan volume maken, noise maken, maar nog eens, ik ben geen gitarist."
HUMO: Op dat optreden was het persagentschap Reuters aanwezig en zo ben je via de satelliet de wereld rondgegaan.
"Ja, die beelden zijn zelfs in Australië en Japan op tv getoond. Ze vroegen waarom ik gewonnen had en ik heb toen gezegd: "Omdat de anderen beter waren." Een uitspraak die nu toch al een beetje onsterfelijk zou moeten zijn.
Voor mij begon het eigenlijk de maandagmorgen daarop. Ik werd uit mijn bed gebeld door Het Vrije Westen (radioprogramma) en die wilden dat ik 's middags via de telefoon live zou spelen in hun uitzending. Ik viel uit de lucht, ik had zoiets helemaal niet verwacht, en daarna belden er kranten voor interviews, en toen zei mijn vrouw: "Donald, je moet daar iets mee doen!" En ik ben me dan beginnen organiseren, ik heb copies van al die krantenstukken naar concertorganisatoren gestuurd en ik ben die organisatoren ook beginnen opbellen."
HUMO: Je hebt gelobbyd?
"Ja, ik heb me zwaar verkocht en zo heb ik op twee maanden tijd toch voor zo'n 2O.OOO toeschouwers kunnen optreden, onder andere op Zwemdokrock in Lummen en op het Belgian Rhythm and Blues-festival in Peer. Ik heb zelfs naar Herman Schueremans en Pinkpop gebeld, maar die waren spijtig genoeg niet geïnteresseerd. Ondertussen hadden Roy Nathanson (ex-Lounge Lizards) en Anthony Coleman contact met mij opgenomen. Ze hadden me in New York op tv gezien en zij kwamen kort daarop naar de Beursschouwburg en ik was hun support act. Ik kreeg daarvoor ook een echt contract waarin gestipuleerd werd dat ik maximum tien minuten mocht spelen, wat toch chique was, want gewoonlijk staat er in een contract dat een artiest minimum een aantal minuten moét spelen (lacht). Ik heb daar zeven minuten gespeeld en ik kreeg daarvoor zevenduizend frank, dat is duizend frank per minuut, daar kunnen veel beroepsmuzikanten een punt aan zuigen! 
In de weken, maanden, en ook jaren daarop heb ik dan nog opgetreden voor de tv-programma's TILT en Prettig Gestoord, en voor Radio Donna, allemaal zijn ze mij komen vinden. Ik werd zelfs herkend in de supermarkt door families met kinderen! En een student heeft voor zijn eindwerk een videodocumentaire gemaakt, Een Dag Uit Het Leven Van De Slechtste Gitarist." 
HUMO: Kreeg je ook fanmail?
"Nee, dat niet."
HUMO: Je bedoelt: nee, gelukkig niet.
"Ha! Je begint het te léren!"
HUMO: Ben je na al die optredens ook eh...beter geworden?
"God beware me, gelukkig niet. Maar soms had ik wel eens een moeilijk publiek. Ik speelde een keer met de cabaret-band Tony En De Hangmatten in zo'n trendy dancing en die Johnny's en Marina's aldaar stonden met open mond te gapen. Zoiets hadden ze nog nooit in hun biotoop waargenomen en je zag ze hardop peinzen, moeten wij die gast nu op zijn gezicht slaan of niet? Dat waren wel moeilijke optredens, ja.
Ik herinner me ook een optreden in de Democrazy in Gent. Ik kwam met mijn rug naar het publiek gedribbeld, en toen viel ik ineens achterwaarts van het podium, krak op mijn rug, al mijn botten deden pijn, maar ik bleef voortspelen! Nadien kwamen toeschouwers mij zeggen dat ze nog nooit zoiets straf gezien hadden. Terwijl ik eigenlijk was blijven liggen van de pijn!"
HUMO: Speelde je altijd maar zes-zeven minuten?
"Ja, kort en krachtig. Volle petrol en let's kick ass! Er waren een paar optredens waar ik echt in form was, waar ik écht slécht was."  
HUMO: Je probeert die ik-ben-echt-slecht-gimmick wel aan te houden, hé?
"Met jou is het nochtans moeilijk, en ik ben er ook een beetje uit omdat het allemaal een tijdje geleden is, maar in mijn glorieperiode zette ik zo'n interview als dit helemaal naar mijn hand. Ik repeteerde niet want dan zou ik te goed worden. Van die dingen. En dat ik soms aan mezelf twijfelde na een optreden waarin ik drie akkoorden juist had gespeeld. En dat mijn vrouw mij dan moest oppeppen: komaan Donald, één goed optreden is toch niet zo erg, ik weet dat je het niét kunt, ik weet dat je écht slecht bent! (lacht)

Het Laatste Nieuws 1993

Het Laatste Nieuws 1993

“Weet je naar wie ik geweldig opkeek in die dagen? Naar Eddie the Eagle, die Britse zogezegd mislukte schansspringer met zijn houthakkersstijl. Dat was mijn lichtend voorbeeld. Hoe die gast met zijn verbetenheid, zijn valse stijl én zijn nonchalante verschijning de sympathie van iedereen kon winnen. Hij was ook zo'n voorbeeld van niet-kunnen, maar wél durven. Want je moet dat durven om de slechtste te zijn voor een publiek van een paar honderd of paar duizend man. 't Is geen kwestie van schuchter op dat podium kruipen en een beetje plinkeplonke doen. Dat is het niet, hé. De mensen willen geen prutser zien. De mensen willen een slechterik zien die slecht is met verve!  En dat kon ik omdat schrik of plankenkoorts mij vreemd zijn. Als ze mij morgen vragen om een tv-programma te presenteren, dan doe ik dat direct. Wat ik wil zeggen is: ik ben nergens bang voor, ik wil alles doen, alles proberen. Ik ben dertien jaar kroegbaas geweest tot ik het gezeur van de tooghangers zat was. En nu studeer ik en doe ik stage als psychiatrisch verpleger. Toen iedereen dacht, kan die Donald nog wat anders dan cafébaas zijn, dan zei ik bij mezelf: we zullen ze eens laten zien wat ik kan."
HUMO: En dus wou je de slechtste gitarist worden.
"Ja. En als iemand mij nu uitdaagt, wil ik nog altijd bewijzen dat IK nog steeds de allerslechtste ben. (lacht) Ja, ik moet iets kunnen doen wat de anderen niet doen. Ik wil geen alledaags leven. Daarom heb ik ook zo genoten van die twee maanden roem na die wedstrijd. Ik zie me nog altijd naar Moorsele rijden voor mijn eerste optreden. Met mijn gitaar de trein op, uren en uren rijden door onze schone Vlaamse landschappen, ginder aankomen, podium in volledige gereedheid, tien minuten ertegenaan gaan, chaos!chaos!, en daarna met de volgende trein weer naar huis. (zalige glimlach).
HUMO: Hoe zijn die two months of fame dan doodgebloed?
"Na die zomer van '93 met zijn festivals was het wel voorbij. 't Was tof geweest, ik heb veel rondgehangen in VIP-tenten en backstage-area's, maar eigenlijk was het lucht hé.  Het was zoals Xavier Debaere in "Morgen Maandag". Dat was ook een kitsch-cultfiguur en ineens kon die op de toppen van de belangstelling surfen, maar dan valt die golf stil en is het ook gedaan. Ik kreeg naar het einde ook al eens te horen dat mijn act 'voorspelbaar' was geworden. Mja, dat was zware kritiek natuurlijk en toen was de lol er af voor mij."
HUMO: Maar die enkele reis Lourdes die je gewonnen hebt, die pakken ze je niet meer af.
"Ja! Die miraculeuze waardebon heb ik nog altijd!"  
HUMO: Je opvolger in '94 (Michael Dilger) is niet populair geworden.
"Dat verwondert me niks. Toen hij won, smeet iemand met een blikje bier naar zijn nieuwe gitaar en hij zei: "Hé, pas op voor mijn nieuwe gitaar!" Qua foute ingesteldheid kon dat tellen!"

gitarist%2B3.jpg

Meer lezen
Jan Hertoghs Jan Hertoghs

60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (2)

Ingescande foto uit Humo 2001/ Foto Van Meurs

Ingescande foto uit Humo 2001/ Foto Van Meurs

De ongeluksjaren 1960-1965: het verkeersbloedbad waar niemand over sprak

uit Humo juli 2001 - © Jan Hertoghs

“Gevaarlijk verkeer? Op de snelwegbruggen wuifden ze naar het verkeer!!” 

MEISJE DOOR AUTO GEVAT TE SCHAFFEN - Toen te Schaffen de achtjarige Monique Berinckx de Beringseweg wilde oversteken, werd zij gevat door een personenwagen uit Heusden. Het kind dat enkele palmtakjes aan de buren wilde overbrengen is op slag gedood. 
Het is een bericht uit een krant van maart ’61 en het illustreert treffend de periode 1960-1965. Er zijn dan vier tot vijf keer minder wagens dan nu, maar er vallen meer doden: elk jaar tussen de 1650 à 2100 doden, tegenover het huidige aantal van 1300 à 1500 verkeersdoden per jaar (= periode rond 2000,jh).
Toch besteedt de pers weinig aandacht aan die dodentol op de weg. Zoals in het bovenstaande bericht: een paar lijntjes, een paar takjes van Palmzondag als tragisch detail en de zaak is rond.
Pas tegen het einde van 1964 wordt de veiligheid op de weg een actueel thema. De minister van Verkeer spreekt van een “sociale plaag” en “hekelt de onverschilligheid van de publieke opinie aangaande de vele slachtoffers”.
Maar who cares, het zijn de zorgeloze jaren zestig, de auto is hét voertuig van de vooruitgang, en bij het Esso-tankstation stoppen ze geen benzine maar een tijger in je tank. 

Om na te gaan wat journalisten over ongevallen schrijven, heb ik zo’n duizend ongevallen nagelezen in Gazet Van Antwerpen. In de ernstig ogende krant van toen is er op de eerste plaats veel aandacht voor het grote politieke nieuws uit binnen- en buitenland, pas in tweede rang komt het lichtere nieuws: sport, radio en televisie, film en populaire muziekSlachtoffers van moord en doodslag halen af en toe wel eens de voorpagina (Man slaat vrouw met vaas een schedelbreuk), maar dat kan van verkeersslachtoffers niet gezegd worden. Slechts zeer weinig ongevallen halen pagina één, haast alle ongevallen uit heel het land staan bijeen op de vijfde bladzijde. Soms zijn het er acht, soms zes, soms niet één ongeval per dag.  

Gazet Van Antwerpen 27/8/63

Gazet Van Antwerpen 27/8/63

Ook aan het taalgebruik van de journalisten is te merken dat ze nog onwennig staan tegenover het moderne en tegelijk moordende verkeer. Een Mercedes heet nog een Duitse herenauto, een richtingaanwijzer een pinklichtje, en personenwagens bollen nog over de baan of contra een camion. Auto’s die tegen een boom knallen plooien als een kaartenhuisje in elkaar, motoren die een slachtoffer knellen moeten uitgekapt worden, en de klap van een aanrijding is soms zo hevig dat “Cornelis C. dacht dat één van zijn kinderen uit het bed gevallen was”. Slachtoffers worden ten gronde geslingerd, neergesmakt, of weerzinwekkend verminkt. Eén onfortuinlijke bestuurder rijdt bij mist een melkkar aan “en de berrie van de kar schoot door de voorruit van de wagen en drong door de keel en de nek van de ongelukkige wagenbestuurder om tenslotte in de rugsteun uit te monden”. Wie er ongedeerd vanaf komt, houdt er een heel legioen bewaarengelen op na. Ook de hulpdiensten zijn nog niet klaar voor de prangende situaties op de weg: rijkswachters moeten bij mist -en bij gebrek aan beter- de plaats van een ongeval afzetten met een tramlantaarn en een stallantaarn. Grotere ongevallen en kettingbotsingen krijgen de titels Fantastische Aanrijding, Apokalyptisch Slagveld en Deerniswekkende Wegramp. Een bus waarvan meerdere inzittenden gedood zijn heet een dodenbus of een massadoodskist. Ook de tragische bijzonderheid wordt niet geschuwd. Als de slachtoffers op weg waren naar een feestdis, of erger nog, naar een begrafenis, dan blijft dat niet onvermeld. Beroepschauffeurs die omkomen “hebben de allerlaatste reis van hun leven gemaakt”. En omstaanders zijn altijd hevig ontsteld of erg terneergeslagen. “De talrijke toeschouwers bespraken zachtjes mompelend dit biezonder zware verkeersongeval en zullen deze zondagavond niet licht vergeten.”  
Rechts rijden, a.u.b!
En dàt is wat me verwondert. Er is altijd grote beroering en verslagenheid, hele buurten en dorpen worden in diepe rouw gedompeld, en toch duurt het tot einde 1964 alvorens de wegrampen en de verkeersveiligheid een thema worden van de politiek en de publieke opinie. Nochtans bestond er al sinds 1952 een vzw die zich bezighield met veilig verkeer, ze was opgericht door de organisatie van verzekeringsondernemingen, ze heette Via Secura en ze was de Nationale Vereniging ter Voorkoming Van Ongevallen Op de Weg. Na lang zoeken vond ik enkele oudere jaargangen (1956-1965) van hun ‘voorlichtingsblad’ in de Albert I-bibliotheek in Brussel. Het is een dun hoopje papier dat in een halve schoendoos kan.
Aan de teksten merk je dat er geen beginnen aan was: de taak was té immens, de middelen té beperkt. We bevinden ons letterlijk in de prehistorie van de verkeersveiligheid. 
In juli 1956 legt men de lezers nog uit dat “rechts rijden op de weg één van de belangrijkste verkeersregels is” maar dat deze regel” al te vaak miskend wordt”. Er blijken bestuurders te zijn “die zonder enige reden midden op de rijweg rijden tegen 20 of 25 per uur. Dit is niet alleen hinderend voor het verkeer, maar bovendien ook de aanleiding van veel ongevallen”. 
In 1958 lees je nog artikels als “Hoe moet men inhalen?” of “Hoe slaat men behoorlijk af?” en rond de Sinksendagen van 1960 “als het op onze wegen weer zal krioelen van de wagens” geeft Via Secura via de kranten een aantal tips om “een bloedig weekeind te vermijden” en om “behouden en gelukkig huiswaarts te keren”. Er wordt gevraagd om “goed rechts te rijden”, “niet te overdrijven met de snelheid” en “te vertragen zodra er voor U iets verdachts geschiedt”. Ook voor de passagiers is er een Aparte Aanbeveling: Verstrooit door Uw gesprekken de bestuurder niet en doe hem zeker niet drinken!  

DSC07404C.JPG

Dodende bomen
Via Secura houdt ook de nationale statistieken in de gaten en zo blijkt dat de gevaarlijkste wegen van ons land gelegen zijn “in de nijverheidsstreek van het Bekken van Charleroi en de Beneden-Samber. In dat industriebekken gebeuren zeer veel ongevallen omdat er zich in deze streek een paar tienduizend werklieden naar het werk begeven. Deze massa verplaatst zich op al de uren van de dag en van de nacht vermits zij in ploegen werkt. De fabrieken kunnen in veel gevallen slechts bereikt worden langs een doolhof van kleine slechte landwegen die zich nagenoeg in dezelfde staat bevinden als ten tijde van Leopold I . In die erbarmelijke wirwar moeten zowel werklieden te voet, per fiets, als per motocyclette hun weg zoeken tussen het zware camionverkeer. Wat zeer gevaarlijk is.” 
In 1961 en in alle volgende jaren voert Via Secura ook een verbeten campagne tegen de “dodende bomen” langs onze wegen. Het blijkt immers dat één op de tien verkeersdoden te wijten is aan deze vaste hindernissen. Hoewel er dan nog geen milieubeweging is, is er onmiddellijk verzet van de zogenaamde “vrienden van de bomen”. Via Secura neemt hen niet ernstig : “In onze parken prijken nog bomen genoeg, ze staan daar op hun plaats en het is een lust om daar te verwijlen. (…) Dus staak uw jeremiades, het ten allen prijze willen behouden van bomen langs onze wegen is een anachronisme geworden. Ze zijn ooit geplant om ruiters en voetgangers tegen zon en regen te beschermen; welnu, zij hebben niet langer een reden van bestaan in het tijdperk van de automobiel!”   
In juli ’64 staat de vereniging op de rand van de ondergang. Als er niet gauw geld komt, is er geen organisatie meer voor de wegveiligheid. De vzw laakt de povere steun van de Belgische regering: in 1963 kregen ze een toelage van 638.000 frank, terwijl een gelijkaardige organisatie in Nederland het twintigvoudige kreeg van haar overheid. De noodkreet wordt gehoord, Via Secura krijgt meer werkingsmiddelen en van dan af zal de organisatie met grote borden en grote campagnes gaan uitpakken langs de weg. 
Gegroet, beste auto!
Wie ook heel secuur over de veiligheid van de weggebruikers heeft gewaakt, is de organisatie Touring Wegenhulp die over heel België een paar honderd wegenwachters in dienst had. Ze werden de “engelbewaarders van de weg” genoemd, en vanop hun gele motor-met-zijspan hadden ze één motto. Het was gebaseerd op het franstalige Servir, Saluer, Sourire, en ten noorden van de taalgrens was het  Dienen, Groeten en Glimlachen. En dat hebben de gepensioneerde TW-ers Fons Vanhauwe (64) en Herman Beullens (68) dan ook overvloedig gedaan.
Beullens: «Naar elke auto, bus en camion die ons kruiste moesten wij glimlachen én salueren, handschoen aan de pet! Ge kunt u dat nu niet meer voorstellen dat ge iedereen zoudt groeten, het verkeer raast met tientallen tegelijk voorbij, maar toen reden er op de grote wegen maar een goeie honderd auto’s per uur. Alleen op de A-12 autostrade tussen Antwerpen en Brussel was het drukker, daar moest ik op een uur soms 900 auto’s salueren, ongeveer eentje om de vijf seconden. Meestal groetten we de tegenliggers, maar soms waren er ook auto’s die u voorbijstaken en waarvan de bestuurder naar u keek en naar u neigde, die moest ge ook groeten."
Vanhauwe: «Gelukkig reden we met een motor met een zijspan, ge kondt dat stuur dus makkelijk met één hand vasthouden en terwijl salueren. We reden ook niet hard, meestal zo’n zestig kilometer per uur. Op de duur was dat salueren zo’n reflex geworden dat ik alles groette: zelfs boerenkarren en tractoren. Ik zag iets rijden en ik bracht mijn hand al aan de kepie." 

uit Brochure 25 jaar Touring Wegenhulp 1948-1973

uit Brochure 25 jaar Touring Wegenhulp 1948-1973

Beullens: «Dat groeten is blijven bestaan tot zowat 1963. Toen kregen we een Renault 4PK, en vanuit een auto had dat geen zin meer om te groeten. Maar dan nog was het een vriendelijke tijd, de mensen waren toen kalm en beleefd voor mekaar. De mensen hadden een beter karakter dan nu. Ze verongelukten ook, maar ze verongelukten met een goed karakter. (ziet mijn twijfel) Fons, spreek ik de waarheid of niet?!
Vanhauwe: «Er was meer respect onder de weggebruikers en er was ook meer respect voor het gezag, voor politie en rijkswacht en voor ons, de wegenwachters. Nu is dat respect er niet meer. Ze schelden de wegenwachters en de politiemensen uit, ze spuwen naar arbeiders die aan het wegdek werken.Men zegt dat de mensen worden opgejaagd achter het stuur, maar dat is niet waar, de mensen zijn al opgejaagd nog voor ze in de auto stappen. Stress, stress, en nog een stress." 
Beullens: «Als er vroeger iemand uw geparkeerde wagen aanreed, dan vondt ge in zeventig procent van de gevallen een briefje achter de ruitenwisser met naam en adres van de aanrijder. Nu zal dat nog zo’n twee procent zijn. De rechtschapenheid en de eerlijkheid is weg! Bij elke aanrijding beginnen de bestuurders te liegen tegen de politie om toch maar geld te kunnen trekken van hun verzekering."
Vierbaansweg naar de kust
Humo: Jullie spreken van redelijk weinig verkeer maar ik las dat er met Sinksen 1962 8300 rijkswachters werden ingezet -samen met twee vliegtuigen en een helicopter -  om het verkeer naar de kust en de Ardennen vlot te laten verlopen.
Vanhauwe
: «Dat hoge aantal was vooral paraat op topdagen als Pasen, Sinksen en 15 augustus. Om de drukte te kanaliseren werd de hele snelweg Brussel-kust ‘s morgens enkelrichting naar de kust en ‘s avonds enkelrichting naar Brussel. Ge begrijpt, om zo’n snelweg ineens in één richting te krijgen, moesten er veel opritten afgesloten worden en heel wat verkeer omgeleid worden, vandaar dat men duizenden rijkswachters nodig had. Voor ons waren die topdagen een miserie. Als er dan iemand pech kreeg op het “vierde” baanvak van die enkelrichting en ge zat zelf op het eerste baanvak, dan moest ge uw wagen in de graskant zetten en met uw materiaal te voet tussen die rijen auto’s laveren naar die ene pech-auto.» 
Humo: Moesten de wegenwachters ook ‘s nachts de weg op?
Beullens:
«We werkten in ploegen tussen zes uur ‘s morgens en elf uur ‘s avonds. En omdat we nog geen radio hadden, had iedereen een sector, een “stervorm” van wegen waarin hij constant moest rondrijden. Stond er iemand met pech, dan stopten we. Het materiaal voor de depannage zat in onze sidecar: bouten, slangen, sleutels, riemen en krikken, en een rode vlag om te laten zien dat je langs de baan aan het werken was. Er waren toen nog geen gevarendriehoeken."
Vanhauwe: «Er waren ook geen pechstroken, ge probeerde zoveel mogelijk in de grasberm te gaan staan, maar dan nog moest ge uitkijken voor het aankomend verkeer. Zeker ‘s avonds. Ik heb heel veel op de snelweg Brussel-Oostende gewerkt, wel, tot ongeveer 197O was daar geen verlichting, het was helledonker langs die weg. Ge moest dan maar een petroleumlampke op de grond zetten of uw lichten laten branden als gevarenteken." 
Beullens: «Het aantal keren dat wij in de berm moesten springen omdat we aanvoelden dat een auto ons niet gezien had, kan ik niet meer tellen. En dan gebeurde het nog dat die wagen boef op onze motor reed en boef op die auto waaraan we aan het werken waren."

uit tijdschrift “Touring” - Touring Wegenhulp (eind jaren ‘50)

uit tijdschrift “Touring” - Touring Wegenhulp (eind jaren ‘50)

Verzopen kiekens
Vanhauwe
: «Het was een gevaarlijke job en een eenzame job. Ge stondt er altijd alleen voor, tot laat in de nacht. Ik herinner mij een voorval dat mij toch wel gepàkt heeft. Het was zaterdagavond op de snelweg naar de kust, een witte Vauxhall Viva steekt me voorbij, en twee kilometer verder zie ik hem zes meter dieper liggen, helemaal onderaan het talud. De bestuurder was een jonge gast, hij wist alleen maar te zeggen dat hij van een trouwfeest kwam en dat hij rap over en weer wilde rijden om zijn pépé en mémé naar huis te brengen, “maar nu liggen ze ergens daar beneden”. En ze zullen wel dood zijn, zei hij erbij. Die grootvader stak inderdaad dood onder die wagen, maar die grootmoeder heb ik in een bietenveld moeten gaan zoeken. Het stormde, de wind huilde tegen honderd per uur, en het was effenaf griezelig om met mijn zaklichtje naar een lijk te zoeken in dat akkerslijk. Veertig meter verder heb ik ze dan gevonden, ze zat helemaal onder het bloed, de keel half overgesneden, ze was uit die wagen geslingerd en bloedend tot in dat veld gestrompeld. Om dat van u af te zetten wat ge daar op uw eentje had meegemaakt, daarvoor moest ge een sterk karakter hebben.
Ge moest ook over een ijzeren gezondheid beschikken, want of het nu regende, sneeuwde, hagelde of onweerde, ge moest onverdroten op de baan zijn.
Beullens: «Ik zie mij nog in mijn lange leren jas onder zo’n auto liggen, de rug in het slijk, de regen die tussen de mechaniek in uw mond en in uw ogen gutste, ge blaast het water van uw lippen, en terwijl zit die automobilist droog in zijn auto te wachten tot alles hersteld is." 
Vanhauwe: «Ik verzeker u, als ge drie weken als een verzopen kieken door de regen rijdt en in de regen werkt, dat werkt zwaar op uw moreel, heel zwaar.
We hadden ook altijd wat te doen. Neem de sneeuwval, dan moesten wij zand gaan strooien. Er reden toen alleen maar enkele strooiwagens op de autostrades, dat waren camions met een man op de laadbak en die zwierde met een schop het zand of het zout op de snelweg. Wij moesten zand strooien in de gevaarlijke bochten en op de bruggen, dat zand zat in houten bakken naast de weg." 
Platte kaas
Humo: Jullie werden verondersteld van hulp te bieden bij ongevallen. Maar hoe wisten jullie nu van een ongeval toen je nog geen radio had?
Beullens: «Meestal riep een tegenligger iets door zijn raampje, of hij deed zo met zijn handen, (“botst” twee gebalde vuisten tegen mekaar) en dan reden wij in de richting vanwaar die man gekomen was."  
Vanhauwe: «Wij hadden in onze opleiding EHBO gehad en wij hadden een verbanddoos bij ons, dus wij konden eerste hulp verlenen. Een hoofd verbinden, een gebroken arm of been spalken, dat konden wij. Er waren toen ook hulpposten van het Rode Kruis, huizen van particulieren waar eerste-hulp-materiaal voorhanden was en daar kondt ge dag en nacht gaan aanbellen." 
Beullens: «Het was een tijd van improviseren. Om gekwetsten weg te brengen waren er toen amper ambulances. Meestal deden we dan iemand stoppen, een bestelwagen of een kleine camion en dan legden we die gekwetste op de laadvloer en dan reed die bestuurder daarmee naar het ziekenhuis. Dat was toen zo, de mensen waren bereidwillig."
Vanhauwe: «Als er een ziekenwagen nodig was voor de gekwetsten, dan moesten wij de huizen één voor één aflopen tot we een huis vonden waar ze telefoon hadden en daar konden we dan een dokter of de rijkswacht bellen, en die wisten waar ze beroep konden doen op een ziekenwagen. In die tijd moest ge dikwijls vér lopen eer ge een telefoon had gevonden! De politie of de rijkswacht was ook niet direct ter plekke, die kwam dikwijls nog met de fiets, zo’n velo met het geweer onder de buis!" 

uit tijdschrift “Touring“ - Touring Wegenhulp (eind jaren ‘50)

uit tijdschrift “Touring“ - Touring Wegenhulp (eind jaren ‘50)

Beullens: «In die tijd was er een kruispunt tussen Ruisbroek en Willebroek waar veel ongevallen gebeurden omdat er in de omgeving nogal wat werkvolk onderweg was naar fabrieken allerhande. Op dat kruispunt stond één huis, en die mensen zijn op de duur moeten verhuizen, zo vaak werd er aan de deur gebonkt om een ambulance te bellen. Die mensen hadden géén rust meer en die waren het beu om altijd maar gekwetsten of ongelukken te zien.
Ik kan dat begrijpen, ik weet uit eigen ervaring hoe hard een ongeval u kan raken, zelfs als ge het alleen maar gezién hebt. Ik had in Breendonk een camion met een opligger naast de baan zien staan. In de stang die de aanhangwagen met de vrachtwagen verbond, zat een dikke scheur. "Dat is levensgevaarlijk voor u en voor de andere weggebruikers", zei ik tegen die man, "zet u naast de baan en verwittig uw firma." Oké, dat ging hij doen. Een tijdje later kom ik in de buurt van Aartselaar, een massa volk op de weg, en het eerste wat ik zie, is die vrachtwagen! Hij was dus toch doorgereden! En zijn opligger was losgekomen en weggeslingerd tegen een Citroën camionette van Platte Kaas De Heidebloem, ik zie ze nog zo voor mijEn in die camionette stak een man, dood en verpletterd, bedekt met platte kaas en bloed, ik heb hem er mee moeten uit halen. Ik vond dat zo verschrikkelijk voor die jonge mens, ik had zo’n compassie met hem omdat ik zeker wist dat dat ongeval te voorkomen was geweest. In de weken daarop werd ik bijna elke nacht wakker, zwetend van angst, ik was doodsbang dat hetzelfde mij zou overkomen. Ik heb toen zelfs op het punt gestaan om te stoppen met mijn werk als wegenwachter."   
Brandende vlaswagens
Humo: Welk type ongeval zagen jullie het meest?
Beullens: «Er werd veel frontaal op mekaar gebotst bij het inhalen, dat waren in die tijd de serieuze patatten. En er reden ook veel mensen te pletter tegen de bomen naast de weg. Ik kan ze nog allemaal aanduiden, de plaatsen waar ik een dode bij een boom gevonden heb." 
Vanhauwe: «Er werd toen ook veel geslipt, zeker in het najaar als het nat was en de boeren met hun karren over de kasseien reden, en er overal slijk en platgereden loof lag. Er gebeurden ook veel ongevallen door de drank. De mensen zagen daar geen kwaad in, er waren nog geen campagnes tegen drinken en rijden. En er waren toen ook meer café’s langs de grote banen. En commerce-huizen: van die etablissementen waar de veekoopmannen overdag uren bij elkaar zaten, ja, die mannen dronken geen melk hé! Trouwens, wie dronk er niét in die tijd?! Ik kwam af en toe zelfs politiemannen en rijkswachters tegen die in dronken toestand aan het verbaliseren waren. 
Met vlaswagens gebeurden ook veel ongevallen. De mensen rookten een sigaret, gooiden die brandend uit het raampje, per toeval in zo’n camion met vlas, dat brandende puntje kreeg door de snelheid en de wind dan zo’n aanzuiging dat heel die vrachtwagen op een minuut in brand stond.
Er waren toen ook veel vrachtwagens die hun lading verloren op de weg. Of die hun lading gewoon op de rijweg losten omdat de bouwwerf vlakbij was. Ik heb geweten dat een vertegenwoordiger zich in de mist te pletter reed tegen een hoop bakstenen. Die stapel was in de zijkant van de weg gelost omdat ze daar een huis aan het metselen waren. Dat was allemaal toegelaten, een signalisatie was niet vereist. 
Humo: Er waren vroeger ook meer botsingen met treinen en buurtspoorwegen.
Vanhauwe: «Oh ja! Heel veel! Er liepen toen nog overal ijzeren wegen en er waren dus veel meer overwegen dan nu, maar die waren in hoofdzaak onbewaakt. Dus geen flikkerlicht, geen slagboom, alleen maar een bel." 
Humo: Was overdreven snelheid een oorzaak van ongevallen?
Vanhauwe: «Praktisch iedereen reed traag! Wij zabberden tegen zestig per uur over de baan en wij konden niet zeggen dat wij een hindernis vormden of dat de wagens ons voorbij vlogen. De mensen waren toen veel minder gepresseerd." 
Beullens: «Het was een zeldzaamheid dat iemand 120 per uur reed, en het was nochtans toegelaten op de snelweg. Maar als ge 110- 120 reed, dan begon uw drijfstang te rammelen, en dan hield ge vanzelf uw snelheid in."  

Advertentie in Het Nieuwsblad (1961)

Advertentie in Het Nieuwsblad (1961)

Boem!
Intussen lijkt het erop dat aanrijdingen “uit de oude doos” een collectors item aan het worden zijn. In 2000 wordt bij Taschen Verlag het fotoboek “Car Crashes & other sad stories” van Mell Kirkpatrick gepubliceerd met honderdvijftig bladzijden vol zwartwit ongelukken. Een jaar eerder verscheen bij de Vlaamse uitgeverij De Carbolineum Pers de luxe-uitgave “BOEM! Mooie botsingen uit het Antwerpen van de jaren vijftig”, een verzameling van zestien originele foto’s (30cm x 23cm) in een exclusieve oplage van twintig exemplaren.
Maar naast die bitterzoete nostalgie naar chroom en gebombeerd metaal, wordt nu nu ook technisch-wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de ongevallen van toen en dat is minstens zo spectaculair. In 1998 brengt Channel Four de documentaire “Bloedbad” op het scherm (ook uitgezonden door Panorama in de zomer van ’98) en dat document werpt een heel nieuw licht op de ongevallen uit de fifties, sixties and seventies
Terwijl alle instanties voor verkeersopvoeding al dertig jaar hun campagnes richten op de onveilige weggebruiker en zijn riskante rijgedrag, bleef de auto-industrie zelf buiten schot. Terwijl zij in feite een flinke verantwoordelijkheid droeg door onveilige auto’s te fabriceren. De constructeurs werden  al in de jaren vijftig gewezen op de onveilige mechaniek van hun producten, maar zij wilden niks ondernemen omdat “veiligheid de prijs van de wagens zou opdrijven” en de vrees bestond dat daardoor “de automarkt zou instorten”. 
Aan pers, wetenschappers en garagisten werd het zelfs verboden om over ongevallen te spreken. De auto moést zijn romantische uitstraling behouden. De auto moést die zwierige schoonheid blijven, die stralende blinkende zon die over de wegen dreef, there was a love affair with the car and a love affair with the road.
Dolle kever
"Dit weekend zijn er 29 soldaten omgekomen in Vietnam en 416 Amerikanen omgekomen op onze wegen.“ Het zijn de woorden van president Lyndon Johnson in 1964, maar ook hij kon de algehele auto-opwinding niet temperen. In die beginjaren zestig telde Amerika elk jaar vijftigduizend verkeersdoden. Dat was ieder jaar een groter slagveld dan dertien jaar Vietnam. 
Het is pas als het bloedbad op de wegen blíjft duren dat de constructeurs zich ernstig over de veiligheid van de inzittenden gaan bezinnen.
In recent onderzoek wordt nu pas duidelijk welk een bloedbad al die onveilige auto’s hebben aangericht in die jaren vijftig, zestig en zeventig. Elk merk, elk model, elk onderdeel gaf zijn specifieke kwetsuren bij een aanrijding. Je had wagens waar de stuurstang als een harpoen in de borst schoot. Weer anderen hadden spaken op het stuurwiel die zo messcherp waren dat ze in gezicht, handen en de borst kerfden. Er waren handschoenkastjes die bij een botsing openklapten en die als een guillotine door de hals van kinderen gingen. De contactsleutel stak uit en verbrijzelde de knieschijf. De dunne arm van de achteruitkijkspiegel brak af en spleet de schedel. Kortom, op heel veel plaatsen in de auto lag de dood op de loer. 
Ook hier in België hebben honderden een zwaar ongeval gehad niet zozeer omdat zij gevaarlijk reden of omdat de wegen slecht waren, maar omdat hun wagen een wapen was dat zich soms tegen zijn bestuurder keerde. 
Beullens: «De Volkswagen! Die Kever was een fantastisch autooke in zijn prijsklasse, prima motor, prima mechaniek, maar het heeft pakken doden op het kerkhof gebracht! Omdat het niet baanvast was en makkelijk van de weg slingerde." 
Charles Gysen (garagist) «Die eerste Keverkes waren niet zo baanvast omdat ze een smalle wielbasis hadden en omdat alle gewicht van die auto achter de achteras zat. Dus als een chauffeur zijn bocht wat te kort nam, dan trok het gewicht hem uit de baan."
Vanhauwe: «De Kever schoot ook gemakkelijk in brand! Op dat gebied was het een heel onveilige auto."
Beullens: «Nu steken alle brandstoftanks diep weg onder de achterbrug en de koffer, maar in die tijd zat die 40-litertank van de Kever letterlijk boven uw knieën! Dus dat wagentje botste op een andere wagen of op een hindernis, het slangetje van de toevoer brak af of die tank scheurde open, de benzine spoot naar alle kanten, er ontstond kortsluiting met een lamp of met het contact, en woefff, die auto in brand. (Noot: ook nog andere merken, zoals Fiat, hadden bij sommige modellen de tank vooraan, jh) "
Vanhauwe: «Het ontladingsmechanisme bij de dynamo van de Kever was ook een zwak punt dat veel branden veroorzaakte. Ik heb een camion zijn lading vlas weten verliezen boven op een Keverke. Dat gewicht drukte de motorkap in, er ontstond kortsluiting nabij de dynamo, dat vlas schoot in brand en die bestuurder is levend verkoold. Niemand kon dichterbij komen en ik heb die man horen huilen, huilen tot hij dood was." 

uit “Touring” - tijdschrift Touring Wegenhulp (eind jaren ‘50)

uit “Touring” - tijdschrift Touring Wegenhulp (eind jaren ‘50)

Humo: In alle kranten die ik las, heb ik nergens wat gevonden over die structurele onveiligheid van de auto’s. Nu zou die misdadige nonchalance een schandaal opleveren, maar toen was er blijkbaar geen bekommernis.
Beullens: «Waarschijnlijk viel het niet op omdat élk merk wel zijn zwakke onderdelen had."
Gysen: "De auto’s waren per definitie gevaarlijker omdat ze geen kreukelzones hadden en omdat de carrosserie en de meeste onderdelen niet uit kunststof, maar nog uit metaal vervaardigd waren. Dat maakte dat de aanrijdingen zo'n zware gevolgen hadden, zelfs bij lage snelheden." 
Beullens: "Een bestuurder was ook veel minder beschermd omdat er nog geen veiligheidsgordels (verplicht) waren. En dus kwakte een bestuurder bij elke frontale botsing pal op zijn stuur. Praktisch alle auto’s hadden toen nog een stuurstang uit één stuk en dan stootte die stuurstang soms als een lans in de borst van de bestuurder. De Opel Kapitän was nogal gekend op dat gebied."
Gysen: «Zelfs al stuikte de chauffeur alleen maar op zijn stuurwiel, dan nog gaf dat veel ingedrukte borstkassen."
Beullens: «Het was ook onvoorstelbaar waar de inzittenden en de zetelbanken naartoe vlogen toen er nog geen gordels waren. Het kon zijn dat de mensen op de vloer lagen met de voor- of achterbank bovenop hen. Soms staken de slachtoffers ergens in de buurt van het gaspedaal, soms lagen volwassenen in een hoekje geprangd waar nog geen plaats was voor een kind."  
Gysen: "Het glas van de ruiten brak toen ook nog in scherpe stukjes, dat gaf ook veel kwetsuren. Aan het hoofd maar ook aan handen en polsen." 
Vanhauwe: «Ik heb een Citroën overkop weten gaan omdat hij op de autostrade in een diepe scheur reed waardoor zijn trommelremmen de voorwielen blokkeerden, en whoepp, die auto ging overkop." 
Jan Prenen: (persfotograaf) "De auto’s hadden ook veel slechtere schokbrekers. Als een auto overkop ging, sloeg hij ineens drie of vier keer overkop omdat die klap minder snel geneutraliseerd werd. Ook de banden waren niet veilig, ze konden bijvoorbeeld niet tegen de warmte. Als de zon te hard scheen, moesten de mensen de banden van hun geparkeerde auto met karton of met een doek afdekken of ze zouden ontploffen!
Zelfs die grote solide Amerikaanse bakken, die achtcilinders, hadden hun zwak punt, met name de remmen die ongeschikt waren om zo’n bolides op een deftige manier tot stilstand te brengen."
Vanhauwe: «Er gebeurden ‘s nachts ook nogal wat ongevallen door de faren. Die koplampen stonden zelden of nooit afgesteld, die knikten op en neer als ge over kasseien of over de asfaltnaden van de macadam reedt, en zo gebeurde het dat ge tegenliggers verblindde. De Citroën 2PK was op dat gebied een heel onbetrouwbare auto."
Prenen: «En de ruitenwissers! Dat waren stokjes van niks. Het moest maar een tikje te hard regenen en die sukkels konden het water al niet meer keren."
Vanhauwe: «Wij spreken nu over al die mankementen en al die ongevallen, maar de mensen lagen daar niet wakker van. De mensen vonden al die auto’s en al dat verkeer zelfs interessant. Zie maar eens hoeveel volk er stond te kijken op de bruggen van de autostrades. En zeker op de vakantiedagen of de zondagen, dan stonden de bruggen vol. Op elke brug stonden oude en jonge mensen te kijken. En! Die mensen wuifden naar het verkeer!" 
Beullens: «Het verkeer was toen nog geen ergernis. Het verkeer was nog een belevenis

Ik hou een notaboekje in de hand en ik tel de auto’s. Het is weer België-Holland geweest. Honderden auto’s die terugkomen van het Bosuilstadion schuiven in een trage rij langs ons huis in Deurne. Ik heb de merken onder elkaar geschreven en achter elk merk zet ik  streepjes. Ik tel veel Opel en Volkswagen, en ook veel Ford en Renault. Ik neem me voor om volgende keer alle Hollandse nummerplaten één voor één over te schrijven. Ik ben negen jaar. Er kan niks gebeuren. 

Het Toerismegenoegen - Plaatje uit het album van de Superchocolade Jacques (“Auto’s 1962 van de Gemeenschappelijke Markt”)

Het Toerismegenoegen - Plaatje uit het album van de Superchocolade Jacques (“Auto’s 1962 van de Gemeenschappelijke Markt”)

 

Meer lezen