Reportages
Een archief van eigen reportages.
Over bliksemjagers en voetbalveteranen,
de klaroenblazers van de Last Post en autobestuurders die geen 1000 km per jaar rijden. En natuurlijk nog Vele Anderen.
“Alles voor de Kempen” - Reportages waarin de Kempen of Kempenaren een rol spelen worden vooraf gegaan door <k> .
ARCHIEF
-
oktober 2024
- 20 okt 2024 Hoe Herman Selleslags België zag veranderen
- 19 okt 2024 Afscheid van Herman Selleslags
-
juli 2023
- 5 jul 2023 <k> De kermisfotografen van de Kempen
-
mei 2023
- 26 mei 2023 <k> Memoires van een Ijsboerke
- 26 mei 2023 <k> Kaasfabriek Kempico : kroniek van een aangekondigde dood
- januari 2023
- september 2022
- juni 2022
- mei 2022
- februari 2022
-
september 2021
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (4): tijd willen winnen in de non-stopmaatschappij (24/24)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt ? (3): het 'kopen' van andermans tijd (met o.a. de hondenuitlater en de ‘loopjongen’ voor je kleren)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (2): meer vrije tijd en toch meer opgejaagd
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (1): het Vlaamse gezin en zijn dagelijkse 'rit tegen de tijd'
- 8 sep 2021 11 september (2): Mohammed Atta, de student stedenbouw die architect van de aanslagen werd
- 8 sep 2021 <k> 80 Vlaamse bakkers en “hun” 11 september
-
augustus 2021
- 30 aug 2021 Katrina (2): de boswachters als redders van New Orleans
- 30 aug 2021 Orkaan “Ida” - 16 jaar na de ravage van orkaan Katrina
- 24 aug 2021 20 jaar 'Zomerbeelden' op de VRT !
-
juli 2021
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (3): de ontreddering van de redders en de hulpverleners
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (2): de onderzoeksjournalist en de psychologe van de overlevenden
- 22 jul 2021 Tien jaar na de tragedie in Utøya (1): het relaas van de overlevenden
- 16 jul 2021 Zomeroverstromingen: het nieuwe normaal?
- 12 jul 2021 Na het EK Voetbal : het EK Minigolf in België
- juni 2021
-
mei 2021
- 1 mei 2021 Interview met de allereerste Mol (1999)
- april 2021
-
maart 2021
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (2): blij met een levende mus
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (1): een vroege-vogel-wandeling en de eerste Belg die vogelzang op vinyl zette
- 23 mrt 2021 De laatste dagen van Doel: kroniek van een aangekondigde dood
- 7 mrt 2021 Altijd wind mee: fietsenmakers over de demarrage van de elektrische fiets
-
februari 2021
- 23 feb 2021 Diefstal per brief: Bpost wil de postzegel in Belgische frank doen verdwijnen
- 9 feb 2021 De marathonwinter van 1962-1963 (2) : de bevroren zee
- 9 feb 2021 De marathonwinter van '62 -'63: de koudste winter sinds 1833
- 2 feb 2021 1 februari 1953: de achtenveertig uur durende “blizzard” over zuidoost-België
- 1 feb 2021 De overstromingsramp van 1953 (2) : de Belgische redders vanuit de lucht
- januari 2021
-
december 2020
- 27 dec 2020 <k> Op kerststallentocht in de Kempen: een autocar van goede wil
- 18 dec 2020 De Grote Glühweinroute (revisited)
- 11 dec 2020 Het kerstbomenbos: hoe de Nordmann de Ardennen inpalmt
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (2): Onze Man valt van de hondenslee
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (1): de Belgische die de jaarlijkse ijstijd en rendieren trotseert
- 4 dec 2020 Sint en Piet in het echt: uit koets gevallen, van baard beroofd en andere waargebeurde feiten
- 4 dec 2020 Sint en Piet gaan hard méé met hun tijd: van schimmel tot bulldozer en parachute
-
november 2020
- 26 nov 2020 Op huisbezoek met Sint en Piet (2) : in Antwerpen
- 26 nov 2020 <k> Op huisbezoek met Sint en Piet (1): in de Kempen
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (4): de verkopers van stofzuigers en gebakken lucht
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (3): de getuige van Jehova en de huis-aan-huis-winkelier
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (2): Hans de Booij (zanger-boekenverkoper) en een Franciscaanse bedelbroeder
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (1) Martin Heylen en de Appelleurders
- 10 nov 2020 Jodelen: de nieuwe superverspreider van corona
- 1 nov 2020 Trump: staat de verongelijkte kiezer nog altijd aan zijn kant?
- 1 nov 2020 De sprookjes van Trump
-
oktober 2020
- 23 okt 2020 De derby Antwerp-Beerschot: rood-witte honden versus mauve-witte ratten
- 16 okt 2020 De laatste "westerners" en cowboydorpen van België (3): Texas City in Tremelo
- 15 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (2): van Antwerpse indianen en Kempense outlaws
- 14 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (1) : begraaf mijn hart bij de baan naar Wuustwezel
- september 2020
-
augustus 2020
- 31 aug 2020 Het nieuwe schooljaar: leerkrachten vertellen hoe ze een klas aanpakken in het éérste lesuur
- 27 aug 2020 De pottenkijkers (2): voetbal kijken ondanks gesloten deuren / de dakfans en andere voetbalburen
- 26 aug 2020 De pottenkijkers (1): toch voetbal kijken in stadions met gesloten deuren
- 14 aug 2020 De hittegolf en een coup de foudre: op stap met een bliksemjager
- 7 aug 2020 Beiroet en de honden van de (puin)hoop
- 5 aug 2020 De ramp van Beiroet en de ramp van Tessenderlo (1942): als tonnen ammoniumnitraat exploderen
- 1 aug 2020 <k> De machtige duivenvlucht uit Barcelona: vertrokken in volle corona
-
juli 2020
- 31 jul 2020 De stille bekerfinale tijdens corona en de roodwitte roots van Luk Perceval
- 30 jul 2020 De alziende corona-camera: de burgemeester met het fotografische geheugen
- 26 jul 2020 Zomer van verveling: 13-jarige rijdt 800 km met oma's auto
- 9 jul 2020 <k> Voetnoten langs de weg: achter de schermen van de zelfgeknutselde wegwijzers
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (3): the day after
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (2): de pionier van de mobiele toiletten
- 2 jul 2020 Zomer zonder Werchter (1): twee trouwe soldaten van de frontstage
-
juni 2020
- 29 jun 2020 Toerisme in eigen land (1): koninklijke familie bezoekt Bokrijk
- 21 jun 2020 De stille overwegen (3): ontsnapt aan de klap
- 20 jun 2020 De stille overwegen (2): koeien op het spoor
- 19 jun 2020 Lege treinen en stille overwegen (1): de laatste onbewaakte spoorovergangen
- 12 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (4): met een gocart de grens over
- 11 jun 2020 <k> Experimenteel reizen in eigen land (3): in volle zomer liften met een slee
- 10 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (2): de pionier van de maffe reisformules
- 9 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (1) : rugzaktoerist op 500 meter van je voordeur
- 5 jun 2020 Café Corona: hoe moet het verder met het volkscafé?
- 1 jun 2020 Kinderen van de holocaust: de vrouw die honderden kinderen hielp onderduiken
-
mei 2020
- 28 mei 2020 <k> Record social distancing op café: 245 uur in quarantaine op een barkruk
- 27 mei 2020 Uit onze gevoelige platenkast: de huwelijksfotografen !
- 23 mei 2020 De hobo’s (5): een klein foto-album
- 22 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (4) / de overlevers van de Grote Depressie
- 21 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (3) / de Vietnam-veteranen
- 20 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (2) / de rammeling voor het slapengaan
- 19 mei 2020 De hobo's: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (1) / de leerschool
- 13 mei 2020 2020: het jaar van het lange haar (de “hippie-comeback”)
- 9 mei 2020 Rock-’n-roll-model voor alle online huiskamerconcerten: de Slechtste Gitarist van Vlaanderen
- 7 mei 2020 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (2)
- 7 mei 2020 <k> 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (1)
- 3 mei 2020 75 jaar Buchenwald: de dodenmars en de dodentrein
-
april 2020
- 28 apr 2020 Yo de dobbermannen! Bekende Vissers (BV’s) over hun watersport
- 24 apr 2020 Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (2)
- 24 apr 2020 <k> Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (1)
- 21 apr 2020 Hoe een bezoek aan de supermarkt zes dagen kon duren
- 17 apr 2020 Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (2)
- 17 apr 2020 <k> Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (1)
- 16 apr 2020 Arendonk? Gitarendonk! De revival van het mini-festival
- 15 apr 2020 De man die 29 jaar in quarantaine leefde
- 7 apr 2020 <k> Verhalen uit het containerpark (2)
- 7 apr 2020 Verhalen uit het containerpark (1)
- 2 apr 2020 De voetbalveteranen (3): de zwarte panter van SK Waanrode
- 1 apr 2020 <k> De voetbalveteranen (2): de oldtimers van KFC Herenthout
- 1 apr 2020 De voetbalveteranen (1) : de éminence grise van KFC Putte
-
maart 2020
- 29 mrt 2020 <k> De pionier-tv-verkopers (jaren ‘50 en ‘60)
- 24 mrt 2020 De eenzaamheid van de Last-Post-klaroenblazer
- 21 mrt 2020 De zeldenrijders (2)
- 17 mrt 2020 De zeldenrijders (1) chauffeurs met 1000 km per jaar
Meer reportages lezen?
Wil je ingelicht worden als er nieuwe
reportages verschijnen?
Vul dan hier je e-mail-adres in:
De sprookjes van Trump
Bij het begin van zijn ambtstermijn in 2017 nam president Trump een opvallend besluit. Sprookjes die uit Europa werden ingevoerd moesten aan een diepgaand onderzoek worden onderworpen. Uit Europa komt immers veel fake news en dat wilde Trump een halt toeroepen.
Humo februari 2017 - licht ingekort en extra verlucht met lichtjes dwaze illustraties - © Jan Hertoghs
“Hans en Grietje hadden gewapend het bos moeten betreden.”
Volgens president Trump is de klimaatopwarming een fabeltje; hij gaat ervan uit dat het wel zal koelen zonder blazen. Maar als de klimaatopwarming al een verzinsel is, wat dan met de échte fabels en sprookjes. Die komen vaak uit Europa en die moeten volgens Trump eveneens op hun waarheidsgehalte onderzocht worden. En zo krijgen de sprookjes een Trumpal guidance, een soort waarschuwende bijsluiter waarin Donald Trump uitlegt hoe men met deze verhalen omzichtig moet omspringen “omdat ze opvallend veel fictie of fake news lijken te bevatten”.
Klein Duimpje
Het gezin van een arme houthakker heeft zeven zonen. De kleinste wordt Klein Duimpje genoemd. De wanhopige ouders sturen hun kinderen tot twee keer weg vanwege de honger en de armoede. De tweede keer verdwalen de kinderen in het bos omdat vogels hun spoor van broodkruimels hebben opgegeten. De kinderen vinden onderkomen in een groot huis. Daar woont een reus, die ruikt “mensenvlees” en wil hen opeten. Ze kunnen ontsnappen dankzij Klein Duimpje die de zevenmijlslaarzen van de reus heeft aangetrokken.
Trump: “Eerst en vooral: ik hou van houthakkers én van hun hemden. Great people. Great shirts. En ze hakken bossen om. Dat schept ruimte op onze aarde. Dat kinderen hun weg kunnen terugvinden met kiezelstenen is knap. Kids are smart. They’re great! Kiezelstenen zijn ook ideaal, zeker op opritten, zo vind je altijd je garage terug! Wat ik haat zijn die vogels die de broodkruimels opeten. Vogels, ze zijn niét te vertrouwen. Ze vliegen in straalmotoren en ze doen vliegtuigen neerstorten. I hate them. Die zevenmijlslaarzen zijn een goed idee. Ik zorg ervoor dat onze schoenindustrie die laarzen gaat maken. Daarmee zal onze economie een flinke stap vooruit zetten. Brillant opportunities also for those in the shoeshine business!”
Roodkapje
Er was eens een moeder en die vraagt aan haar dochter Roodkapje. om boodschappen te brengen naar grootmoeder. In haar huis wordt Roodkapje opgegeten door de wolf die eerder ook al grootmoeder oppeuzelde. De wolf valt na die maaltijd in slaap, een jager hoort zijn gesnurk, hij snijdt de wolf open en haalt grootmoeder en Roodkapje eruit. De wolf verdrinkt met stenen die in zijn wolvenbuik zijn genaaid.
Trump: “Wolven zijn een plaag. Door de groenen zijn er teveel wolven. Het natuurlijk evenwicht is verstoord. Eerst eten ze alle schapen op en nadien ook nog eens de vele onschuldige grootmoeders die met wol breien. Wetenschappers zijn dom dat ze die aberratie niet hebben zien aankomen. Het blijkt ook dat die beesten geitjes eten, vaak met zeven tegelijk. Niemand is gebaat met wolven. Wat hebben ze al gedaan voor ons land? ’s Nachts urenlang huilen en zeuren, dat is alles wat ze kunnen! Als onze jagers die beesten uitroeien, komt dat onze wolindustrie ten goede. Wol: ja! Wolf: nee!”
Hans en Grietje
Er was een arm gezin met twee kinderen, Hans en Grietje. Hun ouders hadden geen eten meer en stuurden hun kinderen het bos in. Ze komen bij het peperkoeken huisje en worden binnengelokt door de heks. Zij wil Hans vetmesten in een hok en Grietje moet al het werk doen. Als de heks Hans in de oven wil stoppen, duwt Grietje de heks in de oven.
Trump: “Ouders die hun kinderen het bos insturen, nemen een groot risico. Bossen zijn gevaarlijk, altijd geweest. Wellicht had deze heks lang haar, lelijke tanden en een kromme wijsvinger? Ik haat vrouwen die eruitzien als heksen. Het zijn feministen. Nooit heeft zo’n heks een man. That’s a fact.
Heksen horen in het vuur. Door dat Grietje is gerechtigheid geschied. Maar als die kinderen gewapend waren geweest, was het nooit zover gekomen. Dan schiet je zo’n bitch neer nog voor ze één onwettige vinger kan uitsteken. Aan kinderen zeg ik ook altijd: doe aangifte bij de politie als je ergens een bezem ziet. Daarmee schenden ze ons luchtruim, de politie weet ervan.”
Assepoester
Er was eens een man met een lieve dochter. Hij hertrouwt met een gemene vrouw die twee gemene dochters heeft. Ze behandelen zijn dochter heel slecht: ze moet bij de open haard slapen; vandaar haar naam Assepoester. Op het naburige paleis geeft de prins een bal. Bij toverslag krijgt Assepoester een feestjurk en glazen muiltjes; een pompoen wordt een koets met paarden. De prins danst de hele avond met haar. Om middernacht breekt de betovering. Eén glazen muiltje blijft achter. Na lang zoeken vindt de prins het meisje dat in dat éne schoentje past.
Trump: “Eerst wil ik iets zeggen over die pompoenen. Schitterende groente! Je kan er zoveel mee doen. Soep. Halloween. En nu ook koetswerk. Alles kunnen ze. Great vegetables! Dan die glazen muiltjes. Ik denk dat er een markt is voor doorzichtige waterdichte schoenen. De Chinezen proberen ons allicht voor te zijn. Terwijl wij het meeste glas hebben ter wereld. Het zit in onze brillen, in onze voorruiten en in onze achterruiten. Wij moeten de glasindustrie nieuw leven inblazen. Het is onze toekomst. Ook kapot glas is de toekomst: de meeste scherven brengen geluk. That’s a fact.”
De rattenvanger van Hameln
Een stadje in Duitsland wordt overrompeld door ratten. Een jonge rattenvanger biedt zich aan. Met zijn fluit leidt hij de rattenstroom weg en verdrinkt ze in een rivier. Het krenterige stadsbestuur weigert te betalen. De jongen neemt weerwraak: met zijn schalmei lokt hij alle kinderen uit Hameln weg en neemt ze mee naar een onbekende bestemming.
Trump: “Typisch Duits verhaal. Eerst is het: wir schaffen das, en daarna is het terugschrikken van de consequenties. Ze hadden al eerder een muur moeten bouwen tegen die ratten. In Berlijn bouwden de Duitsers een fantastische muur. Waarom dan niet in Hameln?! Je hebt muren nodig als je veiligheid wordt bedreigd. Ik ga overal muren bouwen. Muren kunnen de eeuwen doorstaan. Kijk naar de Chinese muur, die staat er nog. En hoeveel Mexicanen wonen er in China? Geen tien. Mensen hebben muren nodig. Als ze geen muren hebben valt het dak op hun kop.”
Sneeuwwitje
Een koningin krijgt een prachtig dochtertje met een blanke huid, Sneeuwwitje. Na haar dood krijgt Sneeuwwitje een stiefmoeder. Die nieuwe koningin kijkt vaak in een spiegel aan de wand die haar vertelt dat Sneeuwwitje mooier is dan zij. Jaloers geworden vraagt ze een jager om haar te doden, maar die laat Sneeuwwitje lopen. Ze vindt onderdak bij zeven dwergen. De koningin weet haar toch te vinden en als appelvrouw geeft ze een vergiftigde appel aan Sneeuwwitje. De dwergen baren haar op in een glazen kist. Een mooie prins komt langs, de appel schiet uit haar keel en het springlevende Sneeuwwitje trouwt met de prins.
Trump: “White people are smart by nature. Maar dit blanke meisje Sneeuwwitje is niet van de slimste. Als je werkelijk zo knap bent, dan trouw je meteen met die prins. Dan ga je niet bij dwergen wonen en in glazen kisten liggen wachten. Tijdverlies! Alleen die sprekende spiegel spreekt me aan. Ik zou vaak met ‘m praten. Ik heb de indruk dat hij heel intelligent is, en heel knap. Spiegels hebben een intrinsieke meerwaarde die glazen deuren bijvoorbeeld niet hebben. Spiegels denken met je mee, ze hebben een apart soort reflectie. Ik hou van spiegels. Spiegels houden ook van mij. Ze steken vaak hun hand of hun duim op. They’re so cool!”
De derby Antwerp-Beerschot: rood-witte honden versus mauve-witte ratten
Na de gewonnen Europese match van donderdag moet Antwerp zondag de stadsderby spelen tegen Beerschot.
Het is de eerste derby in eerste klasse sinds het seizoen 2003-2004: beide ploegen “overwinterden” jarenlang in lagere afdelingen.
Antwerp speelt terug in eerste sinds de zomer van 2017. Beerschot promoveerde vorig voetbalseizoen.
Eenzelfde (langverwachte) derby was er in het jaar 2000 en ook toen kwamen beide ploegen terug uit een verblijf in een lagere afdeling.
Dat zorgde voor dit gesprek met enkele hevige fans en clubiconen van toen. O. a. Patrick Janssens, Gene Bervoets, Luk Perceval, Dirk Roofthooft, Rik Coppens en Vic Mees.
Humo november 2000 - licht ingekort © Jan Hertoghs
* tenzij anders vermeld: foto’s ingescand uit Humo
Rik Coppens: "Derby, derby, niks te derby! Er is geen Beerschot meer!"
Ik heb de Heer Jezus ooit zien verschijnen op het Kiel. Twee meter groot, in dik bordkarton uitgesneden, in paars-wit geschilderd en op twee planken genageld en gekruisigd. Zo droegen Antwerpsupporters hem rond het veld. De supporters loeiden, de politie greep te traag in, en toen werd de gekruisigde ook nog eens in brand gestoken. Dat waren de jaren zeventig, dat was de folklore en de rivaliteit tussen de twee oudste Antwerpse clubs. In de jaren negentig degradeerde Beerschot met zijn schuldenlast naar derde afdeling, en ook Antwerp degradeerde naar het vagevuur van 2de klasse. Beider verrijzenis volgde tegen het jaar 2000. Beerschot kwam in 1999-2000 terug in eerste als ‘gefusioneerde’ aanhangwagen van Germinal Ekeren. Antwerp wist in 2000 op eigen studs uit de put van tweede klasse te kruipen. En zo staat er na lange tijd nog eens een Antwerp - (Germinal) Beerschot op de affiche. Vandaar deze aftrap met bekentenissen over eindeloze clubliefde, dolle tribunehumor en zwangerschappen op de staanplaatsen.
Gene Bervoets: in de schoenen van de groten
Als ik de vliegende kok van “Gentse Waterzooi” opbel zit hij thuis met een zware angina. Net nu hij het nieuwe clublied van Germinal Beerschot Antwerpen op mini-CD moet inzingen!
“Ik ben geboren op het Kiel en ik heb de liefde voor Beerschot via mijn vader en grootvader gekregen. Mijn grootvader was de terreinverantwoordelijke, de man die voor het gras, de kalklijnen en de doelnetten moest zorgen. Als hij op het veld bezig was, mochten wij in de gangen van het stadion katteke en verstopperke spelen. Ik ken dat stadion dus door en door, ik heb als kind van zeven jaar ook één keer in de kleedkamer mogen zitten toen de eerste ploeg -met Jan Verheyen - zich aan het klaarmaken was. Zo’n dingen vergeet je van je leven niet. Mijn vader was dan weer masseur en ook trainer van de UEFA-juniores. Hijzelf beweert tot op de dag van vandaag dat hij Rik Coppens ontdekt heeft. Op een dag waren de UEFA’s slechts met acht spelers en mijn pa is de Rik toen thuis gaan halen en hij heeft ‘m achterop zijn fiets naar het plein gebracht…waar Rik de pannen van het dak speelde en dat zou de doorbraak van Coppens zijn geweest.
Bij ons thuis kwamen soms ook de shirts en de shoes van de eerste ploeg terecht om schoongemaakt te worden. Ik speelde toen als jonge gast bij Kindervreugd (een vereniging van het Antwerps Stedelijk Onderwijs,jh) en ik heb dikwijls een paar van die shoes uit die manden gepakt om mijn wedstrijdje van woensdag te spelen. Dus in plaats van met een maatje 37 speelde ik met een maat 43 van een sjotter van de eerste ploeg van Beerschot! Dat gaf mij vleugels natuurlijk, zo’n echte shoe met een ijzeren tip en leren noppen eronder! Ik was zelf geen onverdienstelijke voetballer; in een ‘entente’ van Kindervreugd en de Antwerpse clubs heb ik nog samen met Lozano in de ploegopstelling gestaan!
Als je me vraagt waarom hou je van Beerschot, dan is dat als vragen waarom hou je van je moeder? Ik zou niet anders weten, ik zou niet anders kunnen, ik ben opgegroeid met Beerschot. Ik vond ook dat Beerschot meer stijl had dan Antwerp. De club had meer allure. Antwerp is altijd een club geweest met een volkser karakter. Het stadion van Beerschot ligt ook midden tussen de straten en de winkels, wij zijn letterlijk de ploeg van ‘t stad terwijl Antwerp daar ergens verloren ligt tussen de velden en een paar flatgebouwen.
Wat ik niet oké vind aan Beerschot, zijn die talrijke Vlaams Blokkers onder de supporters. Die laten nogal eens van zich horen, en dat stoort mij, dat hindert mij dat die daar zijn.
Humo: Ben je ook nog gaan kijken toen ze in derde speelden?
«Ja, maar het was pijnlijk. Het grote Beerschot dat speelde tegen iets dat Francs Borains (= uit de Borinage,jh) heette. De club van ‘t stad die dan verloor tegen Kapellen, dat is niet om aan te zien. Soms zaten we zelf te lachen met de manier waarop er gespeeld werd."
Humo: Ik heb een knipsel uit Gazet Van Antwerpen dat er toen zo weinig volk kwam dat de omroeper een bandje met applaus afdraaide als de Beerschotspelers op het veld kwamen.
«Is dat zo?! Ik ben ook niet naar al die matchen gaan kijken in derde omdat ik veel in het buitenland verbleef."
Humo: Vlak voor de fusie met Ekeren was er zo’n geldgebrek dat Beerschot een oproep deed naar spelers die gratis wilden komen spelen. Volgens Gazet Van Antwerpen kwam er zelfs een kerel opdagen “op moonboots”.
«Zwijg! (lacht) Nu het voorbij is, kunnen we erom lachen, maar toen was het alleen maar zak en as. Zelfs Jan Mulder blikte in die dagen met weemoed terug op de club die door Anderlecht zo gevreesd was; hij had het over “de hel van het Kiel”.
Humo: Nu wacht "de hel van Deurne”. Wat wordt het?
«1-1 tot de laatste minuut en dan is er een vrijschop en trapt Marc Degryse ‘m op magistrale wijze tegen de netten en daarna gaan wij allemaal zingend naar huis!”
Dirk Roofthooft: brandende lucifers
De acteur (van onder andere “Terug naar Oosterdonk” en “Hombres Complicados”) over zijn rol in de al 120 jaar lopende productie Royal Antwerp Football Club aka “The Great Old”.
“Ik ben een absoluut roodwitte hond, maar ook een voetbalfan tout court. Ik ben als Antwerpsupporter zelfs naar Juan Lozano op het Kiel gaan kijken omdat ik me niet alleen door een club maar ook door een wonderlijke voetballer kon laten meeslepen. Nu heb ik minder tijd voor het voetbal, nu is er ook die overkill van voetbalwedstrijden op televisie, maar voetbal is voor mij lange tijd dé ideale ontspanning geweest. Ik vergeet dan alle werk en alle zorgen, ik ben alleen maar bezig met dat balleke dat in die goal moet rollen. Daar schep ik een plezier in en bij Antwerp vond ik dat plezier, en dan zeker in de tijd van Georg Kessler en Walter Meeuws. Ik heb zelfs ooit dure tickets voor de Amerikaanse choreograaf William Forsythe laten schieten omdat ik op Antwerp-Spartak Moskou zat (1993) en het onvoorzien tot verlengingen kwam. Het was de halve finale van de bekerwinnaars, als Antwerp won, gingen ze naar de finale op Wembley, en ik heb die prachtvoorstelling laten schieten, ik dacht, foert Forsythe, ik blijf zitten, en Antwerp heeeft toen nog gewonnen ook, een fantastische ontlading was dat!
Roofthooft: “Ja, ik keek uit naar die zaterdag of die zondag, ik keek uit naar elke match, zelfs naar de rust zag ik uit: dat hotdog eten, dat venten-onder-elkaar die op één rij een plaske gaan doen in die porseleinen bakken, zelfs dàt was plezant. Het had iets heel kameraadschappelijk, en ik kon echt opgetogen zijn over zo’n avond of namiddag. Ik hou ook geweldig van de humor rond dat plein, dat plagen en schelden en kloten van mekaar, al die zotte opmerkingen die je hoort. Ik was meestal één uur voor de match in het stadion. Dat hele voorspel van geroezemoes en commentaren dat de tribunes vult, dat wou ik niet missen. Soms was ik zo vroeg dat er amper een kat te zien was, maar dan was er wel altijd die éne vent met zijn doosje lucifers die dat hele doosje aanstreek en die dat kleine ‘vuurwerkje’ over het hek en op de piste smeet met de roep “Da’s nogal een ambiance hé, hier oep den Aantwaarp!” (schatert het uit) Die man had een stem als een klok, dat droeg over heel dat veld en je zag die opwarmende bezoekende spelers al kijken, “in wat voor zothuis zijn wij hier beland?!” Zoiets vind ik fantastisch! Van die absurde, onnozele humor. Ik herinner mij ook een rotseizoen, met een drie op zesentwintig (een overwinning was toen nog goed voor twee punten,jh). Na een kwartier was het weeral O-1, en ineens zegt die vent voor mij: “ Godverdoeme! Ik gon nor huis. Ik gon m’n wijf afsloagen!“ En hij stond op en hij was weg (lacht).
Met de jaren is dat plezier echter minder geworden. Niet dat de ambiance er niet meer is, integendeel, er is nog een schat aan clubliefde op de Bosuil, maar ik vind dat het clubbestuur daar veel te weinig mee doet. Ik mis een drive en een begeestering bij dat bestuur, en omdat die er niet zijn, leidt die club een wat zielloos bestaan. Dat opgelapte dak, die afgebroken tribunes, die zwarte visbak van de loges, dat mist toch uitstraling! Of neem dat eerste jaar in tweede klasse. Naar het einde was er een beslissende match tegen La Louvière die de promotie naar eerste kon betekenen, maar Antwerp verloor, en wat zei onze voorzitter Wauters? “Het is niet erg dat we niet naar eerste gaan. Want nu hebben we tienduizend toeschouwers. Dàt hadden we niet toen we nog in eerste speelden!” Zit je daar als een onnozele kloot je stembanden uit je lijf te schreeuwen, en dan zegt zo’n voorzitter dat niet-promoveren nog zo slecht niet is. Tja, toen ben ik afgehaakt. Sinds die match ben ik niet meer gaan kijken, maar ik blijf de ploeg wel volgen in de krant. Al zakken ze tot in vierde, het blijft mijn club: dàt zal nooit veranderen. “
Patrick Janssens: liever paars dan rood
De voorzitter van de SP heeft het al in eerdere interviews niet onder stoelen of banken gestoken: hij is een echte Kielse rat.
“Mijn vader nam ons vroeger wel eens mee naar jeugdwedstrijden van Beerschot, maar ik ben voor het eerst naar de eerste ploeg gaan kijken toen ik dertien was. Dat was in het seizoen ‘69-’70 toen Lothar Emmerich topscorer is geworden in de Belgische competitie. Ik heb toen geen enkele match gemist, elke keer stond ik met mijn ticketje van vijftig frank op de staanplaatsen. Ik heb me altijd thuis gevoeld op Beerschot en dat thuis voelen in een stadion heeft met enthousiasme en warmte te maken. Ik heb een jaar in Engeland gewoond, ik ging naar Arsenal kijken, dat zei me niks, en een week later stond ik op Tottenham Hotspur en ik was verkocht, ik was een Tottenham-supporter. Dus eigenlijk kies je je club niet, die club kiest joù! Wat mij bij Beerschot vanaf het begin aansprak was die reputatie van de giant killer. Beerschot kan rommelen tegen kleine ploegen, maar tegen topploegen overtreffen ze zich àltijd; ploegen als Anderlecht en Brugge komen nooit graag naar het Kiel.
Humo: Wat heeft Beerschot dat Antwerp niet heeft?
«Patrick Janssens als supporter bijvoorbeeld! En een aparte fanatieke sfeer. Dat volkse, dat rauwe, dat agressieve, dat groepsgevoel van WIJ tegen de rest, dat vind ik bij Beerschot wel bijzonder. Alleen slaat dat wij-gevoel soms over in racistische beledigingen, dat staat me veel minder aan. En verder heb ik het voor Beerschot vanwege zijn mooie historiek, zijn bijzondere stamnummer dertien (wat intussen omwille van de GBA-fusie nummer 3530 is geworden, jh) en zijn veel mooiere shirts dan Antwerp! Als SP-er is het voor mij moeilijk om dat te zeggen maar ik zie dat paars liever dan dat rood van Antwerp.”
Humo: Heb je herinneringen aan memorabele derby’s?
"We hebben een keer geweldige lol gehad toen Antwerp hier met 1-0 is komen verliezen na een own goal van de Roemeen Dan Coe en hoe heel dat stadion dan begon te roepen: Dank u Dan Coe! Dank u Dan Coe! (lacht) Dat was één van de betere momenten.”
Humo: Vond je de fusie met Germinal Ekeren erg?
«Helemaal niet. We moeten die mensen van Ekeren dankbaar zijn. Germinal heeft ons gered, zonder Germinal was er van Beerschot geen sprake meer geweest. Maar nu spelen we op het Kiel en nu is er van Germinal geen sprake meer, nu wordt er alleen nog "Beerschot!" geroepen. En we heten wel GBA en er zit een roodgeel streepje op dat paarse shirt, maar dat maakt niet uit, qua sfeer zal het een Antwerp-Beerschot zijn als vanouds."
Humo: Antwerp mag tegen Lierse of Harelbeke spelen, altijd is er wel een moment dat de Beerschot-aversie opsteekt en dat ze bijvoorbeeld “Anti-GBA olé olé!” beginnen te zingen .
"Bij ons is dat identiek; bij ons is het If you hate Antwerp, stand up! En ik blijf dan zitten, maar mijn zonen staan recht. Ik vind de chant Wij zijn Kielse ratten! veel plezieriger, dat zing ik wel mee. Niet dat die ratten mij altijd genegen zijn. Onlangs gaf ik de aftrap Sint Truiden - Beerschot en toen scandeerde een deel van onze spionkop Ratten stemmen rechts! Dat was wel minder leuk."
Chantal Pauwels: hoogzwanger op de staanplaatsen
De ‘leading lady’ van Agalev in Antwerpen mist geen enkele wedstrijd van de “Liefdevolle Kleuren”.
“Bij mij is het heel romantisch begonnen toen ik zeventien was. Mijn vriend was een supporter van den Antwerp, ik ging een keer mee en ik was direct verkocht: die vriend is mijn partner en Antwerp is mijn club geworden. Mijn vriend was ook de enige Antwerpsupporter in een hele Beerschot-familie, ik ben dus met de verstandigste meegegaan (lacht).
Wat ik zo bijzonder vind aan Antwerp is dat die ploeg soms boven zichzelf kan uitstijgen. Antwerp heeft nooit de grote sterren en de miljoenenspelers gehad, Antwerp heeft het altijd met wat mindere goden moeten stellen, maar àltijd zijn er van die jaren dat ze met die gewone spelers een geweldig team vormen, dat ze er stààn als ploeg, en dat vind ik schoon aan den Antwerp. Dat ze met zo’n ‘gewone’ Walter Meeuws tot in Wembley geraken bijvoorbeeld, dat vind ik fantastisch.
Ik vind het ook plezierig om bij die twaalfde man te staan. Er is niks zo plezant als goed te kunnen zingen en roepen, en dat stadion te voelen zinderen als al die voeten aan het roffelen gaan. En ja, ik sta daartussen, met mijn roodwitte sjaal én mijn roodwitte pet. En veel mensen blijven weg van Antwerp omdat het er zogezegd gevaarlijk is, maar ik heb op die vijftien jaar dat ik ga kijken nog nooit iets meegemaakt. Ik durf er gerust met mijn kinderen naartoe.
Zelfs toen ik hoogzwanger was van mijn twee zonen, stond ik daar op de staanplaatsen, en dat was lief om zien hoe galant en voorkomend iedereen was, hé jongens, pas eens op, laat madam hier ‘s door! Of: hier madammeke, gaat gij hier maar staan, hier staat ge goed! En natuurlijk zijn er van de X-side die tegen mij zeggen dat ze van het Vlaams Blok zijn, maar ik vind de Antwerp-aanhang toch wel toleranter is tegenover kleurlingen op het veld dan de Beerschotsupporters. Bij Beerschot gaat het er grover en onverdraagzamer aan toe. Maar bon, we hebben het niet meer over Beerschot. Die club bestaat niet meer. Het is nu GBA. Maar toch wil ik niet verliezen tegen “die van het Kiel”
Rik Coppens: “Derby? Welke derby?!”
Rik Coppens (70) is dé Beerschot-vedette van de jaren vijftig. Zijn show- en clownallures waren nationaal bekend, zijn balkunsten gaven hem de titel “de tovenaar van het Kiel” en “de Paganini van het voetbal”. Tussen ’74 en ’77 was Coppens ook trainer van Beerschot.
“De komende derby, zegt u. Maar dat is godverdoeme toch geen derby! We spreken toch niet meer over Beerschot, we spreken toch over Germinal Beerschot Antwerpen, de fusieclub! Dus zeg ik: er is geen derby meer, want er is geen Beerschot meer. Punt!
Maar natuurlijk, de journalisten maken er weer een derby van omdat hun boekske en hun gazet moet verkopen. Wel, ik doe daar niet aan mee, ik veeg er mijn gat aan. Derby, derby, niks te derby! Maar ik heb het natuurlijk zien aankomen. De voetbalkalender was nog maar uit of de journalisten hingen al in hun pen, de derby, dat zou de match der matchen worden en nog van die superlatieven die op geen kloten trekken. Maar ze moeten dan niet verschieten als er oorlog van komt. Want als er oorlog van komt, dan is dat omdat de pers heel dat derby-verhaal heeft opgeklopt.
De journalisten vragen mij ook: welke emoties voelt ge bij Antwerp-Beerschot? Emoties, jongen, daar veeg ik mijn gat aan! En dat was ook zo in de jaren dat ik nog voetbalde. De supporters liepen heel hoog op met zo’n derby, maar voor mij was dat een match zoals een ander. Gij gelooft me niet?! Neem het geval Bob Paverick. (Paverick speelde van 1927 tot 1948 bij Antwerp. Daarna werd hij één jaar uitgeleend aan Beerschot. Het was pure goodwill omdat het Kiel met zoveel geblesseerden kampte. Paverick wilde echter niet aantreden in de derby. jh) Voor de supporters was dat ondenkbaar, een bom, een revolutie Maar voor de spelers lag dat anders. Wij aanvaardden Bob vanaf de eerste match.
Natuurlijk zijn er memorabele derby’s geweest. Onder andere die Beerschot-Antwerp waarbij ik voorover duikelde en de bal in vogelvlucht meenam en met mijn hiel in het doel trok. Dat was in 1952 en dat was een exceptionele goal. Spijtig dat er toen nog geen tv was, want dat was een goal zoals er nadien nooit meer een gemaakt is, in héél de wereld niet. “
Vic Mees: Celtic en Glasgow
Vic Mees (73) is de levende legende van RAFC. Tussen 1946 en 1964 speelde hij 649 wedstrijden in het eerste elftal van Antwerp. En hij heeft nog cijfers.
“Onze stadiondirecteur heeft het voor mij opgeschreven. Ik heb in totaal vierendertig derby’s gespeeld, en thuis op Antwerp hebben we er vijf verloren, zeven gewonnen en drie gelijk gespeeld. Uit op Beerschot hebben we er zes verloren, zeven gewonnen, en zes gelijk gespeeld. In punten van toen zou dat betekenen dat Antwerp 37 punten haalde en Beerschot 31. Dat kunnen ze ons niet meer afpakken (lacht)!
Ik vond elk van die derby’s heel speciaal. Als de voetbalkalender uitkwam, was dat het eerste waar we naar keken: wanneer spelen we tegen den Beerschot? Dat had toch iets van Celtic en Glasgow Rangers. Ginder in Glasgow gaat het om katholiek/Iers-zijn tegen protestant/ Brits-zijn, hier was het vooral een rivaliteit tussen twee delen van de stad: de zuidkant tegen de noordkant. Met in elk van die stadsdelen hevige supporterscafé’s. Je mag ook niet vergeten dat de meeste spelers toen nog écht in die delen van de stad of van de provincie woonden. Met Rik Coppens als uitzondering. Die was van de Seefhoek, dat hoorde bij Antwerp, maar Rik speelde toch bij Beerschot,‘t is altijd een specialleke geweest hé!
Humo: Coppens zegt dat een derby voor hem een match was als een ander.
Mees: «Hij mag dat zeggen, maar dan was hij toch wel een uitzondering in die tijd. De rivaliteit was immers immens, en ze was ook al zo oud. Antwerp is gesticht in 188O, het is de eerste en oudste club van België, en in 1899 heeft Beerschot zich van Antwerp losgemaakt. De rivaliteit is dus al zeker honderd jaar oud. Het leefde in mijn tijd ook in de hele stad, iedereen sprak over de derby, maar het kwam wel nooit tot vechten zoals nu. Er werd in dat stadion geweldig gescholden en geroepen, verbaal ging het er zeer ruw aan toe, maar ik heb nooit, nooit zien vechten. De mensen wilden ook niks missen. Anderhalf uur voor de wedstrijd zat het stadion al vol, en op Antwerp wilde dat toch zeggen dat er bij de vijftigduizend toeschouwers waren. En dan waren er nog veel mensen die principieel weg bleven. Je hebt altijd Beerschot-supporters die geen stap op Antwerp willen zetten, en Antwerp-supporters die het vertikken om een voet op het Kiel te zetten.
Rik heeft wel gelijk dat er tussen de spelers van de twee clubs meer kameraadschap was dan tussen de supporters van beiden. Rik en ik, wij zijn bijvoorbeeld goeie vrienden, terwijl we toch heel verschillend van karakter zijn, en allebei van een club komen die mekaars aartsvijand is."
Bert Geenen: ik hoop op een fusie
Naar verluidt zit het ex-radioman van Studio Brussel en Radio Donna altijd “stilletjes in zijn duffelcoat” naar Beerschot te kijken, maar onder die duffelcoat klopt wel een deep purple heart.
“Ik ga sinds mijn tiende naar Beerschot. In mijn buurt woonde een familie met acht kinderen, die gingen met zijn allen naar Beerschot kijken, elke zondag was het daar al paarswit wat de klok sloeg, en ik vond dat een plezierige ambiance om daarin mee te gaan; één van de dochters uit dat gezin is trouwens mijn vrouw geworden.”
“Ik heb het stadion van Beerschot ook altijd gezelliger gevonden. De Bosuil is een kale betonnen kuip, terwijl het Kiel bomen heeft, en zelfs een klooster dichtbij; het heeft iets huiselijk. Ik zie ook liever paars-witte dan rood-witte kleuren. Op tv zal ik altijd sympathiseren met een paars-witte en nooit met een rood-witte club. Ik zie Anderlecht dus wel graag spelen, maar Standard of Manchester United niét.
“Wat ik in dat Antwerpse voetbal wel mis is: allure. Een Antwerp-Beerschot is altijd een belevenis door de rivaliteit, maar zelden door het hoogstaande spel. Antwerp en/ of Beerschot hangen immers te vaak bij de middenmoot of bij de staart van eerste klasse; zelden zal je het meemaken dat ze allebei in de top meedraaien en dat ze tegen mekaar uitkomen voor een plaats bij de eerste drie.”
Humo: Ben je een rustige of een luidruchtige fan?
«Een rustige, ik roep nooit wat. Ik ben iemand die naar het voetbal gaat om zich te ontspannen en niet om zich op te boeien. Recht springen doe ik ook alleen maar als ze een doelpunt maken. Pas op, ik geniét van alle zottigheid die ik door anderen hoor uitkramen, maar mij zal je bijvoorbeeld nooit Rood van schaamte! Wit van schrik! horen brullen in een match tegen Antwerp.
En hoe je het draait of keert, die eeuwige en onvoorwaardelijke clubliefde van vroeger is voorbij. Zeker bij de spelers. Ik hoop zelfs dat Antwerp en Germinal Beerschot zullen fusioneren. Anders zullen ze Europees nooit iets te betekenen hebben. En eens het bestuur en de spelers de wederzijdse gevoeligheden hebben overwonnen, zullen de supporters ook wel volgen, zeker?! En als ze goed spelen, roepen we Komaan Beerschot!, en als ze slecht spelen… Komaan Antwerp!
Luk Perceval : de werkman tegen de bourgeois
De artistieke leider van Het Toneelhuis heeft op het voetbalveld menige “ten oorlog” opgevoerd omdat derby’s “altijd op leven en dood” werden uitgevochten.
“Mijn levendigste herinneringen aan de derby’s komen uit de jaren ’68 tot ‘76. Ik was toen tussen elf en negentien jaar, ik was lid van de Spionkop en ik ging naar alle thuismatchen en uitwedstrijden. Als het Beerschot-Antwerp was, dan gingen wij met onze aanhang te voet van de Bosuil naar het Kiel. In die tijd was dat soms toch een groep van vijfhonderd man die met vlag en wimpel dwars door het stadscentrum trok. Dat was een luidruchtige bende maar helemaal niet baldadig, onderweg werd er niet gevochten of schade toegebracht. Maar hoe dichter we het Kiel naderden, hoe meer eieren we plunderden bij de kruideniers om ze dan in het stadion naar de majorettes van den Beerschot te smijten.
Het was ook een tijd van nachtelijke stunten en avonturen. Dat de doelnetten van Beerschot werden stukgeknipt, of dat de houten doelpalen werden omgezaagd. En eh… ja, ik was daarbij, bij dat geheime clubje van nachtelijke grappenmakers.
Ik heb Antwerp-Beerschot ook altijd als een strijd gezien tussen de socialisten en de liberalen. Antwerp, dat was de volksploeg, dat was de ploeg van de gewone werkman; Beerschot, dat was de bourgeois-ploeg, de middenstand, het fijnere volk, de juffrakes van het Kiel. Vandaar dat ze ons ook uitscholden voor boeren van Deurne. Als Antwerp won, dan zongen wij als revanche “Dat spelleke met die boeren is gedaan, gedaan!” Dat ritme zweemt naar De Internationale en dat had zoiets van: den arbeider heeft de dikke bourgeois weer eens op zijn kas gegeven (lacht).
Aan alles was te zien dat Beerschot meer geld had. Ze hadden een sjieker stadion, sjiekere tenues en sjieker volk, er hing daar ontegenzeglijk een mondainere sfeer dan op Antwerp. En omdat wij voelden dat ze op ons neerkeken, plooiden we ons ook dubbel om ze op hun kloten te geven. Ik heb zelf negen jaar in de jeugdreeksen van Antwerp gespeeld en die derby’s waren de heftigste wedstrijden. Dat was elke keer op leven en dood.
Intussen heb ik meer en meer afstand van het voetbal genomen, voetbal is een sport van kapitalisten en aandeelhouders geworden waarbij clubs als Antwerp en Beerschot nog nauwelijks van tel zijn: ze zitten in het peloton der sukkels en bijna-armoezaaiers. Maar Antwerp blijf ik nog altijd zien als mijn tweede thuis, om niet te zeggen mijn eerste thuis. Ik heb in dat stadion heel mijn jonge leven gepasseerd, ik heb daar uren en uren gespeeld, ik heb daar mijn eerste lief leren kennen en kussen, dat kruipt dus in je bloed en dat gaat er nooit meer uit. Antwerp is nog altijd de ploeg van mijn hart.”
De laatste "westerners" en cowboydorpen van België (3): Texas City in Tremelo
"Jacques Brel! Koning Boudewijn! Allemaal interesseerden ze zich voor de cowboys van Tremelo!"
Het eerste cowboydorp van België, dat was Texas City in Tremelo. In dat Brabantse Damiaandorp zou al in 1959 een westerndecor zijn opgericht, "een 'uitloper' van de Expo van 1958 waar toen cowboys en Indianen een dagelijkse rodeoshow gaven". Dat vertelt Cole Younger (van het westerndorp in Olmen). Hij zegt zelfs dat er zonder de Expo "nooit cowboydorpen zouden geweest zijn in België."
De krantenknipsels van de Expo leveren weinig op. Er is vooral sprake van het opwindende en futuristische Amerikaanse paviljoen, maar nergens is een spoor te vinden van een rodeo. Wel ontdek ik dat het woord "Texas" in het jaar na de Expo een grote magie moet hebben gehad, want in 1959 is de BRT de westernserie de "Texas Rangers" beginnen uitzenden. Wat voor Willy Vandersteen dan weer de inspiratie was om zijn Suske en Wiske-album "De Texasrakkers" te tekenen.
En dan helpt het toeval. Ik ben bij Humo-fotograaf Herman Selleslags voor een interview over zijn tentoonstelling in het Fotomuseum, en tussen de vele foto's die hij opdiept, zit er één van The Who in een wildwest decor, "dat is Texas City in Tremelo." En zo vind ik goud, want hij heeft nog een rooie Agfa-Gevaert doos vol zwartwitfoto's, contactafdrukken en kleurendia's. De datum: 20 mei 1967.
Selleslags: "We spreken over een tijd dat er geen videoclips bestonden, maar de tv-zenders maakten wel van die kortfilmpjes die net zolang duurden als het hitnummer dat de groep speelde. En via via wist Humo dat de RTB een filmke ging draaien over The Who, en dus stuurden ze mij naar die locatie en dat bleek Texas City te zijn. Er was amper volk: in de saloon stonden een paar cowboys en op het terrein was er alleen The Who, de driemansploeg van de tv en ikzelf. The Who bestond toen uit zanger Roger Daltrey, gitarist Pete Townsend, drummer Keith Moon en bassist John Entwistle.
De muziek klonk over het terrein, en de groep playbackte telkens een stukje van de song in een ander deel van het dorp. Alles volgens een heel minimaal scenario. Toch hebben die opnamen zeker drie of vier uur in beslag hebben genomen. Achteraf gezien is dat ongelooflijk: je bevindt je in dat vreemde decor van een westerndorp-in-België en daar kan je een paar uur rondhangen met The Who, die met The Beatles en The Stones toch één van de absolute wereldgroepen waren van dat moment. The Who was trouwens één van m'n lievelingsgroepen toen, maar vraag me niet welk nummer ze daar geplaybackt hebben, dat ben ik vergeten. (Als het om hitsingles ging, dan moet het My Generation, The Kids Are allright, Substitute, I'm a boy, Happy Jack of Pictures of Lily zijn geweest, die zijn alle uitgekomen voor mei 1967,jh) "
Selleslags laat de foto's zien, het is een schatkist zonder meer. Keith Moon in de saloon. John Entwistle koffie drinkend uit een bolle Rombouts(!)kop. Keith Moon zonder zadel op een zwierig Pinto horse. John Entwistle ook al bareback op dat paard, en verder is de groep te zien in alle mogelijke poses: nabij de corral, voor de Sheriff's Office, tussen de bunkhouses enzovoort. "Ja, het zijn heel wat foto's. Ik denk dat die serie in Texas City de grootste fotoserie is die ooit in België over The Who is gemaakt."
Spannende broeken
Met die geweldige intro van The Who ben ik vastbesloten om de geschiedenis van Texas City op te delven. En zo kom ik bij "de Snake" (zie deel 2) en in zijn knipselarchief zit één artikel over Texas City. Het dateert van 1960, het verscheen in het magazine "Ons Land" en er is sprake van "een vlakte waar vroeger de asperges groeiden" en waar "de grond nu doorstippeld is met de indrukken van paardenhoeven". Ook ziet de reporter houten constructies "die zo vertrouwd overkomen omdat we ze heel goed kennen van de zilveren schermen in de bioscoopzalen". De 'inwoners' van Texas City worden omschreven als "mannen en vrouwen die kleurige hemden, enorme stetson-hoeden en spannende broeken dragen" en om hun middel torsen ze zware riemen "waaraan zilverversierde holsters en vervaarlijke zesschieters hangen". Cowboys en Indianen blijken mekaar ook met hi! en ugh! aan te spreken en verder hebben ze "ondoorgrondelijke gezichten die op grassprietjes kauwen".
Het is prachtig proza en dan laat ik de lyrisch-dramatische beschrijving van de overval op de postkoets nog achterwege. Bij het artikel staat ook nog een oud adres. En op dat adres vind ik een telefoonnummer en ene Carol neemt op. Ja! Texas City bestaat nog! En het is inderdaad ontstaan in het jaar na de Expo, "maar drie jaar geleden hebben we driekwart van de gebouwen moeten afbreken door een dagvaarding van Stedenbouw. Vroeger was hier een terrein van 2,5 hectare met een saloon, post office, hotel, bank, kerk, winkel, koetsenkot en stallingen, maar nu blijft alleen nog de bank en de saloon over". Carol is al zesendertig jaar bij de western club en sinds 1978 baat ze Texas City uit. De échte stichter van Texas City is Marcel Kesteman, "maar die man is al vijftien jaar dood en al zijn kinderen wonen in Amerika". Ze zegt dat het heel moeilijk zal zijn om nog iemand van die eerste jaren terug te vinden. En binnen twee weken hebben ze wel een 'council', maar journalisten ziet ze niet graag komen ("wat ze allemaal over ons geschreven hebben, het slaat nergens op"). Ik noem de namen van de westerners die ik gesproken heb, het blijken goeie geloofsbrieven te zijn, ik mag toch komen. Cowboys van de weg
Bij het begin van de straat staat een metalen wegwijzer naar het Damiaanmuseum en daarboven hangt de houten pijl naar Texas City. Het westerndorp ligt vlakbij de bewoonde wereld zijnde de terreinen van de Koninklijke FC Tremelo. Ik parkeer de wagen op de parking naast de kantine en daar staan enkele cowboys zich om te kleden bij de openstaande autokoffer. In de verte klinken Indiaanse trommels en ritmische gezangen en de voetbalveteranen die hier met de sportzak arriveren, zingen het onnozel na: heuja heuja hey, heupsa hey, kust m'n gat.
Ik begin een westerndorp nu al met de ogen dicht te herkennen: aan de inrijpoort staan glanzende motoren en op het terrein staan alle manspersonen wijdbeens, that's the way. De saloon heeft nog de klassieke klapdeuren en bergt in zich een fantastisch stapelhuis van oude foto's, paardenhoofdstellen en alle mogelijke western rekwisieten. Op deze zaterdag is het een volle drukte van cowboys, trappers en vooral soldaten die met hun sabels tegen de ronde tafeltjes stoten.
De voertaal in Texas City blijkt hoofdzakelijk franstalig te zijn, maar op de veranda van de saloon spreek ik de vlaamstalige Wyatt Earp, hij is nog 'voorzitter' geweest van de Arizona Ranch in Halle-Zoersel die in 2004 door Stedenbouw is opgedoekt. (Noot: de échte Wyatt Earp was sheriff en één van de hoofdfiguren van de Gunfight at the OK Corrall in 1881.)
Earp: "Ik ben in Amerika geweest en ik heb in de échte OK Corrall in Tombstone (Arizona) gestaan! Màn, de boebels stonden op mijn armen!" Ik zeg iets over vergrijzing en de oldtimers van nu en hij knikt: " Het is alleen nog de oude garde die ge ziet. Jonge gasten melden zich niet meer. Ik kom nog van een generatie die met al die western-series is opgegroeid: Bonanza, Rawhide, Gunsmoke, High Chaparall, noem maar op! Die tijd is voorbij. Die gasten groeien op met science fiction en fantasy."
Maar dat de cowboydorpen teloor zijn gegaan, dat ligt "in grote mate aan de media en aan het imago dat zij ons geven. De mensen associëren een cowboy niet langer met iets positief, een cowboy is per definitie negatief. De gevaarlijke vrachtwagenchauffeurs, dat zijn de cowboys van de weg. Hans Van Temsche? Die droeg zijn geweer gelijk een cowboy in de nek! Lernout en Hauspie? De cowboys van de ICT-sector. Kortom, wie zich slecht gedraagt, dat is een cowboy, en dat werkt dus tegen ons!"
Kostuum van de Grand Bazar
"Paul Jambers heeft ooit een reportage gemaakt over de westerners en hij is bij ons op den Arizona komen aankloppen voor medewerking, maar wij hebben hem aan de deur gezet: Jambers vriend, daar is het gat van den timmerman! Als journalisten naar westerndorpen komen, dan zoeken ze alleen maar de sensatie: wordt er hier gevochten? wordt er hier geschoten? Dat is het enige waarin ze geïnteresseerd zijn. En de mensen zien die opnamen dan en wat denken ze?! Pff, een hoopje knokkers en wapenfreaks bij elkaar." Hij haalt zijn Colt uit de holster, "dat ding is onklaar gemaakt, als ik het nog als wapen wil gebruiken, dan moet ik ermee gooien."
Intussen zijn de 'kampspelen' begonnen: er is keuze uit bijl werpen, hoefijzer gooien, met luchtbuksen op blikjes mikken of oude gordijnringen rond de hals van Budweiserflesjes gooien. Een toekijkende Yankee-blauwbloes stelt zich voor als Johnny Flash, 74 jaar, leerbewerker in Luik. Johnny was ooit één van de voortrekkers van een Waals cowboydorp: Western City in Chaudfontaine.
Flash: "Bij het begin van de jaren zestig was dat zo: iedereen droomde van Amerika en iedereen was zot van de western. Mijn vrouw, mijn kinderen, mijn schoonouders, allemaal zijn ze bij de western club gegaan, dat enthousiasme, dat bestaat nu niet meer. En ge moet u dat voorstellen! Nu hebt ge het internet en winkels waar ge die outfit kunt kopen, maar toen moesten wij naar de Grand Bazar! En daar kochten we een cowboyhoed, een kartonnen exemplaar, en onze revolver en onze holster, dat was wat de kinderen kregen met Sinterklaas! Dat was belachelijk speelgoed in feite, maar de fascinatie van de mensen was zo groot dat niemand werd uitgelachen, het mee-doen was het belangrijkste! "
"Zelfs koning Boudewijn kende Johnny Flash! In de jaren zestig was er een verjaardagsfeest op het paleis en wij hebben daar -tussen alle folklore in- een western show mogen geven. En de gendarmes, die schrokken nogal, want in de koninklijke tuin hebben wij al schietend een postkoets overvallen! Onze koning was gefascineerd, hij wilde weten wie de baas van de cowboys was en zo ben ik de eerste Belgische cowboy geweest die hem een hand heeft gegeven!"
Ik was Billy The Kid!
Carol komt me zeggen dat haar dochter Bob Lust is gaan ophalen, "hij is slecht te been, maar zijn geheugen is nog goed. Hij kan u zeker vertellen over het begin van Texas City". En zo sta ik enkele minuten later oog in oog met de allicht oudste nog levende Belgische cowboy. Hij is 86, zijn echte naam is Antoon Lust, hij is geboren in Nieuwpoort en een groot deel van z'n leven is hij bakker geweest in Etterbeek. Maar nog veel langer is hij cowboy, "dat zit er bij mij in van mijn vijf jaar, als mijn ouders mij op het schommelpaard zetten, dan zat ik op de prairie!"
Hij is samen met Marcel Kesteman de stichter van Texas City geweest. "Marcel was de dromer en de artiest, ik was de nuchtere middenstander met de centen." En dat de meeste huizen in Texas City getimmerd zijn door Fons, een dakwerker uit Tremelo en Gust, een beenhouwer uit Brussel. En dat het "een curieus verhaal" is van die cowboys en Indianen op de Expo: "Die hadden daar een rodeo en halfweg de Expo gingen ze failliet, en dan zijn de cowboys wél naar Amerika kunnen terugkeren, maar die Indianen waren arm, die hadden geen geld voor een retour met het vliegtuig, en zij zijn opgevangen geweest door Marcel Kesteman." En dat die Indianen moeilijke karakters waren, "zeker als ze alcohol op hadden. Dan zaten ze boemboemboem te trommelen gelijk zot! Tot een kot in de nacht. De mensen werden er horendol van!"
En dat ik hem thuis moet komen opzoeken, hij heeft nog 8mm-filmpjes van de Expo-rodeo en een heel album zwartwit foto's van Texas City.
En zo sta ik een week later bij 'm thuis in Steenokkerzeel. Het interieur is rustiek: een Lievevrouw onder een stolp, Boudewijn en Fabiola in een lijst, een gewei aan de muur en een schilderij van hemzelf op een statig paard ("ik ben heel mijn leven een paardenman geweest"). Om vier uur in de namiddag trekken we de gordijnen dicht en stel ik m'n oude filmprojector op, een Eumig-8mm die ratelend in het verleden grijpt. Zijn projector is al veertig jaar stuk, "ik weet dus zelf niet meer wat er op die rolletjes pellicule staat." Er zijn drie gele Kodachromedoosjes en het eerste filmpje is een biddende processie in Brussel, maar het tweede is de rodeo van de Expo! Er zijn cowboys op wild bokkende mustangs, er zijn cowgirls die acrobatie doen in rode jurken met witte franjes, en er is de onvermijdelijke overval op de postkoets.
Alsof dat niet genoeg is, wolkt in de achtergrond ook nog een Belgische stoomtrein voorbij, ("ik heb het u gezegd, die rodeo werd gehouden in het hartje van Brussel!") En dan is er nog één filmpje en dat zou wel eens Texas City kunnen zijn. Hij gaat op één meter van het scherm zitten, ziet twee cowboys in zwartwit bij een paard staan en dan zijn er alleen nog uitroeptekens: " Mô! Kijk nekeer! Dat is Texas City! Vrouwtje, kijk! Dat ben ekik! Helemaal in het zwart! Ik was de desperado! Ik was Billy the Kid!" Hij zit op het puntje van de zetel en kan maar niet geloven dat hij daar terug is, als jonge veertigjarige, te paard en met een Smith & Wesson in de vuist: " Mô jongens toch, wat een plezier om dat terug te zien! Wat een ontdekking! Wat een ontdekking!"
Zot van Bonanza
Hij vertelt dat ie toen alles zelf maakte: de leren kogelriemen, de holsters, de stijgbeugels, "dat was deel van het western leven, dat ge dat zelf maakte. Nu kunnen ze dat niet meer, nu kopen ze het in de winkel." Hij vlocht ook zijn eigen zwepen, en bij de showkes was hij "de crack van de zweep. Ik kon een sigaret uit iemands mond kletsen! Ik kon met één slag een lucifer tussen iemands lippen aansteken!" En dat hij die precisie oefende op een paal: "In een barst stak ik een stropijl of een lucifer en dan maar klappen met die zweep." 't Waren allemaal cracks toen in Texas City: "Gust De Beenhouwer, dat was een lassokampioen. Die kon een rennend kalf strikken alsof hij nooit wat anders gedaan had." En dat hijzelf ook rap was met de revolver. Zo snel als Lucky Luke? Neenee, "maar ik zal u iets laten zien dat ik toen kon". Hij gaat midden in de living staan en legt een bierviltje op de rug van zijn uitgestoken rechterhand. Dan trekt hij ineens zijn hand weg en voor het viltje de vloer raakt, heeft hij al z'n denkbeeldige revolver getrokken met diezélfde rechterhand, "zo ràp was ik!" En zo aandoenlijk is het om die desperado van 86 daar triomfantelijk naast de eiken tafel te zien staan.
Zijn vrouw moet nu ook het foto-album van Texas City gaan zoeken en daarin steken nog meer paarden en cowboys en pokertafels die omver worden gegooid ("zo'n ruzie, dat was altijd het begin van een showke"). Middenin steken ook glanzende cinemafoto's van de tv-serie "Bonanza": "Ik was toen zot van Bonanza! Heel België was zot van Bonanza! En de mensen die geen tv hadden, gingen bij de buren kijken om dat feuilleton te kunnen zien."
Bonanza is dan ook een mijlpaal in de tv-geschiedenis. In de VS liep de westernserie zéventien jaar lang en telde ze in totaal duizend afleveringen. In het begin van de jaren zestig waren er negenenvijftig landen die Bonanza overnamen waardoor per week 350 miljoen mensen de serie zagen. En ook de Humo-lezer was verkocht aan de Ponderosa Ranch en het gezin Cartwright bestaande uit Pa, Hoss, Little Joe en Adam: in 1963, 1965 en 1966 kozen zo'n 30.000 Humo-lezers de serie als het beste tv-programma!
"Dat feuilleton heeft bij veel mensen de interesse gewekt voor de western en hier in Texas City hebben we toen nog een paard de naam Bonanza gegeven." Toen waren er nog paarden in de cowboydorpen, zegt Antoon: "Nu is er niks meer. 't Zijn allemaal cowboys zonder paard geworden." En hij laat in het fotoalbum wat steigerende cowboys van anno 1961 zien, die ene dat is Paul le Chanteur, " die was sterk als een reus, die kon een 2PK opheffen bij de pare choque!" En die daar, dat is Johnny, " dat was een geweldige pintendrinker!" En dat ik goed moet oppassen bij wat hij nu gaat vertellen: " Op een dag komt de RTB een stukje spektakel filmen. Aan een buitentafel zaten vier cowboys te kaarten en ik moest met mijn lievelingspaard Zondo over die kaarttafel jumpen! En we doen drie keer een test en drie keer gaat dat goed. Oké, action, de camera rolt, en net als ik kom aan gegaloppeerd, staat Johnny recht met twee armen in de lucht. En mijn paard stopt en door de schok vlieg ik uit het zadel, over de kop, en met mijn ballen op die tafel! En lachen, lachen, allemaal zaten ze op hun knieën van plezier! "
David Bald Eagle
Hijzelf had nooit kunnen denken dat de Expo van 1958 de start zou zijn van Texas City: "Eerlijk gezegd, ik had geen hoge dunk van die cowboys en Indianen in die rodeoshow. Die cowboys waren boers en vulgair, en die Indianen waren bijna elke avond zàt! Alcohol en Indianen, dat gaat niet samen, meneer! Elke avond moésten zij de geesten zien en dat kon alleen maar met vuurwater, en dan was het van à-giiii,à-à-giiii, mensenlief toch, dat was niet om uit te houden. Ik denk dat al hun geld naar drank ging. Die waren echt straatarm."
"Maar Marcel Kesteman kon goed over de baan met die Indianen en hij heeft voorzien dat het een succes ging worden. Eens die houten huizekes daar stonden en eens wij onze showkes deden, stroomde het volk naar Tremelo. In het weekend was dat een processie van velo's, moto's, auto's en zelfs autobussen!"
"Marcel Kesteman herhaalde maar dat dat succes volledig te danken was aan de Indianen die hij in Tremelo had opgevangen. O, hij zou ze nog heilig hebben verklaard! Hij heeft aan de burgemeester van Tremelo zelfs gevraagd om de straat van Texas City te willen veranderen in Bald Eaglestraat!"
David Bald Eagle blijkt de chief te zijn geweest van de Indianen op de Expo. En nu moet ik weer goed luisteren: "Die ouwe Indiaan is vijftien jaar later nog getrouwd met Josee Kesteman, de dochter van Marcel!" Antoon Lust denkt dat ze nog altijd "ergens in Amerika wonen." Hij denkt, in South Dakota.
Indianen in Tremelo
Een dag later vind ik Josee al via de elektronische rooksignalen van het internet. " U belt uit België?! Over Texas City?! Oh, that's wonderful, I have such good memories!" En zo rafelen we de geschiedenis weer uit, te beginnen bij de Expo van 1958:
"Die wildwestshow zat niét op het terrein van de Expo, maar in de buurt ervan, aan de Van Praetbrug. En op een dag namen papa en mama ons mee naar die show, ik was toen zeventien jaar. En voor de show begon, had mama in het Engels staan praten met één van de rodeorijders, een Lakota Indiaan uit South Dakota. En okay, de show begon, en er waren Indiaanse traditionele dansen, er was acrobatie te paard, er was een overval op de postkoets en tot slot had je de rodeo. En die ene Indiaanse rodeorijder kreeg toen een ongeluk, zijn mustang schoot uit het starthok, en er direct weer in, en die man werd geplet tussen het paard en de omheining en bleef gekwetst liggen.
Na de show hoorden we dat hij met de ambulance naar het ziekenhuis was gebracht en mijn moeder ging ernaartoe en ze kwam helemaal ontdaan thuis. Dat ze tegen hem alleen maar Frans wilden spreken, en dat ze bezig geweest waren over "apen" en "in de bomen klimmen", ze was furieus. En zij is toen voor hem gaan tolken en hem elke dag gaan bezoeken.
En ja, een ongeluk komt nooit alleen! Kort daarop ging dat rodeo-agency in California failliet en toen stonden die zestig cowboys en die veertig Lakota-Indianen op straat; er was geen geld meer, en van de ene dag op de andere moesten ze hun hotel verlaten. En de meeste cowboys hebben toen hun zadels, kostuums en wapens verkocht en van dat geld konden ze het vliegtuig naar de States betalen. Maar enkele cowboys en al de Indianen hadden veel minder te verkopen, voor hen zat er niks anders op dan in de tipi's te slapen die op dat terrein stonden. En u kent de Belgische zomers, daar waren dagen dat ze tot hun enkels in het slijk stonden!
Wij hadden David Bald Eagle intussen bij ons thuis in Tremelo opgevangen, we zorgden dat de dokter regelmatig kwam en we gingen ook elke dag kijken hoe het met de groep in Brussel was. Dat ging van kwaad naar erger en toen zijn mijn ouders met enkele vrienden naar het Amerikaanse consulaat geweest en daar hebben ze dan het retourticket betaald van al wie nog achtergebleven was.
Maar voor het vertrek wilde David nog iets doen voor onze familie: hij wilde met de Indianen optreden voor ons huis. De straat zal te klein zijn, zegden m'n ouders, waarom doe je het niet op de plek tussen de kerk en het gemeentehuis, dan gaan de mensen van Tremelo iets kunnen zien dat ze nog nooit van hun leven gezien hebben en waar ze nog jàren over zullen spreken!
Dat optreden was fantastisch met zeker een paar duizend toeschouwers. David is op het gemeentehuis ontvangen en hij heeft het gulden boek van de gemeente mogen tekenen. Dat was in 1958, en die foto is me heel dierbaar, ze hangt hier nog altijd in onze living!
En mij hebben ze toen een Indiaanse naam gegeven, wat een zeer grote eer is voor een blanke. Mijn naam is White Star Woman.
Buffalo Bill in België
Kort na het vertrek van de westerngroep was er in Brussel een veiling van alles wat er nog op dat rodeoterrein stond en mijn vader heeft het grootste deel daarvan gekocht, zoals paarden, tipi's, de postkoets, een paar huifkarren en ook het Sheriff's Office. Mijn vader was creatief, hij was kunstsmid van beroep, en hij had eigenlijk altijd van een "cowboyleven" gedroomd. Dat kwam door zijn vader, die had Buffalo Bill en zijn wildwest show zien optreden in Brussel en die had daar nog jàren over gesproken, en zo is die western spirit bij m'n vader ontstaan. (Buffalo Bill en zijn wildwestshow waren in mei 1891 en in september 1906 in Brussel, Gent en Antwerpen te zien. Aan de show namen "225 personen en 175 dieren deel",jh) Je ziet, Texas City gaat niet alleen terug tot de Expo, but way way back in history!
Mijn vader was bij de cavalerie geweest in het Belgische leger en zo ontstond zijn idee om in Tremelo een western riding club op te richten, een manège in western style. En met de hulp van vrienden is hij dan allerlei gebouwtjes beginnen timmeren, en in 1959 is Texas City geopend. De mensen wilden dat zien, ze kwamen van overal, zelfs uit Frankrijk en uit Duitsland!
Ik heb zelf ook met de show meegedaan, ik deed trick riding, zoals: zonder zadel rijden, op de rug van het paard gaan staan, langs achteren erop springen, langszij in de flanken gaan hangen, ja, ik was best een behendige cowgirl in die tijd (lacht)
Alle Belgische cowboys liepen toen met revolvers en pistolen rond, ik denk niet dat er zoiets als een wapenwet bestond. En ze schoten blikjes omver en colaflesjes aan diggelen, oh, it was a lot of fun. Ik herinner me ook dat iemand een klein kanon had meegebracht. Dat werd geladen, maar toen ontplofte dat ding, en verschillende mensen zijn naar het ziekenhuis gebracht omdat ze helemaal zwart zagen van die explosie (giechelt), yeah, it was kinda wild, you know. En er werd muziek gespeeld en gezongen bij het kampvuur. En de indianisten roffelden op de troms, dat was tot in het dorp te horen." As op de prairie
Ik zeg haar dat Texas City geen goeie naam lijkt te hebben in Tremelo, vanwege knokpartijen en lawaaioverlast. "O yeah, the people in Tremelo, they were always complaining! (lacht) En zeker is er soms bij de cafés gevochten en af en toe zal er wel iemand dronken door het dorp zijn gegaloppeerd, roepend en schreeuwend, dat hoort misschien wel bij een cowboydorp hé?!
Maar zeg me niet dat er alleen maar slecht volk kwam! Alles en iedereen kwam naar hier. Jacques Brel! Bobbejaan Schoepen! En de Amerikaanse consul liet hier de 4th of July doorgaan! En als er in Brussel een western uitkwam, dan werden wij gevraagd om de première op te luisteren, één keer zijn ze met de postkoets in full blast over de Boulevard Adolphe Max gereden!"
"In 1972 ben ik dan naar de States geëmigreerd en ben ik getrouwd met Dave Bald Eagle! Ja, we waren mekaar niet uit het oog verloren! En sinds dan woon ik in South Dakota. En nu ben ik 66 en Dave is er 88, maar hij is nog in goeie gezondheid, hij rijdt nog paard en hij acteert ook nog in films, net zoals in zijn jonge tijd."
"In1986 is mijn vader ook naar hier geëmigreerd en hij is hier nog heel gelukkig geweest in het land van de western spirit. In 1992 is hij overleden; we hebben zijn as op de prairie verstrooid, in de vier richtingen, helemaal zoals hij het gewenst had."
"Het is hier wel rustiger leven dan in België. Ik google Tremelo soms op als ik een beetje heimwee heb, en dan denk ik my God, dat dorp is groot geworden, en modern, en zoveel winkels. Maar ik verkies toch mijn leven hier. Ik ben sociaal verpleegkundige, ik leg heel veel huisbezoeken af en elke dag rij ik over de wijdse prairie, en dan voel ik me on top of the world dat ik hier mag leven.
We hebben hier paarden en stallingen en zelfs een "Sheriff's Office", dus het is nog altijd een beetje Texas City hier. You see, the spirit continues, en ik ben blij dat Texas City in België ook nog bestaat. Doe ze de groeten van mij!"
Chewing gum en cowboyfilms
Nadat ik Josee aan de telefoon heb gesproken, zoek ik Antoon Lust opnieuw op. Hij is blij te horen dat het haar goed gaat en hij begrijpt ook dat ze zo positief was, "dat cowboydorp was de uitvinding van haar vader, dus zij zal geen kwaad woord spreken. " Maar hij wil het niet wegstoppen. Zoals het een echte boomtown past, had Texas City ook al snel een slechte reputatie in Tremelo:" Op een bepaald moment was het de plek geworden waar oorlogsveteranen van Korea mekaar opzochten, en daar zat crapuul bij. En er is met de vuist gevochten en ook met geweren. En niet alleen op het terrein, op de duur ook in de straten en in de cafés van Tremelo, overal zochten die gasten ambras. Inzoverre zelfs dat de commissaris van Etterbeek mij kwam vragen waarom ik mij met zo'n 'bandietendorp' bezighield. Eind de jaren zestig is er zelfs een eigenaar geweest die begonnen is met striptease en sexfeestjes, maar toen was ik al jaren uit het bestuur gestapt."
Hij haalt de schouders op en zegt dat er niks meer te vertellen is. Ik heb toch nog één vraag. Kan hij uitleggen waarom er in 1958-1959 ineens zo'n fascinatie voor de western was? " Kijk, de oorlog was meer dan tien jaar voorbij, de mensen kwamen er stilaan bovenop, ze hadden weer wat geld en ze zochten iets nieuws, iets dat hen kon verstrooien. En voor noviteiten werd toen naar Amerika gekeken. Dat was al begonnen in 1945. De mensen hadden niks meer toen de oorlog gedaan was en daar kwamen toen de Amerikanen en die hadden àlles. Chocola en appelsienen, grote tanks en vliegtuigen, al wat ze hadden, maakte grote indruk op de mensen. Die jongens zelf maakten ook indruk, die waren groot en blond, alle vrouwen waren er verliefd op, ge moest ze d'r met een vliegenklopper afslagen! De mensen imiteerden hen ook. Zo liep iedereen chewing gum te kauwen in Brussel, want olala, dat was nogal wat beter en sjieker dan kaliesjenhout! Weet u, de mannen begonnen hun broek zelfs op te trekken zoals de Amerikanen, zo dat stoere optrekken aan die riem, dat was een ziékte in België, àlles deden ze na van die Amerikanen!!
En in 1958 stonden ze hier ineens op de Expo, met hun prachtig paviljoen en dat prachtige opschrift, The American Way of Life! Dat was heel die wereld van de frigo en de stofzuiger, en van de Amerikaanse sleeën, de Chevrolet en de Dodge. Ja, de mensen vielen daarvan achterover. Amerika, dat was een droom! Dat was het paradijs! Vandaar kwam de weelde, vandaar kwamen de lux en het comfort!"
En naast dat Amerikaanse paradijs in het huishouden zagen ze ineens ook het paradijs in Hollywood. De Amerikaanse cinema, dat was toen de poort op de wereld. En wat zagen de mensen in die filmwereld? Cowboyfilms! En die cowboys op dat witte doek, dat waren de helden, dat waren de goeien die altijd wonnen van de slechten. Men keek op naar die cowboys, men zag in hen de historische voorlopers van de soldaten die ons in 1945 zijn komen bevrijden. En ik heb het u al gezegd, ze deden den Amerikaan in alles na. En zo is die fascinatie voor de western ontstaan en zo zijn ook die cowboydorpen begonnen."
Van cowboy tot Christus
Ik volg de westerners nu al enkele maanden en ik vind het nog steeds vreemd, dat wekelijkse omkleden om te kunnen terugreizen in de tijd. Maar uit de kranten maak ik op dat re-enacting en living history een hoge vlucht nemen; de laatste jaren blijken vooral de Middeleeuwen en de riddertijd populair te zijn. Maar er zijn ook "Romeinse" groepen die de eerste eeuw na Christus naspelen, er zijn Kelten, Merovingers, en Vikingen. En en zijn zelfs prehistorie-fans die zich als holbewoners en rendierjagers uitdossen; we zijn dan al 3000 à 9000 jaar voor Christus!
Het herbeleven van de geschiedenis is dus in, maar haaks daarop staat de teloorgang van de cowboys en de indianisten, van de re-enactors die de Amerikaanse pionierstijd naspelen. Wat is de reden? Zou het kunnen dat de riddertijd als zuiver en hoofs wordt bekeken, en dat het Wilde Westen intussen het beladen brandijzer torst van presidenten als Nixon, Reagan en Bush? Of ligt het nog eenvoudiger, en zijn de middeleeuwen en het oude Rome het terrein voor de jongeren en/of hoger opgeleiden? Ik vrees van wel. Cowboys en Indianen, dat is een fascinatie van de jaren vijftig en zestig. Met die stoffige kleren die niet stylish zijn en met die houten barakjes die grove handenarbeid verraden, draagt het westerndorp een duidelijke stempel: het is een re-enactment van "de gewone werkman" en in die zin is het voor velen ook passé.
Het graf van Little Horse
In al hun eenvoud dragen die cowboydorpen soms diepe tragedies in zich mee. Als ik nog eens in El Paso ben, zie ik een kerel een colaflesje onder zijn broeksriem stoppen alsof het z'n revolver is. "Dat is Bronco," zegt Wolfje-de-indianiste, " hij heeft iets verschrikkelijk meegemaakt met één van zijn kinderen". Bronco (47) zegt dat hij in het echt Ferry Proost heet, en dat hij al "als kind van vijf jaar" westerner is. Zijn vader en zijn oom hebben begin de jaren zestig nog mee "den Acawa" gesticht (= Association of Country and Western Activities), dat is de tweede oudste western club in België. En dat iedereen op El Paso van het ongeluk weet, het is op 2 oktober 2004 gebeurd. Bij een verhuizing is zijn zoon van de vierde verdieping naar beneden gevallen nadat iemand te vroeg op de knop van de ladderlift had gedrukt. Zijn zoon riep nog "papa!", hij kwam als de bliksem toegelopen, maar zijn jongen had in zijn val al teveel gevel geraakt, "ik hàd 'm in mijn armen, maar hij was dood, van boven tot onder vol bloed". Tweeëntwintig jaar was ie, en net als zijn twee andere zonen zat ie "als trapper" op El Paso. Hij noemt hun namen: Bronco jr., Night Wolf en Little Horse die er nu niet meer is. "We hebben hem in zijn western kleren begraven en de kerk zat helemaal vol met westerners." Maar na die uitvaart is er iets "heel lelijks" gebeurd. Aan de uitbaters van El Paso hadden ze gevraagd om de as van Little Horse te mogen uitstrooien op het kerkhofje van El Paso, maar het mocht niet. "En daarmee hebben ze heel hard op m'n hart getrapt. Want mijn zoon en ik hebben al die jaren alles gegeven voor de club, wij hebben dikwijls breuken en kwetsuren geriskeerd bij al die stunten die we daar gedaan hebben tijdens de showkes."
Ik moet weten, Bronco was dé stuntman van El Paso "Ik was de man die van het dak rolde. Ik was degene die ze met een touw achter een galopperend paard sleepten! Ik was het die in de baan van een aanstormend paard ging staan en die rond de nek van dat beest sprong, één jump op het lààtste moment." Het is een gruwelijke analogie. De zoon die samen met zijn vader als stuntman van balustrades en daken valt, komt om bij een val tijdens een verhuizing.
En nu die laatste rustplaats geweigerd is, zijn ze uit de club gestapt en komen ze niet meer in western kledij op het terrein. "In de plaats gaan we soms in onze trapperskleren met de motor rijden. En mijn gestorven zoon rijdt altijd mee," zegt hij terwijl hij een kettinkje en een foto-medaillon om zijn hals laat zien. Er gaat ook geen dag voorbij dat hij niet naar het graf van die zoon gaat: "Soms word ik 's nachts wakker en dan schiet het me te binnen, ik ben vandaag vergeten naar het graf te gaan, en dan mag het drie uur 's nachts zijn, dan kleed ik me aan en dan rij ik naar het kerkhof. Om daar een paar minuutjes te staan, een sigaret te roken en wat te klappen met mijn zoon."
Omdat hij op El Paso geen graf kon krijgen, heeft hij dan maar een graf aangelegd in zijn tuin, "met bovenop de revolver en de bijl van een trapper". En is er een feest of een barbecue in de tuin, dan vraagt hij één minuut stilte, "en dan speel ik wat rustige indianenmuziek. Zo zorg ik ervoor dat hij nooit wordt vergeten."
Hij hoopt nog altijd dat er toch een graf komt op El Paso "dat zou mijn grootste troost zijn".
Ik weet het nu wel zeker. Cowboydorpen liggen niet zozeer diep in de natuur. Ze liggen diep in het hart.
Nawoord: Texas City bestaat nog in Tremelo (Basdongenstraat) Elk jaar is er een tweedaags kamp van westerners dat publiek toegankelijk is. Het kamp van september 2020 is niet doorgegaan. Al in augustus werd op Facebook meegedeeld dat Texas City sluit tot in 2021. Zoals alle "evenementen-locaties" deelt ook het westerndorp in de klappen van corona.
Little Horse, de verongelukte zoon van stuntman Bronco heeft alsnog geen graf of asverstrooiing gekregen op El Paso.
<k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (2): van Antwerpse indianen en Kempense outlaws
"Golfterreinen en voetbalkantines durven ze niet aanpakken. Maar die paar cowboydorpen, die moeten wég!"
In 1982 bezocht ik het westerndorp El Paso in Wuustwezel voor het eerst, en vooral het showke van die zondag is me bijgebleven. De revolvers knalden zonder ophouden, de outlaws tuimelden met overtuiging uit de dakgoot, de desperado's plooiden dodelijk getroffen over de houten balustrades, en pas als de rook om ons hoofd was verdwenen, zagen we dat het allemaal niet echt was.
Nu is het een nazomerzondag in 2007, en er scheert een vlucht kraaien over de daken. Als dat geen veeg voorteken is.
De cowboys van het El-Paso-showke staan te kletsen en ze spreken mekaar gemoedelijk aan met kloefkapper en rotzak, het soort van smalltalk dat amateurvoetballers ook plegen voor ze het voetbalveld betreden. Dan gaan ze met z'n zessen rond de vlaggenmast staan, ze houden hun hoed voor hun hart, de blauwrode vlag van de zuidelijken gaat de hemel in en dan vuren ze een resem schoten af. Het heftige saluut jaagt enkele kinderen rond de hals van hun ouders en daarmee is de zondag 'geopend'. In de saloon begint een countrybandje te spelen, de uitbaatster opent een schietkraam waar je knuffelbeesten kan winnen en ik zit op de bank naast de Antwerpse Irokees Taima (= Donderslag) die een Groene Michel opsteekt en die binnenshuis Radio 2 heeft op staan, een normvervaging waarvoor hij niet eens op de vingers wordt getikt.
Er zijn intussen zo'n honderdvijftig toeschouwers komen opdagen, vooral gezinnen met kinderen, een bus jonge "Ollanders" van net over de grens en een paar bikers met bandana en nauwe zonnebril. Wat de omstaanders niet opmerken is dat een Irokese vrouw water is gaan vragen in de saloon: daar wordt ze nù ruw bejegend door de harteloze cowboy Gringo. De 74-jarige sheriff Logan vraagt wat hij de vrouw aandoet - "What do you? With the girl?" - en voor hij kan tussenkomen steekt Donderslag al een Indiaans mes tussen de ribben van Gringo. En daarmee is de show afgelopen, de omstaanders reageren met een lauw applaus. "Wij willen: schieten!" wordt er geroepen en om aan dat verzoek te voldoen gaat één cowboy wat op een collega staan vuren. Die heeft nog een sigaretje en een Jupiler in zijn hand, die denkt er niet aan van omver te vallen en dus blijft hij in die regen van blauwe bonen grijnzend overeind. Het is een gênante vertoning en pas na een minuut gaat hij dan toch op de grond liggen. De halsbrekende toeren op daken en balustrades liggen duidelijk al een tijdje achter ons.
Als ik later door m'n krantenknipsels blader, merk ik een bizar toeval op. Bovenstaand 'showke' heb ik op zondag 14 oktober 2007 gezien en exact op zondag 14 oktober 2001 kreeg El Paso met een échte vechtpartij en overval te maken! We lezen het verslag van De Morgen en Gazet Van Antwerpen.
"Nadat alle bezoekers zondagavond vertrokken waren, begon ik de saloon op te ruimen, " vertelt een onthutste Jeanneke Somers (62). "Ik wilde net wat lege flesjes wegzetten toen plots twee gemaskerde en gewapende mannen langs de toiletten naar binnen stormden. Ze droegen bivakmutsen en ze riepen: "Dit is een overval. Geef ons het geld!" Ik begon te gillen en rende met het koffertje van de dagopbrengsten naar mijn vriend Freek Smidt (64) en zo zijn we samen tegen die twee mannen beginnen te vechten. Zij hebben meer dan eens in de lucht geschoten om ons bang te maken. Wij dachten, dat zijn losse flodders, maar wij hadden dood kunnen zijn, want er zaten echte kogels in die revolver, ze steken nog in het plafond! Om ze toch af te houden heeft Freek een barkruk en een vaas naar de overvallers gegooid, maar zij hebben ons daarna ferme klappen gegeven. Ze hebben dan het koffertje en mijn handtas gepakt en ze zijn ermee naar achteren gevlucht. Daar hebben ze nog op het slot staan schieten omdat die deur vergrendeld was en uiteindelijk zijn ze via een stukgeslagen raam toch weg geraakt." De dappere uitbaters kwamen er niet zo heelhuids vanaf, "met enkele gapende hoofdwonden en meerdere kneuzingen moesten ze naar het ziekenhuis worden overgebracht."
Nooit eerder was een Vlaams cowboydorp overvallen, maar toén gebeurde het. Eén van de aanwezige cowboys herinnert zich de overval, maar vindt de huidige afbraakpoging van het Vlaamse Gewest veel prangender: " Tegen zo'n overval kunt ge u nog verdedigen, maar wat doet ge als ze u administratief kapot willen maken!?" En dan begint het wikken en wegen over de mogelijke sloop van El Paso en dat ze hopen dat burgemeester Jos Ansoms nog in hun voordeel gaat tussenkomen: "Hij heeft altijd gezegd dat El Paso een méérwaarde geeft aan Wuustwezel!"
Glittercowboys
Naast El Paso is er nog een tweede dorp met afbraak bedreigd en dat is Centennial City in Olmen. De toegangsweg is met officiële gemeentewegwijzers aangeduid en loopt langs het natuurgebied van de vallei van de Grote Nete. Verscholen tussen hoog geboomte ligt het stadje met zijn western gevels, witgekalkte texmex-huisjes, enkele speeltuigen en een houten rodeo-stier. Guy Flass (64) - tricot onderhemd en een minirevolver aan een halskettinkje - opent de deur van zijn donkere saloon en steekt een lamp aan boven de toog. Guy zit al veertig jaar in de western-wereld en is also known as Cole Younger, een outlaw en renegade die na de Secessie-oorlog van 1861-1865 "op z'n eentje is blijven doorvechten."
Guy distancieert zich almeteen van mijn interesse voor El Paso, "dat is geen cowboydorp, maar een carnavaldorp." Volgens hem ligt de teloorgang van El Paso aan de nabijheid van "Olland" en wie Olland zegt, die zegt countrymuziek en linedansen: "Eens ge dat soort glittercowboys binnenlaat, kunt ge het wel vergeten. Eén, ze drinken maar twee cola's op een avond, wat slecht is voor de inkomsten. En twee, ze dragen van die glinsterhoeden en glitterbroeken, die stijl vloekt naast de échte westerners."
Vroeger had je niet die import van burgers en buitenstaanders, toen hadden de western clubs genoeg leden om op zichzelf te bestaan: "Dat was in de gloriejaren, tussen 1960 en 1990, toen waren er tientallen clubs die samen honderden leden telden. Daar waar El Paso nu is, had ge toen vier cowboydorpen op één kilometer! Er waren zelfs clubs waar ze een ledenstop moesten invoeren omdat hun dorp elk weekend overvol zat."
Kan hij de typische westerner omschrijven?
"Ge hebt er die uit de stad en de drukte wég willen zijn, maar hier zijn ook altijd veel mensen van de jeugdbeweging geweest. Die hebben heimwee naar het leven in de natuur: het slapen in tenten, het vuur maken, het bouwen van boomhutten, de spanning van nachtspelen en bosspelen, dat avontuur zijn ze kwijt en dat zoeken ze hier terug. Wat die volwassenen willen herbeleven, is dat gevoel van vrijheid dat ge hadt toen ge nog kind waart." Vandaar dat de westerndorpen ook nogal wat truckers en bikers onder hun leden en bezoekers tellen: "Die mannen van de baan hebben dat ook, dat gevoel van vrij te willen zijn."
Zijn vrouw en z'n volwassen kinderen zijn ook lid van Centennial, maar hij weet dat er geen jonge generatie te wachten staat: " Vroeger zochten de mensen nog companie. Er was alleen maar het werk, er was nog weinig op tv, en dat ze een heel weekend in zo'n ander decor konden leven en onder vrienden zijn, dat vonden ze geweldig." Jonge gasten van nu zoeken hun vrienden "zelfs op internet. Maar wat is dat internet?! Wat is die spellekes-wereld ?! Dat is in feite toch ook maar een decor waarin die jonge gasten zich begeven?! Het grote verschil is: wij komen nog buiten, wij komen nog onder de mensen. Zij zitten daar maar alleen voor hun computerscherm."
Ik ben van 1842
Guy toont zijn visitekaartje, Cole & Nelly Younger, beide in westernkledij. Hij is fanatiek, zegt Guy. In de kleren die hij draagt, in de boeken die hij leest, in de inrichting van zijn westerndorp. Hij zal niet zeggen, "ik ben van 1942", nee, Guy is "van 1842". En als ze over Centennial City spreken, dan is dat een stadje "van 1842 tot 1905". De "pionierstijd" is eigenlijk afgelopen in 1890, maar die uitloper tot 1905 hebben ze genomen "omdat er dan al ellentriek was in Amerika": anders kan Guy historisch gezien geen licht laten branden "of frisse pinten schenken in de saloon." En ja, zijn kassa en zijn brandblusapparaat zijn natuurlijk van nà 1905, "maar ge moet ook niet heiliger willen zijn dan de paus. Stel dat ik hier alleen maar petrollampekes wil, dan kan ik mijn boeltje wel sluiten van de brandweer." Of hij al in Amerika geweest is? "Nee, dat is er nog niet van gekomen. Ik kàn ook niet. Want Cole Younger heeft vijfentwintig jaar in den bak gezeten, dus als ik naar Amerika ga, dan moet ik consequent zijn en moet ik daar ook zolang in de cel gaan zitten." Hij zegt het om te lachen, maar dat een mens consequent moet zijn in z'n leven, dat is gemeend.
Het valt me op dat haast alle westerners die ik ontmoette nog nooit in Amerika zijn geweest. Het kan een gebrek aan geld zijn maar er is ook schrik mee gemoeid dat het mythische land gaat tegenvallen. Hier leven ze met dat ideaalbeeld van die pionierstijd, hier hebben ze hun eigen wildwest-Bokrijkjes, dus waarom dat bestaan gaan zoeken in Amerika waar het toch niet meer te vinden is.
Zonevreemd
Boven Centennial City -dat intussen meer dan twintig jaar bestaat- hangt sinds februari 2007 de dreiging van een afbraak. Het Vlaamse Gewest dagvaardde Guy omdat een westerndorp zonevreemd is in een waardevol natuurgebied en dus bestaat de kans dat alle constructies tot de grond moeten worden afgebroken. Guy weerlegt dat ze zonevreemd zijn: "Wij zitten in een natuurgebied, wij doen zogezegd de natuur kapot. Maar de kinderen die hier komen, die leren in de natuur spelen, die leren de dieren observeren, die leren vuur maken. Wij zijn dus échte natuurmensen, eigenlijk zouden ze ons moeten aanmoedigen in plaats van wegjagen."
Ja, ooit hebben de westerners zich veilig gewaand toen ze zich in hun kleine 'reservaten' terugtrokken, maar zelfs daar dreigt nu de verbanning. Zo denkt Guy erover, hij heeft de stellige indruk dat ze "definitief komaf willen maken met àlle cowboydorpen." En de vergelijking die ik overal hoor maken is: golfterreinen die zonevreemd zijn laten "ze" ongemoeid omdat daar "dikke nekken" achter zitten, maar cowboydorpen pakt het Vlaamse Gewest aan omdat ze weten dat dat "de hobby is van de kleine man die zich geen dure advocaten kan permitteren." Ook vinden de westerners het opvallend dat er tientallen zoniet honderden voetbalvelden mét kantine in agrarische zones gelegen zijn, "die durft men niet aanpakken omdat het er zoveel zijn, maar die pààr cowboydorpen, die moeten gepàkt worden!" Calamity Jane
Wat ik goed vind aan de inheemse cowboy is dat hij op zondagvoormiddag ook koffiekoeken haalt bij de bakker. En zo zitten we bij "de Papa" koffie te drinken in de saloon van zijn Texas Cattle Ranch in Vlimmeren (zie ook deel 1). De kachel brandt vanwege de eerste herfstkou en aan de toog heerst de gemoedelijkheid van flinke sigaren die gepaft worden vanuit de paramedische overtuiging dat "gerookt vlees langer goed blijft!"
De vorige keer dat ik de "Ranch" bezocht, was er een grote council gaande, nu is het een gewone zondag en ontwaakt het kleine cowboydorp onder zijn dennenbomen. De houten huisjes reiken zelden boven manshoogte, maar hier hangt niettemin de charme van een filmset waar nauwkeurig op de details is gelet. Tenminste als we het oervlaamse kiekenkot en de klompen met geraniums buiten beschouwing laten. Geheel in tegenspraak met de moderne way of life is hier ook nog een brede waaier aan kleine middenstanders voorhanden. Er is een blacksmith (met hoefijzers en slijpwiel), een undertaker (met klaarstaande kist), een leder- en zadelmaker, een guns & ammo wapenwinkel (met echt geweer in de etalage en twee kisten explosieven tegen de gevel), en voorts is er nog een dentist en een city marshall. Die laatste woont pal boven de city jail, een cel met echte tralies waarin de Papa een soort vogelschrik met een zilveren vrouwenpruik gevangen heeft gezet. En dat ook ruwe cowboys hun momenten van devotie kennen is te zien: er is een kerk en een verzorgde graveyard waar de grafperkjes met fijne witte plankjes zijn afgezoomd. Daar rusten - om er maar enkele te noemen- Calamity Jane (hung by mistake), Lester Moore (four slugs from a 44, no less, no more) en een Unknown Soldier.
En het zal niet in aanmerking komen voor de brochure van Vlaanderen Vakantieland, maar de Papa kan hier "wel een man of twintig te slapen leggen" in de kerk(!) en in enkele bunkhouses. Hij trekt de houten deur van het grootste slaaphuis open waar een mager peertje een flauw licht werpt op de smalle gang met ongeschaafde beddenbakken, "ge ziet, dat is vijf sterren als ge hier met uw kop tegen het hout stoot!"
Indianen achter draad
Ik word voorgesteld aan zijn vrouw José en aan de vandaag aanwezige cowboys die mekaar vlotweg aanspreken met lelijkaard en onnozelaar wat doorgaans op grote kameraadschap wijst. Quickly ken ik nog van de vorige keer, maar nu is er ook Martin Mc Rose, een 57-jarige veedief uit Antwerpen, en Captain Perez, hoofd van een groepje zuidelijke cavaleristen, die mij meteen vertelt dat hij "niet zonder het westernleven kan". De kapitein en zijn manschappen "gaan soms vijf dagen marcheren met uniformen en wapens" en dan slapen ze ook onder de blote hemel, "helemaal gelijk als toen". Een opmerkelijke figuur is de 43-jarige Blizzard, die zijn naam niet te danken heeft aan het overleven van een helse sneeuwstorm, maar aan het feit dat hij Storms Jef heet. Jef heeft twee zonen: de twintigjarige Snowhare en de tienjarige Kleinen Blizzard, een ventje met sympathiek ros haar en sproeten, helemaal het onschuldige Hollywoodkopje om door roodhuiden uit een huifkar ontvoerd te worden.
Papa heeft vroeger nog in een postorderbedrijf gewerkt en is ook chauffageman en meubelbewerker geweest. Niet direct een literaire beroepskeuze, maar toch heeft hij met de jaren een behoorlijke westernboekerij bijeen gespaard. Hij toont kasten en schappen en bladert door zijn favoriete fotoboek "The West that was" waarin hij de oude prenten in zijn eigen taalgebruik becommentarieert: de koeien hebben geen hoorns maar kapstokken en de cowboys dragen geen revolver maar een serieus boormachien. Tegelijk is hij één en al bewondering voor het harde leven "van die gasten: ge moet het maar doen, zestien uur achter zo'n stofwolk van duizend koeien rijden in een hitte van vijftig graden!" De boeken zijn meest Engelstalig en dat zegt iets over de bezieling van de Papa, "ik heb op school nooit Engels gehad, dus ik moet lezen met een woordenboek erbij." Uit die boeken haalt hij ook zijn vragen voor de jaarlijkse cowboyquiz. Hij plooit een indrukwekkend kasboek open waarin hij zo'n tweehonderd vragen heeft opgenomen. Er zijn gemakkelijke vragen (van één tot vijf punten) en moeilijke vragen (van tien tot twintig punten) en al die vragen heeft hij in zorgzame hoofdletters op de ruitjesbladzijden geschreven, "en zeggen dat ik nooit bureauwerk heb gedaan!" Het is geen bureauwerk, het is monnikenwerk. Als voorproefje laat hij vraag 36 zien: Hoe heette de eerste herberg voor veedrijvers in Kansas? Ik vind het een aartsmoeilijke, maar in cowboymiddens is dat een makkie voor vijf punten!
Over de rassentegenstellingen in Amerika heeft de Papa nog geen al te dikke boeken gelezen, maar de principes zijn hem duidelijk: "Voor mij is alleman gelijk voor de wet, kleur of ras, dat maakt geen verschil. Maar in Amerika is dat anders! Daar zijn de Indianen nog slechter af dan de negers. Want de negers lopen vrij rond, maar de Indianen zitten nog altijd achter nen draad."
Hij zal me ook in contact brengen met een westerner die werkelijk in Amerika is geweest en die het fijne weet van de Indianen en van het indianisme, dat is zijn kameraad "de Snake".
Hij Die Met Slangen Slaapt
En zo zit ik enkele weken later bij de Snake alias Charles Geerts die een parlophone heeft en op een appartement blijkt te wonen. "De Snake" is zeventig jaar, maar die leeftijd valt niet op te maken uit zijn pezige lijf. En ja, zijn trainingsvest, zijn joggingbroek en zijn sloefen zijn ontegensprekelijk van hier, maar de lange vlecht van zwart haar en het bruine vel met de geprononceerde jukbeenderen wijzen op een andere afkomst. De Snake is zoon van een Belgische vader en een Lakota Sioux moeder die rond de jaren van de Grote Depressie (1930) naar België is gekomen en die nadien nooit meer is teruggekeerd naar haar Pine Ridge Reservation in South Dakota.
De Indiaanse naam van de Snake is Zoe Chè Chá (=Hij die met Slangen Slaapt). Die heeft hij in 1954 gekregen toen hij als zeventienjarige "per autostop" door het westen van de Verenigde Staten zwierf. "Ergens in de moeraslanden van South Dakota" was hij op een keer naast zijn rugzak in slaap gevallen en twee slangen hadden zich tijdens zijn slaap in de warmte van zijn rugzak genesteld, passerende Sioux hadden dat gezien en hadden hem die naam gegeven.
Na z'n Amerikaanse zwerftocht wilde hij niet meer terug naar België: eerst is hij in de Camargue gaan werken, "als paardenvanger bij de zigeuners" en daarna liet hij zich zeven jaar inlijven in het Franse Vreemdelingenlegioen. Pas in 1964 keerde hij terug naar België en zo leerde hij de western-wereld kennen: "Ik werkte aan de dokken in Antwerpen en met vijf vrienden hadden wij een Harley-Davidson-clubke. Met dat clubke hebben wij nog de limousine van de Rolling Stones mogen begeleiden bij één van hun eerste concerten in België, en met die vrienden reden wij ook elk weekend de cowboydorpen af en zo heb ik in Wuustwezel den ACAWA leren kennen (= Association of Country And Western Activities, de tweede oudste club in België,jh). Nu heeft een western-club zowel cowboys, indianisten, trappers en soldaten in haar rangen, maar toen had je alleen maar cowboys. Ik ben toen zelf ook nog efkes cowboy geweest, ik heb zelfs mijn snor laten groeien, maar toen dacht ik: foert, ik moet mijn afkomst niet verloochenen, en zo werd ik één van de allereerste indianisten in België."
Zoals hij daar zit, ziet hij er zeer Indiaans uit, hij heeft ook iets van een oud wijs opperhoofd met die zware sonore stem en de trage bedachtzame zinnen die hij spreekt. En hij kàn ook Lakota spreken, maar tegen mij bezigt hij het volbloed Antwerps: "Ik em maajn làànk hoar noojt nie afgesneje."De Snake heeft zijn lange zwarte haren nooit willen afsnijden, ook niet toen hij dokwerker was: "Ik droeg die vlecht gewoon onder mijn klakske." Ik vraag of de andere dokwerkers hem dan den Indiaan noemden? Natuurlijk. Dat spreekt nogal vanzelf.
De Vallei van de Roodhuiden
Uit de kast diept hij een dik fotoalbum op. De zware leren kaft is een basreliëf van een indiaanse krijger, die beeltenis heeft hij eigenhandig in het leer gedreven. De foto's dateren vooral uit de jaren zeventig en tachtig en hij is te zien als een fiere warrior met een imposante pluimentooi, de war bonnet. Voor die 'bonnet' mogen alleen de staartpluimen van de bald eagle worden gebruikt, en in zijn war bonnet "zitten de pluimen van zeker drie arenden!"
Veel foto's zijn genomen in La Vallée des Peaux-Rouges, "mogelijk hét grootste westerndorp dat er ooit geweest is in Europa". (De "Vallée" was gelegen in Fleurines, tussen Parijs en Compiègne, en heeft van 1966 tot 1988 bestaan,jh) "Op de heuvel had je het westernstadje met de saloon, de bank, de post en het casino en in de vallei stonden de tipi's van de Indianen en de stallen met de bisons."
De bezoekers mochten wel het stadje binnen, maar het Indiaanse tentendorp mochten ze alleen vanop afstand bekijken. "Daar woonden toen dertig à veertig indianisten, vooral Fransen en Duitsers. Ik was er elk jaar een maand, heel mijn congé van de dok ging daaraan op. In het kamp was ik dog soldier (= letterlijk: waakhond-krijger) en één van mijn taken was de burgers buiten houden (toont foto met streng beschilderd gezicht) Ja, ik was toen streng en bars voor de mensen. Ik blafte ze af, of ik stuurde mijn dobberman op ze af. In die tijd had ik een heel kwaaie reputatie."
De Vallée was op korte tijd heel populair: "Op de duur had het de allure van een familiepark met een bezoekerstreintje en animatie zoals een rodeo, een intocht van de cavalerie of een overval van de Indianen op het treintje. Vooral in de jaren zeventig kwam er veel volk, 's zomers stonden daar rijen toeristenbussen op de parking."
Gebed voor een pijp
De Snake zegt dat zijn tipi nog altijd klaarligt in zijn garage en dat het "woudlopen" er altijd heeft ingezeten bij hem. "Ik was heel graag bij de wolfkes en bij de scouts. Ik heb er veel geleerd: sjorren, vuur maken, koken, respect voor de natuur." Die kennis komt hem nu nog van pas. "Vorig jaar was ik nog in de States. Ik heb er met mijn vrouw 6000 mijl rondgereden en overal in openlucht gekampeerd. Ons enige gerief was een pan en een koffiepot. In zo'n pot kunt ge alles bereiden: koffie, thee, soep én patatten koken. Ik kan met heel weinig mijn plan trekken."
Of hij weet waarom zo weinig westerners Amerika bezoeken: "Ik zal het u zeggen! Dat komt door het blijven plakken in de saloon! Ik ken dat wel: ze zeggen dat ze geen geld hebben voor het vliegtuig. Maar als ge twee maanden niet drinkt, dan voelt ge pas hoeveel er in uw zakken blijft zitten. Maar ja, drinken en tooghangen, dat is een traditie in de cowboydorpen."
En dan drinken we zelf een glas en het is een beetje vreemd om met een Indiaan een roemer uitstekende Franse wijn te degusteren. Hier zitten we nu echt wat te verbroederen inzoverre zelfs dat hij tegen zijn vrouw zegt: "Nicole schatteke! Gaat mijn pijp eens halen." Zij brengt twee foedralen in hertenleer die hij fraai bewerkt heeft met de pennen van een stekelvarken en in die foedralen zitten een mondstuk en een kopstuk van een pijp. Het houten mondstuk heeft hij zelf gedraaid uit pruimelaarhout en het kopstuk is gemaakt uit rooie catliniet-steen, het is een geschenk van een oude Indiaan uit South Dakota. En goed oppassen, die gebedspijp is heilig: ik mag ernaar kijken, maar ik mag ze niet aanraken. En twee minuten zal hij geen woord meer spreken, hij kust steel en pijpenkop, prevelt korte formules, toont zwijgend de taaie tabak, en net als ik verwacht dat hij alles gaat aansmoren met een gloeiende halm sweet grass, bergt hij de pijp weer op. De ceremonie is voorbij en de tent blijkt toch maar weer een appartement aan de rand van Antwerpen te zijn.
Het juiste ruitjeshemd
Als we het over de teloorgang van de cowboydorpen hebben ligt dat volgens de Snake "aan de volwassenen". Zijn kinderen zijn opgegroeid in die western sfeer, hij heeft indianenkleren voor ze gemaakt en hij heeft ze altijd meegenomen naar de councils en de cowboydorpen, "maar de generatie die nu kinderen heeft, brengt zijn kinderen niet meer mee," en zo vergrijzen de westerners. Het heeft ook met de dress code te maken. "In de jaren zestig stonden de clubs meer open voor nieuwelingen. Ge kondt lid worden met een cowboyhoed en een spijkerbroek, ge werd niet gelijk afgerekend op uw kledij. Nu moet ge direct àf zijn, uw kledij moet helemaal in de puntjes zijn of ge wordt scheef bekeken. Zo jaagt ge de mensen weg natuurlijk, zo krijgt ge nooit een verjonging."
"En er is nog iets dat mij stoort. Die cowboys van nu blijven steken in hun boeken en hun films. En maar discussiëren of een kostuum wel degelijk van 1870 is of niet. Dan denk ik bij mezelf, grow up hé mannekes! Ge moet meegaan met uw tijd! Maar ik ben een slechterik als ik dat zeg. Stel dat gij morgen een echte working cowboy uit Montana meebrengt, eentje van het jaar 2007, wel, dan ben ik zeker dat die in sommige cowboydorpen niet binnen mag omdat zijn hoed, zijn jeans en zijn ruitjeshemd te modern zijn. 't Is een echte cowboy maar hij draagt de verkeerde kleren! Dat is toch te zot om los te lopen! Ik wéét dat working cowboys nu met quads en pick ups rijden. Ik aanvaard dat, ik zie dat ze dat nodig hebben voor hun werk. Maar zo'n moderne tiep wordt scheef bekeken door de Belgische 'cowboys', want... dat is genen échte meer! Komaan hé! Waar zijn die mee bezig?!"
De Snake geeft wel toe dat hij "met de jaren milder is geworden" en dat hij vroeger ook "heel secuur" was op de kledij van hemzelf én van anderen. (Later zal een cowboy me vertellen dat de Snake bij hem ooit eens "àlle knopkes van zijn cowboyhemd" met een mes eraf heeft gesneden omdat het "niet de juiste knopkes waren. 't Was heel vernederend wat hij deed.")
Ik heb ook de indruk dat hij toleranter is voor de cowboys dan voor zijn rode broeders. Zeker als hij het heeft over “de indianisten van nu! Ze kunnen zingen en dansen, maar hun traditionele kledij zelf maken, dat is er dikwijls teveel aan en dus kopen ze het maar in een winkel, zoveel makkelijker. En wat ze altijd eerst doen is zoveel mogelijk pluimen op hun kop steken. Dat ik zeg: zoudt ge niet beter eerst mocassins leren dragen? Dan weet ge wat het is om op Moeder Aarde te lopen! Dan doet ge iets dat u nederig maakt!"
"Die Belgische indianisten zitten ook te kappen op de Indianen in Amerika. Als die casino's openen, dan zijn het slechterikken en kapitalisten! Ik vind van niet. Al wat ze doen is het geld terug pàkken dat hun ooit is afgenomen. Ik vind dat ze groot gelijk hebben. Maar nee, dat zijn geen échte Indianen meer! "
En zo schuift de avond in de nacht en de wijn in het lege glas en bij het afscheid geeft hij nog een bussel salie-van-de-prairie mee ("om uw bloed te zuiveren!") en ook een bundel krantenknipsels uit de jaren 1963-1993 ("lees maar, dat waren de béste jaren").
Antwerpen, Texas
Tussen de knipsels zit een oude lijst met de tientallen clubs die deel uitmaakten van de Western Association of Belgium. De W.A.B. is intussen opgedoekt net zoals de meeste clubs die op de lijst staan: The Posse in Broechem, The Wild Bunch in Merksem, The Lawmen in Antwerpen, enzovoort. Tot 2000 waren er in Vlaanderen nog een tiental clubs actief, daarvan zijn er de laatste jaren nog drie gedwongen opgedoekt, en alledrie hadden ze een lange bestaansgeschiedenis: The Abilene Ranch in Schilde (1976-2003), the Badlands Cattle Company in Meeuwen (1978-2003) en de Arizona Ranch in Halle-Zoersel (1972-2004). De Arizona Ranch was populair en kwam in zijn bestaan meermaals in het nieuws, onder andere met doopplechtigheden waarbij een kolonne van cowboys, Indianen, soldaten en trappers met de doopkinderen naar de kerk trok. Toen ze pas begonnen werden ze in een krant omschreven als "een club waar men leeft volgens de regels van de pifpafkunst". Karel Biddeloo, tekenaar en auteur van De Rode Ridder-strip was ook een westerner en begon hier zijn carrière als "de onverbiddelijke killer en revolverheld Johnny Reb". Arizona moest zijn activiteiten staken omdat er in een bosgebied "geen plaats is voor horeca en cowboy-en-Indiaan-recreatie (sic)".
Erg tragisch was het einde van de Abilene Ranch in Schilde. Hun voorman Willy Fikot stierf in 2002 toen hij een tuinvuurtje met een flesje thinner wilde aanwakkeren en zwaar verbrandde. Zijn as werd uitgestrooid op het terrein en al vrij snel na dat afscheid moest het dorp met de grond gelijk worden gemaakt omwille van "enkele bouwovertredingen die plots niet meer gedoogd werden". Frank De Meulder (winnaar van Expeditie Robinson in 2004 en als indianist gekend onder de naam Sterke Beer) was ook lid van "Abilene". Met de 50.000 euro prijzengeld probeert hij opnieuw een western terrein op te bouwen, maar haast overal stuit hij "op een muur van administratieve hindernissen".
"De Willy van Abilene" is nog altijd een bekende naam in western middens. Ook de Snake heeft Willy goed gekend: "Ik was erbij toen hij trouwde in 1984. De gazetten stonden er toen vol van omdat er zoveel westerners waren komen opdagen voor het Antwerpse stadhuis." Antwerpen, Texas blokletterde Het Laatste Nieuws op 28 mei '84 en de Snake staat prominent op één van de foto's. "Na dat huwelijk bonden de cowboys hun paard vast en gingen een pint drinken in Café Den Engel. Ik was in vol ornaat als Indiaan, ik kon zomaar niet van mijn paard stappen, maar omdat de cowboys en de bazin van dat café mij bléven roepen, ben ik op mijn paard tot aan de toog gestapt, dat ziet ge hier op de foto. En daarmee ben ik allicht de enige die te paard in Den Engel is geweest. En voor mij heb ik een pintje gevraagd en voor mijn paard een Bolleke!"
Dat waren nog eens indianenverhalen!
Awoert, John Wayne
Het stond in mijn agenda: 28-30 september "western treffen" in Centennial City; maar als ik op die zondagmiddag in Olmen arriveer, is het stil in het stadje. Ik stap dan maar binnen in de schaars verlichte saloon en zoals in de echte westerns draait ieder zich om naar de vreemdeling die in de deuropening verschijnt. Ik spreek een welgemeende goeiemiddag uit die met een mompelende goeiemorgen wordt beantwoord. Ze zijn hier nog niet lang wakker, ze hebben gisteravond "tot laat naar de sterren gekeken, van boven de tapkraan dan!"
Guy stelt zijn cowboys en hun vrouwen voor. Naar zijn zeggen zijn er "nogal wat oldtimers en plakijzers bij", hij bedoelt: leden die hier elke zondag komen. Grijze haren, ronde brillenkassen, de ellebogen op de toog, de sigaren in het vermoeide gezicht, ja, het kamp van gisteren is uitgeregend, en zo gaan ze de landerigheid van de zondagnamiddag in, rokend en niet veel zeggend.
Guy's vrouw Nelly staat achter de toog en probeert een cowboy te reanimeren die alleen maar zwijgt en oxo drinkt. Ze geeft het op en ze wijst op z'n gsm: " Telefoneer mij maar als ge wakker zijt!"
Ik wens Guy een gelukkige verjaardag en hij zegt: dank u. Eergisteren is hij vijfenzestig geworden, morgen maandag gaat hij officieel met pensioen en dinsdag... moet hij voor de rechtbank van Turnhout verschijnen om te horen of Centennial City al dan niet moet afgebroken worden.
Guy laat zijn boekenkast met "cowboyboeken" zien en net als "de Papa" houdt hij een jaarlijkse cowboyquiz: "Daar kan een gewone burger niet aan deelnemen, daar moet ge fanatiek voor zijn." En natuurlijk zullen er ook vragen zijn over western films en western-tv-series: "Maar niet over Bonanza! Dat waren cowboys in een kartonnen studio, dat was één grote poppenkast!" Guy is meer gecharmeerd door de spagettiwesterns van Sergio Leone die hij hoger aanslaat dan de Hollywoodfilms met supercowboy John Wayne: "Die spagettiwesterns hadden een zwak verhaal, maar die waren juister gekostumeerd en gedocumenteerd. John Wayne, dat is om te lachen. In het begin van de film is zijn hemd gestreken en komt hij pas van de coiffeur en op het einde van de film - na een hoop gevechten met indianen en outlaws - zit dat hemd nog altijd scherp in de plooi en ligt zijn haar nog altijd in diezelfde coupe, zo belachelijk."
En al even belachelijk is het dat Hollywoodcowboys met hun hoofd tegen hun zadel slapen: "Flauwekul! Dat zadel bleef dag en nacht op hun werkpaard zitten, want als er iets gebeurde, dan moesten ze gelijk in het zadel kunnen springen."
Eind jaren zestig heeft Guy nog zelf "kalfkes gevangen met een lasso. Dat was een idee uit de boeken en de films en dat deden we dan na in een boerenwei. Dat was duzend keren opnieuw proberen tot het ons lukte." In heel wat cowboydorpen werden kalfpoten gestrikt, maar in 1976 "is de Dierenbescherming daartussen gekomen, het mocht niet meer, het was wreedheid jegens de dieren". Hij vertelt nog een eind weg en zegt dat hij "blij is dat hij nog eens met een geïnteresseerd iemand over zijn hobby heeft kunnen babbelen". En dat hij hoopt dat zijn advocaat "een soort gedoogbeleid" kan pleiten en dat ze met Centennial City nog enkele jaren mogen uitbollen tot hij het fysiek niet meer aankan, "dat zou een menselijke oplossing zijn".
Hij kijkt het magere kringetje rond en wordt een beetje melancholisch: "En zeggen dat we hier vroeger op een vrijdagavond met een hoop volk bij het vuur zaten. Alle tafeltjes vol. De mannen bewerkten leren vellen tot riemen of beenstukken, de vrouwen breiden en naaiden, en dan was het: Cole, vertel nog eens van uw boeken. En dan vertelde ik verhalen die ik gelezen had. En dan dacht ik: zie, zo was dat bij de cowboys vroeger ook. Dat ze 's avonds gezamenlijk bij het vuur zaten en vertelden. Maar ja, waarover spreek ik nog. Een vol clubhuis, dat is al meer dan tien jaar geleden." Er wordt niet veel meer gezegd. En net als ik afscheid wil nemen komt een suikerzoete melodie uit de muziekspeler. Het is Skeeter Davies met Why does the sun go on shining? Why does the sea rush to the shore? (...) Don't they know it's the end of the world.... En het sentiment vult de saloon tot in de kleinste kieren en ik heb compassie met Guy en het is een oude machteloosheid die hier als een stille hond tussen de gebouwen sluipt.
Was het een western geweest, dan kwam nù de cavalerie ter hulp. Maar dit is Olmen, een verschrikkelijk eind weg van Hollywood.
Deel 3: "The Who" tussen de Belgisch cowboys
Nawoord: Centennial City is definitief afgebroken in 2018. De gronden werden verkocht aan Natuurpunt en het terrein is nu onderdeel van het natuurgebied Giesbroek. Enkel een oude wegwijzer getuigt nog van het cowboyverleden. Initiatiefnemer Guy Flass (Cole Younger) is een jaar voor de afbraak gestorven. Ook zijn vrouw Nelly is intussen overleden.
De Snake (83) zou nog bij de levenden zijn.
En voor de quizzers: de eerste herberg voor veedrijvers in Kansas heb ik moeten opzoeken.
Het zou de “Old Man Jones” kunnen zijn. Maar hang me niet op als het verkeerd is.,
<k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (1) : begraaf mijn hart bij de baan naar Wuustwezel
Drie weken voor de presidentsverkiezingen is Amerika een land waar het Vrijheidsbeeld vervangen is door een Oranje Vuurtoorts die niet bepaald een baken van vertrouwen is. Hoe dat land bestuurd wordt, hoe dat land verscheurd wordt, we kijken er met licht afgrijzen naar. Ooit keek heel België op naar Amerika. Ooit was Amerika voor veel Belgen een land van belofte. Dat was in de jaren na de oorlog en na de Expo van 1958. Alles aan Amerika leek groot en schoon en schitterend. Uit die fascinatie zijn hier de cowboydorpen ontstaan.
The American Dream ter grootte van een jongensdroom. En Sergio Leone, die hebben ze van dichtbij gezien!
Humo december 2007 - licht herwerkt - © Jan Hertoghs
“Als kind speelden we al cowboy en indiaan. Ik was een indiaan. Mijn pluimen waren blaren van de rododendron en die zaten rond mijn kop met een rooie rekker van een weckpot.”
Cowboydorpen. Veel zijn er niet meer in België. Ze worden oud, met hun geschiedenis die teruggaat tot de Expo van 1958, de jaren van Bonanza en de zwartwitfilms van John Wayne. Hun 'bewoners' noemen zich westerners en indianisten, en ze hebben hun houten saloons en corrals op de buiten gebouwd. Maar nu hun gronden "agrarische zone" en "landschappelijk waardevol gebied" zijn verklaard, komen ze voor de rechtbank te staan, de ongewilde outlaws die bijna allemaal grijs haar hebben. Ze zijn niet meer van deze tijd, maar zijn ze dat ooit wél geweest? In de week verplaatsen ze zich in het tijdperk van Colruyt en Toyota, in het weekend leven ze honderdvijftig jaar terug, in de pionierstijd van Buffalo Bill en van Crazy Horse. Humo volgde met lichtjes toegeknepen ogen de Belgische cowboy die langzaam aan de horizon verdwijnt.
In de krant lees ik dat El Paso mogelijk moet afgebroken worden. El Paso bestaat bijna veertig jaar en is één van de oudste cowboydorpen in België. Het 'dorp' ligt aan de vrij drukke weg van Wuustwezel naar Kalmthout, pal naast een koeienwei en een eikendreef. Het is een dag in mei, de merels hebben het moeilijk fluiten boven de felle wind en de hevig waaiende takken. Western Club El Paso, zo staat het op de gevel met daarnaast de koene gezichten van een cowboy en een pluimen-Indiaan én ook een lichtreclame van de Wuustwezelse Drankcentrale die hier voor de cola en het vuurwater zorgt. Een koppel met een wild beschilderde Dodge JMC wil net vertrekken. Ze zeggen hun naam: Yakima en Nokamis, wat Hertenman en Dochter van de Maan betekent. "Waaj zèn van Aantwaarpe, mor waaj zèn aajgelek Irokezen." Het klinkt bijna als Irakezen, maar ik heb genoeg Winnetou gelezen om te weten dat ze Iroquois zijn, die in het noordoosten van Amerika leven, maar die hier voor me staan en met een onmiskenbare Antwerpse tong spreken. Of ze ook de telefoon opnemen als Yakima en Nokamis? Nee, dan zeggen ze dat het "bij Ludo en Patricia Gilles is". Maar hier, op het terrein, worden die Belgische namen niét genoemd, " wij spreken mekaar altijd aan met de Indiaanse naam of met de cowboynaam." En dat ze nu moeten gaan doppen, straks zijn ze terug. Ik kijk hun voertuig na, hun Irokese namen in kleefletters op het schild van het reservewiel, airbrush wolven op het koetswerk en bij elk raam een dreamcatcher.
El Paso heeft een zanderige Main Street met aan weerszijden plankhouten huizen. Er zijn twee saloons, een General Store, een Barber Shop, een Stage Company en een Courthouse. De gevels hellen wat over, maar zo moet dat zijn als je tegen de geteerde planken een oud wagenwiel hebt staan. Het voetpad is een plankier en leidt naast een hoge galg en een klaarstaande open doodskist. Bij de Christ Church of El Paso is ook een kerkhofje met enkele graven, één ervan is van John Wesley Hardin, de revolverheld waar de jonge Bob Dylan een album en een titelsong aan wijdde. Een ander is van Old John Selman, en wie hem kent, weet dat het Eugène de Pesseroy is, de man die zevenendertig jaar sheriff van El Paso is geweest. Eind 2006 is hij gestorven aan een hartinfarct, zijn as ligt hier verstrooid en naar ik later zal horen is " het maar gelukkig dat die mens al die miserie van de mogelijke afbraak niet moet meemaken."
Voor de paarden is er uiteraard een OK Corral en ik zie ook het balkon waar 's zondags de neergekogelde desperado's over de reling stuiken. Vijfentwintig jaar geleden heb ik hier eens een showke gezien, ik herinner me de knallen van de losse flodders en het complexloze Engels dat de cowboys spraken, "hé smeirigen bustard, you killed my friend hé!" Taalbeheersing met de losse teugel.
Yakima en Nokamis laten hun Indiaanse longhouse zien, ze weten dat het "niet echt long is", het is maar vier meter diep, maar toch gerieflijk ingericht met stoelen, zetels, vellen en huiden. Aan de muur hangen een lange stenen pijp, een gewei en tomahawk, en vlakbij staat ook een hedendaagse frigo waarvoor ze zich gelijk verontschuldigen, "ge moet uw eten toch koel kunnen houden in de zomer." Ik vraag of ze al in de States zijn geweest om Indianen te bezoeken, nee, Amerika, daar hebben ze nooit het geld voor gehad. Alles wat ze weten over de Indianen, weten ze van hun medicijnvrouw; die heet Wolfje en die woont hier permanent in het cowboydorp. Vandaag is ze bij haar broer. Is dat ook een Indiaan? "Nee, dat is een cowboy, hij bakt hier 's zondags de frieten in de frituur".
Het is een gebogen frele vrouw die uit het weekendhuis komt, ze heeft zwartgeverfde krullen, felrooie laknagels en een koppel stekende blauwe ogen, "journalisten heb ik de laatste tijd genoeg gezien!" Op haar Belgische identiteitskaart staat Peggy Moens, maar dat is iemand uit een andere wereld. Hiér heet ze Sunknani Tutanka Win; maar omdat niemand dat kan onthouden of uitspreken, mogen ze haar Wolfje noemen. Door haar positie als medicijnvrouw en doordat de Irokezen een volk zijn "waar de vrouwen de baas zijn" moeten de zeven Indianen van El Paso "naar haar luisteren". Spijtig genoeg is er "tegenwoordig nogal veel ambras onder haar volk." Ze vindt dat erg: " De échte Irokezen wonen met honderdveertig in een longhouse, en daar is altijd vrede en harmonie. Maar hier, onder die acht Indianen, is het altijd ambras."
Die herrie gaat dan vooral over de levensstijl: " Sommigen zijn niet geïnteresseerd in dat traditionele leven van de Indianen. Die halen dan een tv in huis en die gedragen zich in El Paso alsof ze op de camping zitten. Als ge zo doet, dan zijt ge verkeerd bezig."
Ze benadrukt dat het heel zwaar is om indianist te zijn omdat het "een levenshouding is" en omdat je d'r veel tijd in moet stoppen: " De cowboys kunnen nog naar een westernwinkel gaan en daar een hoed, een broek en een strikske kopen. Maar Indianenkleren zijn bijna niet te vinden of ze zijn heel duur in de aankoop. Ge moet ze dus zelf maken uit wol en hertenleer, en dat hebben weinigen ervoor over. Vandaar dat er ook zo weinig indianisten zijn in België."
Die huisvlijt en die levensfilosofie moet ik zeker niet gaan zoeken bij de cowboys. Wolfje: "Voor de meeste van die gasten is het vooral show: wat schieten en een luide mond opzetten, en aan de toog de grote jan uithangen met die revolver aan hun broek."
Yakima laat de indiaanse kleren zien van z'n vrouw, onder andere een met kralen versierde trouwjurk die Wolfje heeft gemaakt. De medicijnvrouw wijst aan de muur, zelfs die strijdbijl heeft ze eigenhandig vervaardigd. En ze kan ermee smijten ook: "Als ik die met de juiste houding gooi, dan steekt ze ginder in het dak van die boerderij." Ik schat de afstand tot het boerderijdak op zo'n tweehonderd meter.
Wolfje woont in het cowboydorp, in een "heilig huis" waar niemand een voet mag zetten. Dat is nodig, zegt ze, want de cowboys en Indianen van El Paso hebben bijna "geen privacy meer". Wat ze daarmee bedoelt, kom ik van anderen te weten. El Paso blijkt sinds elf jaar in handen te zijn van "een Hollands koppel met meer commerciële bedoelingen". Zij zorgen dat de westerners een locatie hebben, maar in ruil moeten de cowboys en de Indianen present zijn als de uitbaters erom vragen. Dat kan zijn voor het showke van de zondagnamiddag, maar ook voor de feestjes in El Paso, gaande van doop en huwelijk tot boerenbal en goa party! Cowboys en Indianen moeten dan "in kostuum" de biertap bedienen en als western-figurant bijdragen tot de feestvreugde. Wat voor lange gezichten zorgt onder de échte westerners en wat hen in andere cowboydorpen het etiket geeft "dat die van El Paso maar plastikken cowboys zijn".
Ik vraag of Wolfje al in Amerika is geweest? Nee, zegt ze beslist, "ik zou nog niet willen. Want die Indianen daar zijn afgestompt, misvormd door de consumptiemaatschappij. Dat zijn geen échte Indianen meer." En dan vertelt ze dat ze al meer dan dértig jaar indianiste is en zich al die tijd verdiept heeft in boeken over de oude Indiaanse cultuur, "ik denk dat ik méér weet over de Indianen dan de Indianen zelf!" Ze maakt ook helende zalf volgens een recept dat ze me niet gaat vertellen ("het is iets met wortels") en ze spreekt op de koop toe Lakota, de taal van de Sioux, "en die taal spreek ik beter dan veel zogezegd échte Indianen!"
Het zit er bij haar in van kleinsaf, "toen ik vijf jaar was, wilde ik al een Indiaan zijn." En ze herinnert zich nog de Expo '58 in Brussel: "Ik heb daar de cowboys en de Indianen zien vechten en rondrijden, dat was heftig voor een kind van elf jaar, ik was met momenten bang om ernaar te kijken!"
Met de jaren is ze "geestelijk geëvolueerd" inzoverre dat ze nu ook Indiaanse huwelijks- en begrafenisceremonieën voltrekt. In september gaat ze negen kinderen dopen, "dat zijn burgerkinderen, van ouders die aangetrokken zijn tot die wereld van de Indianen".
Eigenlijk zijn wij vooral kinderen van de jaren zestig en zeventig, zegt ze, "ge zult dat horen, veel cowboys en Indianen komen uit Antwerpen, het zijn mensen die veertig-vijftig jaar geleden wég wilden uit de stad, die toen in de natuur wilden gaan leven."
Ik heb getwijfeld aan dit opzet, - wat heb ik te zoeken bij die hobbyisten in western outfit? - maar àls een Antwerpse indianiste zich een bétere Indiaan voelt dan het gros van de Indianen in Amerika, àls een Antwerpenaar 37 jaar sheriff wil zijn en zijn as wil laten rusten op een minuscuul kerkhofje in een houten wildwest-decor, als mensen hartstochtelijk over oude culturen praten van een land waar ze nooit geweest zijn, dan moet er meer zijn. Ergens, honderdvijftig jaar geleden, was er een leven voor hen weggelegd. Een bestaan vol natuur en avontuur, in een land met onbegrensde mogelijkheden. De deernis is dat ze veel te laat geboren zijn en dan nog in een land met zeer begrensde mogelijkheden. Hoe ze die illusie hooghouden, van dat geïdealiseerde verleden, van dat verloren paradijs, dat wil ik wel eens zien.
De zondag erop ben ik om één uur op El Paso. Het is nog te vroeg voor enige actie, sheriff Logan Harvey (74) veegt blaren en rijft het mulle zand van de hoofdstraat. Yakima en Nokamis komen uit hun long house gesloft, ze hebben maar twee uur geslapen, het feest heeft vanmorgen tot acht uur geduurd, "en toen moesten we nog opruimen". Intussen komen de eerste bezoekers aan en ik zie kinderen al spelend op de galg kruipen. "Gaat daar eens af," roept de sheriff, "subiet gebeurt er een ongeluk." Niet dat er een strop hangt, maar de kinderen kunnen door het valluik stuiken.
De Nederlandse eigenaars, Jeanneke en Freek, maken de buitentafels schoon en leggen uit waarom El Paso op de commerciële toer is gegaan: "Als hier geen feesten en party's waren, als wij de ploeg van Big Brother zouden weigeren om hier een week te kamperen, dan was de boel al gesloten geweest en waar hadden de cowboys dan gestaan?! Ze moeten toch weten dat het onderhoud van zo'n dorp klauwen vol geld kost!"
De cowboys moeten niet klagen, de cowboys moeten blij zijn! En dat er dan "af en toe" eens geholpen moet worden achter de toog, "dat is maar normaal". (Van Indiaanse zijde zal ik later horen dat de cowboys dikwijls hun kat sturen als ze van dienst zijn: "ofwel moeten ze naar de zee, ofwel naar hun moeder, ofwel naar hun moeder in de kliniek!")
Jeanneke en Freek hebben trouwens al voor heel wat extra animatie gezorgd. De cowboys hoeven niet altijd de bank te overvallen, voor de verandering hebben ze ook al eens een autobus mogen attaqueren, "en één keer zelfs tien Arabieren en een échte kameel". Ik zie het al gebeuren, John Wayne in een onuitgegeven duel met het Schip Van de Woestijn. Er komt een jong koppel door de poort met twee kinderen en iets van blijde verwachting op hun zondagse gezicht: "'t Is voor dat verjaardagsfeestje van onze kleinste, met twintig kindjes, wij komen het voorschot betalen. " Wolfje wordt erbij geroepen, want zij moet die dag "het eten doen". Ja, zegt ze, wij kunnen die namiddag voor frieten zorgen én een curryworst. En dat er zeker één cowboy en één Indiaan zal zijn om de kindjes bezig te houden "met spellekes en zo, we gaan ook cowboy en Indiaantje spelen". En dat de mama zeker op de uitnodiging moet zetten "dat de kinderen kleren moeten meebrengen die vuil mogen worden". Dat is dan afgesproken. Ze zegt dat er daarstraks ook telefoon was van jonge vrouwen die een vrijgezellenfeestje wilden houden mét ophanging van de 'vrijgezellin' aan de galg. Ook voor haar was er kledingadvies: " Zie maar dat zij een onderbroek aan heeft als ze een rok draagt, want bij zo'n hanging ziet ge àlles!"
Jaja, het leven is niet gemakkelijk.
Een motorclub komt aangereden, een rij van donkere pothelmen op blinkende Harleys. Bij de saloon staan wat oldtimers en ik spreek met Joshua die vier jaar geleden gestopt is met het "western zijn" maar die nog altijd zijn hoed, broek en bretellen draagt uit die vervlogen jaren. Hij is twintig jaar lid van de club geweest en hij wijst de huisjes aan die hij mee heeft helpen rechtzetten. Van het kerkje weet hij te vertellen " dat het helemaal gemaakt is naar het model van het kerkske in Bonanza". Dat is de roemrijke tv-serie uit de jaren zestig waarmee ze hier allemaal zijn opgegroeid. En dat graf ginder, van John Wesley Hardin, dat is eigenlijk van Ronny Van Hool, "die was al jàren lid, die stopte met het cowboy-zijn en die heeft zichzelf dus symbolisch begraven".
De Ronny, dat was tenminste nog een échte, maar nu is het "hier allemaal om zeep", zegt Joshua. "Nu komen hier gasten, ze betalen het lidgeld, ze kopen een stetson, boots en een revolver en de volgende zondag staan ze hier al te paraderen." Het zijn tapkastcowboys, of ook, macadamcowboys, "gasten die vies zijn van slijk en van stof", en zij zorgen ervoor dat El Paso zo'n slechte naam heeft in de westernwereld.
Vroeger, ja vroeger, "toen was het nogal wat anders! Toen kreegt ge een peter en een meter en die droegen u voor als ge het waardig waart. Dat duurde zeker twee à drie maanden eer ge bepaalde kleren mocht dragen, zo stréng waren ze. Maar tegelijk was het ook een vriendengroep, mensen die mekaar elk weekend zagen en die geweldig aan mekaar hingen."
En nee, hij is nog nooit in Amerika geweest, en nee, het Engels van El Paso was niet zo goed als op teevee (" hier spraken ze Yankees soms uit als Jan-Kees"), maar dat ze authentiek waren, dat staat buiten kijf. En dan krijg ik het verhaal te horen dat ik in alle cowboydorpen zal horen: "Hier zijn eens Amerikanen geweest, échte Amerikanen, uit Amerika zelf, en die zegden tegen ons: ge moogt fier zijn, want zoiets vindt ge niet meer in Amerika!"
Ik begin iets te begrijpen. Ze wilden niet zomaar weg uit de stad. Ze wilden een plaats creëren die - al was het maar voor een weekend- een betere wereld zou zijn. Van vrienden, van kameraden. Westerners en indianisten zijn in wezen idealisten en utopisten. En omdat ze idealisten zijn, tref je hier ook de eeuwige tweespalt: tussen de zuiveren en de onzuiveren, tussen de échten en de onechten die het ideaal gecommercialiseerd en dus verraden hebben.
Jongens toch! Wààr is de tijd dat Willy De Groot (de sterreporter van Story) en Karel Biddeloo (de tekenaar van De Rode Ridder) hier ook nog als cowboy rondliepen. El Paso heeft altijd die nationale bekendheid gehad: Jambers is er geweest, en Echo, en Afrit 9, en noem maar op, "alle tv-programma's zijn hier geweest!" El Paso is zelfs internationaal bekend, wie ze hier allemaal gezien hebben! Studentenclubs uit Holland "met tweeduizend man"! Het vreemdelingenlegioen uit Frankrijk "met zijn eigen tenten"! Het lief van Sean Connery "zonder dat hij erbij was", en dan vergeten we bijna nog "de Sergio Leone"! In 1975 bracht de befaamde regisseur van spagettiwesterns een bezoek aan België om zijn nieuwe film The good, the bad and the ugly voor te stellen, (wat toen op de Vlaamse affiches en calicots nog vertaald werd als: "Een genie, twee partners en een sukkel",jh ) De cowboys van El Paso hebben de grootmeester toen "al schietend" verwelkomd in het Brusselse Zuidstation en later speelde de band van El Paso " prachtige Morricone-muziek" in het Antwerpse De Keyserhotel waar bij verbleef. Sergio Leone had zo'n ontvangst "nooit eerder meegemaakt" en was aldus Gazet Van Antwerpen "vol lof voor de Wuustwezelse cowboys".
Ja, heel de wereld wist van El Paso, "ooit waren wij de moederclub van alle westernclubs", maar nu kijken die andere clubs op El Paso neer, nu neemt hun aantal leden af en als het aantal bezoekers hier in 2007 is toegenomen, "dan zijn dat vooral ramptoeristen die het spel nog eens willen zien voor het afgebroken wordt".
Het nieuws van de dreigende afbraak kwam er in februari 2007. Het Vlaamse Gewest, dienst Stedenbouw, dagvaardde de eigenaars omdat er voor het merendeel van de gebouwen nooit een bouwvergunning was aangevraagd. Daarenboven lagen die onvergunde bouwsels in ruimtelijk kwetsbaar (agrarisch) gebied. De zaak is al enkele keren uitgesteld, een definitief vonnis wordt verwacht in februari 2008. En zo rust er al maanden een stille vloek op dit dorp.
Naast het voetbalveld van de Koninklijke Vlimmeren Sport loopt een smalle weg (met de klinkende naam Wetschot) tot tegen het bos en zo kom ik bij de houten palissade van de Texas Cattle Ranch. Tegenover de 'ranch' is een échte varkensboerderij, naast de ranch woont de Rudy die me weet te vertellen dat de ranch eigendom is van ene "Papa Blue Eyes uit Oelegem". Toffe gast. Kameraad van hem. Tien jaar geleden is hij ermee begonnen "om zijn weekendverblijf om te bouwen in western stijl". De leden van de club zijn vooral veertig- en vijftigplussers. Eén keer per jaar houden ze een treffen, een council, en dan staat de wei naast de ranch vol tenten en tipi's. "Mijn vrouw werkt in de supermarkt in Vlimmeren, en zij ziet ze dan soms aan de kassa staan, in hun cowboykostuum of in hun Indianenkleren." Rudy geeft me het telefoonnummer van "de Papa" die ook Patrick Jorens blijkt te heten. Ik bel 'm op en ik heb chance: "de council is binnen twee weken". En reporters zien ze niet zo graag komen ("omdat ze ons meestal belachelijk maken"), maar Humo mag binnen, "als gij tenminste uw voeten afveegt!"
25 mei is een vrijdag met zon en een zachte avond. In het dorp Vlimmeren staan pijlen naar het cowboydorp dat dit weekend een paar honderd bezoekers verwacht. Op tweehonderd meter van de ingang is de prikkeldraad van een wei open gemaakt, hier mogen de auto's en de campers staan, daaronder ook enkele Duitse en Nederlandse nummerplaten. In een tweede wei is "het kamp" ingericht: de cowboys met hun gezin kamperen in witte canvastenten, de Indianen staan een eindje verderop met een grote tipi.
"De Papa" (53) komt in blote bast toegelopen en gesticuleert dat deze vreemdeling oké is, "laat 'm binnen, mannen! Die mens heeft in den Humo een heel schoon artikel geschreven over Montana en de cowboys en de Indianen ginder. " Voila, ik kan niks meer verkeerd doen. En dat ze de Frank ook moeten roepen. Dat blijkt Frank De Meulder te zijn, winnaar van Expeditie Robinson in 2004, en al jaren overtuigd indianist. Frank draagt mocassins, een hertsleren broek en een kralensnoer op het blote bovenlijf. Als ik laat horen dat ik in El Paso ben geweest, vernauwen zijn ogen. El Paso? Pfoe!
"Ik zag ze op ATV! Joenge, ik kreeg de boebels van benauwdheid op mijn armen. Die showkes die ze daar vertonen, dat is cowboyke en indiaantje spelen. Dat doen wij niet! Wij zijn re-enactors. Wij bestuderen dat dagelijks leven van vroeger - die kleren, die werktuigen, die ceremonies- en wij her-beleven dat zo historisch mogelijk. Bij ons is dat geen spél! " En dat ik vanavond maar eens door het tentenkamp moet lopen, langs "al die vuurkes die daar branden. Dan voelen wij ons in een echt cowboykamp, dan zijn wij niet meer in België, dan zijn wij honderdvijftig jaar terug!"
In dat tentenkamp zijn geen moderne dinges toegelaten, dus geen gsm's, geen radio's, geen horloges en ook geen aanstekers. Wie licht nodig heeft, gebruikt een petrollampeke, en wie muziek wil maken, "moet maar een gitaar pakken".
De ene auto na de andere arriveert en straks zal hij me zeggen dat dit voor hem “de schoonste dag van het jaar is: als ik zie dat iedereen hier is, als ik zie dat ze allemaal graag terugkomen elk jaar. " Over de Duitse bezoekers is hij niet zo verwonderd: " In Duitsland zijn de cowboydorpen nog altijd populair. Ge hebt daar ook nog veel clubs van indianisten. En dat is allemaal te danken aan één man, aan Karl May (1842-1912, zeer populaire westernschrijver. Creëerde de figuren Winnetou en Old Shatterhand, jh)
Middelpunt van de Cattle Ranch is uiteraard de saloon. Daar zitten nog meer blote basten op barkrukken om de hitte uit hun vel te drinken. Ik zie ook veel gezichtsbegroeiing, haast ieder heeft een snor, baard, sikje, knevel of walrus. De Papa deelt kwinkslagen uit en blijkt een geboren verteller met een eigen idioom van krachtige overdrijvingen. Een lelijke vrouw is bij hem "zo lelijk dat zelfs haar hond niet met haar wilde gaan wandelen of ge moest 'm drie koteletten geven!" Urbanus & Lambik tesamen, ik hou er wel van.
We gaan weer in de buitenlucht zitten bij enkele cactussen die hij zelf heeft "gefabriceerd" met betonijzer, groen PU-schuim en stekels van plastic. Hij rolt een sigaret uit een blikken tabaksdoos en op het deksel staat Lassie, de dapperste tv-hond van de jaren zestig: "Als kleine jongen wou ik al Indiaan zijn. Ik vroeg aan ons moeder zo'n rooie rekker van de weckpotten en die rubberband deed ik dan rond mijn kop: dat spande zo hard dat het bloed bijna uit mijn kop sprong. Mijn pluimen, dat waren de lange blaren van een rododendron, en aan mijn voeten deed ik lappen tapisplain, dat waren mijn mocassins!"
Het avontuur heeft hem altijd getrokken. "Ik ben nog para-commando geweest. Ge komt in alle werelddelen, ge leert iemand doodknijpen zonder dat 'm het weet, en met de negers doet ge van die speciale volksspelen." Hij noemt een paar missies en dat hij "daar nog altijd flashbacks van heeft". En dan zonder de minste overgang: "Hier kwam deze namiddag een uffra met een klas van het eerste studiejaar voorbij. Of ze het kamp mochten zien? Zeker uffra, komt u binnen! En dan heb ik ze een rondleiding gegeven langs de cowboytenten en de tipi en nadien mochten die bengels vragen stellen. (Doet seutig stemmetje na) "Meneer, schiet u Indianen dood?" Làp, probeer dat maar eens serieus uit te leggen aan een zevenjarige! En dan een ander kind: "Meneer, wat drinkt een Indiaan?" En ik zei: water en koffie. En dan vroeg het: "en wat drinkt een cowboy?" Al de rest, heb ik gezegd. En dan dat kindje tegen die juffrouw: "Juffrouw, wat is dat, alderest?"
Ik vraag of hij al in Amerika is geweest. "Neeje, jongen, maar dat is wel altijd mijn grote droom geweest; om zo ergens in een landschap te staan gelijk de Grand Canyon en dan te denken: hoé zou dat voor die mannen vroeger geweest zijn om hier cowboy te zijn? Maar toen we jong waren, was die vlieger naar Amerika té duur. En nu we het wél kunnen betalen, zijn we op een leeftijd gekomen dat we kleinkinderen hebben, en die van ons krijgt de tranen in d'r ogen als ze die een dag moet missen. Gaat gij maar alleen, zegt ze. Maar ja, wat zou ik op mijnen alleen in Amerika gaan doen? "
Maar dat hij veel gelezen heeft over de pionierstijd van Amerika, hij heeft voor 250.000 frank (6000 euro) boeken: "Ja, als ge daarin op gaat, in die kleren en in die boeken, dan is het een dure hobby."
Zo heeft de Papa "schone cowboyboots" besteld in Duitsland, voor 24.000 frank (600 eur). En waarom hij ze niet in Amerika had besteld, kreeg hij te horen, via internet, veel goedkoper! Niks goedkoper, zegt de papa, ik heb ooit eens goedkope internet-boots besteld, na twee keer dragen schoot de zool al los, hij heeft ze gelijk "in het bos gezwierd!"
En dat de hoeden ook al zo duur zijn, "een goeie stetson veegt ge niet uit met 10.000 frank. Ge hebt er ook goedkope, maar dat is brol: als het slecht weer is, hangen die flappen naast uw kop, precies ne jachthond in de regen".
Intussen trekt het avondprogramma zich op gang. Een vrouw in lange pioniersrok en linnen kapje zet het openingsnummer in. Het is I never promised you a rose garden van Lynn Anderson, een mega-hit uit 1970 waarbij ik als een pijl uit een boog zou willen verdwijnen. Papa is intussen aan een merkwaardig verhaal bezig over een haas die hij ooit geschoten heeft met de nagels uit zijn klompen! "Ik stop die nagels in een cartouche, ik schiet, en dat beest blijft aan de boom hangen met die nagels door zijn twee langoren!"
Hebben intussen ook nog aan onze tafel plaats genomen: Quickly, een cowboy uit Beerse die zijn bijnaam verworven heeft omdat ie "sneller jenever kan drinken dan zijn schaduw", en Peter die half trapper half roodhuid is, vandaar ook zijn naam: "Hij die Twee Wegen Bewandelt". Maar dan in het Teton-Sioux natuurlijk. Tegen Peter maak ik gelijk de beginnersfout door het woord 'Indianenstam' uit te spreken, "Stammen staan alleen in het bos! Ge moet over volkeren of nations spreken." Peter is afkomstig van Herentals, maar woont intussen in Duitsland waar hij in de Stahlbau zit. Met z'n Duitse vrouw probeert hij nu de moeilijke taal van de Teton Sioux onder de knie te krijgen. Of ze al in Amerika zijn geweest? Nee, dat is er nog niet van gekomen.
Ik leg hen uit dat ik geïnteresseerd ben in het "waarom van het cowboy & indiaan zijn"; of zoals de Papa het zo schoon weet uit te drukken, "het worroem!" Wat wij hier allemaal gemeen hebben, zegt Peter, "is dat wij tegen het moderne leven zijn." Hij verstaat daaronder: het gejaagd zijn, het gestresseerd zijn. "Dat ge om zes uur moet opstaan, dat ge acht uur moet werken, dat ge van uw baas nog een overuur moet maken en als ge dan moe thuis komt en voor uw tv kruipt, dat ge dan ineens denkt: godverdomme, mijnen dag is om!"
Hier in het cowboykamp "is geen tijd en is niks geregeld", en in de maatschappij is "alles geregeld". Als hij zegt dat het ook een "teruggaan is naar de jeugd," dan vallen de anderen hem bij. " In onze jongenstijd deden wij niet anders dan cowboy of indiaan spelen."
Als Quickly zegt dat hij nog elke week uitkijkt naar zijn cowboykleren en dat hij niet kan wachten "tot het vrijdagavond is", dan schiet me de term cowboy junkies te binnen. De ware addicts, dat zijn die gasten hier.
Volgens Peter was er al een Belgische fascinatie voor het cowboyleven in de jaren twintig. "Ik ken een ouwe bompa en hij heeft na de eerste wereldoorlog schepen uit Amerika zien aankomen aan de Scheldekaaien in Antwerpen. Die hadden levend vee bij, dat moest naar het slachthuis, en aan boord van dat schip waren er cowboys om die beesten te begeleiden. Loeiende runderen en cowboys in de straten van Antwerpen, ge kunt verstaan dat daar veel volk op stond te kijken!"
Ik ga bier halen in de saloon en daar tref ik cowboy Billy Boy. Aan zijn tongslag merk ik dat de mazout in zijn hand niet de eerste is van de avond. Hij is in Canada geweest! Meer bepaald in Winnipeg! En dat heel die binnenstad nog vol houten cowboyhuizen staat. Ik betwijfel het, maar hij slaat al met zijn hand op de toog dat het echtigentechtig de waarheid is. Ik betaal met euro's wat hier niet de standaardmunt is; aan de tapkast wordt met lichtgroene lokale dollars afgerekend, gefotocopieerd geld dat een hoge ruilkoers volgt : 1 Vlimmerse dollar =1,25 euro!
Terug aan tafel wordt het verhaal verteld van de Make A Wish Foundation. Een hartpatiëntje van vijf jaar uit Mol had als hartenwens "één dag een cowboy zijn". Dat was in 2001 en die heeft toen "onze ranch bezocht en de Arizona Ranch in Halle-Zoersel, en daar was van alles voorzien, paardrijden, lasso gooien, enzovoort". Door de solidariteit onder de clubs hadden ze voor dat manneke ook "een cowboykostuum op maat" gemaakt. Ruwe bonken van venten haalden ineens "het koeienvel vanonder hun tent uit, sneden het in twee en zegden 'hier! maakt hier maar een broek van!' En dat ventje heeft alles gekregen: een broek, een vestje, een zakhorloge, bootskes, echt het beste van het beste, en zijn moeder heeft verteld dat dat kind nog weken in die kleren heeft rondgelopen, hij ging er zelfs mee slapen!!" Zie, daar wordt Peter nu week van. Hij neemt ontroerd zijn hoed af en houdt 'm op zijn hart: "Sé mannen, als ik dat hoor, dan bloeit mijn hart! Dat is schoon, heel schoon dat zoiets nog kan!"
Dat brengt hen op het hoofdstuk De Gazetten en wat die van hen schrijven. Allen zijn het erover eens: reporters deugen niet. "Ge vertelt iets en ze schrijven iets helemaal anders!" Wij worden nooit au serieux genomen, wij worden altijd belachelijk gemaakt, dat is de teneur. Tv, juist van hetzelfde! "Neem Eén uit de duizend, dat vroeger program van Marlène de Wouters," zegt Papa, " we worden uitgenodigd bij VTM, we zitten daar met enkele cowboys in het cafetaria en Marlène komt bij ons zitten voor een voorbereidend gesprekske. (Schakelt over op getuite lippen en ABN): 'Hebt u geen schrik dat de mensen u gaan uitlachen?' Ik zeg: nee, wat bedoelt u? 'Wel ja, door uw kledij en zo?' En ik zeg: 'Als u, madame Marlène de Wouters, als ù naar een toneelstuk gaat zien van Shakespeare, lacht u die acteurs dan ook uit, ofwatte?' Làp, ik had gedaan, hé! In de uitzending hebben ze mij héél ver van de micro gezet!" Altijd maar vragen naar die “rare” kledij, nooit eens vragen naar wat hen werkelijk bezig houdt.
Ik vraag hem waarom je zoveel oldtimers en zo weinig jongeren ziet in de cowboydorpen. Voor hen is de computer de eerste schuldige: " Als ge tegen een jonge gast zegt: daar is een paaltje en hier is een hoefijzer, dan weten ze niet waarover ge het hebt. Maar zet ze voor een ingewikkelde computer met duizend mogelijkheden en ze zijn direct vertrokken!"
Die computer is "tegenwoordig hunne god", wordt er gezegd, waar is de tijd dat er geen video en zelfs geen tv in huis was. "Als ze vroeger iets van Amerika wilden weten, dan moesten ze naar de film gaan," zegt Peter. Hij kent een vrouw die in de jaren zestig heel veel westernkleren heeft gemaakt: " Van die kleren bestonden geen patronen. En toen ze eens zo'n lang kleed van een pioniersvrouw wilde maken, is ze naar de film Gone with the wind gaan zien om dat patroon in haar kop te prenten. Nu zouden ze zeggen: ik haal de dvd en ik zet het beeld stil, maar zij is toen drie keren naar die film geweest om goed te kunnen kijken. Dat is dus negen uur dat die madame in de cinema heeft gezeten, enkel en alleen om dat kleed te kunnen maken." Om mij maar te zeggen hoe sommige mensen daarin kunnen opgaan, in die westernwereld. En ook dat de vrouwen belangrijk zijn: zegt dat wel, mannen, wij kunnen niet zonder!
Van de kostuumfilm is het maar een kleine stap naar een discussie die in àlle cowboydorpen leeft: hoe streng moet ge zijn voor leden van wie de kleren maar half western en dus historisch niet correct zijn? Het voorbeeld wordt aangehaald van de Texas Rangers in Wechelderzande, "dat is een besloten club. Daar mogen alleen leden komen die een perfecte outfit hebben." Voor mij is dat te extreem, zegt de Papa, "zo'n strenge club waar soms maar vijf man aan de toog staat." De Papa vindt dat ge soepel moet zijn. "Hier lopen soms mannen met drie messen en een revolver op hun heup. Dat is erover. Dat is showen. Dat zijn mannen die niks van de geschiedenis kennen. Maar ja, ge kunt niet verlangen dat iedereen een boekenlezer is. Hier komt ook iedereen: mannen van den bouw, chauffagemannen, camionchauffeurs en advokaten. Dat er daar mannen bij zijn die puur voor de lol komen, dat moet ge kunnen verdragen, "zolang het maar geen zottekesspel wordt zoals op El Paso."
Papa overloopt het programma van morgen: het ontbijt is spek met eieren, dan 's middags is er een half kieken voor iedereen, en om twee uur wordt de council officieel geopend. Van dan af zijn er geen burgers meer toegelaten in het kamp, want dan beginnen de wedstrijden: om ter beste vuur maken, messen werpen, bijlgooien en hoefijzer smijten. Wie het meeste punten verzamelt, is gewonnen.
Ik zeg dat ik stilaan ga vertrekken. De Papa gaat nog één mopke vertellen. Of twee. "Ge weet toch van welk materiaal de zitting van een rolstoel is gemaakt? - Van antiloop! En weet ge ook van welk hout ze krukken maken? - Van kreupelhout!" En kom, we zullen nog een laatste drinken, en zo zitten we samen, en allemaal zijn we cowboys van Jupiler County en Uithetfleske City.
Het is na middernacht als ik door het kamp loop. Er schuiven dunne wolken langs de maan die haar stille zilver op de canvastenten werpt. Her en der branden houtvuren, klein en helder, en bij die vlammen spreken de grote mensen gedempt nu, want er zijn kinderen die niet kunnen slapen. In de schaduwen van de tentzeilen zie ik hoe ze nog eens worden ondergestopt. Op de zandweg naast het kamp lopen twee cowboys, hun heuprevolvers glanzen in het licht van deze nacht. Alles is romantisch nu, behalve die éne pissende stadshond die ze klik-klik uitlaten aan een uitschuif-leiband.
Deel (2): Centennial City in Olmen “Wij worden verdreven zoals de Indianen”
Nawoord: El Paso is toch nog blijven bestaan. Na jaren van onzekerheid besliste het Hof Van Beroep in 2014 dat de strafvordering onontvankelijk was. Het kwam tot een regularisatie van de verjaarde bouwmisdrijven. Een foto-filmpje over El Paso (2017) zie je hier
Indianiste "Wolfje" heeft intussen een graf op het kleine El-Paso-kerkhof. Ze werd 72. Bij haar dood in juni 2016 kreeg ze een begrafenis met Indiaanse ceremonie en haar as is ter plaatse verstrooid.
De Texas Cattle Ranch in Vlimmeren is ongeveer tien jaar geleden verkocht omdat Papa Blue Eyes "voor een paar zware en dure operaties stond". Alle western-coulissen zijn afgebroken.
De coronacrisis: wie gaat nog fluitend naar zijn werk?
Ik hoorde op het radiojournaal dat 88% van de Vlaamse bedrijven het thuiswerken aanbiedt aan zijn werknemers. Voor de coronacrisis was dat slechts 57%.
Zodat je je gaat afvragen: wie gààt nog naar zijn werk. En de al even pertinente vraag (in deze crisistijd): wie gaat er nog fluitend naar zijn werk?
We gingen te rade bij enkele geboren fluiters.
Humo december 2012 -licht herwerkt © Jan Hertoghs
"Je moet je nooit generen! Zelfs in de rij van de supermarkt zal ik fluiten."
Om érgens te beginnen richten wij ons oor tot het oudste fluitende beroep ter wereld: de bouwvakker. Hoe staan de zaken daar?
Jef zit al decennia in de bouw, "maar fluiten is zeldzaam geworden. Als het weer én het werk meezit, dan hoor je 't soms nog. Maar de werfradio is nu de baas. En de jonge gasten hebben soms ook al oortjes in: ieder z'n eigen muziek."
Jozef is met z'n 31 een jonge bouwvakker, maar fluiten, "dat is de wereld uit. Ik fluit zelf nooit. Er is teveel druk en stress, er is geen tijd om relaxt te zijn. Eigenlijk zijn wij bouwvakkers stil geworden. Zelfs naar de vrouwen fluiten wordt bij ons niet meer gedaan."
Ooit zong Jan De Wilde dat "de bouwvakkers na een nare tijd weer iets hebben om naar te fluiten", maar dàt lijkt dus finito. Ook Stanny merkt in de bouw nog amper fluiters op. Hij heeft wel een fabrieksfluiter gekend: "Die floot àltijd! Was er 's morgens een tof liedje op de radio, dan floot hij dat de hele dag. Was hij naar een begrafenis geweest, dan floot hij nog ùren Waarheen leidt de weg! Ging het werk vooruit, dan floot ie! Ging het werk niet vooruit, dan floot ie nog! Wij zegden hem soms: slikt uw fluitje in. Maar nee, hij moést kunnen fluiten. Dat waren zijn arbeidsvitaminen, zei ie. "
Wim is schrijnwerker. Hij komt op werven allerhande en hoort ook nog amper fluiten. Hij denkt zelfs dat het alleen nog bestaat in figuurlijke zin: "Als ze zeggen: die gaat fluitend naar zijn werk, dan is dat alleen nog maar beeldspraak. Dat échte fluiten is er niet meer bij. "
Wim heeft nog een aparte observatie:" In mijn jeugd hoorde ik vooral de postbode, de bakker, de melkboer, de brouwer, en later de leverancier van diepvriesproducten fluiten. Allemaal mannen die aan de deur kwamen. Waren ze echt goedgezind of was het commercie? Zij moeten dat geweten hebben dat mensen makkelijker kopen van een goedgezinde fluiter dan van een mistroostige zwijger."
Ik weet het van mezelf. Ik floot vroeger meer dan nu. Je bent geen knaap meer, de harde wind in het medialandschap snijdt soms je adem af, en het vraagt ook zelfvertrouwen om fluitend over straat te fietsen, én om dat vol te houden terwijl een passant in aantocht is. Je voelt dan gêne, alsof je niet luidop opgewekt mag zijn. Fluiten is not done geworden. Alsof het een vorm van dwaasheid is. Alsof jij de naïeve pipo bent die niet beseft dat het crisis is. En sléchte tijd! Voor iederéén dan nog!
Hoe je liever niet toegeeft aan die gêne, dat wil ik leren van ervaren fluiters. Zoals Georges Meersschaert. Hij is 75 en fluit al vanaf zijn elfde.
"Net als m'n kameraden liep ik te fluiten op de speelplaats. Wij hadden toen geen oortjes met muziek. Wij hadden alleen een voetbal en knikkers om ons bezig te houden. Dan ga je vanzelf wel fluiten. Eén schoolmeester floot ook en hij heeft me nog aangemoedigd: 'goed op weg, Georges, doe uw best!'
Toen ik achttien was, begon ik als schrijnwerker in de bouw. Ik floot vanaf de eerste dag en mijn baas was content. Een fluitende werkman, dat had hij graag, dat wilde zeggen dat ik plezier vond in mijn werk.
Toen ik eenentwintig was, zag ik Bobbejaan Schoepen optreden in De Haan. Dat was een belevenis. 's Namiddags reed hij door de straten met zijn paard en cowboykostuum, en iedereen liep te hoop om hem te kunnen zien. De mensen waren zot van Bobbejaan! En 's avonds zat zijn circustent bomvol voor zijn optreden. En al die liedjes die hij zo machtig kon fluiten, die ben ik gaan nafluiten. Ik heb een muzikaal gehoor: als ik een liedje twee keer hoor, dan kan ik het fluiten.
Later was ik klusjesman bij het OCMW in Oostende. In hun ziekenhuizen zagen ze mij graag komen, want ik liep fluitend door de gangen.
Maar nu! De mensen fluiten nog amper. De mensen zijn minder vrolijk geworden. Dat heeft te maken met de komst van de tv en dat de mensen veel minder op café gaan. Ik ging met m'n ouders op café, daar zat een accordeonist, daar werd gedanst, daar was de muziek en het plezier tastbaar aanwezig, en dat gaf ook de goesting om met muziek door het leven te gaan.
Vroeger floot ik ook op straat. Nu fluit ik alleen nog in een lege straat. Als ik mensen zie komen, dan hou ik op. Ik wil niet dat ze denken: die vent fluit, die is zeker niet zjuste in zijn bovenkamer! "
Georges vindt het erg dat hij zich geneert voor dat schuifelen. Hij wordt er stil van. Maar zijn kanarie fluit onverstoorbaar verder. Georges kijkt eens schuin naar het beestje, en zegt dat hij toch nog chance heeft gehad. "Acht jaar geleden heb ik mijn tweede vrouw leren kennen. Zij treedt op en zingt Edith Piaff, en de laatste vier jaar mag ik mee om te fluiten.
Dat kwam met de dood van Bobbejaan in 2008. Ik mocht in Man Bijt Hond een hommage fluiten, en zij heeft me toen aangezet om weer te beginnen. Wij treden vaak op voor zestigplussers, en dan zing en fluit ik liedjes van Bobbejaan en van Will Tura. En mét succes. Soms zijn daar ook jonge gasten aanwezig, en die zitten als een schaap te kijken. Want ja, dat is zo ànders dan die muziek uit hun oortjes en hun computer. Terwijl fluiten de goedkoopste muziek is die er is. Het zit in u, het kost geen geld!"
Toch is hij pessimistisch wat het fluiten op straat betreft. "Dat is voorbij, passé, uitgestorven."
The Happy Whistler
De man voor wie het fluitenieren nog verre van finito is, is Vic Van Der Taelen. Aan de telefoon fluit hij al zo blijmoedig dat ik een sterk vermoeden heb. Of hij bezit Het Geheim van Het Eeuwig Leven of hij kent op z'n minst het Geheim van Honderd Jaar Fluiten. Het huis van Vic en z'n vrouw Jacqueline is dan ook een lichtbaken in het dorp. Met een lichtkrans voor het raam, en binnen een grote collectie kerst: ballen, kabouters, herten, hoefijzers, zilverklokjes en sneeuwmannen met een theelichtje erin. In deze warme kribbe woont de man die iedereen kent als Vicske De Fluiter.
Vic: «Ik kom buiten en ik ben aan 't fluiten! Waarom? Omdat ik altijd gefloten heb. Op school. Thuis. Op straat. Ik zie mij nog uit Cinema Lux komen! Wij hadden dan "The Third Man" of de western "Johnny Guitar" gezien, en dan floten we die melodie op weg naar huis!"
"Nu is dat nog. Of ik naar de bakker ga, of in de tuin werk, of naar Radio Minerva luister, ik fluit altijd. Zelfs in de supermarkt! Ik sta aan te schuiven aan de kassa, andere mensen ergeren zich, maar ik fluit mee met de muziek die ze daar spelen!
Jacqueline: «Om zes uur staat hij op, en dan is hij al aan het fluiten. Van de slaapkamer nààr de badkamer!"
Omdat hij zich dan al goed voelt, zegt Vic. En dat Bobbejaan Schoepen een grote inspiratie is geweest. En dus fluit hij iets van Bobbejaan. En daarna iets van Roger Whittaker, en dan iets van Chopin. Weemoedige melodieën zijn het, en als ik hem daarop wijs, krijgt hij zo ineens de tranen.
Vic: «Al wat muziek is, dat zit heel diep bij mij. Op straat fluit ik van contentement, maar als ik tegenover mensen fluit, dan fluit ik met gevoel. Heel mijn hart leg ik daarin. Echt jongen, als ik het Ave Maria fluit, dan krijg ik zelf de kou op m'n armen (z'n stem stokt) Ja, muziek ontroert mij. En het raakt de andere mensen ook. In het café zullen de kaarters hun kaarten neerleggen. En ik zag ook al mensen wenen die naar mij aan het luisteren waren!"
Vic draagt "iets mee", zegt hij. En later zal hij het met een half woord zeggen: nooit muziek mogen studeren van zijn vader, dàt is het gemis dat hij in dit leven meedraagt. Maar verder no problemo hé.
"The Happy Whistler is mijn artiestennaam. En dat is niet gelogen, want fluiten maakt gelùkkig. Mijn huisarts heeft het vorige week nog gezegd: hij wil ervoor tekenen, om zo gezond te zijn als ik op m'n vijfenzeventigste! En dat is van het fluiten. En van het boogschieten, want dat doe ik ook! "
Of hij dan nooit stress kent. Stress, wadisda? Of eens een slechte dag heeft? Nee, ook dat kent hij niet, maar hij heeft er al wel van gehoord. Slechte dagen schijnen nogal voor te komen bij mensen die hun werk niet graag doen en die nooit zingen of fluiten. Voilà. En ter illustratie fluit hij de overbekende melodie van Pak al je zorgen in je plunjezak, en fluit-fluit-fluit!
Vic: «Dat zegt toch alles?! Door te fluiten vergéét je al je zorgen. Door te fluiten ben je geconcentreerd op die tonen en pieker je niet meer over je problemen. En dat mensen soms raar kijken, dat moet je je niet aantrekken. Zelfs al sta ik in het park tussen twintig man, dan fluit ik nog! “
Jacqueline: «Hij converseert zelfs met de vogels!”
Vic: «Ik ben eens twintig minuten met een merel bezig geweest: ik fluiten en hij antwoorden. En bij mensen bestaat dat ook. Dat ze mij passeren en achter mij beginnen te fluiten. Omdat dat fluiten zo aanstekelijk is! “
Jacqueline: «Dat is zo. Ik fiets op een vast tijdstip naar m'n werk, ik fluit meestal ook, en nu zijn er al 'vaste tegenliggers' die hun hand opsteken. Ik ben geen onbekende meer, ik ben "die madame die fluit" en nu zeggen ze mij goeiedag. Fluiten maakt de mensen socialer! “
Jukebox
Vic zegt dat hij fluit "zonder erbij na te denken." Wat wel lastig is op een begrafenis. "Je gedachten drijven efkes weg, je wil fluiten, en ineens besef je waar je bent. Hola Vicske, houd u in!" Vic wil altijd en overal fluiten. Een dag zonder fluiten? Dan wordt hij zot. In zijn leven was er nog maar één periode dat hij niet floot, "toen had ik een longontsteking!" En dat ook de jeugd van dat fluiten houdt. Hij is nog klusjesman geweest in zes scholen, "en als leerlingen me zagen op straat, dan was het zwaaien en roepen: Vicske! Vicske! Dat wil toch zeggen dat ze je graag zien. En waarom zien ze je graag? Omdat je fluit en opgewekt bent!"
Hij denkt dat de mensen minder zijn gaan fluiten "sinds ze met de auto naar het werk rijden. Van dan af hadden ze hun eigen muziek bij. " De autoradio, de walkman, de oortjes, zo is het allemaal "om zeep gegaan".
Jacqueline is intussen bij de pc gaan zitten en ze zoekt iets van André Rieu dat Vic goed kan fluiten. En daarmee trekt zich een kleine huiselijke jukebox op gang: Jacqueline die nummers intoetst op YouTube en Vic die meefluit. En wat mijn muziekgoesting is? Ik moet ook maar een artiest of een nummer noemen, en Vic zal het wel meefluiten. Ik schat dat Neil Young en Bob Dylan mogelijk wat far out zijn voor een 75-jarige, de Beatles dan maar. The Beatles? Natuurlijk! En dan is er al koud ruggenvel als Vic meefluit met And in my hour of darkness she is standing right in front of me. Speaking words of wisdom, let it be. Let it be. En dat John Lennon toch een fantastische zanger is! Maar al direct krijg ik ook een waarschuwing: niks van de Stones vragen hé! Want die Mick Jagger, "dat is een varken, dat is iemand die de vrouwen slaat." En dat is een principe bij Vic, "ik fluit niks van venten die hun vrouw slaan".
Dit kent hij ook, zegt Jacqueline, en daar klinkt Gotye en Somebody that I used to know door de miniatuurboxen en Vic fluit mee ("ik hoorde dat op de radio en ik was direct verkocht!") En zo horen we nog Ennio Morricone met The Good, The Bad and The Ugly. Boudewijn De Groot met zijn Land Van Maas en Waal, Hans de Booij met het vrolijke tiktak-ritme van Annabel, en Michel Fugain met Une belle histoire. En elke keer fluit Vic welgemoed mee, want het zijn "allemaal cracks, die zangers", en ik duik nu gewoon in de dichtstbijzijnde top-100, ik doe er hem zo'n plezier mee. Peter Maffay Du. Herman's Hermits No Milk Today. John Denver Country Roads ("Fantastische gast, John Denver! Ik had zjust hetzelfde cowboyhemd als hij!") en tenslotte (ik vergeet nu zeker tien nummers) is er Creedence Clearwater Revival met Bad Moon Rising. Op de YouTube-foto zie ik dat viertal uit het zorgeloze 1969, en John Fogerty heeft zijn ruitenhemd en die diepe bles boven zijn ogen, - hoe hard ik toen op hém wilde gelijken. En bij dat jeugdsentiment fluit Vic nu de soundtrack. En zo wordt het een avond die ik niet gauw zal vergeten. Want wat ik hier aantref is onvoorwaardelijke liefde voor de muziek.
En heel de weg naar huis fluit ik in de auto. En de stoplichten, o Heer, zij springen op groen.
Fluitend geld verdienen
Fluiten heeft iets van ingaan tégen het donker en tégen de malheuren die op je afkomen. Geen wonder dus dat er een fluitcouplet zit in de Monthy-Python-song Always Look on the bright side of life. Aan het kruis genageld zijn, de final countdown voor ogen zien, en toch nog opgewekt fluiten, dàt is de spirit. Maar nu is het fluiten zelf bijna dood. En slechts een enkeling zag het aankomen. Getuige: een artikel uit Life waarin sprake is van de "kwijnende fluitcultuur" in een jaren-50-dorp in Kansas. Een begoede inwoonster kon het niet langer aanzien en bedacht een remedie. Wekelijks wandelde een incognito jury door het dorp om te horen welke kinderen hun best deden om te fluiten. En de mooiste fluiter kreeg op zaterdag een zilveren dollar uit de handen van Georgia Neese Clark Gray. Volgens Life kreeg "het stoffige dorp al vrij spoedig het uitzicht van een levendige volière" (A town learns to whistle again, 27/8/56)
Van de Brabantse Nederlander Geert Chatrou (43) weet ik dat hij begaan is met het voortbestaan van het fluiten. Hij is drievoudig Wereldkampioen Kunstfluiten, hij kreeg ook al eens de hele tent mee op Lowlands, maar evenzeer is hij vertrouwd met de hedendaagse schroom om op straat te fluiten: "Die gêne waarover jij het hebt, die is heel herkenbaar. Een vriend van me fluit ook op straat en hij houdt ook op als hij iemand ziet. En dat vind ik zó jammer. Want waarom zou jij je inhouden? Je moet dat gewoon doén! Kijk bij jezelf: als jij iemand hoort fluiten op straat, dan is dat toch fijn om te horen?! Waarom zou een ander dat dan niet over joù denken?! "
Chatrou verdient intussen "fluitend zijn geld" door met orkesten op te treden. Hij heeft ook een lespakket waarmee kinderen in het basisonderwijs kunnen leren fluiten: "dat gaat van fluitjes maken tot meefluiten met liedjes, en dat wérkt als een trein! Kinderen van die leeftijd vinden het sùperleuk om te kunnen fluiten."
Eén weekje fluiten op school is natuurlijk weinig, "het beste is als je d'r thuis mee opgroeit. Ik heb m'n vader altijd horen fluiten. Als kind dacht ik dat het een vorm van communicatie was bij ons thuis. Dat het erbij hoorde. Net zoals lachen of praten."
Geert is al heel lang overtuigd dat fluiten goéd voor je is: "Als jongen ben ik eens met hoofd én lippen tegen een lantaarnpaal gebotst, drie weken dat ik niet kon fluiten, en volgens mijn moeder waren dat drie weken dat ik totaal onhebbelijk was. Ik weet nu waarom. Als ik niet meer kan fluiten, dan kan ik me niet meer uiten, dan weet ik geen weg meer met mijn emoties. Wat ten koste gaat van mijn goede humeur! En dus denk ik: als mensen meer zouden fluiten, zouden ze beter weg weten met hun vreugde en hun verdriet."
Geert is zoals Vic, hij fluit altijd en overal. En dus heeft hij het soms lastig, "op concerten bijvoorbeeld. Dan spelen ze de Vier Jaargetijden van Vivaldi, en dan moet ik op m'n lippen bijten: nee, Geert, niét met die solo meefluiten!"
Keigelukkig meisje
Vic belt mij met een tip. Hij heeft ooit een kleuter leren fluiten, dat meisje is intussen achttien, en misschien fluit ze nog? Het zou betekenen dat er nog hoop is, als zelfs jonge vrouwen nog fluiten. En ja, Chloé Van der Vieren fluit nog altijd.
Chloé: "Vicske kwam klussen in mama's winkel en hij heeft het me geleerd toen ik drié was. Ik herinner me dat heel goed, ik was keigelukkig toen ik het ineens kon en toen Vicske zegde: Chloé, ge kunt het! Dat was in de tijd dat ik helemaal betoverd was van The Sound of Music. Elke morgen keek ik naar een stukje van die video, en ik zong die liedjes al wat mee, en nu kon ik ze ineens ook fluiten. Do-Re-Mi en My Favourite Things, dat kon ik als kleuter helemaal meefluiten. En tot mijn tien jaar heb ik élke avond de CD gedraaid van de musical Peter Pan, en ook die liedjes kon ik zingen en nafluiten. “
De mama: "Zij was echt een kind dat fluitend door het leven ging. Tot haar twaalfde floot ze de hele dag. En luid! Ik heb dikwijls gezegd: kan het niet wat stiller?!”
Chloé: "Ja, jij zaagde op dat lawaai! Ik vond dat gewoon. Ik stond op, ik kwam de trap af en ik floot."
De mama:"Op haar twaalfde gingen we met een boot varen op de Lot in Frankrijk. En bij die sluizen was het aan Chloé en haar vriendinnetje om die deuren open te draaien en terwijl floten ze. Je had die boten moeten zien die ook in de sluis gingen, die mensen zwaaiden mee terwijl zij floten van "Zie ik de lichtjes van de Schelde"!
Chloé: "Op het middelbaar floot ik nog. Op de weg naar school bijvoorbeeld, drie kilometer aan een stuk. 't Was een lange stille baan, zalig om te fluiten en te zingen. En als ik ging winkelen in Antwerpen, dan floot ik ook. Alleen zou ik dat niet durven, maar papa was erbij en die floot ook.
Sinds ik naar Brussel ga om kunsthumaniora en conservatorium te volgen, durf ik echter niet meer fluiten op straat. Als meisje word je al genoeg aangesproken en lastig gevallen, dan wil je niet opvallen en dus zeker niet gaan fluiten. Als ik het nog doe, is het vooral thuis, op m'n kot of in de auto. In een vertrouwde omgeving fluiten of zingen, dat doen wel veel mensen, denk ik. "
"Ik fluit wel anders naargelang m'n humeur. Als ik vrolijk ben, dan fluit ik vooral bekende liedjes. Maar als iets me tegenzit en ik mezelf moet opmonteren, dan ga ik meer improviseren, dan ga ik mijn gevoel uiten in iets dat uit mijn binnenste komt."
Maar soms gebeurt het nog dat ze op straat "random begint te fluiten". En dan ziet ze dat mensen dat ontwend zijn.
Chloé: "Meisje of jongen, jong of oud, eigenlijk verwacht men van niemand nog dat hij of zij fluit. De mensen zijn zo gehaast, hun gedachten zijn zo benomen door al de dingen die ze nog moeten doen, dat ze zichzelf geen tijd geven om eens te fluiten of te zingen. En dus zijn ze ook verrast als anderen het doen."
En dat het aardig wat tijd geleden is dat ze nog eens een fluitende medemens is tegengekomen. Het bleek "een stel zatten" te zijn, op een avond in Brussel. ("Dat zegt iets. Dat men pas gaat fluiten als men zich vrijer en minder geremd voelt.") Zijzelf had het ook amper ge-out dat ze fluitster is. "Toen ik aan mijn klas van dit interview vertelde, was dat eigenlijk de eerste keer dat ik zei dat ik kon fluiten. En zo bleek dat nogal wat medestudenten niet eens konden fluiten. En allemaal vonden ze dat spijtig, triestig zelfs, dat ze dat niet konden. Dat ze dat nooit geleerd hadden.
Ik zou het aanleren op de lagere school. Dan zijn kinderen het ontvankelijkst om vanalles te leren. Dan zit je ook veel minder met dat idee wat de anderen van je zullen denken. Als kind doe je maar, heel los en onbekommerd. Bij mij was dat ook: ik heb het meest gefloten tussen vijf en twaalf jaar. "
Ik zit aan deze reportage te schrijven en ik moet ineens aan Jealous Guy denken, met dat ingetogen fluiten van John Lennon. Zou Vic het kennen? Ik bel hem op, hou de telefoon bij de YouTube-clip en Vic fluit direct mee, "ha fantastisch! Die John Lennon, dat was een crack hé!"
Fluiten is onsterfelijk.
Het nieuwe schooljaar: leerkrachten vertellen hoe ze een klas aanpakken in het éérste lesuur
Door corona ziet 1 september er enigszins anders uit. Bubbels op de speelplaats, pijlen in de gangen, alcoholgel aan de klasdeur, en mondmaskers op de secundaire schoolbanken. Allerlei veranderde “protocollen”. Wat niet verandert, is dat een leerkracht voor een klas nieuwe gezichten komt te staan, en dat hij/zij er vanaf het eerste uur moet stààn. Zeven leerkrachten leggen uit hoe je zo’n klas leeuwen het best temt. En wat de beginnersfouten zijn.
Humo september 2001 (c) Jan Hertoghs
“Als jullie aangenaam zijn, zal ik ook aangenaam zijn. En als jullie vervelend zijn, zal ik ook vervelend zijn.”
Ik heb leerkrachten gehad die dat eerste lesuur binnenkwamen, hun boekentas neerzetten en met de handen op die nog gesloten tas een korte maar krachtige verklaring aflegden, een soort State of the Union van wat er dat jaar kon en wat vooral niét kon! Wij scholieren werden aangesproken als "Mijne Heren"! Dat zei al genoeg. En dan had je van die performers die niks zegden, hun rug draaiden en driftig hun naam op de breedte van het bord begonnen te schrijven, waarop de drie punten in de voor- en de achternaam een slag van het krijt kregen, een niet mis te verstaan signaal om te zeggen: ik (bonk krijtje) ben hier (bonk krijtje) de baas (bonk krijtje). Humo wilde het klappen van de zweep kennen en vroeg het korps naar zijn entree in de (secundaire) leeuwenkuil.
Jij daar met je groene pullover
Hilde (44) geeft Engels in het Beroeps-secundair Onderwijs.
“Ik begin heel clichématig. Ik zeg: ik ben mevrouw V, ik ga hier Engels geven, en of het een aangenaam jaar wordt, dat hangt volledig van jullie af. Zijn jullie aangenaam, dan ben ik ook aangenaam. Zijn jullie vervelend, dan ben ik ook vervelend. Ik ben ook degene die les geeft. Dus als ik praat, dan zwijgen jullie. En als jullie praten, dan praat ik niet meer, dan hou ik op met lesgeven. Bon. Laat ons hopen dat het een fijn jaar wordt, en als jullie je goed gedragen, dan plan ik wel eens een film of een andere prettige activiteit. Maar als jullie je niet gedragen, tja, dan krijgen jullie een leerkracht die zich gewoon aan de verplichte leerstof houdt.“
Die boodschap vertel ik soms vriendelijk soms heel kortaf. Dat hangt van de klas af. Je voelt dat bij het binnengaan. Is de klas vriendelijk, dan ben ik ook vriendelijk. Is de klas weerbarstig, hangen de brutaaltjes al onderuitgezakt in hun bank met die uitdagende blik van wat ga jij ons hier komen vertellen?! , dan ben ik zeer kort en zeer afgemeten. Het erge is dat er meestal maar twee of drie van die belhamels zijn, maar die gasten sleuren wel heel de klas mee in hun negatieve houding.
Als volgende stap vraag ik dat ze zich voorstellen, dat gebeurt dan met de nodige onnozele grappen, mijn naam is Peter, mijn achternaam is Selie, maar eens ik hun echte namen gehoord heb, grift ik die in mijn geheugen. Je kan immers niet ingrijpen bij rumoer als je de namen niet kent, je moet naam en voornaam noemen, dat heeft impact, dat heeft effect. “Jij daar met je groene pullover”, dat heeft geen enkel effect.
Meestal kom ik ook in een klas waar op de eerste rijen niemand zit, dat kleine groepje is helemaal achteraan gekropen, vér van mij weg. En dan moet ik ze één voor één naar voren halen, kom, vooraan is nog plaats, kom maar, ik zal u niet bijten! Maar soms blijft er eentje zitten, en als dat te lang duurt, dan zeg ik: het is genoeg geweest, ga maar naar de directeur. Op die manier heb ik al iemand weggestuurd toen het schooljaar nog maar tien minuten oud was. Dat moet ook zo. In het begin mag je die gasten geen speelruimte geven. Na een paar weken gaat dat wel, dan ken je die gasten beter, dan ga je ook losser met mekaar om.
HUMO: Hou je oogcontact?
Hilde: « Oh ja, als je ze niet in de ogen kijkt, als je over ze heen kijkt, dan kom je bang en onzeker over. Dus ik kijk ze récht in de ogen en ik ga ook altijd vlak bij hen staan, soms pal voor hun bank.
Humo: Het klinkt bijna als leeuwen temmen.
Hilde: "Dat is het ook een beetje. Je mag niet vergeten dat sommigen daar zitten enkel en alleen omdat hun ouders nog kindergeld willen trekken. Die komen naar school “om zoveel mogelijk lol te maken”. Dat ze met die “lol” de leerkracht én de klas terroriseren, dat dringt niet altijd tot ze door.”
Humo: Vraag je ook hoe hun vakantie geweest is ?
Hilde: « Ja, dat doe ik elk jaar. Om ze te laten voelen “juf V. is géén gemakkelijke maar er kan bij haar toch ook over andere dingen gesproken worden.” Die opening moet er vanaf het begin zijn; ze moeten weten dat ik niet alleen over de leerstof maar ook over andere dingen aanspreekbaar ben."
Geacht Publiek!
Paul (45) geeft Engels en Nederlands in het Algemeen en Technisch Secundair Onderwijs.
«Wij hebben geen klassieke eerste schooldag. De allereerste dag op onze school is een soort onthaaldag waar onder andere schoolfoto’s worden genomen en waar het schoolparlement wordt voorgesteld: dat maakt de overgang van vakantie naar school toch iets minder bruusk. De tweede dag is voor ons de echte entree. Ik duw de deur open, ik stap de klas binnen, ik ga vooraan staan, de leerlingen staan recht, dat hoort zo op onze school, en dan zeg ik dat ze weer mogen gaan zitten. Dat moment is belangrijk. Zopas waren ze nog aan het kletsen, maar door dat opstaan en gezamenlijk weer gaan zitten, is het duidelijk dat de les begint en dat de leerkracht de touwtjes in handen neemt.
Dan draai ik me om, ik neem een stuk krijt en ik schrijf mijn naam op het bord zeggende “dat er tien mogelijke schrijfwijzen zijn, maar dat dit de enige is die ik dit schooljaar wens te zien”. Vervolgens vraag ik hen om een naamkaartje te maken met hun voornaam en familienaam, en dat kaartje moeten ze dan geplooid voor zich op de bank zetten. Ik overloop de namen, ik informeer naar familiebanden - broer van, zus van, dochter van, zoon van- en als ze op dat laatste ja zeggen, dan glimlach ik dat ik nog met hun pa in de klas gezeten heb, en je ziet ze dan wat bleekjes wegtrekken. Want dat schept een band hé dat ik hun vader ken, (grijnst) ze voelen zich dan al bij voorbaat op de vingers gekeken!
Ik laat ze in die eerste les ook altijd vertellen over hun vakantie met vraagjes als Wie heeft er een rotvakantie gehad? Of Wie heeft een bezienswaardigheid bezocht die het niet waard was om bezien te worden? Dat terugkijken naar de vakantie, dat moet erbij voor mij. Er is niks doffers dan een leerkracht die binnenkomt, zijn naam zegt en gelijk met de les begint.
Humo: Maak je afspraken met de klasgroep?
Paul: « Ja, in die eerste les deel ik mijn zogenaamde heilig evangelie uit, een blad waarop een aantal afspraken staan omtrent leerboeken, huistaken, toetsen en dergelijke, en dat blad overloop ik dan met enige kwinkslagen. Na die lezing is er het obligate invullen van de administratieve formulieren en dat invullen is voor mij hét ogenblik waarop ik mijn coup de theatre voorbereid. Terwijl zij aan het schrijven zijn, begin ik die zesentwintig namen intensief te memoreren, mijn ogen zijn nog open, ik zie eruit als de leraar die met zijn blik door de klas wandelt, maar inwendig ben ik in een razend tempo die namen aan het blokken tot ik ze van buiten ken. We zijn dan ongeveer aan het einde van de les, ik zeg dat ze hun naamkaartjes even weg moeten leggen, en dan dreun ik - als betrof het de betere televisiequiz- àlle namen van die gasten op. Wat zéér veel ontzag wekt, dat kan ik je wel vertellen (lacht).
Humo: Vakmanschap is meesterschap! Hoe spreek je de leerlingen aan ?!
Paul: "Ik spreek ze nogal eens aan met Geacht Publiek! Dat lichtjes hoogdravende, daar hou ik wel van. Dikke leerboeken noem ik ook steevast kanjers en turven, en in plaats van over Het Schooljaar zal ik eerder spreken over “dit licht gedwongen samenzijn dat ons jaarlijks wordt opgelegd door het ministerie van Onderwijs”. ‘t Is een ironische manier van praten die ze best kunnen pruimen, merk ik, en ik voel ook dat die humor een goeie manier is om de jongelui bij de les te houden. “
De mop van de twee hoeren
Raf Coppens (36) is stand up comedian, Humo’s Comedy Cupwinner 1999 én parttime leraar wiskunde in het beroeps-secundair en het technisch-secundair.
“Normaal gezien moet de leerkracht de sfeer kunnen zetten in dat eerste lesuur. De klas is nog nieuw, de leerlingen zijn vaak ook nog nieuw voor mekaar, zij houden zich gedeisd, dus daar is ruimte voor de leerkracht! Ik begin dat lesuur meestal met een paar droedels, rebussen of wiskundige raadsels op het bord te tekenen, lesgeven doe ik nooit in dat eerste uur.
Humo: Is je niet geleerd om streng te zijn in dat eerste uur?
Coppens: «Jawel. Mij was gezegd dat ik in dat eerste uur met ijzeren hand moest optreden, en ik heb dat enkele jaren gedaan, maar dat wrong met m’n karakter. Waarom moet je in dat eerste uur de feldwebel uithangen als je dat in de rest van het jaar niet gaat volhouden?! Ik ben geen autoritair iemand, ik ben meer laissez-faire, waarom zou ik me dan anders gaan gedragen in dat eerste uur?!
Het heeft ook geen zin om die gasten te bedelven onder een lijst met afspraken, want hoe meer afspraken je hebt, hoe moeilijker je het maakt voor jezelf. Want als je tijdens het jaar er niet in slaagt om al die afspraken te handhaven, tja, dan maak je je belachelijk, dan ondermijn je jezelf.
Ik begin natuurlijk wel met énkele afspraken zoals niet teveel spijbelen, niet door elkaar babbelen, en gsm’s afzetten in de klas. Ze mogen hun gsm ook niet gebruiken als rekenmachine; vorig jaar had ik dat nog toegelaten, maar in plaats van te rekenen zaten ze natuurlijk sms-berichtjes te versturen.
Ik probeer ze in dat eerste uur ook wel te taxeren, ik wil weten wat voor vlees ik in de kuip heb, en dat doe ik door ze uit hun kot te lokken. Ik vraag naar hun interesses, en aan de uitroepen merk ik dan direct wie de haantjes-de-voorste zijn. Zij proberen mij natuurlijk ook te testen. Ik had er ‘ns eentje die me ineens vroeg Hé, mijnheer, kende gij die mop van die twee hoeren, en dan is het natuurlijk kwestie om gevat te antwoorden, stijl: jongen, wat uw familie doet, dat interesseert me niet, ik ben hier gekomen om les te geven, en daarbij, ik heb u zondag gezien in Plopsaland!! Als je zo’n zware gast met zo’n snelle reactie de kop kan indrukken, ja, dan scoor je bij de rest van de klas. Dat continu alert zijn, dat altijd voorbereid moeten zijn op opmerkingen, dat vind ik trouwens veel vermoeiender dan een zaaloptreden. Het publiek van mijn optredens is ook bijlange niet zo luidruchtig als het publiek in mijn klas.
Humo: Tijdens een comedy-optreden heb je mensen die je maar moeilijk aan het lachen krijgt, maar hoeveel procent van je klas staat weigerachtig tegenover de leraar die daar optreedt?
Coppens: "De helft van de klas ongeveer. ‘t Is wiskunde hé, een vak dat nogal heftig gehaat wordt. Vandaar dat ik mijn lessen toch met enige grappen moet opvullen. Maar je mag ook niet de clown gaan uithangen, je moet steeds die smalle grens kunnen bewandelen tussen grappen maken en toch discipline houden, en dat is wel een oefening op het slappe koord.
Humo: Heb je uit je eigen schooltijd nog opmerkelijke entrees onthouden?
Coppens: "Eentje begon met te zeggen Biologie is het belangrijkste vak dat er bestaat omdat IK dat geef! Dat vond ik wel tof. En we hadden ook iemand die zich in zijn eerste les gedroeg als een instructeur van een boot camp, die vent stond te brullen en te schelden dat het geen naam had, zitten als ik het zeg! Is dat zitten? Dat is hangen? Sta recht! Récht, zeg ik u! maar tijdens het jaar ontpopte die vent zich tot de grootste grapjas en anarchist die ik als leerkracht gekend heb. Maar in zijn eerste uur wilde hij iedereen compleet afbreken zodat hij je nadien helemaal naar zijn hand kon zetten.”
Humo: Zijn er valkuilen die een leerkracht best vermijdt?
Coppens: "Ja, de namen van een klas overloop je best niet zelf. Laat de leerlingen hun naam maar zeggen. Want als jij ze overloopt, dan zitten ze erop te wachten dat je een naam verkeerd uitspreekt om dan in vreselijk gelach uit te barsten, wat nogal pijnlijk is om mee te maken."
Humo: Hoe belangrijk is dat eerste uur voor de rest van het jaar?
Coppens: "Dat is belangrijk omdat ze dan een eerste indruk van je krijgen, maar ook weer niet zo belangrijk dat de rest van het jaar ervan afhangt. Een slecht eerste uur is daarom nog geen slecht schooljaar. Uiteindelijk komt het erop neer dat je je vak kent en dat je dat vak een beetje boeiend kan verkopen."
Dat wordt niks met deze klas
Lieve (48) geeft kunstgeschiedenis in het Kunst-Secundair Onderwijs.
“Ik heb mijn vast lokaal waar ik lesgeef en ik zorg er altijd voor dat ik daar eerst ben. Ik wil absoluut vermijden dat de leerlingen er eerst zijn; dat is zo’n schrik van mij dat het dan uit de hand zal lopen. Dus ik zorg dat ik eerst ben, dan sta ik vooraan, dan héb ik mijn positie, dan is het míjn ruimte, míjn klas. Ik zeg ook niks in die eerste seconden. Ik sta vooraan en ik kijk langzaam rond in die klas. Niet met een streng gezicht om indruk te maken, maar met een open gezicht, nieuwsgierig naar wie ze zijn. Vervolgens zeg ik dat ik Lieve C. ben -niet mevrouw C!- en dat mijn vak kunstgeschiedenis is en welke mijn voorkeuren zijn op het gebied van kunst en kunstenaars. Ik zeg ook dat ik mijn vak grààg doe, en dat ik hoop dat ik die liefde voor dat vak zal kunnen overbrengen.
Dan vraag ik aan hen om zich voor te stellen, van welke richting ze komen en waarom ze deze richting gekozen hebben. Naar hun vakanties vraag ik niet, want dan loopt het uit de hand, dan krijg je van die straffe verhalen over drinken en sex, nee, ik hou me bij mijn vak, ik vraag of ze naar de film, de opera of tentoonstellingen gaan, en welke kunstenaars ze graag hebben. Rubens, dat vinden ze allemaal ouwe brol; wat wél populair is zijn pop-art en de surrealisten Dali en Magritte, dat bizarre spel met de realiteit, dat heeft altijd aantrekkingskracht op jonge gasten.
Tijdens die kennismaking probeer ik ook hun namen te onthouden maar dat gaat slecht, ik kan slecht namen onthouden. Het zijn er ook zoveel, ik moet zo'n tweehonderd namen leren kennen in die school, en in elke klas heb ik amper vijftig minuutjes les. Bij mijn thuiskomst neem ik dan ook direct de namenlijst van de klassen die ik overdag gezien heb en dan probeer ik om op die namen een gezicht te plakken. De eerste week herinner ik me hoogstens drie namen per klas: de jongen of het meisje met het mooie uiterlijk en de gasten met de grote mond die dingen geroepen hebben als kunstgeschiedenis, dat interesseert mij niet, of kunstgeschiedenis, ha ja, daar ken ik alles van! Je moet weten, in zo’n voorlaatste jaar zitten gasten van 17 jaar maar ook van 22-23 jaar! Maar ik vind dat KSO wel een prettig publiek, ze zijn los en heel open, ze zullen je bijvoorbeeld ook op straat aanspreken. Ik kom uit het ASO en daar is de sfeer helemaal anders. Daar spreekt men de leerkracht niet aan op straat. De leerkracht is immers dé vijand, daar spreek je niet mee."
Humo: Hoe voelt dat als er vanaf de eerste les een gebrek aan interesse is in de klas?
Lieve: "Je hebt van die klassen waar je weinig respons krijgt, zo’n muur van allemaal vlakke gezichten, en uiterlijk ben ik dan dapper aan het vertellen, maar inwendig voel ik die teleurstelling van “dat wordt niks met deze klas” en dat is een gevoel dat ik niet meer kwijt raak, dat ik een heel jaar zal meedragen. Voor mij is dat eerste lesuur dus heel belangrijk: ik heb het gevoel dat het hele jaar daarvan afhangt. En is dat eerste uur goed geweest dan ben ik blij, maar is dat eerste uur de mist ingegaan, dan kan ik me amper overtuigen dat ik die situatie nog recht zal kunnen trekken. Ik ben dus heel gecrispeerd in dat eerste uur, ik hou me steeds voor: dit is je eerste uur, Lieve, dit is hét moment, nù moet je het waarmaken!"
Hij heeft mij vetzak genoemd!
Werner (23) is een beginnende leerkracht. Hij geeft talen in het ASO.
“Je loopt die gang in en je hoort al van ver het tumult uit de openstaande deur, dat is klassiek, die gasten denken nog dat het vakantie is, en in zo’n tumultueuze toestand moet je uiteraard een duidelijke entree maken. Op zo’n eerste september ben ik een vat vol zenuwen, maar uiterlijk probeer ik dat te verbergen, dus ik recht mijn rug, hef de kop ophoog en stap ‘kalm’ die klas binnen. Vervolgens wacht ik zwijgend tot iedereen braaf naast zijn bank staat, wat de gewoonte is in onze school. Intussen kijk ik met argusogen de klas rond. Oudere leerkrachten hebben me dat gezegd: kijk met een strenge, vermanende, vorsende blik die klas in! Zorg ervoor dat je streng overkomt! Wat niet vanzelfsprekend is. Je bent nog jong, dus dan heb je het moeilijk om je gezicht in die strenge plooi te leggen. Gelukkig staan in onze school de bureaus van de leerkrachten op een verhoogje, dus je staat al hoger, je bevindt je al in de positie van dictator (lacht), dàt helpt!
Dan zeg ik dat ze mogen gaan zitten, we slaan een kruisteken en ik stel me voor: ik ben mijnheer D, ik geef Duits en ik ga jullie daarvan laten proeven. Nadien vraag ik dat zij zich voorstellen: naam, voornaam, waar ze wonen en waarom ze die richting volgen. “
Humo: Willen ze dat wel doen, want de hoeveelste leerkracht ben je misschien al die daarnaar vraagt?
Werner: "De meeste klassen doen dat, maar in één klas zegden ze: mijnheer, over ons is niks te vertellen want wij zijn toch de vuilbak van ‘t school! Dan heb ik gevraagd om het toch te proberen vanuit het idee dat ik hen nog niet “veroordeeld had” - ik ben nog nieuw, ik ken jullie niet, ik ken de school niet - en dan is dat toch enigszins gelukt. Meestal vraag ik ook welke boeken ze lezen, en uit ervaring breid ik dat algauw uit naar de auto- en computertijdschriften die ze lezen. Ik vraag ook wat hen het meest interesseert bij Nederlands, - willen ze poëzie, willen ze drama en toneel,- en daar hou ik dan echt rekening mee in de rest van het jaar. “
Humo: Vraag je ook naar de tv-programma’s die ze graag zien?
Werner: «Nee, omdat ik zelf weinig tv kijk. En dat heeft al geleid tot grappige situaties. Was er ineens een leerling die VETZAK tegen me zei! Het was dan nog één van de braafste van de klas! Ik was verbouwereerd, geef je agenda maar en ik pen daar gelijk een notitie in. ‘s Avonds hoor ik van collega’s dat het eigenlijk maar een loze kreet is uit Het Peulengaleis, dus we lachen er eens goed mee, maar een maand later komt de moeder van die leerling op de ouderavond: “Heeft onze zoon werkelijk vétzak tegen u gezegd? Maar mijnheer, dat moet zwaar gesanctioneerd worden!” (lacht), ik was die notitie natuurlijk al lang vergeten.”
Humo: Wat zijn de beginnersfouten die je moet zien te vermijden?
Werner: « Je moet vermijden dat je begint te roepen om een klas stil te krijgen. Je hebt leerkrachten die zo’n rumoerige klas binnenkomen, die stilte eisen, die zich kwaad maken, die roepen van “ge gaat mij niet liggen hebben!” en dat ze “zwaar gaan gestraft worden”, maar dat is hopeloos. Wie zich kwaad maakt, staat machteloos tegenover zo’n klas. Anderzijds mag je ook niet té vlot beginnen. Want bij een “vlotte jongen” krijgen ze algauw het idee, daar kunnen en mogen we alles. Ik heb dat één keer meegemaakt. Ik kwam in een klas waar ze vier jaar jonger waren dan ik, er zaten vrienden van mij en van mijn broer, dus ik was iets jovialer, maar na een week zegden ze al niet langer mijnheer maar riepen ze Yo! en Werner! in de klas en dat familiaire heb ik serieus moeten terugschroeven, wat een zeer lastig proces is. Je kan beter in het begin streng zijn en nadien de teugels vieren.
En je moet ook opletten met e-mail! Ik dacht modern te zijn, dus in plaats van mijn telefoonnummer gaf ik mijn e-mailadres wat enorm geapprecieerd werd, er waren werkelijk leerlingen die me via deze weg vragen stelden die ze in de klas niet hadden kunnen stellen, maar na een maand of vier heeft een leerling wel een zeer zwaar virus in mijn computer gedropt. We wéten wie het gedaan heeft. Die gast heeft zijn sanctie niet ontlopen.”
Koffie en sigaren
Kris (25) geeft Nederlands en Geschiedenis in het ASO.
“Ik heb liefst dat de leerlingen al in de klas zijn zodat ik een entree kan maken. Het is zelfs niet erg dat er al enig rumoer is in de klas, dat is zelfs handig om meteen op in te pikken. Ik viseer dan gelijk de leerling die niet zwijgt of die niet achter zijn bank staat. Zo’n gast spreek ik dan hyperbeleefd aan: “Mijnheer, U bevindt zich niet op de plaats waar U zich moet bevinden. Gelieve U onmiddellijk te verplaatsen naar de plek die de Uwe is.” Voor gasten van twaalf-veertien jaar komt dat toch raar over, maar dat is mijn bedoeling. Door ze met U aan te spreken, behandel ik ze precies als grote mensen, en dat zet ze wel op het verkeerde been. "
Als het dan definitief stil is in de klas, laat ik die stilte altijd even duren. En terwijl kijk ik héél rustig rond in die klas. Met zo’n air van ik heb de situatie hier volledig onder controle. “
Humo: Je acteert dus dat je alles onder controle hebt.
Kris: «Ja, dat is een stukje acteren, dat is een pose die je aanneemt, en de eerste jaren daverde ik inwendig van de zenuwen. Maar nu ben ik veel minder nerveus, nu geef ik werkelijk geen krimp meer, er is geen spiertje in mijn gezicht dat vertrekt, en streng kijken lukt me ook, ik kàn heel boos kijken, ik moet dat absoluut niet oefenen voor de spiegel (lacht).
Tijdens de eerste minuten merk ik ook meteen de broeihaarden en de onruststokers op. Het zuchten, het naar buiten gapen, het met de elleboog porren van medeleerlingen, dat soort onaandachtig gedrag heb ik heel gauw in de gaten."
Humo: Hou je dat strenge uiterlijk dat hele uur aan?
Kris: "Nee. Het is het niet de bedoeling dat die gasten voor de rest van het jaar schrik krijgen van mij, ik ben ook de leerkracht waar ze vanalles aan moeten kunnen vragen, dus na een minuut of twintig kom ik los, breng ik wat humor en maak ik bijvoorbeeld grapjes over mijn familienaam, Torremans dus noem mij maar “den Torro”, en dat vinden ze wel leuk. In het begin van de les denken ze wat voor een neurk is dat? maar op het einde van de les is er toch al de opluchting, hij is streng, maar hij valt mee, hij zal ons wel helpen als we hem nodig hebben. “
Humo: Heb je uit je eigen schooltijd entrees van leerkrachten onthouden?
Kris: "Wij hadden vroeger een leraar wiskunde voor wie we allemaal heel veel schrik hadden. Die kwam de klas binnen en die begon direct een aantal gasten luid bulderend uit te schelden. Wat is uw naam? Hang niet in uw stoel! Ga met uw gat op uw stoel zitten! En gij daar! Bakkes dicht en zwijgen! Die man had ook altijd een boekentas bij zich met een thermos koffie en sigaren. En nadat hij ons een pak wiskunde-oefeningen gegeven had, begon hij een kop koffie te drinken en een sigaar te roken in de klas. Dat was werkelijk om te laten voelen: jullie zijn niks, jullie zijn nog minder dan het stof onder mijn voeten, en ik vertrap jullie als ik dat wil. Die man kon aan het bord leerlingen vernederen en kleineren dat ze wenend naar hun bank gingen. Iedereen die wat dik of wat klein was, die kreeg de volle laag. Dat was een terreur, als die man bij het begin van zijn lesuur naar zijn klas ging, dan was het niet alleen stil in die ene klas, maar in àlle klassen waar hij voorbijliep!"
Er ligt een leerling voor de deur
Anne (44) geeft Nederlands in het Kunst-Secundair Onderwijs.
“Als er enkele nieuwe leerlingen zijn, dan begin ik meestal met een kennismakingsbrief, dan gaat er een brief door de klas en dan moet iedereen opschrijven wat zijn grootste deugd is én zijn grootste ondeugd en ook waar ie een hekel aan heeft. Dan vouwt hij zijn tekstje dicht en geeft de brief aan de volgende. Op het einde laat ik de stukjes van die brief dan voorlezen en dan moet de klas raden over wie het gaat. Met die brief vermijd ik dat je van bij het begin een opdeling krijgt tussen de stoere luidruchtige anciens en de wat stillere nieuwelingen. Want die anciens krijgen niet de kans om het hoge woord te voeren, en de nieuwelingen krijgen een middel om zich een beetje bloot te geven zonder dat men er direct op kan reageren.
Als het allemaal nieuwelingen zijn, dan vraag ik dat ze een papiertje nemen en dat ieder zijn buurman beschrijft, “zoals je denkt dat hij is”. Ik neem die uitspraken dan op een bandje en twee maanden later draai ik dat weer af en en dan ligt iedereen onder de bank van het lachen, want niks blijkt te kloppen van die eerste indrukken. Ik hoed me zelf ook voor te snel taxeren van een klas, want ik heb al vaak gemerkt dat de grootste lawaaimakers van het begin vaak de weekste watjes blijken te zijn.
Wat ik niet zo prettig vind aan dat eerste uur bij leerlingen die jou nog nooit gezien hebben, is dat gapen van die kinderen. Jij komt daar binnengevallen als leerkracht en zij zitten echt naar je te kijken als naar een deus ex machina. De nieuwe leerkracht als nog niet vertoond theaterstuk! Dat vind ik niet leuk, dat stille, afwachtende kat uit de boom kijken. Bij de oudere leerlingen is die drempelvrees gelukkig weg, die kennen je al, dat is cameraderie, die komen al op de gang met je staan praten.
Intussen geef ik ook al zolang les dat ik niet meer opkijk tegen dat eerste lesuur, maar het is ooit wel anders geweest toen ik pas begon. Dan ging ik echt met de daver op het lijf naar die klas. Zelfs als dat een klasje van 10 veertienjarigen betrof, dan nog was dat angstig afwachten wat het worden zou. Ik herinner mij een eerste uur dat ik niet binnen kon. Er lag een jongen met zijn lijf tegen de deur, dat kon ik door het venster zien! Het angstzweet brak me uit, oh, ik ga geen les kunnen geven, en wat een hel wordt het eens ik daar binnen stap! Met veel wurmen en duwen kreeg ik die deur toch open en als straf heb ik die leerling verplicht om daar het hele uur te blijven liggen. En die is daar ook braaf als een schoothondje blijven liggen. En die klas was ook braaf, daar viel weinig op aan te merken. Maar mijn hart, dat klopte in mijn keel! Seffens staat die recht! Seffens komt die op mij af! En o wee, dan zal blijken dat die gast twee keer zo groot en zo dik is als ik! Later bleek dat kind een geestelijke stoornis te hebben, iemand die hem kende is ‘m zachtjes komen vragen om op te staan. En mijn angst was dus helemaal ongegrond, maar daaraan merk je hoe een beginnende leerkracht gebukt gaat onder die angst voor het onbekende, er mocht niet het minste gebeuren of ik was compleet van de kaart."
Afgestudeerd en toch terug naar school
En dan is er nog de ex-middelbare scholier Jonas Govaerts (21) die zich met twee kompanen heeft voorgenomen om op de eerste schooldag plaats te nemen op een wildvreemde secundaire schoolbank .
Jonas: "Als afgestudeerden gaan we toch nog in enkele grote middelbare scholen van Antwerpen binnenstappen. We hebben daarvoor drie typetjes: de nerd, de sportfreak, en de jonge inwoner van de blokken van het Kiel. Ik ben Wesley, de jongen van het Kiel, ik draag een salopette, een oorbel en een 2Pac-t-shirt. Dan is er Tim, de nerd, een gast die zijn geruit hemd hoog in zijn broek stopt, zijn vettig haar diep over zijn voorhoofd kamt en een ouwe leren dokterstas als boekentas draagt. En tenslotte is er Kim, de sportivo, met trainingsoutfit, sportschoentjes en het haar strak naar achteren in de gel.
Zo hadden we ons vorig jaar ‘vermomd’ en zo zijn we in drie scholen binnengestapt, en dat zonder enig probleem. Er heerst op die eerste dag zo’n overrompeling en zo’n chaos dat elke wildvreemde een school kan binnenwandelen, zijn jas aan de kapstok hangen en in een klas plaatsnemen. Ook in de klas zelf was er niemand die raar opkeek: men is gewend aan oudere gasten die op de ene school zijn buitengeflikkerd en die op een andere school hun laatste jaar komen doen.
Vorig jaar waren we nog te braaf. Vanaf het moment dat de leerkracht de namen afriep, stonden we op en verlieten we die klas, mompelend dat we ons vergist hadden. Dit jaar doen we het opnieuw en blijven we zeker zitten alsof het wel degelijk ‘onze’ klas is. In onze fantasie zien we ons ook heel domme vragen stellen aan die leerkracht die dan liefst compleet in de war geraakt (lacht).
Wat we ook doodgraag zouden meemaken, is dat we het uithouden tot aan de speeltijd zodat we ons typetje kunnen verder spelen op de speelplaats. Ik zou me dan gedragen alsof ik me erg zorgen maak om dat laatste jaar, dat ik wéér zal buizen, dat ik wéér zal moeten blijven zitten. Dat zaaien van die onrust, dat voeden van die jaarlijkse Angst Van De Middelbare Scholier, dat lijkt me fantastisch. Want in je binnenste heb je natuurlijk grote pret, in je binnenste wéét je: ik ben er vanaf, ik moét hier nooit of nooit meer zijn!"
De pottenkijkers (2): voetbal kijken ondanks gesloten deuren / de dakfans en andere voetbalburen
"Ik zie maar één stuk van de backline. En toch kijk ik al veertig jaar naar àlle matchen!"
Lees ook deel 1 van De Pottenkijkers
Een tienerkamer met rooie hartjes aan de muur, een laptop op bed, de glazen cola leeggedronken. En naast het open raam een schuin dak waarop zes jonge gasten naar AA Gent - KV Mechelen zitten te kijken. Ze roepen, zwaaien met de sjaal en klappen mee met de rest van de Gentse tribunes: Come on Blue-White, Come on Blue-White! Het is voetbal kijken vanuit de coulissen. Wat ze zien zijn de ruggen van mensen, de ruggen van zitjes, de bedrading van het stadion, de luidsprekers, de ventilatieroosters en slechts de helft van het speelveld. Van de 1-2 einduitslag hebben ze alleen maar de eerste goal van KV Mechelen gezien, maar dat kan het enthousiasme niet drukken. Dit is het Ottenstadion, welkom Buiten de Zone. (Humo oktober 2008)
Toen ik het Gentse stadion in augustus bezocht, viel die ene woning in de rustige tuinwijk meteen op. Mogelijk is er geen huis in België dat zo dicht een stadion benadert als dit pand. Gabriëlla De Landtsheer en haar dochter Rani (16) wonen er nu twee jaar, en dat hun club in hun achtertuin ligt, is letterlijk te nemen: achter het huurhuis is een koer annex hek en achter die spijlen begint het stadion. Er zit zelfs een grendel op het hek die ze kunnen wegschuiven, "zo kunnen we tijdens de match zien wanneer er weinig volk aan het eetkraam staat en dan gaan we ons gauw een hotdog halen."
Dochter Rani is de felste Buffalo en ze heeft bij elke thuismatch vrienden en vriendinnen op bezoek. Niet dat ze met de huidige resultaten van de "Gantoise" uit hun dak zullen gaan, maar het is wel een optie.
Rani: «Meestal komen we goed op tijd met ons groepje. Dan kunnen we het volk langs ons huis in het stadion zien stromen. Je voelt dan de sfeer onder de supporters, het roepen, lachen en grappen maken, heel die spanning van de match die nog moet beginnen. Zeker bij grote matchen zoals tegen Brugge, Anderlecht of Standard, komen we heel vroeg bijeen om die aanloop naar de match niet te missen.
Als we op ons dak stappen, dan is dat voorzichtig: je moet echt uit het raam klimmen, oppassen dat je het glas van de veranda niet raakt en dan voorzichtig in de dakgoot schuifelen en dan zo tegen het schuine dak aanleunen. We stoppen meestal een kussen of donsdeken in onze rug zodat we half rechtop zitten. Zo kan je ook een cola drinken of een stuk pizza eten.
In het stadion kennen ze ons intussen al. Er zijn er die vanop de tribune naar ons zwaaien, die er plezier in hebben dat wij d'r weer zijn. Soms zijn er vrienden die een sms-je sturen dat ze ons "keigoed kunnen zien zitten". En dan zwaaien wij terug vanop ons dak.
Maar we kunnen dus alleen maar de rechterhelft van het veld zien. Het plezierigste is wanneer de tegenpartij daar speelt, want dan zien we AA Gent aanvallen. Maar het kan natuurlijk ook dat Gent in de verdediging wordt gedrukt en dat we ze minutenlang niet zien. Dan roepen we: komaan! langs hier! Speelt ne keer deze kant uit!
Het is wel raar dat we daar zitten en maar de helft zien, want de meeste van die dakzitters-vrienden hebben een abonnement. Soms blijft iemand weg die toch eens de match in zijn geheel wil zien, maar meestal komt die de volgende keer al terug omdat de sfeer op het dak zo plezant is.
Na de match, en zeker als Gent gewonnen heeft, dan komen de vrienden van het stadion naar ons poortje en soms zo bij ons binnen; dan is het hier de zoete inval, dat is heel plezierig zo na de match."
Drie weken later raakt bekend dat het Ottenstadion verdwijnt en dat het nieuwe Arteveldestadion al in 2010 klaar zal zijn. (Noot: dat is uiteindelijk de Ghelamco Arena geworden, jh)
Gabriëlla: "Dat was heel spijtig nieuws. Van al de plaatsen waar ik gewoond heb, was dit wel de plek waar we het meeste plezier hebben gehad. Die ambiance, die gaan we nergens meer kunnen vinden."
Vigor Wuitens
Nieuwe stadions, ze gaan altijd weg uit de bebouwde kom, en als ze er blijven, dan is het verongelijkt en tegen hun zin. Er komen schuttingen en panelen, ze zetten een hoge kraag op en draaien de rug naar de omwonenden. Sint-Truiden is zo'n stadion. Het wordt de "hel van Staaien" genoemd, en ik stelde me al een vagevuur voor van licht ontvlambare omwonenden. Maar dat valt tegen. Naast het blauwgele Café Stadion en Taverne De Kanarie (met échte gele kanarie aan de muur!), is er slechts weinig vuur te vinden in de 'inkijkende' woonhuizen langs de Tiensesteenweg. Overigens, in januari 2008 is het ook daar gedaan met inkijken, dan zal de nieuwe hoge tribune er staan.
Vijftien kilometer voorbij Sint-Truiden ligt Tienen en daar speelt tweedeklasser KVK in het Bergé-stadion (zo genoemd naar een oud-beheerder van de Suikerraffinaderij). Bergé, het klinkt als schapenwol, en zo mat is ook de uitstraling van het stadion. Er zijn loketten voor de betalende toeschouwers, maar je kan ook op straat blijven staan en door het entreehekken de wedstrijd volgen. Omdat het zo'n laag stadion is, zijn er flink wat huizen met inkijk, maar als ik aanbel, doet de onverschilligheid open. - Geef mij maar de motocross. En: de voetbal, dat zegt me niks! En ook: "Ik heb in het seizoen 1953-1954 in de eerste ploeg gespeeld. En toen waren dat allemaal mannen van Tienen en omstreken. Toen lééfde dat hier. Nu spelen hier zelfs negers! Het zijn ook geen spelers meer, het zijn voyageurs. Dit jaar sjotten ze in Tienen, volgend jaar zijn ze weg." Dus nee, dat bovenraam dient zeker niet om naar KVK te kijken.
Nog een tweedeklasser die in een woonwijk speelt is Vigor Wuitens Hamme. De naam van het stadion is de eenvoud zelve, kortweg Het Gemeentelijk Stadion.
Vigor Wuitens bestaat honderd jaar. Maar vandaag is het geen feest voor de vrijwilliger van het secretariaat. Hij staat te sakkeren boven een rij kartonnen dozen: "Dat zijn hier verdomme de nieuwe trainers, maar ze zijn verdomme te laat. Die pakskes moesten uit China komen, maar die geel mannen hadden natuurlijk teveel werk met hun Olympische Spelen!" Ook een kleine club heeft zo zijn problemen met de globalisering. De man wijst een huis aan in de Sportpleinstraat, daar woont den Etienne, die heeft een dakkapel, die kan zeker binnen zien! En waarom schrijft ge niet over dat huis naast Etienne? Daar heeft er zich onlangs ene van kant gemaakt, een zonderling, zijn huis vol vuilniszakken, zo vies, dàt zou pas een reportage zijn!
Etienne Van Buyten is slecht te been maar dat wil niet zeggen dat hij vanuit zijn huisraam naar de matchen kijkt. "Ik ga op de tribune zitten. Mij laten ze zo binnen! Wat wilt ge?! Ik heb verdomme van mijn zeventiende tot mijn vijfendertigste in de eerste ploeg gespeeld en ik ben dertig jaar trainer geweest van de jeugd!" Heeft hij dan ook Vigor's bekendste jeugdspeler, Herman Brusselmans, onder zijn hoede gehad? "Den Herman? De zeun van den biestekoopman?! Natuurlijk! Ik had 'm bij de kadetten. t Was ne roare. Hem doecht dat iel Vigor van hém was! Maar 't was geen hoogvlieger bij 't sjotten. Zijn broer Jef, die was veel beter! "
Jef Brusselmans, een naam om te onthouden.
Over het muurtje
De schrijver en Nobelprijswinnaar Elias Canetti wordt niet gauw met voetbal in verband gebracht, maar toch heeft hij een verleden als voetbalbuurman. In de jaren twintig resideerde hij zes jaar in een wijk van Wenen die op één kilometer van het stadion van Rapid Wien lag. In die tijd bezocht hij geen enkele wedstrijd, las hij geen enkele sportkrant, sprak hij met niemand over voetbal en toch miste hij geen enkele match: "Ik zat de hele tijd aan het raam en probeerde elk geluid, elke kreet van vreugde en teleurstelling te doorgronden. Ik zag niemand en toch leerde ik alle stemmen van de menigte kennen." Naar eigen zeggen ontdekte hij zo de psychologie van de massa.
De vierentachtigjarige Maria C. doet sterker dan Canetti. Ze woont op het Lisp, ze volgt al meer dan veertig jaar de wedstrijden van SK Lierse, en toch heeft ze amper een voet in het stadion gezet. Alles volgt ze vanuit de bovenverdieping van haar huis en die distantie schept blijkbaar de liefde, want nog nooit heb ik een fan ontmoet die geen matchen bijwoont en die tegelijk zo hartstochtelijk trouw is aan die ene club.
Maria: «Vroeger hadden wij zo goed als volledige inkijk. Al wat tussen ons en het veld stond, was een simpel hofmuurke. Mijn man heeft altijd een abonnement gehad, maar hij is nooit langs de ingang gepasseerd. Hij wilde daar niet aanschuiven. Hij kroop in onze hof simpelweg over het muurke. En terwijl had hij zijn abonnement vast en hij zwaaide ermee. Zo van: ge kent mij hé, ik ben een abonnee, ik ben niet zomaar iemand die voorniet probeert binnen te kruipen. Want dat is de waarheid: hier bij de buren zijn er vele geweest die bij de grote matchen hun voordeur hebben open gezet, en via hun hofmuurkes is er heel wat volk naar binnen gepasseerd. Ge zoudt ervan verschieten! Het was een gemoedelijke tijd. Mijn man was duivenmelker en het is dikwijls gebeurd dat een speler met zijn shoes over ons muurke kwam gekropen om een duif te kiezen voor zijn eigen duivenkot. Nu spreek ik wel van lang geleden.
Mijn man is veertig jaar naar de Lierse gaan zien. En in het begin mocht ik meegaan, maar dat heeft maar een paar matchen geduurd. Hij vond dat ik teveel in discussie ging met de andere supporters. 'Gij kunt niet zwijgen', zei hij, en daarom mocht ik nooit meer meegaan. Ik ben pertang heel hevig voor de Lierse, ik heb een geelzwarte sjaal, ik heb een geelzwart klakske, maar in dat stadion heb ik dus amper een voet binnen gezet. Ook niet nadat mijn man gestorven was. Ik ben op mijn plaatske aan het raam gebleven.
Een spie van de backline
Op die verdieping heb ik zo'n hoge caféstoel staan, en dat is juist gepast: als ik daarop zit, dan kan ik net over de bomen iets van het veld zien. En zo volg ik àlle matchen.
Maar zenuwachtig dat ik ben! Ik kan niet stilzitten achter dat raam. Dan kruis ik mijn armen. Dan leun ik op de vensterbank. Dan kom ik van mijn stoel. Dan kruip ik er terug op. En maar naar de klok kijken. En dan is de match nog niet begonnen hé! En dan begint het spel, maar dan kan ik nog niet stil zitten. Dan loop ik tijdens zo'n match wel tien keer van boven naar beneden, trap op, trap af.
Wat ik ook altijd doe is na een kwartier naar buiten gaan, de straat op. En dan ga ik tot aan de loketten en vandaar kan ik driekwart van de tribunes zien: hm ja, d'r is precies toch veel volk deze avond en hup, ik loop weer naar binnen. Ik moét dat volk gezien hebben. Ik moet daar elke match gaan kijken. Dat is zo bij mij.
Wat ik vanuit mijn raam kan zien? Dat zal ik u eens uitleggen! Ik kan de zijkant van één tribune zien en de tribune aan de overkant. Maar van het veld kan ik alleen maar een klein stukske van de linkerkant zien, namelijk één spie van de backline. De goal zelf kan ik niet zien. En van het spel zie ik ook heel weinig: ik zie de keeper uittrappen en soms zie ik al eens een aanval afkomen. Dat is 't.
Meest kijk ik naar de tribunes met de supporters van de Lierse. En naargelang ze hevig zijn met hun vlaggen en hun sjaals, weet ik dat ze goed spelen of niet. En soms roepen ze geweldig, en steken ze hun vlaggen en hun armen omhoog, dan weet ik dat het goal is voor ons. En een penalty, dat is ook te horen. Dan wordt er héél lang boe! en awoe! geroepen, dan ziet ge ook die hevige gestes van de mensen, en dan weet ik het, ze roepen om een penalty. Vlaggenman
Als de match gedaan is, dan blijf ik ook niet binnen, dan ga ik in mijn deur staan om de supporters op te wachten. En al van ver heb ik altijd hetzelfde ventje in het oog. Heeft hij zijn vlagske opgerold onder de arm, dan is het noppes. En steekt hij dat in de lucht, dan hebben ze gewonnen. Maar dan nog vraag ik: wat was nu de uitslag, en hebben ze goed gespeeld of was het om te schreeuwen? Ik moet dat allemaal weten. Totdat het volk voorbij is. Dan ga ik terug naar binnen.
Hebben ze gewonnen, dan is mijn week goed. Maar hebben ze verloren, olala, dan ben ik niet om aan te spreken! En 't is niet dat ik de spelers zo goed ken. Ik kan ze begot niet bij hun naam noemen. Maar de Lierse, dat zit ..." Ze wil nog vertellen, maar het komt er niet uit. Het is de krop in de keel, en ze tast dan maar naar het kruisje op haar hals. "Ik word 's nachts al eens wakker en dan haal ik soms een fotoboek en mijn oude gazetten uit de kast. Ik begin te bladeren en ik vergeet de tijd en alles. En ziet dees foto!, en die!, en deze!, en hier waren ze kampioen van België! En dan denk ik dikwijls: wat heeft die ploeg al schone jaren gekend."
En dat Lierse hopelijk nooit verhuist," want dan ben ik verloren. In de week zit ik ook dikwijls aan dat raam. Want zo'n stadion, daar is elke dag wat te beleven. De man die het gras onderhoudt. De auto's die de parking oprijden, de mensen die het café binnengaan, dat is mijn amusatie."
(Noot: in mei 2018 moest Lierse SK het faillissement aanvragen. In het stadion speelt nu Lierse Kempenzonen, het vroegere KFC Oosterzonen Oosterwijk, jh)
De torens van de Racing
Ik was niet zinnens om ook derde klasse te bezoeken, maar volgens Mechelse insiders moest ik absoluut 'de torens' in de buurt van Racing Mechelen gaan bekijken. Aan de Oscar Van Kesbeeckstraat ligt het Oscar Van Kesbeeckstadion en in Café Stadion zit Louis Wernaers (67), een man die zichzelf omschrijft als "nen hevige van de Racing, wat zeg ik, nen ielen eevige van de Racing!"
Louis wijst links van het stadion: "Ziet ge die twee hoge blokken? Dààr woon ik. En mijn appartement heb ik gekocht in 1971, speciaal om zicht te hebben op de Racing. Ik kijk dus al zevenendertig jaar élke dag op dat veld. Ik sta op, ik kom in de keuken en ik lees de spreuk: Waar Een Wil Is, Is Een Weg! Dat staat te lezen op onze hoofdtribune. En die kakkers van de Malinwa zullen natuurlijk zeggen dat wij de Weg kwijt zijn, maar dat trekken wij ons niet aan. Die kakkers, jongen! Die hebben de paus, de kardinaal én de Mark Uyttterhoeven, die hebben alleman, en dan nog zitten ze in de schulden!"
Ik pols of hij vanuit zijn flat naar de Racing kijkt, maar ik had evengoed kunnen vragen of hij zout in zijn pint wil: "Nee, gij! Ik betaal een abonnement! Ik moet op het stadion kunnen zijn! Ik moet, ik moet, ik moet! Zelfs toen ik mijn been brak, zat ik op de tribune met mijn pikkel in de plaaster! Géén match zal ik missen! Ik ga al kijken vanaf mijn zes jaar, met mijn vader en grootvader. Wij stonden altijd achter het reclamemuurtje vlakbij het veld, maar omdat ik te klein was om over dat muurtje te kijken, had mijn vader voor mij houten stelten van zeventig centimeter getimmerd. Dan kon ik daarop staan en hij hield mij vast. Totdat het goal was natuurlijk, dan moest ik rap zelf de balustrade vastpakken!"
Naast de twee hoge torens (Kesbeeck 1 en Kesbeeck 2) zijn er dichter bij de hoofdingang nog twee lagere residenties (Juliana en Liliosa). Volgens dezelfde Mechelse insiders staan daar "bij grote matchen toch zo'n dertig à veertig toeschouwers op de balkons, waaronder nogal wat gasten met een stadionverbod".
Kakkers forever!
In 2003 liep Peter Maes (30) een stadionverbod op. Hij stond al eens op "de balkons van de Racing", maar hij is niet van de Racing. Hij is supporter van KVM en hij moest vaak zeer vindingrijk zijn om zijn geliefde kakkersploeg van nabij te kunnen volgen.
Maes: "Ik heb stadionverbod gekregen na een wedstrijd die KVM speelde in derde klasse. Het was op KV Turnhout, en ik ben iemand overeind gaan helpen die op het veld lag nadat er relletjes waren geweest. Niks agressie dus, maar ja, ik had het veld betreden, en dus kreeg ik dat stadionverbod. Van zo gauw dat uitgesproken was, wist ik: ik ga niet thuis blijven, ik ga naar elke match van KVM zien. Ik ga altijd met de bus mee, dan ben je een uur van tevoren ter plaatse en dan kan je rustig rondzien naar een plek met wat inkijk. In derde klasse is dat niet lastig: daar zijn het kleine tribunes, daar vind je altijd wel een plek om binnen te kijken. Maar ze zijn wel streng. Zo was ik bij Red Star Waasland op een fiets gaan staan die tegen een stadionmuur stond, maar de politie had het gezien en ik moest daar weg, want ik kwam met mijn handen ààn het stadion.
Toen we tegen onze aartsvijand "de Racing" moesten spelen, wist ik natuurlijk die 'blokken' staan en ben ik al een week van tevoren gaan aanbellen om een goeie plaats te kunnen hebben. Ik duwde het ene belletje na het andere, maar het was telkens "wij doen daar niet aan mee", of "wij zijn niet thuis" of "wij hebben juist volk die dag". Ik wilde het al opgeven, maar toen kwam net iemand thuis die een barbecue ging geven voor zijn vrienden, en een man meer of minder op zijn terras, dat maakte hem niks uit. Ik was zo blij dat ik daar 's zondags met twee flessen wijn aan de deur stond.
En een uitzicht dat ik had! Vanop het balkon zag ik zelfs mijn kameraden staan, met hun warme plastic bekers bier in de blakke zon, en ik stond daar op dat koel terrasje, met een frisse pint. Ik heb zelfs mee mogen eten van de barbecue!
Op OH Leuven heb ik ook op dat torengebouw gestaan. Dat was iets moeilijker want de politie beveiligt dat gebouw en ik moest mijn identiteitskaart afgeven om daar binnen te mogen. Met een kameraad hebben we de lift genomen en zijn we op zo'n hoge verdieping deur voor deur gaan aanbellen. Dat was daar een doolhof, wij waren op de duur onze oriëntatie kwijt, en er deden mensen open die alleen maar zicht hadden op de Delhaize. Excuseer meneer!
Uiteindelijk mochten we toch ergens binnen, die vrouw was wel wantrouwig, maar die man zag er geen kwaad in en een kwartier later stonden de flesjes bier al open! Sympathieke mensen, ik heb een foto van ze gemaakt en later naar hen opgestuurd.
Union St-Gillis is goed in de winter, maar alleen in de winter, dan zijn de bladeren van de bomen in het Dudenpark, en dan kan je vanop die omringende hoogte tamelijk goed het speelveld zien.
In Virton moet je op de parking van de Aldi zijn, dat is dé goeiekoop, want daar kun je voor nul euro heel het terrein zien! Eupen is ook prima. Daar ga je links van het loket staan, en daar zie je tussen de spijlen zowat driekwart van het terrein.
Ik ben bij speelvelden geweest dat ik maar één goal zag, maar dat was mij genoeg. Zeker in de helft dat Mechelen naar die kant speelde: als je de bal dààr dan zag binnenvliegen, dat deed dubbel deugd!
En was er dan toch een stadion waar ik geen inkijk vond, dan vroeg ik aan mijn maten in het stadion om een sms-je te sturen als er iets speciaals gebeurde. Meestal ging ik dan tegen een poort of de omheining leunen in de buurt van het vak van KV. En als ze begonnen te scanderen, dan scandeerde ik mee, en als ze omhoog sprongen bij een goal, dan sprong ik mee. Dat ik daar moederziel alleen stond, maakte me niks. In gedachten was ik in het stadion. Op KSK United (Lommel) heb ik ook eens een match kunnen volgen op een minimonitor van een tv-straalwagen die buiten het stadion stond. Dat scherm was niet veel groter dan een gps, maar ik kon toch volgen."
Tussen de gladiolen
Als compensatie voor de clubs die zich alsmaar verder van de bewoonde wereld onttrekken, ben ik ook op zoek gegaan naar een lokaal veld dat nog binnen de bebouwde kom ligt en waar alle omwonenden nog ruim de inkijk hebben.
Kenners van de KBVB Provincie Antwerpen raadden me Larum en Oosthoven aan. In Larum kon je de tirolerschlagers van de buurman tot aan de zijlijn horen. En in Oosthoven was er de terreinverzorger die tijdens de match uit zijn blote hoofd onthield waar de verdwaalde ballen in de tuinen waren gevlogen en die daar dan op maandag ging aanbellen, maar als ik terplekke kwam, was het toch niet echt wat ik zocht. Ik zocht terreinen zoals Jan Mulder ze geestdriftig beschreven heeft in zijn "Hollandse Velden": landelijke amateurpleinen met karakter waar de omwonenden vergroeid zijn met het speelveld en waar de couleur locale nog niet gesaneerd is zoals bij Het Multifunctionele Terrein Van Tegenwoordig.
Als kind wist ik Tubantia zijn. Rond dat veld stond het omwonende mansvolk van de wijk Deurne-Ruggeveld naar de zondagmatch te kijken, staande op een keukentrap, bierbak of hoger nog, op het duivenkot. Als ik zo'n pitch kan vinden die even ingebed tussen de hovingen ligt, daar heb ik veel voor over.
FC Oppuurs leek in aanmerking te komen. Een derdeprovincialer waar wel wat huizen inkijk hebben en waar het veld over de volledige lengte aan een moestuin grenst met massieve savooikolen, prei, selder, prinsessen, gladiolen én drie grazende geiten. Spijtig genoeg bleek dit terrein het B-veld te zijn.
In de Topografische Atlas van België (1:50.000) staan de voetbalvelden ingetekend, ik heb grote stukken van de provincies Antwerpen, Limburg en Oost-Vlaanderen onder de loep genomen, maar het is alsof alle voetbalterreinen uit de dorpskom gedeporteerd zijn naar de rand van de gemeente. Naar de zone waar recreatie zijn officiële plaats heeft, naast de industriezone en naast de landbouwzone.
Het mag ook duidelijk zijn, wat in de volksmond nog gerekend wordt onder de "provinciale ploegskes", die blijken intussen alle te beschikken over reclamepanelen, beschutte staanplaatsen en gigantische drankbastions (voorheen kantines geheten); en ook dat is natuurlijk een aanslag op de inkijk van de buren.
FC KWB Elversele
Verder zoekend kwam ik bij het fotoboek "Europese Velden" van de Nederlandse fotograaf Hans van der Meer en daarin stond één veld dat aardig beantwoordde aan wat ik zocht. Het terrein lag in Elversele en de ploeg die er speelde, is lid van Het Waas LiefhebbersVoetbal (Walivo), een verbond van vijfentachtig amateurploegen met fantastische namen als FC Welkom en FC Koekoek. Bij Walivo suggereerden ze om ook eens te gaan kijken bij Sinaai Sport in Sinaai. Dat ligt met zijn smalle oprit tussen zo'n zéstien aanpalende woonhuizen! Maar nog straffer is Elversele, deelgemeente van Temse. Daar, aan de voet van een jaren-zeventig-wijk, ligt het terrein van FC KWB Elversele. Klein van afmetingen, flink bergaf hollend naar één doel en aan één kant bruin overdekt met herfstblaren van de canadapopulieren. Wat het zo charmant maakt is dat het aan twee kanten embedded ligt tussen de achtertuinen, heesters, hagen, gazons en aardappelbedden van de omwonenden.
Leander is in zijn tuin bezig. En of hij het veld kent, hij heeft vijfentwintig jaar bij de KWB gespeeld! En zijn buurman is de voorzitter van de ploeg! En zeker dat die matchen luid leven brengen in de wijk. Vorige week was het 6-5 tegen Verbroedering Briel, toen is hier nogal geroepen! Ze spelen ook 's zondags om tien uur, dus van stille zondagen is hier geen sprake. En dat het veld klein is, dat klopt ("Als ik als verdediger een doeltrap mocht geven, dan kon ik met die stilliggende bal in de andere goal geraken!") En maar vertellen en glunderen achter zijn brandende sigaar. Het is vandaag één september. Dag waarop Manchester City gekocht is door een sjeik en dat er 20 miljoen betaald is voor Fellaini, 36 miljoen voor Robinho en 38 miljoen voor Berbatov. Alleen in lichtjaren valt het uit te drukken hoever dit kleine Elversele verwijderd is van die voetbalwereld. Volgende match zal ik er zijn, zeg ik.
Bal door de ruit
Het is zo'n dorp en zo'n zondag waarop wielertoeristen vanuit de schaduw van de kerktoren in de zonnige straten komen gefietst. Op het speelveld aan de Meersstraat ligt het gras er glanzend bij, de ploeg van de tegenstrever wacht nog op een elfde man en Stijn Van Elslande, de voorzitter van FC KWB Elversele heet me welkom. Hij woont op vijftig stappen van het veld, en kent de buren die op zondagmorgen al eens een bal in het glas hebben gehad: "Elk seizoen sneuvelt hier wel een ruit", en waar elders op zondagmorgen de rolluiken omhoog gaan, "gaat hier wel eens een rolluik terug omlaag".
In een tuin aan de overzijde bleek ooit een kleine serre te zijn voor tomaten en sla, "maar die heeft er slechts één seizoen gestaan".
De wedstrijd van de blauwwitte KWB-ers tegen Scoutshuis 81 uit Sint-Niklaas neemt een aanvang. De bezoekers zijn slechts met tien, maar ze spelen bergaf en bij de eerste aanval maken ze al de nul-één. Als de bal aan die kant niet in het doel of in het vangnet verdwijnt, verzeilt hij in "den bos", een coalitie van canadabomen en woeste netelplanten. Terreinverzorger Achiel is het mij droog komen vertellen: "Als ge daar een bal moet gaan zoeken, moet ge een lange broek aan hebben." Heerlijke man, en al eenenveertig jaar verknocht aan de club.
Eén stuk zijlijn grenst ook nog aan een wei waar runderen staan te grazen, voorlopig nog met hun gat naar de wedstrijd. Tussen de weipalen met schrikdraad staat een merkwaardig "betonpoortje" dat de boer heeft uitgedacht omdat zijn omheining zo te lijden had van inklimmende spelers die de bal gingen zoeken. Tussen die betonnen palen kan juist één manspersoon in de wei te stappen, maar tegelijk is dat poortje te smal voor een koe die wil uitbreken. "Twee jaar geleden heeft die boer dat geïnstalleerd. Wat dus wil zeggen dat wij hier negenendertig jaar over en onder die draad hebben gekropen!"
Het geroep van de spelers klinkt onverminderd galmend tussen de hagen en de achtergevels en de gelijkmaker zie ik feilloos binnenkomen. Hier mag je nog vlak naast de doelpaal gaan staan en vanuit die positie heb ik het schot zien krommen, de keeper machteloos zien tasten naar het leer en de bal dof horen kletsen tegen het donkere net. Zo live zie je het op geen enkele zender.
Na de 1-1 wordt het 2-1, 3-1 en 3-2 en ook het toeschouwersaantal loopt gestaag op naar vijfentwintig. Enkele vijftigers en zestigers die in de wijk wonen, komen het terrein op via een smal servitudepad tussen twee woningen. Hubert is zo'n vaste bezoeker. Hij legt uit dat je hier rustig binnen de lijnen mag lopen. Dus dwàrs door het doelgebied en zo récht naar de kantine.
Achiel zit in "den hof"
Peter staat met gekruiste armen bij zijn tuinhuis. Hij kijkt naar het spel maar is "niet echt in voetbal geïnteresseerd. Ik sta soms vijf of tien minuten te kijken, een enkele keer ook een hele time." En om zijn niet-belangstelling te onderstrepen, "ik woon hier al twintig jaar en ik ben nog maar twee keer in de kantine geweest". Het was in zijn tuin dat de serre menige glasbreuk te verduren kreeg. En natuurlijk vliegen er ook matchballen in de tuin zonder glas te raken: "Vroeger zat den Achiel dan ongevraagd in onze hof naar die bal te zoeken. Op de duur hebben we hem gezegd dat dat eigenlijk niét kon, en nu belt hij aan. Maar ja, als ge nog in uw pyjama staat en ze bellen aan, dat is ook niet plezierig."
Het is rust, de stand is 6-2, en als ik bij andere buren aanbel, wordt er maar aarzelend opengedaan: het is ook de dag en het uur van de Getuigen van Jehovah.
De buurman die achter het doel woont, gaat "nooit kijken", maar ziet soms wel spelers door zijn tuin struinen op zoek naar een bal: "Als ge in uw zetel zit, ziet ge dat toch niet graag rond kruipen." Hij is blij dat de gemeente een hoog vangnet heeft geplaatst. Bij hem waren al drie ramen gesneuveld.
Een andere huisvader woont er met zijn gezin al negentien jaar, en heeft vooral oog voor de terreinverzorger Achiel. Die woont ook in de straat naast de club en heeft jàren het terrein verzorgd. Het terrein is intussen een gemeentelijk terrein, "maar omdat hij het persoonlijk zó verzorgt, beschouwt hij het nog steeds als ZIJN terrein. Wij zien hier door de week knapen met een bal arriveren en nog geen vijf minuten later staat hij hier ook om te zien of ze niks verkeerd doen. Hangen ze even aan de deklat, dan jaagt hij ze weg. Het is hem intussen gezegd dat hij niet moet overdrijven. Maar die mens leeft voor zijn veld. Gisteren vierden hij en zijn vrouw hun vijftigjarig huwelijk. Denk dan maar niet dat hij uitslaapt na zo'n feest. Om half negen vanmorgen stond hij hier, met zijn machien om de lijnen te trekken, en met een hark om de blaren van het veld te rijven!"
Van ongewenste ballenrapers in de tuin hebben ze geen last, "integendeel, soms staat hier zo'n volwassen speler als een bedremmelde schooljongen aan de deur 'of ze alstemblieft den bal terug mogen hebben?' Schoon om zien!" Niet dat die spelers altijd zo braaf zijn: "'t Is ook al een paar keer felle tumult geweest, één keer is er zelfs geknokt op het veld. Dat was zes jaar geleden en toen is de politie tot hier moeten komen."
Achterpoortjes
Buurman Eddy komt tien minuten voor affluiten via zijn achterpoort het terrein op en duikt de kantine binnen zoals een duif op haar hok valt. Eddy komt vooral "voor de ambiance onder de supporters en om een pint te drinken op zondagmorgen". Eddy is beslist de lankmoedigste onder de buurtbewoners: zijn achterpoortje staat altijd open, bij hem mag iedereen de tuin in om de bal te gaan zoeken. Zelf houdt hij ook een oog in het zeil: "als ik kwajongensstreken zie, of het licht brandt 's avonds laat nog in de kantine, dan verwittig ik Achiel."
De wedstrijd is afgefloten, de einduitslag is 10-2, en enkele basisspelers komen nog rond met lotjes "ten voordele van de kas". Alle leven om het veld valt weer in zijn stille plooi. De herfst komt uit de meersen gewaaid met de zachte geur van ouwe blaren. De zon schijnt. De koeien herkauwen. Het gras groeit langzaam. Eén bal ligt nog in de greppel.
De pottenkijkers (1): toch voetbal kijken in stadions met gesloten deuren
Tot 11 september moeten alle voetbalwedstrijden in de hogere klassen nog achter gesloten deuren gespeeld worden. Dan komt er een versoepeling in overleg met de plaatselijke burgemeesters.
Voetbalsupporters zitten nu al bijna een half jaar met een nooit gezien "stadionverbod". Tegelijk zijn er clubs waar je ook met gesloten deuren toch nog altijd een toeschouwer kan zijn. Omdat het stadion in een woonwijk ligt en de buren een inkijk hebben. Daarover gaat deze reportage. Sommige van de besproken clubs hebben intussen een ander en/of meer afgesloten stadion. Maar op meerdere plaatsen (o.a. bij de eersteklassers OHL en Sporting Charleroi) zijn er nog steeds omwonende "pottenkijkers" die zich niks hoeven aan te trekken van gesloten deuren.
Humo oktober 2008 © Jan Hertoghs
"Het stadion is het grootste meubel én het dierbaarste huisraad dat ik heb!"
Ik vroeg me af of het nog zou kunnen. Naast een stadion van eerste of tweede klasse wonen en inkijk hebben op het speelveld. In je keuken staan en een vrijschop zien plaatsen. Tegen je raam leunen en een penalty weten geven. Na enig zoeken heb ik ze nog gevonden, huizen met uitzicht op de cornervlag. En wat bijzonder was, bij die omwonenden leefde nog opvallend veel hart en ziel en clubliefde.
Humo op visite in het land van de "pottenkijkers".
Op 29 juli is het zomer, ligt het voetbalseizoen nog stil en ben ik langs de E40 onderweg naar het stadion van FC Dender. Bij de afrit Ternat heeft een tuincentrum een groot bord met de tekst: Hier Staat Uw Kerstboom Voor 2008. Er zijn geen seizoenen meer en sommige mensen kunnen niet rap genoeg dood zijn.
In Denderleeuw zit een lijvige vrouw in de zon te bakken op het hete asfalt voor een rij garageboxen. Als ze over haar verbrande schouder en de gloeiende spoorweg kijkt, ziet ze het stadion van FC Dender liggen. Boven de inkompoort staat het in oud smeedijzer te lezen: Florent Beeckman-stadion. Sinds de Denderzonen in eerste klasse spelen is dat stadion te klein. Dus is er in de voorbije maanden flink uitgebouwd, ik zie veel nieuw beton en vers geschroefd aluminium. Op het secretariaat zeggen ze dat die nieuwe tribunes er sinds juni staan en dat het nu definitief gedaan is met "binnenkijken", iets wat jarenlang wél mogelijk was.
Bij Jean-Pierre en Francine Van Isterdael in de Lindestraat mag ik gelijk in de tuin en onder de parasol zitten ("wat drinkt u meneer?") en intussen hebben we een panoramisch zicht op het stadion.
"Vroeger was dat een open voetbalveld met rondom ijzeren balustrades en een paar kleine tribunes. Toen hadden we natuurlijk veel inkijk. Toen was dat nog een familiaal stadion om het zo te zeggen. Maar elk jaar dat ze promoveerden, kwamen er meer tribunes en installaties bij. En ja, vorig jaar waren ze dan in eerste klasse, toen hebben ze zeilen van tweeënhalve meter gehangen om de inkijk te beperken, maar vanuit onze slaapkamer konden we toch nog zestig procent van het speelveld zien."
Spijtig genoeg konden ze vanuit dat raam maar één doelgebied zien ("we mankeerden zjust één goal"), maar als er een grote match was "dan hadden we toch altijd volk in huis: kennissen, vrienden en familie die op de slaapkamer wilden komen kijken. Om Anderlecht of Brugge eens van dichtbij te zien en ook uit nieuwsgierigheid natuurlijk, naar al dat volk dat naar zo'n match komt kijken."
Tot twee jaar geleden had Jean-Pierre zelf nog een abonnement, maar dat is nu gedaan, "ik volg de matchen alleen nog op tv." Beiden vragen zich wel af of FC Dender het niet te groot ziet. " Zo'n grote infrastructuur voor ocharme zestien wedstrijden! Dat stadion zit misschien maar drie keer vol op één seizoen. (Noot: Intussen speelt FC Dender in Eerste Klasse Amateurs, het vroegere Derde Klasse, jh) Want tegen Roeselare, Bergen of Moeskroen ziet ge hier maar weinig volk. En ziet die grote lichtpalen eens! Dat is licht, licht, licht, dat kost vaneigens een paar honderdduizend euro per jaar. En intussen krijgen wij één gratis spaarlampeken van het Vlaamse Gewest om ons te leren zuinig te zijn. Ergens is er toch iets dat niet klopt!"
Maar natuurlijk leven ze nog mee, zegt Francine. Ze zien het volk toestromen voor de match, ze horen het roepen vanop de tribunes, "en als het hevig is, dan zeggen we tegen mekaar: nu zal het zekersjt goal zijn!"
Toen Dender pas in eerste speelde, is Man Bijt Hond ook geweest om hen te komen filmen. Ze wijzen waar de cameraploeg heeft gestaan, daar en daar, en ook hiernaast in de tuin van de broer van Jean-Pierre. Die heeft daar een hok en een ren met kippen, en nergens in België zijn er kiekens die zo dicht bij Eric Deflandre en Johan Boskamp staan. "Soms komt Bossie voorbijgewandeld als hij onderweg is naar de training. " En dat kunnen niet veel mensen zeggen, "dat ze Bossie zien vanuit èren hof!"
Aan de overkant van het stadion staat nog een inkijkhuis. Het staat op zo'n tien meter van het hek, kijkt pal tussen twee tribunes door en vanop de eerste verdieping moet het hele grasveld te zien zijn. Een moestuinman zet zijn kruiwagen neer en gebaart dat niemand thuis is. En op mijn vraag of ze het veld kunnen zien, zegt hij ja, maar dat "dat jonge koppel niet in voetbal geïnteresseerd is".
Er was op deze plek ook een hek waar bij elke match zo'n tien man door de spijlen stond te kijken. Maar met de schutzeilen en de nieuwbouw zijn die gratis staanplaatsen verloren gegaan. Hij zwijgt een halve minuut, staat er zelf van te kijken wat hier als een paddestoel uit de grond is geschoten en wil dan teruggaan naar zijn lochting van aardappelen, prei, tomaten en prinsessenbonen op staak. Ik zeg: "Uw boontjes zijn de boontjes die het dichtst bij eerste klasse staan!", maar hij kijkt me niet begrijpend aan. Zo gaat een compliment verloren.
Café Le Derby
Mijn zoektocht ben ik niet in het wilde weg begonnen. Op de websites van de clubs of op Google Earth kan je vrij goed zien of een stadion nog omwonenden telt. Zo vielen Anderlecht, Standard, Brugge en Genk af, die stadions hebben zich verschanst, dragen een ring van metaal of hebben de allure van een dure schoendoos. Anderen hebben trainingsvelden, sportcentra of andere infrastructuur in de directe omgeving, en vallen dus ook af. Een paar stadions liggen buiten de bewoonde wereld, zoals Het Kuipje van Westerlo waar slechts één huis in de schaduw van de tribunes staat (en die éne nabestaande leeft dan nog in onmin met de club.)
Sommige stadions zijn gelukkig nog niet uit de bebouwde kom verbannen, en zo sta ik voor het Guldensporenstadion van KV Kortrijk dat aan de drukbewoonde Meensesteenweg ligt. Binnenin trekt de man met de zitmaaier zijn baantjes op het glinsterende gras en niets zaliger dan dat gemaaide groen, die fel opwaaiende geur tussen de lege tribunes, de verwachting van iéts dat komen gaat, grootse prestaties op de grasmat!
Maar in de directe omgeving valt geen opwinding te bespeuren. Eén kant van het stadion wordt ingenomen door de trieste parking van een discounter en een paar achtergevels. De tuinmuren van die huizen zijn bescheiden, ik kan er zo overheen kijken en de tuinkabouters zien. Naast die tevreden blozende dwergen staat een mens die de zaken minder rooskleurig ziet: "Vroeger kon je het spel nog vanuit de dakvensters zien. Maar nee, het moet allemaal groter en hoger. En spreken wij nu nog van een sport, meneer?! Nee, wij spreken alleen nog van geld. 't Is al geld wat de klok slaat." En dat hij benieuwd is of KV Kortrijk weer zo'n dikke nek gaat zetten als de vorige keer in eerste klasse, "toen hebben ze het geld langs deuren en vensters naar buiten gegooid."
Ook in het aanpalende café The Future is van ambiance geen sprake. Ja, natuurlijk heeft de cafébaas KV-supporters aan zijn toog, en ja, natuurlijk kan hij vanop zijn verdieping een flink stuk van het speelveld zien, maar in feite kan alles wat een bal is hem "gestolen worden". Curieuze cafébaas zo pal tegenover de hoofdingang van een stadion.
Eenzelfde scenario in Bergen. Daar ligt het stadion van RAEC Mons temidden van een volkswijk, daar bezit de eerste verdieping van Café Le Derby de béste inkijk op de pelouse maar ook deze baas is geen bal in voetbal geïnteresseerd. En als ik durf te vragen waarom zijn café dan Le Derby heet, dan is dat een vraag te ver: "Ginder zitten klanten, monsieur, die moet ik nù bedienen." Mons staat dan ook derde laatste. (Noot: de club ging in 2015 failliet, jh)
Rik Regenboog
Allicht hebben we meer geluk nabij het Regenboogstadion van SV Zulte Waregem. Er kabbelt een vijver aan de poorten, er zitten vaders en zonen op karper te vissen en over het water voert een ouderwetse brug met rooie geraniums aan de witte brugleuning. Romantischer kan de entree naar een voetbalstadion niet zijn. Zo'n honderdvijftig meter verderop staat een hoog appartementsgebouw, de Residentie Regenboog: zouden ze vandaar een blik op de grasmat kunnen werpen? De man die ik aanspreek, blijkt een oud-schepen van Openbare Werken te zijn. Hij noodt mij op zijn balkon, wijst triomfantelijk allerlei infrastructuur aan die hij mee uit de grond heeft gestampt, maar de residenten kunnen het speelveld niet zien, zelfs niet vanop de hoogste etage. Er staan populieren in de weg en het veld is te veraf. En zo verdwijnt Waregem ook van de lijst. Eén vraag nog: welke romantische ziel heeft die bloemenbrug bedacht? "Aha! Dat was voor de arrivée van het WK Wielrennen in 1957. Die brug en die weg is speciaal over dat water gebouwd om de aankomst in het stadion te kunnen hebben. Vandaar ook de naam Regenboogstadion." Het is wetenschap waarmee ik ooit nog een quiz zal winnen. En wie won toen de trui met de regenboog? Het was de man die drie keer wereldkampioen werd, Rik Van Steenbergen.
Wij zijn Stadisten
De Kardinaal Mercierlaan in Heverlee is een dreef en dus heet het stadion van OHL (Oud-Heverlee Leuven) ook Den Dreef. Maar het stadion zou evengoed "Den Blok" kunnen heten want achter haar twee tribunes staat een gigantische zuil van twintig verdiepingen, een building met in totaal tweehonderdvijftig appartementen. Alle etages van deze building hebben balkons, dus in principe zouden daar duizenden voetballiefhebbers een gratis staan- of zitplaats kunnen vinden. Voor de inkomhall van de Residentie Riverside zitten twee oudere mannen op een kampeerplooistoel. Émile De Wit (66) en Willy Hollanders (71) hebben iets met de club en zijn gelijk op dreef.
Émile: «Willy en ik, wij supporterden al vele, vele jaren voor Stade Leuven."
Willy: «In 2002 is dan die fusie gekomen met Oud-Heverlee, maar wij spreken niet van OH Leuven."
Emile: «Wij spreken nog altijd van de Stade. Wij zijn nog altijd Stadisten."
Willy: «Veel supporters van de Stade zijn weggebleven na die fusie, maar sinds ze in tweede spelen, zijn er toch veel terug gekomen. Ik zet nog altijd geen voet binnen, maar ik kijk wel vanop het balkon. Zelf woon ik op het achtste, maar om te kijken ga ik naar het vijftiende, daar wonen mijn zuster en schoonbroer. Zij hebben een appartement op de zijkant van den blok en vandaar hebt ge een geweldig zicht op de plein. Vijf minuten voor de match ga ik op het balkon staan. En er is altijd plaats! Meestal zijn we daar met twee, Lowieke en ik. Lowieke is ook een gebuur. Hij kent de spelers beter dan ik. Ik moet maar een rugnummer zeggen, en hij weet al wie het is!
Ik heb al topmatchen gezien dat hier honderd man op de balkons stond. Ziet gij ons eigenlijk staan vanaf de tribunes, Émile?"
Émile: "Ja, natuurlijk. Ik zie ze bougeren op de balkons. Maar horen doet ge dat niet. Ik zou de match ook kunnen volgen vanuit mijn appartement, ik woon op het vijftiende. Maar ik vind dat ge uw ploeg moet steunen, en dus koop ik elk jaar een abonnement. Ik zit liever in het stadion dan op mijn balkon omdat we daar met een vriendengroepje samen zitten."
Willy: «Ieder zijn gedacht, Émile. Maar wat wij wél zien is het aankomen en vertrekken van de bussen met de spelers, en soms kinderen van 'den blok' die op een handtekening staan wachten. Dat is toch speciaal en dat ziet ge allemaal van bovenaf. Voor twee jaar is dat hier een spel geweest! Toen met die match tegen KVSK United (Lommel). Die maakten toen kans op promotie naar eerste, maar dan moesten ze hier absolùùt winnen. En Lommel verloor. En toen is hier gevochten voor den blok. Ze hebben met stenen naar auto's gegooid en hier de vuilnisbakken door de glazen halldeuren van de residentie gezwierd. De rijkswacht is erbij moeten komen. Er waren wel acht gewonden. En dat allemaal vlak onder de balkons."
En dat ze dit jaar een zwaar seizoenbegin gaan krijgen, "' t is zeker geen cadeau om als eerste match tegen Sint-Truiden te spelen, dan zoudt ge moeten komen kijken!"
Terrasvoetal
Ik ben te laat voor die eerste match van OHL. Net als ik uit de auto stap, zwelt het joelen aan vanuit het stadion om dan in een knal van gejuich te ontploffen dat op en neer kaatst tegen het hoge appartementsgebouw. Het is één-nul voor OHL!
De lift brengt me naar het vijftiende, Tony, de schoonbroer van Willy laat me binnen, en via het kamertje met de bureautafel en de strijkplank kom ik op het balkon. Daar staan Willy en zijn maat Lowieke Valkenaers al te leunen tegen de balustrade. Ha, ge zijt er! En z'hebben juist een goal gemaakt! En wat vindt ge van ons panorama?
Het is een énig gezicht. In de opkomende duisternis ligt de schitterend verlichte groene rechthoek en vanop deze hoogte heb je een uitstekend zicht op de wedstrijd: de geraffineerde spelpatronen, het taktisch vernuft, ja zelfs, het ritmisch wapperen van de cornervlaggen, niets ontgaat ons hier.
Dit zijn dan ook echte skyboxen. We staan hoger dan de lichtmasten, we schatten onze uitkijkpost op zo'n vijfenveertig meter boven de gewone supporters. Maar ook hier kunnen we nog de vette geur van hamburgers opsnuiven, de perfecte totaalervaring dus.
Willy stelt zijn voetbalvriend Lowieke voor: pas op, want dat is nen hooligan! Het bedaarde Lowieke glimlacht, die Willy toch, en doet er dan weer een kwartier stilzwijgen bij. Hij volgt die matchen heel intens, zegt Willy in mijn oor, "en in 't weekend kijkt hij wél veertien uur naar 't Engels voetbal".
En de match mag slecht zijn, en hun ploeg mag verliezen, maar altijd kijken ze tot het einde van de wedstrijd ("Wij zijn trouwe kijkers.")
Van een stilliggende fase maakt Willy gebruik om de wijdere omgeving te schetsen: ginder de luchthaven van Zaventem ("dat is schoon, vind ik, al die stijgende en dalende vliegers"), daar het Meerdaalwoud, en daarachter Wallonië, "zeg nu nog dat wij geen uitzicht hebben!"
Willy zegt dat OHL al veel geluk heeft gehad, en lap, daar schiet STVV op de paal. Op de eerste speeldag in tweede klasse is deze match tegen Sint-Truiden een topper, maar ik tel slechts een tiental toeschouwers op de balkons plus nog twee zwartkijkers op een kabine van de elektriciteitsmaatschappij.
Willy weet waaraan het ligt: het is een woensdag en het is vanavond ook Standard tegen Liverpool. Plus die kwaaie wind natuurlijk. Ja, die is niet weg te denken en die komt met stoten van 50 à 60 per uur op ons balkon gevlogen. Willy heeft een dikke trui aan en Lowieke heeft zijn fleece tot op de kin dichtgeritst. Zolang het maar niet regent, staan we hier droog, is de filosofische conclusie.
Tribune Twee
Het is rust. De spelers stappen van het terrein en wij gaan binnen om ons "e bekke op te warmen". We nemen plaats in de zetels, Tony serveert bier en cola light voor iedereen en intussen kijken we naar Jacques Vermeire op vtm, en als het winter zou zijn, dan zou Tony de verwarming god heet hebben staan, zeg nu nog, hoeveel voetballiefhebbers kunnen zoveel comfort combineren? Zo zijn er niet teveel, zegt Willy, 't is hier gelijk op de business seats! En hij zal ook vertellen van François Sterchelé die hier nog topschutter is geweest met 29 goals en dat hij OHL van derde naar tweede klasse heeft geloodst in het seizoen 2004-2005.
Willy laat ook het andere balkon zien ("tribune twee"). Daar speelt zich nu een prachtige zonsondergang af boven de nationale luchthaven, er is ook een houten zitbank met een bol hortensia's ernaast, maar daar missen ze "een klein stuk van één zijlijn" en dus kiezen ze meestal voor de Kant Strijkkamer.
De spelers komen weer op het terrein, Willy is nog gauw naar zijn appartement gelopen voor een dikkere jas en Lowieke trekt de rits van zijn fleece nog wat hoger op zijn kin, "en dat noemen ze dan zomer!"
De twee staan ieder in een hoek van het balkon, op vier meter van elkaar. Net twee onbekenden op een bank in het park die ieder aan de buitenkant gaan zitten, maar "zo staan wij altijd, ieder heeft zo zijn hoek om naar het spel te kijken." Een speler van OHL krijgt zijn tweede gele kaart en moet van het veld, en kort daarop scoort STVV de één-één. Willy kletst met zijn hand op de balustrade: "t' Is toch wel die blottekop van nen Debroux, zeker! " De doelpuntenmaker blijkt een ex van OHL te zijn die nu tegen zijn voormalige ploeg scoort. Hij kan bij Willy maar op weinig sympathie rekenen ("Een vuile speler! Heeft hier vroeger véél kaarten gepakt!") En dan is STVV al opnieuw in de aanval en volgt het defaitisme: "Ge gaat dat zien. St-Truije gaat hier winnen met 1-3!"
OHL krijgt een tweede keer rood, moet dus met negen spelers verder, en de scheldwoorden aan het adres van de arbiter -"dief! dief!" en "vendu! vendu!"- klinken nu vijftien verdiepingen hoog.
En dan -alleen zichtbaar vanop de balkons- zien we de uitgesloten speler van het veld stappen, door een tunneltje gaan en dan helemaal alleen langs het hamburgerkraam passeren, zo naar de kleedkamers. Eenzamer kan een aftocht niet zijn.
Vierenzeventigste minuut en één-twee. Bal in de linkerbovenhoek, en vanuit onze high definition hebben wij die bal éérder onder de lat zien gaan dan in het stadion. Vier minuten later wordt het ook nog 1-3, en Willy herinnert ons aan zijn voorspelling bij het begin van de tweede helft ("'k hem et gezeit hé!")
Het is een kwartier voor tijd en de eerste OHL-supporters druipen al af naar de parking. Ook op het balkon is het stil geworden ondanks de straffe wind. De duisternis is nu volledig ingevallen, de straten met hun huiskamers en autobestuurders ontsteken hun lichten, en wij staan boven die lichtbokaal in het donkere Leuven, er vliegt een vliegtuig over, maar het is niet zeker dat de piloot het scorebord en de teleurstelling hier kan zien. En dan fluit de arbiter af, we trekken de balkondeur achter ons dicht en Willy weet het nu wel zeker: Sint-Truije gaat kampioen worden, ge gaat dat zien! " (Wat Willy op die eerste speeldag voorspelde, gebeurde ook: STVV speelde dat jaar kampioen en promoveerde naar eerste,jh)
Fever Pitch
Zelf ben ik ook opgegroeid in de buurt van een stadion. We woonden op één kilometer van de legendarische Bosuil. Daar speelde België tegen Holland en daar speelde ook onze zeer geliefde Royal Antwerp Football Club. De magie van dat stadion had ons al jong te pakken. Bij een België-Holland ging je als kind bij het raam staan. Om de stroom auto's en autocars te zien, en om later het rumoer te horen aanzwellen van de toeschouwers. In je kleine wereld die plaats kénnen, goed weten waar die branding van gejuich en opwinding zich bevond, zo kan liefde ontstaan.
Om die reden heb ik ook met bijzonder genoegen naar de documentaire That Final Day gekeken (2003, van Tom Egbers voor NOS Studio Sport). Daarin worden twee ploegen - Swansea City en Exeter City- gevolgd. Ze spelen in de laagste profliga (Division Three) en op de laatste speeldag moet de beslissing vallen wie van beiden naar het amateurvoetbal degradeert, zowat het begin van een roemloos einde. Wat ik vooral heb onthouden is hoe die oude houten stadions embedded lagen in een volkswijk en met welk een passie en hartstocht er werd meegeleefd in de omringende rijhuizen, tot zelfs in de badkamer toe. Die beelden, dat was de directe inspiratie voor mijn stadiontoer.
Zebra in hart en ziel
In Charleroi is de eerste aanblik van het Stade du Pays lichtjes verbijsterend. Het is alsof een kolossaal ijzeren geraamte tussen de huizen is gevallen en er als bij wonder geen enkele voorgevel is geraakt. Zo dicht staan de huizen in de schaduw van dit steile amfiteater waar Sporting Charleroi zijn thuisbasis heeft. De kleinere huizen komen niet tot aan de knieën van het gevaarte, maar een paar hoge appartementsgebouwen lijken er nipt bovenuit te torenen. Ik ga de belletjes af, dool drie kwartier van hall naar hall, maar inkijkers zijn niet te vinden, en ook de Zebrasympathie is ver te zoeken. "Het is een merde, meneer! Vanaf vier uur zetten ze alle straten af omdat het om acht uur een match is! Hier was een overlijden in de buurt, wel, de begrafenisaannemer heeft tot elf uur moeten wachten eer hij tot hier mocht komen!"
Wat verderop kijkt een zes-verdiepingen-residentie net tussen twee tribunes door. Twee mannen in de hall weten wie ik moet hebben: "Belt u maar bij Monsieur Staquet! Dat is uw man! Dat is een heel hevige Sporting-supporter. Toen hier nog het oude stadion stond, heeft hij de gemeente ooit zover gekregen dat ze een dikke tak van een boom zijn komen zagen omdat hij niet genoeg inkijk had!"
Het is na achten, niet meteen het uur waarop alleenstaande bejaarden nog deuren opendoen voor onbekenden, maar hij staat al bij de lift op me te wachten: entrez, entrez, als het over de Sporting gaat, dan kan ik u vertrouwen! "Ah, u bent een Vlaamse journalist? Ik ben half Vlaams, mijn vader was een Waal, mijn moeder was van Gent. "
Hij gaat me voor naar de kleine keuken en daar is een ronduit majestatisch zicht op het zonbeschenen groene speelveld, voilà le Sporting, zegt hij. Het klinkt dusdanig plechtig alsof hij het paleis van de koning aanwijst. En die grote poteau met reclame die daar pal in zijn zicht staat, die denkt hij gewoon weg: "ik heb quasi honderd procent inkijk!"
Erneste Staquet: «Ik ben boer geweest en mijnwerker en nog een paar beroepen, maar al die tijd ben ik onafgebroken supporter van de Sporting geweest. Nu nog. De Sporting is een deel van mijn leven. Je suis Zèbre tout coeur, je suis Zèbre de nature. Zo'n twintig jaar geleden zijn ze die residentie beginnen bouwen en toen wilde ik direct naar hier verhuizen. Bij de keuze van ons nieuwe appartement was maar één ding belangrijk voor mij en mijn vrouw: welk appartement heeft de meeste inkijk op de Sporting? En dat hebben we dan gekocht.
Pas op, ik wilde dichtbij wonen, maar ik ben geen zwartkijker, ik heb jaren een abonnement gehad. En als het match was, dan nam ik de lift naar beneden, ik stak de straat over, en dan ging ik op de tribune zitten, en als ik omkeek dan zag ik de ramen van mijn appartement. In feite was ik nog altijd chez moi als ik op de tribune zat.
Slapeloos
Staquet «In de aanloop van Euro 2000 zijn ze hier die grote tribunes beginnen bouwen. Voor de andere buren was dat een slechte zaak, zoveel licht dat wegviel, maar voor mij is de inkijk zelfs nog groter geworden dan bij de oude tribune. Ja, het EK heeft mijn uitzicht verbeterd! Mijn kleindochter is hier toen naar een paar Europese matchen komen kijken. Duitsland-Engeland bijvoorbeeld, een match waar toen veel om te doen was. (Een clash van de twee hooligan-groepen werd toen gevreesd in het dichtbevolkte centrum van Charleroi,jh) Voor die match is een Deense meneer toen komen vragen of hij een spandoek van Carlsberg mocht ophangen. En mijn kleindochter heeft van hem een paar bakken bier cadeau gekregen.
Twintig jaar heb ik een abonnement gehad. Maar nu al drie jaar niet meer. Ik was drieëntachtig en ik vond me te oud worden om op die winderige tribunes te zitten. En van dan af keek ik vanop mijn terras. Eerst had ik nog mijn vrouw en een kozijn die mee kwamen kijken, maar allebei zijn ze gestorven in de afgelopen twee jaar en nu ben ik nog alleen om naar de Sporting te kijken. 't Is droevig, maar zo is het leven. Tout change dans la vie!
Al die grote ploegen Anderlecht, Standard, Brugge, AA Gent, ik heb ze sindsdien gezien vanop het terras.
Niet dat ik gauw zal roepen of applaudisseren vanop de etage, zo ben ik niet, ik beleef dat meer vanbinnen. Zo'n dag van de wedstrijd, dat is één en al spanning bij mij. Ik ben dan even nerveus als een jonge supporter. Op die leeftijd zoudt ge kalm moeten zijn, en de dingen moeten kunnen relativeren. Maar mij lukt dat niet.
Als ze winnen, dan sta ik nog lang op het balkon te kijken, naar al de vlaggen en de sjaals en al het roepen en het zingen. Maar als ze niet winnen, dan slaap ik niet in de nacht daarop. Dan kan ik zelfs niet naar het verslag van de match kijken op tv. Ik kan er niet tegen dat ze verliezen, ik kan er niet tegen dat ze thuis punten laten liggen.
Spijtig genoeg heb ik geen buren waarmee ik over voetbal kan praten. Op het vijfde is één man van vijfenzeventig maar die is supporter van onze rivaal, van Olympic Charleroi. Die kijkt ook vanuit zijn appartement, maar alleen in de hoop dat Sporting zwaar op zijn kop krijgt. C'est un peu idiot, non?"
Het grandioze zicht vanuit de keuken hebben we al gehad en dan gaat hij naar de slaapkamer, schuift het gordijn weg en opnieuw ontvouwt zich de grasmat in al zijn glorie (" ik mis alleen maar die ene cornervlag.") En zo staan we naast het eenvoudige bed met de strakke witte sprei, de antieke wekker, het crucifix en de modeste meubelen. Hij wijst nog eens op het stadion, "ziedaar mijn grootste meubel en het dierbaarste huisraad dat ik heb." Ik dank hem om onaangekondigd toch zo welkom te zijn. Pas de quoi, wimpelt hij af, vrienden van le Sporting zijn àltijd welkom hier!"
Deel 2: Hevige Lierse-fan ziet vanuit haar raam slechts een 5-meter-strook van het veld, maar mist toch geen enkele match.
De hittegolf en een coup de foudre: op stap met een bliksemjager
Terwijl we een lange hittegolf en de heetste week sinds het begin van de metingen (1833) meemaken, trekt ook een lijn van onweders over het land. Bliksem en wolkbreuken houden de mensen binnen, maar in Noord-Frankrijk, net aan de andere kant van Watou is er altijd één man die dan op stap gaat: Philippe Talleu, chasseur d'éclairs. Hij "jaagt" al op bliksems sinds 1999.
Humo juli 2005 - licht ingekort (c) Jan Hertoghs
"Zelfs met Kerstmis denk ik aan onweer."
Honderdzeventig kilometer rijden is het nog naar het noorden van Frankrijk. De snelweg is een grijs gespannen lint vol hitte. Geen boom beweegt langs de berm, geen zuchtje wind is er in de blaren, en waar de zon onder gaat, hangt een heiig, onheilspellend licht boven de velden.
Ik passeer de Franse grens, en dan Houtkerque, Herzeele en Wormhout, het zijn op dit uur stille dorpen met zwijgende kerktorens en blauwwitte luiken aan de huizen. In Esquelbecq staat een klein huisje en daar doet een Fransman met een snorretje open. Het is Philippe Talleu, 37, en chasseur d'éclairs. We zeggen enchanté en op dat ogenblik dondert het in de verte. Hij zegt: "Sommigen brengen de zon mee. U brengt tenminste het juiste weer mee!"
Binnenshuis springt de hond uit zijn mand en tegen mijn benen. Panier!, roept het vrouwtje, en dat het beest stil moet zijn, het kind slaapt al. In een bureau volgestouwd met boeken, cahiers én een kooi met perruches, zit Philippe voor zijn pc: hij klikt op een meteosite en zegt dat we chance hebben, voor vanavond kondigen zich twéé onweren aan. Een klein warmte-onweer boven Duinkerke en een heel groot onweer dat na middernacht komt aandrijven vanuit Normandië. In die regio heeft het al lelijk huisgehouden: hagel en rukwinden, overstromingen, auto's door het water meegesleurd en mensen die in bomen zijn moeten klimmen om niet te verdrinken. De schade mogen ze houden, de bliksems mogen ze naar hier sturen.
Hij zegt dat de grote onweren soms uit Normandië komen, maar nog vaker van het zuidwesten, van de kant van de Pyreneeën. Ze trekken dan over het Massif Central en over Parijs en zo naar het Pas de Calais, hij woont langs die boulevard des orages.
Ik neem notities in het schemerduister van de huiskamer, alleen het licht van het tv-scherm mag aan, zo ziet hij beter vanwaar het onweer nadert. Hij kijkt ook de hele tijd naar buiten, naar de wolken die zich indikken boven het dorp, en naar de populier in zijn tuin: elk onweer wordt voorafgegaan door windstoten en hoe meer die peppel beweegt, hoe heviger het onweer.
Geen kwartier later staan we al buiten aan de deur, on va le vivre en directe! Er vallen dikke druppels op de stoffige straat en ik herken de ronde uitstulpingen onder het zware wolkendek, het zijn mammatus, wat wijst op een hevige turbulentie. We stappen in zijn versleten Peugeot 205, hij laadt twee camera's en twee statieven achterin en duwt een muziekcassette in, ça fait partie de l' ambiance de la chasse. Misschien had iets dreigend van Sixteen Horsepower wel beter bij bliksemweer gepast, maar bij deze Fransman zal ik het moeten stellen met techno, hevige retteketet van zuiders allooi.
Met vijftig rijdt hij door het dorp. Hij houdt zich aan de regels, hij wil niet dat de gendarmes hem tegenhouden, want dan moet hij stoppen en zijn papieren afgeven, en stel u voor dat hij dan in de verte dat onweer zou zien passeren!, oh non terrible, dat wil hij niet meemaken.
De slagbomen van de spoorweg Rijsel-Duinkerke gaan omhoog, hij duwt diep het gas in om op tijd in Pitgam te zijn: daar zijn heuvelruggen waar je twintig kilometer in het rond kan kijken. De regen tikt op de voorruit, de temperatuur zakt op een kwartier met zes graden en we stoppen op een kleine heuvelweg. Het warmte-onweer zit ginder aan de kust, we zien de flitsen vallen uit een zoom van donkere wolken. Een groot multi-cellulair onweersveld kan honderden kilometers lang zijn, dit is maar een kleine foyer orageux, amper twintig km lang, "wat koelte van de zee en wat hitte van het land die botsen, c'est pas grand chose".
Een merel fluit tegen het vallen van de avond in, er is de regen die op het zand valt en de aarde die gaat ruiken naar grashalmen en diepe vijvers. In de verte rommelt opnieuw een trein op de lijn naar Duinkerke, in zijn verlichte ramen neemt hij de avond mee.
Philippe houdt het voor bekeken, het lokale onweertje is uitgedoofd "als een platte pile" en dat het bij de natuur "altijd weer afwachten is, je weet nooit wat zo'n avond brengen zal, het is de natuur, het is niet de teevee.”
In een "goeie" zomer is hij een twintigtal nachten onderweg, dat is één nacht op zes dat hij buiten is. Soms een uurtje, soms een hele nacht tot de zon weer opgaat. Hij jaagt alleen 's nachts want een onweer van overdag, dat gaat verloren in het daglicht, dat levert geen goeie bliksemcontouren op. En dat hij veel tijd heeft: hij heeft als père en foyer een aantal jaren loopbaanonderbreking gevraagd en zijn stoel bij de spaarbank wordt nu ingenomen door een ander, voor zijn part neemt hij die boulot nooit meer op.
We rijden langs een oude molen. Hij wil die molen ooit samen op de foto met een bliksem. De foto heeft hij al jaren in zijn hoofd, maar de bliksem wil zomaar niet vallen waar hij het wil. Ja, zo'n coup de foudre naast een molen of achter een kerk, dat accentueert, dat dramatiseert! Hij vindt die couleur locale belangrijk. Zomaar bliksems in de lucht fotograferen, dat zegt hem niks. Hij wil ook dat oude landschap van la Flandre laten zien: de korenvelden, de eenzame boerderijen, de lichten van de grote stad in de verte, de donkere golven van de zee. Mensen die op zijn tentoonstellingen komen, herkennen die lokale cadrages en ze appreciëren het, ze hebben hem al le peintre flamand genoemd.
Black out
De terugweg is versleten en verlaten, een snoer van teerbruine palen en doorgezakte kabels, maar Philippe zegt dat hij zich hier thuis voelt op die smalle en donkere wegen. Dat komt omdat hij in het département du Nord nog rally's heeft gereden, als piloot en als co-piloot. Met die rally's is hij zes jaar geleden gestopt toen zijn compagnon verongelukte. Zijn compagnon, dat was zijn neef, en het ongeluk gebeurde niet op een rallykoers maar sur la route de tous les jours. Van toen af kon hij zich niet meer concentreren aan het stuur, "ik reed een rally en het enige waar ik aan dacht, was aan hem." En dat ik het misschien niet zou zeggen met dat tengere lijf van hem, maar dat hij ook aan bodybuilding en gewichtheffen heeft gedaan. Tot hij dat bliksemjagen ontdekte, dat is nu de passie die hem al vijf zomers wakker houdt.
We draaien opnieuw het dorp in. Het dorp waar ze hem na een onweersnacht altijd vragen of hij "wat getrokken heeft". Zoals ze aan vissers vragen of ze wat gevangen hebben.
Thuis kijken we weer op de site die alle blikseminslagen boven West-Europa registreert. Er is een onweer boven Londen, één boven Parijs, en ook één tussen Kortrijk en Gent, près de chez vous. Ik vraag hem waarom onweer hem zo fascineert.
"Ik heb altijd graag naar onweer gekeken, als kind ging ik 's nachts in de deur of achter in de tuin staan om de bliksem beter te kunnen zien. Als kind beleef je dat wel anders, je kijkt ernaar als naar een vuurwerk. Dat is passief, terwijl ik nu actief de onweders ga opzoeken."
In mei '99 heb ik mijn eerste bliksems gefotografeerd. Rond middernacht was er een fel onweer en ik ben met mijn camera in de voordeur gaan staan, en bij elke bliksem heb ik afgedrukt, un peu à la lucky luke, maar toen de foto's àf waren bleek er niks op te staan (lachje). Ik vond het jammer van dat prachtige onweer, en omdat ik zo'n black out niet meer wilde meemaken, heb ik de fotograaf om uitleg gevraagd, en de volgende keer ben ik met een statief en een manuele ontspanner vertrokken."
"Elke bliksem heeft zijn eigen vorm en karakter: een vork, een tak, een wortel, een slang, een spin.... Geen twee bliksems zijn dezelfde. En na al die jaren sta ik nog steeds versteld van wat een impact ze hebben op de nacht. (toont enkele foto's) Kijk, dit lijkt alsof ik op een namiddag een overbelichte foto van mijn tuin heb gemaakt, maar het is drie uur 's nachts, en de bliksem zorgt voor zo'n fel licht dat je in de bomen het onderscheid kan zien tussen de groene en de bruine blaadjes. Ikzelf heb op dat moment niets gezien, ik was gewoon verblind door dat licht."
100.000 km per seconde
Ik heb een voorliefde voor onweer op het eind van juli, begin augustus. Dan is het oogsttijd en dan werken de boeren ook 's nachts nog verder, je kan die grote maaimachines horen ronken door de korenvelden en je ziet die koplampen ook overal in het duister heen en weer gaan. Als het dan onweer is, dan wordt dat mechanisch geronk helemaal overstemd door het gekletter daarboven in de lucht. Dat die hemel zo'n kabaal kan maken, daar hou ik wel van. En dat de boeren hun aren oogsten en ik terwijl mijn bliksems oogst, dat heeft ook wel iets."
"Onweer op het platteland verschilt van onweer in de stad. In een stad is een onweer direct dichtbij. Omdat er zoveel licht en zoveel straatlawaai is, hoor of zie je het niet echt naderen. Maar op de buiten is het anders, daar zie je alle stadia: eerst dat broeierige van de avond en al de eerste 'weerlichten' achter de wolken, dan het naderende rommelen van de donder, de eerste flitsen dichtbij, de eerste 'stang' die in de grond slaat, en vervolgens het hevige losbarsten aan alle kanten, met tenslotte het langzame afdrijven en nog wat late nijdige flitsen en donderslagen.
Ik hou vooral van dat naderen en dat afdrijven, het ingeslapen dorp dat opschrikt en nadien weer indommelt, de rust die er was en die wederkeert, de stilte voor én de stilte na de storm, daar hou ik van.
Ik hou ook van de nacht en van het rijden 's nachts. Dat ik onderweg ben, dat de muziek hard staat, dat de straten verlaten zijn, en dat ik ogenschijnlijk alleen op de weg ben. De nacht heeft een veel betere 'ambiance' dan de dag. Overdag is er verkeer, is er drukte, heb je allerlei kleine zorgen aan je hoofd, en dat leidt af. 's Nachts is die banaliteit van het dagelijkse leven er niet. De nacht heeft dat avontuurlijke, dat onbestemde, je weet niet wat er gaat gebeuren, on part dans l'extraordinaire."
"Dat ik niet in mijn bed en in mijn huis ben zoals iedereen, is ook apart. Ik ben de buitenstaander, ik sta letterlijk buiten in de natuur, en tegelijk heel dicht bij die natuur die op zo'n moment zijn krachten ontbindt."
"Zo'n onweer is een geweldig natuurfenomeen. De donder, de rukwinden, de hagel, de stortregens, en dan al die grillige patronen waarbij honderdduizenden volt over en weer snellen tegen honderdduizend kilometer per seconde. Dat is toch pure magie!"
Au Bon Coin
"Een bliksem die op een toren, een grote boom of een hoogspanningsmast valt en als een grote lichtbol uit elkaar spat, dat is een foto die ik al tientallen keren in mijn hoofd heb afgedrukt. In de verte heb ik dat al gezien, maar ik zou het graag van dichtbij zien gebeuren. Zo'n bliksem op een mast en dat dat licht als een slang over de kabels kruipt, dat zou een prachtige foto zijn. "
"Ik jaag wel op dat onweer, ik zit het achterna, maar soms kan het zich tegen mij keren. Dat risico is er altijd, en daar hou ik rekening mee. Ik heb soms ook schrik, en ik vind dat niet flauw van mezelf, het weerhoudt me ervan om stomme dingen te doen. Als het onweer te dicht komt, dan treuzel ik niet, dan stap ik in en verschuil ik me in mijn auto. Er valt op zo'n moment ook nog weinig te fotograferen, meestal vallen regen en hagel met bakken uit de lucht."
"Drie keer is een bliksem op honderd meter van mij ingeslagen. Twee keer zat ik veilig in de auto, één keer stond ik buiten. Dat was dan geluk hebben, want zelfs met een inslag op honderd meter kan je nog altijd geraakt worden door de stroomgolven die zich voortplanten in de grond."
Het is intussen half twaalf en omdat het grote onweer uit Normandië pas tegen half drie verwacht wordt, wil ik nog enkele uren proberen te slapen. Eerder had hij gezegd dat zijn kleine huis geen sofa heeft en dus wordt het pitten in de auto. Ik kruip letterlijk in de koffer en leg me op een slaapmatrasje. Hier lig ik nu in de nacht met de heldere sterren en op de parking van Café Au Bon Coin. Ik hoor de kerkklok tampen, ik hoor elk half uur de slagen vallen in de straten waar iedereen nu slaapt.
Als Philippe om halfdrie op het raampje tikt, zie ik 'm al hoofdschudden. Het wordt niks, het grote onweer dat van Normandië moest komen is onderweg uitgedoofd. Hij kan het zelf niet geloven, zo'n machtig geweld en dan zo'n sisser, c'est pas vrai. Hij verontschuldigt zich dat ik nog zo'n lange weg op huis aan moet en hij hoopt dat ik nog terug wil komen, dat ik het niet opgeef na één keer. Ik zeg dat ik geduld heb en dat hij op mij mag rekenen.
Laagseizoen
Die eerste chasse d'éclairs was in de nacht van 2 juni 2003 en alles wees erop dat we mekaar gauw terug zouden zien. Elke dag zijn er immers véértigduizend onweders over heel de wereld, dus daar kon er wel eentje af voor het noorden van Frankrijk. Op de koop toe zaten we in de zomer van 2OO3, die historische hondsdagenzomer dat in heel Europa de mussen uit de dakgoot en de oude besjes uit het leven vielen, maar wat bleek... In héél 2003 kunnen we niet één keer uitrukken voor een nachtelijk onweer! De grote droogte speelde ons immers parten, er was gewoon te weinig aanvoer van humidité om de onweersneigingen te voeden. En 2004 was al niet veel beter. Er kwam wel wat onweer aan, maar haast altijd overdag.
Of ik werd om drie uur wakker van een knetterende donder in Antwerpen, maar dat bleek local en Belgique te zijn, bij hem was er geen éclairtje te zien.
Het werd een mistroostige mailcorrespondentie op de duur ("Malheureusement, toujours pas d'orages en vue. Triste saison!"), en wat ook zwaar begon te wegen, was dat ik op 21 juni 2003 een machtig onweer gemist had.... Ik had die avond een feest, daar kon en wilde ik niet wegblijven, maar nét die éne nacht was het zwaar prijs geweest. Ik heb de mail hier nog liggen, "superbe nuit d'orage " (...)"une chasse de quatre heures" (...) "des dizaines et des dizaines de coups de foudre au sol" en ook "dat het niet makkelijk zal zijn om deze ambiance te evenaren in de komende maanden". Met een link naar zijn site waar de helle vorken en witte wortels van die nacht mij natuurlijk om de oren vliegen. Dat was dé kans en ik heb ze laten liggen.
Vals alarm
Ik tel de mails die we op twee jaar hebben uitgewisseld: achtenzeventig in totaal en eenendertig daarvan gingen over naderend onweer en dat ik stand-by moest zijn. Zijn 'alarm' kwam altijd met veel uitroeptekens de mailbox binnen: ORAGE... risque d'orage! chasse d'orage! alerte orageuse! menace orageuse! orage dimanche! orage mercredi? orage vendredi nuit? orages mardi??? orage INFO! en zo ging dat maar door. De 'bliksemman' begon op de duur tot mijn kennissenkring te horen zonder dat iemand 'm ooit gezien had. Ik ging naar feestjes onder voorbehoud dat "de bliksemman misschien ging bellen", ik zat aan restauranttafels met de mededeling dat ik om half elf misschien nog naar "mijn bliksemman in Frankrijk moest", en zo verstreken er na elk alarm drie of vier dagen dat ik in de startblokken stond, klaar om te vertrekken, klaar om eindelijk de grote koekenbak mee te maken.
Met nieuwjaar 2005 stuurde ik wensen, "hopelijk knalt er dit jaar nog wat anders dan champagne!" En hij was gelijk blij dat hij nog van me hoorde, hij vreesde al dat ik het zou opgeven en het geen derde jaar meer wilde proberen.
Kwam dan één mei 2005, de heetste 1 mei ooit. Hij had al laten weten dat het kon spànnen, de gsm lag heel de nacht naast mijn bed, maar niets dat rinkelde. De volgende nacht was ik niét standby, maar dàn meldt hij in de voormiddag dat hij om vijf uur 's morgens een "geweldig onweer" heeft beleefd en "zeker honderd foto's heeft gemaakt". Het onweer had zich out of the blue gevormd, en met mijn twee uur rijden vanuit België kon ik er onmogelijk op tijd bij zijn. Merde-non-de-dju!
Hij stelt intussen voor dat ik bij "bliksemalarm" enkele dagen in een naburig hotel kom logeren, zo ben ik vlakbij en zo kan een losbarstend onweer me écht niét ontgaan! Ik begin te denken dat één van ons beiden zot moet zijn, en thuis wordt nu vrolijk de spot gedreven met mij: bij het minste bliksemschichtje in het weerbericht van Frank en Sabine, bij elke deur die in huis dicht knalt door de tocht, wordt hier luid geroepen dat ik direct in de auto moet springen, "'t GAAT ONWEREN!!"
Daar is 'm!
Maar op vrijdag 24 juni is het dan toch zover en het zou wel eens "een groot én gevaarlijk onweer kunnen zijn", aldus Philippe. Ik vertrek om kwart voor acht met slaapmatrasje, appelen, water, cola, en voldoende mondvoorraad om als het moet twaalf uur op de been te zijn, on sait jamais!
België gaat al een week gebukt onder de Koperen Ploert, er is een hittegolf aan de gang, in het Hageland en Vlaams-Brabant heerst waterschaarste en in de rusthuizen worden de bejaarden conform het hitterampenplan aan de blauwe Spa-baxter gekluisterd. Alle voortekenen zijn dus gunstig, het kàn niet anders dan onweren deze nacht.
Als ik om kwart voor acht vertrek is het nog vierendertig graden op de snelweg, motorrijders schieten voorbij met lichte meisjes rond hun lederen bast gebogen, het is de vlucht vooruit naar de kust en de koelte.
Bij Ieper staat het vee zuchtend in de dorre weilanden en stinkt het naar bedompte lucht uit hete varkensstallen. Op de radio waarschuwt het KMI voor "onweders die gepaard kunnen gaan met zware neerslag op zeer korte tijd".
Ik heb het gevoel dat ik naar iets heel oud rij, iets uit lang vervlogen leesboeken, iets waarvan je verondersteld werd bàng te zijn, en dat ik nu van dichtbij ga kunnen zien.
Om tien voor tien sta ik opnieuw bij het huisje van Talleu, hij zegt naar waarheid dat het lang geleden is dat we mekaar gezien hebben, en hetzelfde hondje moet nog steeds kort worden gehouden door hetzelfde vrouwtje. Maar dan is er geen tijd te verliezen, binnen de vijf minuten zijn we vertrokken met dezelfde techno-bagnole van toen.
Vannacht zijn er deux paquets op komst; het ene vrachtje onweer zit boven de Engelse zuidkust en kan later in de nacht het Kanaal oversteken. Het andere zit vrij dichtbij, dat zit nu al boven Calais en op internet heeft ie gezien dat het geen kleintje is, 't is costaud, potig onweer dus, met in de kern zo'n tachtig inslagen per minuut.
Bang van bliksem?
Al rijdend legt hij uit dat je onweer op drie manieren kan fotograferen. Ofwel en face als het aan komt drijven, ofwel en profil als het voorbij drijft, ofwel in de rug als het afdrijft. Pal temidden van een onweer willen fotograferen is bad wisdom, want dan zit je midden in de stortregens, dan zie je geen afgetekende bliksemcontouren. Geen minuut later schiet er al een serieuze priem van links naar rechts door het zwerk, een éclair internuagueux, "een bliksem die van wolk tot wolk springt, ze zijn tientallen kilometers lang, en ze zijn als flits tot honderden kilometers ver te zien". Na de schicht volgt geen donder, hij zegt dat het onweer op minstens dertig kilometer moet zijn eer je de roffels kan horen.
We stoppen op hetzelfde plekje van twee jaar geleden, een geur van regen en zeewater komt aangewaaid, koud en zilt tegelijk. Bladstil is het nu, geen geluid van vogels nog te horen, en de enige die schrapend de stilte verbreekt, is weer de trein naar Duinkerke. Als kind heb ik voor donkere ramen staan luisteren naar treinen in de nacht, en sinds dan kan elke valavond en verre ijzeren weg me ongewild weemoedig maken, mais j'entends siffler le train, mais j'entends siffler le train, que c'est triste, un train qui siffle dans le soir...
Van het westen komt een lichtgrijze nevel aangeschoven en daar is hij niet mee gediend, "zo'n regengordijn kan alle bliksems maskeren, en dan zijn we eraan voor onze moeite". Hij is ooit in zo'n verzopen bliksemnacht onderweg geweest en na vier uur 'jagen' had hij hoop en al één foto. Terwijl straffe windstoten het bermgras plat drukken, komen sms-jes van andere weerfanaten, c'est une grosse cellule! staat er op het lichtende schermpje, het is dus onweer dat mogelijk een paar uur kan duren. Uit Boulogne komt zelfs een bericht dat daar de bliksem in de banlieue is ingeslagen, "we hebben hier geen elektriciteit meer".
Nadat vijf bliksem een oranje schelp in de nacht hebben gevormd, vindt Philippe het tijd om bij zijn statief te knielen, ça va commencer. En dat het vandaag Sint-Jan is, ùw feestdag, en dat ik nu allicht wat "feestvuurwerk" ga krijgen. Wààps, er schiet een slang door de lucht met zeker drie gekromde ruggen, zo'n bliksem heb ik nog van m'n leven niet gezien, en zo dichtbij!
Of ik bang ben, vraagt ie. We staan op een heuvel, heel alleen, nààst een metalen voertuig, en ik zou alleszins voorzichtiger kunnen zijn, maar bang ben ik niet. In feite heb ik réden om bang te zijn: drie jaar geleden is de bliksem in mijn eigen huis geslagen, met een geweldige knal, videorecorder stuk en blauwe flitsen die uit de stopcontacten sprongen. Maar verder geen érg, en nu ben ik gewoon mijn vader, die ging ook kalmweg buiten staan kijken als er onweer was. Wat mijn moeder geweldig ongerust maakte, zij kon geen onweer hebben, en dat komt door hààr moeder: die vertelde bij élk onweer over die ene blikseminslag die het hele huis tot de grond had afgebrand.
Pakkans
Op goed anderhalf uur tijd is de temperatuur intussen van vierendertig naar twààlf graden gezakt, dat is kil genoeg voor een regenjas en een warme pull. De bliksems komen nu van twee fronten naar ons toe geslingerd en Philippe wil naar een betere standplaats, changement du décor! De ex-rallypiloot kruipt achter het stuur, de koplampen schieten langs bomen met zwiepende kruinen, gaan kort door de bochten en langs het lange gras, en het enige wat hij zegt, is een sec: et oui, Jan, c'est bien la chasse!
Op de nieuwe locatie zet hij zich met de snuit in een roggeveld en met de koffer naar de "bliksemnesten", in die koffer zit ik droog, met de benen over de rand en ik geniet van het spectacle son et lumière. Twee slingers die in mekaar haken. Twee slangen die op mekaar toespringen. Meerdere fantastische coups de foudre au sol, en hoe die schitterende worteltakken zich in blauw en wit in de horizon boren. Hij drukt keer op keer de Minolta af, bedaard en laconiek: "Il est dans la boîte!"
Wat helemaal niet zo eenvoudig is als het lijkt, want wààr zal het hellevuur inslaan? Stuikt het neer achter die boom, achter die schuur of midden in het open veld? Hij moet de locatie anticiperen, de sluiter twintig of dertig seconden open zetten en hopen dat er terwijl een grote bliksem door zijn schootsveld komt gesprongen. 't Is ook elke keer gokken met de cadrage. Als hij groot cadreert, staat er veel decor op, maar worden de bliksems in verhouding kleiner. Zoomt hij in, dan heeft hij grotere bliksems, maar dan verkleint hij wel zijn pakkans om een bliksem binnen te halen. 't Is zoals met alle jagerij, zegt hij, je ziét wild, maar dat betekent niet dat je het ook kan schieten.
Kooi van Faraday
Vijf bliksems vormen een web in de lucht, een mitraillette van donder gaat er achteraan. Philippe is enthousiast, dat is niet echt aan zijn lichaamstaal te merken, maar wel aan zijn brede smile én het feit dat hij plots Engels spreekt met een hoog Allo! Allo! -gehalte: Wonderfool! Lovvely! I've got iet!
Sommige schichten leggen een blauwe schijn over het landschap, anderen drukken in een oogwenk een stekende kleurenfoto af, ik zie haarscherp de groene roggestengels én de rosse akkergrond. Het onweer zit op ongeveer een kilometer van ons, in elk van de vier autoraampjes zie ik oranje en purperen vorken die uit de hemel worden geslingerd. Maar dan breekt de stortregen los, en daardoor zijn de elektrische fourchetten niet meer te onderscheiden. Philippe wil wég uit de regen, we rijden wegen op en af, maar hij vindt nergens een opening in het watergordijn. Er zit niets anders op dan te wachten tot de wolkbreuk van ons weg drijft, "pas dan kunnen we zien waar de bliksems zitten."
De auto met zijn druipende ramen is intussen geen auto meer maar iets dat het midden houdt tussen een car wash en een cabine voor pasfoto's waar heel de tijd de flash afgaat. Het bliksemt werkelijk élke seconde, aan alle kanten licht de horizon op, en toch zitten we hier relaxt en met gekruiste armen te kijken als zaten we in de bioscoop.
Een kwartier niet kunnen fotograferen duurt té lang voor Philippe. Hij gaat in kleermakerszit in de koffer zitten met het statief gespreid én... de kofferdeur helemaal open. We zitten op een heuvel, met het bliksemgeweld boven onze kop, en voor alle zekerheid vraag ik 'm of een auto nog een kooi van Faraday is als je de koffer hebt open staan? Hij denkt even na over de vraag en zegt dan laconiek: " C'est encore un cage de Faraday mais avec des petits problèmes quoi."
Daar moeten we allebei om lachen, fools on the hill dat we zijn, en ik zie het al in de krant staan:" Belg en Fransman neergebliksemd in auto. Inzittenden hadden om onverklaarbare reden de koffer wijdopen staan."
Het is intussen middernacht en tussen twee cellules van onweer valt een korte pauze. Philippe wil naar de Casselberg, die ligt op 176 meter, het hoogste punt in de hele regio, daar moeten we het nieuwe onweer goed kunnen zien aankomen. Met vette techno-beat pompen we ernaartoe, onderweg kletsen de plassen met gedruis tegen het chassis. Maar ook op de Casselberg valt de regen op ons dak en moeten we verder. Zuytpeene, Bollezeele, Wymaerscapelle, het jagen is een nerveuze jacht geworden, bij elk kruispunt kijkt hij naar de lucht twijfelend welke weg hij moet nemen, zuid, west of noord.
Acht op tien
Het felle oplichten van de wolkenmassa's gaat intussen onverminderd voort alsof continu röntgen van de auto en het landschap worden genomen. Ik moet op de duur mijn hand half voor de ogen houden, zo vermoeiend is dat licht, zo haperend stroboscopisch schiet het langs de ramen.
Ik vraag of die oude molen veraf is, die ene molen die hij op de foto wil samen met een bliksemstang. Bonne idée! Dat hij daar niet eerder aan gedacht heeft! Twee kilometer verder parkeert hij zich langs een smalle weg, het regenwater komt in slijkgeulen naar beneden gelopen, maar verder is het stil, én opgehouden met regenen. Het is halftwee, het onweer is al meer dan drie uur aan de gang en lijkt nu op zijn retour. Philippe kijkt naar de opstijgende damp boven het warme natte asfalt, en hij voelt dat er nog "potentieel" is. Ik voel niks, maar hij zegt dat de vochtige lucht opnieuw ioniseert, dat ze van polariteit verandert, "en door van negatief naar positief te gaan, hangt er nu weer elektriciteit in de lucht." Hij zegt zowaar dat het hem ook oplaadt, en dat hij er zelf energiek van wordt, "vandaar dat ik in zo'n onweersnacht ook uren onderweg kan zijn, zonder slaap en zonder moe te worden."
Terwijl we hier roerloos achter het statief zitten, lijkt het of niets nog beweegt in deze nacht. De nevelige weg, de donkere bomen en het korenveld, de molen met zijn twee wieken in de lucht, en heel dat nachtelijk landschap dat zich kilometers uitstrekt, er is niets dat zich daarin verroert, alles lijkt te wachten op de eerste bliksem. Die slaat in en verlicht de hele molen, de witstenen romp, de luiken opzij en de houten staken van de wieken. Het is een bliksem volgens het boekje, statig en veelarmig, ik hoop dat Philippe 'm heeft. Er volgen dan nog zeker zes bliksems met tussenpozen van een halve minuut, de donders rollen traag en majestueus door het wolkendek, dolby surround!
Om kwart voor twee is het afgelopen, we hebben drieënhalf uur ononderbroken bliksems gezien en Philippe geeft dit onweer een àcht op tien, "spijtig van dat half uur regen, daar hebben we veel éclairs gemist."
Zigzag
We rijden terug naar Esquelbecq waar de lucht opnieuw helder is, er staan al sterren boven de daken, en het enige dat nog rest van het onweer is regenwater. Dat loopt banjerend over de straten en luidruchtig door het gangpad van de riolen. We bladeren tussen foto's en met de bliksemschichten komen ook de beschouwingen.
"Deze bliksem heb ik aan de kust genomen. Dat is heel bijzonder, een onweer fotograferen vanop het strand. Die bliksems 'vallen' recht in zee, je ziet ze weerspiegeld in het water. Het is er ook zo onwennig kalm: in de lucht gaat het onweer heftig te keer, maar dat zeewater blijft rustig ruisen, tussen alle geweld en donderslagen door hoor je alleen maar die kleine golven aanspoelen op het strand.
Je kan je afvragen, waarom dat fotograferen, waarom niet gewoon kijken naar die bliksems?! 't Is waar, je zou die bliksems ook kunnen opslaan in je hoofd, maar daar verbleken ze te gauw. Nu gaan ze niet verloren, nu heb ik nog een souvenir. Op zich is dat bijzonder: zo'n bliksem is eenmalig, leeft in feite slechts een fractie van een seconde, maar door mijn foto blijft ie eeuwig bestaan.
In Frankrijk zijn er een stuk of acht bliksemfotografen. Twee ervan zijn professionele lui, die verkopen hun foto's, en dan heb je nog een zestal semiprofessionelen zoals ik die het doen omdat het hun passie is. En ja, ik ken gasten die op alles een bliksem hebben staan, op hun koffiemok, op hun auto, op hun muismat, maar dat vind ik te ver gaan, ik wil het mijn vrouw niet aandoen dat het hier in huis ook nog eens overal bliksemt.
In elk geval, op straat ontgaat me geen enkele bliksem: er moet maar een zigzag staan op een auto van een expreskoerier of in het logo van een elektrofirma, en àltijd, àltijd zal ik die gezien hebben, chaque fois ça fait un flash.
En zoals een supporter uitkijkt naar het nieuwe voetbalseizoen, zo kijk ik uit naar het onweerseizoen: in april begint dat en het kan duren tot november. Eigenlijk zijn er maar vier maanden dat er weinig of geen kans is op onweer, dus dat is best te doen. En zoals andere mensen altijd aan sneeuw denken, zo denk ik elke dag aan onweer. Zelfs met Kerstmis denk ik aan onweer! Daarom niet aan onweer in de lucht, maar dat ik een mooie bliksemfoto ga uitvergroten, of mijn website stofferen, of een tentoonstelling ga opzetten, ik ben er altijd mee bezig. "
"Ik kom heel af en toe iemand tegen die ook enkele bliksems gefotografeerd heeft. Ze hebben een filmpje geschoten, een tiental beelden zijn gelukt en die mensen zijn content met één nacht bliksemjagen. Daarom vraag ik mij vaak af wat mij zo bezighoudt, wat mij zo drijft om het zolang vol te houden; want zelfs als ik zeventig zal zijn, dan zal ik er nog mee bezig zijn. Ik denk dat het een queeste is, een nooit eindigende zoektocht: altijd zoek je een bliksem die nog mooier is, nog groter, nog specialer qua locatie, en dat houdt nooit op."
"Naast liefde voor die bliksems, is het ook liefde voor de fotografie én liefde voor de natuur: ik ben graag buiten onderweg. En soms komt er nog iets bij. Als ik daar 's nachts in mijn eentje sta en er is een hevig onweer, dan grijpt me dat altijd heftig aan. Heel die sfeer van nacht en onweer, dat heeft iets magisch, iets metafysisch voor mij. Het lijkt dan alsof die bliksems contacten leggen tussen hemel en aarde, het is alsof je op dat moment minder ver staat 'van gene zijde'. De voorbije jaren heb ik mijn ouders en enkele vrienden verloren... wel, als het hevig onweert, en als andere mensen bang zijn, dan krijg ik moed. Want ik weet op dat ogenblik mijn ouders en mijn vrienden héél dichtbij."
Nawoord: Philippe Talleu is nog altijd bliksemjager. Hij mailde me dat het de laatste dagen "druk" was na een “eerder mager begin van het seizoen".
Dit is zijn website: https://yserphoto.jimdo.com/
Intussen zou ik zelf niet meer willen plaatsnemen in een auto met een open koffer en dat pal onder een onweer. Ik raad het werkelijk niémand aan. Ik ben banger van onweer sinds ik drie jaar geleden een reeks maakte over mensen die getroffen werden door de bliksem en die het wonderlijk genoeg nog konden navertellen. Ik ben nu de man die in huis de ramen sluit en alle stekkers uittrekt, zelfs al rommelt het nog maar in de verte. Older and a bit wiser.
Beiroet en de honden van de (puin)hoop
In de puinhopen van Beiroet wordt nog verwoed naar vermisten gezocht. De honden en de redders die daarvoor worden ingezet, hebben een heel specifieke opleiding doorlopen. De honden leren urenlang te verblijven “in een zeer lawaaierige omgeving”. De redders leren geduldig te blijven terwijl ze belaagd worden door “opgewonden en opdringerige omstaanders”. Hoe traag en stapsgewijs zo'n training verloopt, dat leerde ik in Zwitserland. Dat land traint al puin-speurhonden sinds 1966.
Uit Humo 8 juni 1995 - herwerkt en ingekort - © Jan Hertoghs
“Tijdens de training liggen wijzelf urenlang bedolven onder steenpuin en moeten de honden ons leren vinden.”
Het Zwitserse Emmental. Zwaluwen scheren er over het versgemaaide gras, krekels sjirpen in de poten, boerderijen en klingelende koeien blaken in de zon, en bij wijze van schril contrast zal ik in deze Heidiaanse omgeving uitsluitend gaan spreken over verwoeste huizen, bedolven inwoners en stof en as.
Ik spreek met Patrizia Pedotti Bucher (33) . Zij maakte deel uit van de kleine groep Zwitserse redders die in het Japanse Kobe met twaalf 'puinhonden' op zoek ging naar overlevenden van de grote aardbeving van 17 januari 1995. Op de hele wereld zijn er misschien enkele honderden ervaren redders-met-'puinhonden'. De organisatie met de meeste ervaring is het Schweizerischer Verein für Katastrophenhunde dat al sinds 1966 'puinspeur'-trainingen organiseert voor redders en honden. Door hun internationale ervaring waren de Zwitserse hondenteams de enige die van de Japanse regering toelating kregen om een week lang deel te nemen aan de reddingswerkzaamheden in Kobe.
HUMO: Wat is het verschil tussen een hond die tussen het puin speurt en een lawinehond die in de sneeuw snuffelt?
Patrizia: "Hoe ze zoeken is niet verschillend, ze gaan allebei op de geur van mensen af, maar de interventietijd is beperkter. Een lawinehond moet binnen enkele minuten op de plaats van het onheil zijn want na één uur zijn de kansen om iemand levend uit de sneeuw te halen amper drie op tien. Een puinhond kan nog tot dagen na het onheil nuttig werk verrichten."
HUMO: Op de BBC zag ik hoe een 'puinhond' uit een nest jonge honden werd geselecteerd. Het dier was amper zes weken oud, maar de bezitter zag toen al dat ie kwaliteiten had.
Patrizia: "Mijn man die ook redder is, is zijn hond op die manier gaan uitkiezen bij een kweker van jachthonden. De hond die hij in gedachten had, moest een sterk ontwikkelde speurzin hebben, moest zeer zelfstandig zijn en moest een absolute spring-in't-veld zijn, eentje die er lol in vindt om heel de tijd te lopen, te springen en rond te jakkeren. Ik had geen verlanglijstje maar toch is mijn Arco zéér geschikt. Het is een alpenherdershond, eentje van de boerderij, dus die zal wel tegen een stootje kunnen, dacht ik bij aankoop, maar al gauw bleek dat ik een bangerik in huis had gehaald. Hij had schrik van koeien, van tractoren, van auto's, van mensen, van alles en nog wat. (lacht)
Hij is heel "gewoon" begonnen. Het was mijn huisdier, en pas na drie jaar is zijn training begonnen. En van een hond met een klein hartje die geen vijf meter van mijn zijde week, heb ik toch een dappere en zelfstandige hond kunnen maken.”
HUMO: Hoe heb je hem zijn angsten helpen overwinnen? Want zo'n reddingshond die tussen het puin staat, wordt omgeven door sirenes, krakend beton, grijpers van graafmachines, motoren, schijnwerpers, mensen die roepen en krijsen.
Patrizia: "Het komt erop aan je hond aan zoveel mogelijk lawaaiplaatsen te laten wennen. Je gaat met 'm naar een bouwwerf, tussen de kranen en de graafmachines, je stapt met 'm op de trein, eerst in een rijtuig, later op de harmonica tussen twee rijtuigen, je brengt 'm binnen in een schietstand, al die plaatsen waar het lawaai overweldigend is, daar ga je heen. Enkele keren per jaar trainen wij ook samen met het leger, en dat komt nog het dichtste bij de realiteit omdat op zo'n legermaneuver ook met schijnwerpers gewerkt wordt en soldaten sowieso alleen maar met dingen oefenen die lawaai maken. Ik vertel dat nu in grote lijnen, maar eigenlijk zijn het allemaal heel kleine stapjes die heel veel tijd vergen. Eer een hond werkelijk klaar is om mee op interventie te gaan, heb je een training achter de rug die minstens twee en soms wel vier jaren duurt."
HUMO: Maar het kan ook zijn dat je na een jaar trainen merkt: dit wordt niks.
Patrizia: "Ja, je mag de plezierigste oefeningen bedenken, maar als die hond bang blijft of als ie zijn natuurlijk speurinstinct niet wil aanscherpen, dan is alles verloren moeite."
HUMO: Is er een hondenras dat meer voor het puin geschikt is dan andere rassen ?
Patrizia: "Schoothondjes of te grote honden zijn niet geschikt, maar voor de rest zijn zowat alle rassen -mannetjes zowel als wijfjes- te gebruiken. Het hoeven zelfs geen echte rashonden te zijn, mijn Arco is ook maar een bastaard."
HUMO: Hoe begin je met die training?
Patrizia: "Eén van de eerste dingen die je aanleert, is blaffen. Je geeft 'm zijn eten alleen als hij blaft of je doet de deur pas voor 'm open als hij blaft. En daarna leer je hem blaffen én met de poten krabben, als teken van: hier zit wat ik zoek. Je stopt bijvoorbeeld zijn etensbakje onder een doos en je haalt het er pas onderuit als hij blaft én met zijn poten krabt. Eens hij dat blaffen én krabben onder de knie heeft, verzin je honderden spelletjes op datzelfde thema: verstoppen en vinden. Je pakt zijn speelgoedje af en je stopt het voor zijn ogen in de zandbak, of je verbergt jezelf in het bos achter een struik, of je verbergt je thuis achter de badkamerdeur, en hij moet je elke keer zoeken, en als hij je vindt: krabben én blaffen."
HUMO: En telkens hij dat doet, beloon je hem.
Patrizia: "Ja, ik geef 'm zijn favoriete speeltje, of een stukje vlees, en ik toon ook dat ik blij ben. Gewoon maar een klopje geven -"goeie hond,brave hond"- is niet genoeg. Je moet meeleven met het speuren van de hond en ook echt blij zijn als hij iets vindt. Als je dat niet voor jezelf kan opbrengen, als de hond aan jou niet kan merken dat je echt blij bent, dan zal hij op de duur alle zin om te speuren verliezen. De beste motivatie voor de hond is dat je zelf ook heel gemotiveerd bent."
Ik begraaf me levend
HUMO: Wanneer begin je met de hond in puin te zoeken?
Patrizia: "Dat moet een heel voorzichtige stap zijn. Je moet de hond eerst en vooral aan puin laten wennen zonder dat ie al iets moet zoeken. Je leert 'm eerst over puin lopen, in een kiezelgroeve bijvoorbeeld, dat ie zich leert voortbewegen op die onstabiele rollende keien, dat ie een klein hellinkje leert nemen of bergaf durft lopen op schuivend grind. En zo zoek je alle mogelijke materialen op waarop ie moet leren lopen: een berg los zand, opeengestapeld hout in een zagerij, door elkaar gevallen hout in een verkrotte stal, omgehakte boomstammen in het bos, rotsblokken in de bergen, stukken beton op een sloopwerf, vlechtijzers van beton op een bouwwerf, metaalplaten, schuinliggende metaalplaten, natte metaalplaten, bevroren metaalplaten, hij moet echt alle terreinen aankunnen, hij moet aanvoelen: ik kan mij overal bewegen. Tussen haakjes: die verplaatsingen naar al die bouwwerven en 'lawaaiplaatsen' overal te lande kosten geweldig veel kilometers en tijd. Dat moet je d'r zelf ook voor over hebben."
HUMO: De volgende stap is dan: mensen tussen dat puin zoeken?
Patrizia: "Ja, en ook hier gaat het stap voor stap. Het heeft geen zin om mensen al van de eerste keer diep onder het puin te stoppen omdat de hond dan na een half uur beton-klauteren gefrustreerd raakt omdat hij niemand vindt. We beginnen dus aan de rand van het puin waar de hond het 'slachtoffer' snel kan vinden. Zo hebben we een soort 'vossenhol', een mansgrote pijp die enkele meters in een helling verdwijnt. Daar kruipt een 'slachtoffer' in en achter hem wordt de pijp afgesloten met een houten deksel. De hond heeft dat gezien, hij moet niet zoeken, hij moet ook nu weer eerst leren blaffen en krabben op die plek waar hij een mens weet. Eens hij dat beet heeft, gaan we ons stilaan in het puin zelf verstoppen. Wij worden dus slachtoffer.
En soms is dat voor een half uurtje of een uur, maar soms ook voor een hele dag als meerdere honden na elkaar getest moeten worden. Mensen met claustrofobie zouden het allicht besterven als ze zo levend onder betonbrokstukken begraven worden, maar bij ons hebben sommige een zaklampje bij om een boek te kunnen lezen, anderen luisteren naar muziek op hun walkman, en er zijn er zelfs die erin slagen een dutje te doen tussen die koude, natte stenen. De ligplaats is meestal redelijk ruim, maar je bent wel zo stevig tussen de stenen begraven dat -als de hond je vindt-, je vaak maar een gat van een armdikte hebt om hem als beloning een stukje worst in de bek te stoppen.
Ik heb ook al eens negen uur in een hol in de sneeuw gelegen, weliswaar goed ingepakt in een slaapzak, maar je mag zeker zijn, een dag duurt lang in die omstandigheden."
HUMO: Als redders doorlopen jullie ook een psychologische training waarbij jullie vertrouwd worden gemaakt met het werken in crisissituaties.
Patrizia: "Terwijl we met de hond heel geconcentreerd bezig zijn in het puin, sturen de oefenmeesters "lastige dorpsbewoners" op ons af. Die moeten flink op onze zenuwen werken en dan zien zij of we daartegen bestand zijn. Die ersatz-dorpelingen beginnen dan tegen ons te jammeren of houden niet op domme vragen te stellen (Ben je al lang bezig? Je hebt zeker nog niks gevonden? Hoe heet die hond eigenlijk? Komen jullie uit Amerika?). Of ze weigeren je te geloven als je zegt dat de hond iemand geroken heeft (Dat kan niet! Daar is niemand! Daar woont niemand!), of ze staan heel de tijd opgewonden aan je mouw te trekken om niet dààr maar in hun huis te gaan zoeken . In Armenië ('88) hebben we het meegemaakt, daar trokken ze haast de kleren van ons lijf, daar gingen dorpsbewoners met mekaar op de vuist omdat wij zogezegd teveel aan die kant van de straat zochten en niet in hùn huizen. Dat is vreselijk hard, die mensen bidden en smeken, kom mee! kom mee!, maar je moet vlakaf nee zeggen, je blijft bij elkaar, je loopt niet met de mensen mee, eentje die hier zoekt en eentje die honderd meter verderop zoekt, dat doe je niet. Voor je het weet ben je de anderen kwijt en kan je niks meer uitrichten."
Stand-by
HUMO: De aardbeving in Kobe vond plaats op een vroege dinsdagochtend. Wanneer en hoe treedt bij jullie het alarm in werking?
Patrizia: "De eerste die alarm slaat is de Erdbebenwarte in Zürich. Zij registreren alle aardbevingen ter wereld en wanneer er een grote beving in een dichtbevolkt gebied heeft plaatsgevonden, zetten ze de Rettungskette Schweiz op standby. Een gezamenlijke task force die ervoor zorgt dat op een zeer korte tijd een team klaarstaat met een noodhospitaal, medische uitrusting, bloed, drinkwater, communicatie-apparatuur, kleine kranen, graafmachines, een aantal honden met hun begeleider, en niet te vergeten een paar tolken. Die hulp wordt aan de regering van het getroffen land aangeboden maar die 'Rettungskette' komt pas op gang als die regering er ook daadwerkelijk mee instemt.
En soms heb je dan zelf maar een half uur om je rugzak te pakken. Helm. Zaklamp. Slaapzak. Zonnebril. Heel die checklist die je moet aflopen... en dan is het rennen naar je auto, gas geven naar het vliegveld van Zürich en daar stond het vliegtuig startklaar.
In Kobe zelf zijn we in een brandweerwagen gestapt en met loeiende sirene het rampgebied ingereden, één puinhoop zover je kon zien."
HUMO: Hoe begin je te werken in zo'n uitgestrekte chaos?
Patrizia: "De politie gaf adressen op, de brandweer reed ons zo dicht mogelijk bij die straten, en de buren wezen waar het huis was geweest, of wezen een voordeur in het puin."
HUMO: Zijn de honden opgewonden als ze ineens zoveel puin zien? Rukken ze aan de leiband om erin te vliegen?
Patrizia: "Nee. Ze voelen goed dat ze op vreemd terrein zijn en dat dit geen oefening is en je ziet ze afwachten wat ze te doen staat."
HUMO: Beginnen jullie te zoeken waar je mensen hoort roepen?
Patrizia: "Nee, want die mensen kan men nog vinden. De hond is daar nodig waar men de mensen noch hoort of ziet."
HUMO: De honden lopen niet aan de leiband.
Patrizia: "Nee, ze lopen vrij rond over de brokstukken en als ze een krocht of een spleet zien die groot genoeg is, dan wurmen ze zich erin. Arco is 70 cm lang en 50cm hoog, maar hij geraakt in zo'n gat (toont met haar handen een opening van een goeie vijftien centimeter) Als zijn kop erdoor gaat, dan volgt zijn lijf ook. En dan verdwijnt ie voor een tijdje."
HUMO: Hoelang blijft hij zo ondergedoken?
Patrizia: "Tot hij in alle hoeken gesnuffeld heeft. Dat is meestal gauw gebeurd, tenzij hij in een grote ondergrondse parking terechtkomt, dan zie je hem de eerste minuten niet meer."
Kamikaze
HUMO: Lig je bovenop het gat waarin hij verdwenen is om zijn geblaf beter te kunnen horen?
Patrizia: "Zoals de Indianen op de treinsporen?! Nee, ik sta gewoon bovenop het puin te wachten tot ik hem hoor."
HUMO: Kan je aan zijn geblaf horen of ie een dode dan wel een levende gevonden heeft?
Patrizia: "Bij Arco kan ik los door het puin horen dat hij iemand gevonden heeft, ik kan ook horen dat ie heel dichtbij de persoon is dan wel of ie het nog op een andere plek wil proberen waar ie denkt dat ie dichterbij kan komen. Maar of ie nu de geur van een lijk of van een levende heeft geroken, dat kan ik aan zijn geblaf niet uitmaken. Als ik hem onder het puin zou kunnen zien, dan zou ik het beter kunnen merken, want de meeste honden gaan zich toch anders gedragen. Sommige honden krabben alleen maar en blaffen bijvoorbeeld niet als ze een dode vinden."
HUMO: Hebben honden eigenlijk schrik van lijken?
Patrizia: "We weten niet hoe lijken op hen inwerken. Er zijn honden die bij een dode ineens veel harder beginnen blaffen, er zijn er ook die blaffen maar zich compleet wegdraaien van die plek en er zijn er die niet blaffen, rechtsomkeer maken en weglopen."
HUMO: Omdat ze denken: hier zijn we niks mee?
Patrizia: "Het is een instinctieve reactie van het dier op de dood, en elk dier reageert anders, want er zijn er ook die agressief worden en ineens verwoed op een stuk puin beginnen bijten. Op training vinden ze ook alleen maar levende slachtoffers en het lijkt er soms op alsof ze zich 'bedrogen' voelen."
HUMO: Vind je altijd een slachtoffer op de plaats die de hond heeft "geblaft"?
Patrizia: "We werken in ploegen van drie: een redder speurt met zijn hond, de tweede staat vlakbij in standby en de derde staat verderop "in rust" met de hond. Dus als Arco een plek aanwijst, moeten de tweede en eventueel de derde hond die plek eveneens affirmeren en dan zijn we zo goed als zeker dat er iemand ligt."
HUMO: Welke factoren kunnen het speurinstinct van de hond in de war brengen?
Patrizia: "Uiteraard kunnen we ze niet laten speuren op terreinen die doortrokken zijn van gas-, benzine- of andere chemische geuren. Ook regenweer is nefast, want regen dempt de geuren. Ook zon en felle warmte drukken de geuren weg daar onder in het puin. In Kobe was het 'goed' weer: het was niet te warm en het had niet geregend."
HUMO: Beseft de hond dat hij gevaar loopt? Dat hij zelf bedolven kan geraken?
Patrizia: "Mijn hond in elk geval niet. Die kent geen gevaar, die ziet geen gevaar, die springt overal op en onder dat ik soms niet durf te kijken. In Kobe heeft ie een bijnaam gekregen: Arco, de Kamikaze! Zaterdag op training heb ik het nog gezien: hij dook vanop een oefen-etage twee meter in de diepte, in een berg losse stenen."
HUMO: Zijn er op sommige missies honden gestorven omdat ze zelf bedolven werden?
Patrizia: "Op die dertig jaar dat we bestaan is het gelukkig (neemt tafelhout vast) nog nooit gebeurd. Mensen willen in dergelijke crisissituaties wel eens risico's nemen, maar ik denk dat honden instinctief aanvoelen dat ze het gevaar niet moeten zoeken. Anderzijds is de kans reëel dat een hond iets overkomt, want zij lopen vaak op terrein waarop jij je niet waagt omdat het op instorten staat."
Mortuarium op de stoep
HUMO: Als de hond iemand aanwijst, graven jullie dat slachtoffer dan zelf uit?
Patrizia: "Nee, wij wijzen de vermoedelijke vindplaats zo precies mogelijk aan en dan komt onze Zwitserse ploeg met haar kleine kranen en graafmachines. In Japan hadden we die achterban niet bij, daar waren het Japanse brandweerlui die de brokstukken opruimden."
HUMO: En als die gravers niks vinden.
Patrizia: "Het is mogelijk dat de brokstukken in te dikke lagen op elkaar liggen en dan sturen we de honden na elke weggeruimde laag opnieuw in het puin om te zien of de bergers nog op de juiste weg zijn. Als we dan kleren, of haren of een lichaamsdeel vinden, dan zijn we zeker dat ze dichtbij zijn."
HUMO: Mag de hond dat slachtoffer besnuffelen? Als beloning, als bewijs dat ie zijn werk goed gedaan heeft?
Patrizia: "Ja en nee. Als dat slachtoffer direct uitgegraven wordt, kan je 'm daarmee belonen, maar als ze dat slachtoffer pas na tien uur bovenhalen, is de hond dat allang vergeten. Dus meestal belonen wij hem direct met een stukje vlees of met zijn favoriete speeltje."
HUMO: Eigenlijk krijgen jullie slechts weinig slachtoffers te zien omdat het uitgraven door anderen gedaan wordt?
Patrizia: "Ja. In Kobe hebben we de slachtoffers dan weer wel allemaal gezien omdat ze niet afgevoerd werden maar ter plekke werden 'opgebaard'. Op de stoep, op een grasveldje of in een groen gebleven voortuintje werden de afgestorvenen neergelegd en dan namen familie, vrienden en buren langzaam afscheid. Eerst streelden ze een voor een het lichaam, dan wasten ze het, ze masseerden het, ze wikkelden het in dekens en tot slot legden ze offergaven rond het lijk opdat de dierbare op zijn weg naar het 'hiernamaals' niets zou tekortkomen. Er was bijna niks meer, maar toch probeerden ze de dode nog dingen te geven die hem dierbaar waren. Dat was zeer ontroerend om zien, wij waren allemaal erg onder de indruk. Vanwaar ze die haalden, weet ik niet, maar er werden ook bloemen gelegd, onder andere door de Japanse brandweerlui die hen opgegraven hadden. Als je ophield met werken en je keek rond, dan zag je overal van die kleine begrafenissen tussen het puin.
Kobe heeft op ons veel indruk gemaakt omdat we bij een dergelijke ramp zelden zo'n stille, gedisciplineerde mensen hebben gezien. Zo zag ik in de buurt waar we werkten een man en een vrouw staan. Ze stonden stil naast elkaar en keken naar wat overbleef van een huis. Een uur later stonden ze daar nog stil. Twee uur later nog altijd. Drie uur later nog altijd, ga eens vragen wat er is, zei ik aan de tolk. Bleek dat de vader van de man nog onder het puin lag, en ook de buurvrouw. We hebben beide gevonden, maar beide waren al dood. Toch ongelooflijk dat die daar zo fatalistisch stonden te wachten, dat niemand daar krijste of gilde. Alles was daar kalm, akelig kalm eigenlijk. Er werd ook niet geplunderd. De mensen kropen tussen de stenen rond, maakten de bruikbare spulletjes die ze nog vonden een beetje schoon, stopten ze in kartonnen dozen en zetten alles op een ordentelijk hoopje op de stoep, op enkele meters van hun verwoeste huis. Kleine kartonnen huisjes waren het en iedereen bleef daar af, iedereen respecteerde die bezittingen. Ik vergeet die kartonnen dozen nooit, een kaftje met uittreksels van de bank, een beetje speelgoed, enkele boeken, een deken erover, zo schamel en toch zo dierbaar zoals het daar stond."
Psychische naschok
HUMO: Jullie werken meestal in de schijnwerpers van de wereldmedia. Ben je daarvan onder de indruk?
Patrizia: "Nee, daar let je algauw niet meer op. Maar in het begin stonden ze soms in rijen achter ons, er waren meer cameramensen dan redders aan het werk. Zeker in Kobe, waar wij alleen toegang hadden gekregen. Ze volgden ons overal, met de auto, en zelfs met de helicopter."
HUMO: Jullie hebben in Kobe niemand levend vanonder het puin gehaald. Was dat niet frustrerend?
Patrizia: "Nee. Vooral niet omdat we zagen hoeveel die doden voor die nabestaanden betekenden en hoe intens zij ermee omgingen. Ze waren ons ook heel dankbaar. Ze zijn ons komen omarmen. Ze zijn de honden komen omarmen. Dat heeft ons geweldig aangegrepen. Iedereen weet toch hoe vreselijk een familie lijdt wanneer ze niet met eigen ogen hùn dode gezien hebben. Mensen bij wie een familielid 'verdwenen' is of verdronken is op zee, kennen vaak hun leven lang geen rust meer."
HUMO: Jullie sliepen daar in je slaapzak in leegstaande kantoren. En je kon slapen. Maar heb je nadien geen nachtmerries gehad?
Patrizia: "Nee. Maar er zijn wel prangende dingen die bijblijven en die ineens weer in je hoofd opduiken als ik enkele weken later opnieuw met de hond op training was. In Kobe had een vrouw ons gewezen waar haar man lag, zij had de kracht gehad om zich met blote handen een weg te graven, en ze wees mij het gat, "daar ligt ie". En dan kruip je daarin met de hond, zover je kan, en dan werd die weg ineens afgesloten door zo'n typisch Japans kamerscherm en ik zag ook een stuk van een slaapdeken en te weten dat achter dat scherm en onder dat deken een lijk lag, te weten dat mijn kruipwegeltje alleen maar naar een lijk leidde, dat was veel akeliger dan toen ze die dode man uit het puin haalden en ik hem effectief te zien kreeg. De dingen die je meest aangrijpen lijken eerder kleine, onheilspellende gebeurtenissen te zijn. Je hebt jezelf gewapend tegen zware verwoestingen, zware kwetsuren, en zware miserie, maar je wordt uit evenwicht gebracht door die kleine huiselijke zaken."
Oklahoma City
HUMO: Waarom zoekt men nog met honden en niet met computergestuurde robotten of infrarood-apparatuur?
Patrizia: 'Er bestaan akoestische toestellen die geluiden opspeuren en optische infrarood apparatuur die 'door' het puin straalt, we hebben beide al gebruikt, maar beide hebben hun gebreken. Op het akoestische toestel zit gewoon heel veel ruis -de sirenes, de graafmachines- en men kan alleen maar mensen horen die zich hoorbaar kunnen maken, die nog met een steen op een plank kunnen kloppen bijvoorbeeld. Infrarood-apparatuur bestaat nog maar sinds dit jaar, het registreert ook de allerkleinste bewegingen zoals het kloppen van een hart, maar ook daar is er 'ruis' omdat het ook de hartkloppingen van de redders of het ritselen van een boom registreert. Het apparaat kost ook zes miljoen Bfr, (150.000 euro) voor dat geld kan je flink wat honden trainen. Wij houden het voorlopig op honden. Honden zijn niet alleen veel accurater, ze zijn ook sneller, en veel zelfstandiger, want niet afhankelijk van stroomaggregaten of batterijen. Je laat ze gewoon los van de leiband en ze functioneren."
HUMO: In jullie CV lees ik dat de groep tussen 1976 en 1995 negentien belangrijke interventies heeft verricht. 1O6 mensen werden levend gered, 77 lijken werden geborgen. Eigenlijk betekent dat een gemiddelde van amper tien geredden per interventie. In Mexico City waren 8OOO doden en redden jullie 11 mensen, in Kobe waren 5OOO doden en halen jullie 16 doden vanonder het puin. Twijfel je soms aan het nut van die interventies?
Patrizia: "Ik weet ook wel dat het mooiste is als je honderden mensen levend vanonder het puin haalt, maar niks doen en vanop afstand toekijken is toch nog erger. Op sommige plaatsen redden we tientallen mensen, elders vinden we alleen maar doden. Dat hangt ook van de plaatselijke gesteldheid af, hoe het weer is, hoe de ondergrond is, hoe de huizen gebouwd zijn, enzovoort. Een slachtoffer dat tussen koel puin ligt waar af en toe wat regen als drinkwater doorsijpelt, zal langer in leven blijven, dan iemand die crepeert van de dorst onder zongeblakerd beton. Het aantal geredden hangt dus niet enkel van ons, van onze honden of van onze training af."
HUMO: Heel die inzet van jullie hoogtechnologische reddingsorganisatie kost per keer vele miljoenen. Voor datzelfde geld kan je in de Derde Wereld hele dorpen redden van de hongerdood.
Patrizia: "Zo heb ik er nog niet over nagedacht, en zo wil ik er ook niet over nadenken. Ik wil ook niet weten hoeveel het onze regering allemaal kost, want Japan of Armenië betalen niets. Mijn land draagt alle kosten."
HUMO: Jullie zijn allemaal vrijwilligers.
Patrizia: "Niemand van ons is beroeps, daarvoor zijn er te weinig interventies. Iedereen heeft dus een job en wie op het ogenblik van het alarm zich kan vrijmaken, die kan mee op interventie. Er zijn bij ons redders die al jaren met hun hond trainen, maar nog nooit op interventie zijn geweest. Ik kan makkelijker mee omdat ik hier in huis secretariaatswerk doe."
HUMO: Wat is je drijfveer voor dat reddingswerk?
Patrizia:"Ik doe dat werk omdat ik vind dat een hond niet alleen een gezelschapsdier is. Ik wil dat mijn hond niet alleen iets voor mij maar ook iets voor anderen kan betekenen."
HUMO: Bij de bomaanslag in Oklahoma City was een van de belangrijkste hondenteams de Californian Swiss Search Dog Association.
Patrizia: "Het is een reddersvereniging die haar honden op dezelfde manier traint als wij. Wij geven ginder jaarlijks een basistraining en zij bouwen daar een heel jaar op verder. Ik heb met ze gesproken toen ze terugkeerden en het zwaarste om te verwerken was dat ze de slachtoffers in stukken en brokken hadden gevonden. Bij een 'gewone' aardbeving wordt een mens bedolven, hij krijgt een balk of een stuk plafond op zijn hoofd, hij is op slag dood of hij stikt, maar je vindt hem toch nog altijd als mens terug. In Oklahoma City hadden de honden voortdurend gekrabd en geblaft, en heel vaak haalden ze dan slechts een arm of een been boven: een hond kan niet weten hoeveel mens er nog ligt als hij iets ruikt. Psychologisch was dat zwaar geweest. Je waagt je leven in een gebouw dat op instorten staat en als je dan hoofdzakelijk stùkken van mensen vindt, dat was vreselijk ontmoedigend."
De ramp van Beiroet en de ramp van Tessenderlo (1942): als tonnen ammoniumnitraat exploderen
In Beiroet zijn 2750 ton ammoniumnitraat ontploft waardoor een groot gedeelte van het havenkwartier is weggeveegd en er is ook aanzienlijke schade tot ver in het stadscentrum. Ammoniumnitraat is een bestanddeel van kunstmeststof en kan in aanraking met andere stoffen of bij verhitting extreem verwoestend zijn. De ultrarechtse terrorist Anders Breivik gebruikte in juli 2011 slechts 0,95 ton van het product om in het regeringskwartier van Oslo acht doden en zeer ernstige schade aan te richten.
In april 1942 ontplofte er 200 ton in Tessenderlo die een groot deel van het dorp verwoestte.
Jan Stevens (Aarschot) was een jonge scout die met zes van zijn kameraden meteen hulp is gaan bieden.
Humo april 2009 - licht ingekort © Jan Hertoghs
"Zoek u een kop, een romp, twee armen en twee benen en leg het in een kist."
29 april 1942 was elders een zonnige en koude woensdag in oorlogstijd, maar voor Tessenderlo was het de roetzwarte dag waarop zijn chemische fabriek ontplofte en honderdnegentig slachtoffers maakte. De klap werd tot in Antwerpen gevoeld, vijftig kilometer verder, het is één van de zwaarste Belgische rampen van de twintigste eeuw, en toch is er meer dan zestig jaar voor nodig geweest om deze fatale gebeurtenis zijn plaats te geven in de geschiedenis.
Dat de ramp nu in 2009 'bestaansrecht' krijgt, heeft veel te maken met de documentaire die Eddy Vandepoel maakte. Op 1 maart 2009 ging "De Ramp van Tessenderlo" (twee uur en acht minuten!) in première en de plaatselijke opkomst was zo overweldigend dat extra-voorstellingen moesten worden ingelast.
Vandepoel: «Op korte tijd hebben drieduizend mensen de film gezien en het maakt hier heel veel los omdat het lange tijd zo stil was rond die ramp. Het laatste boek dateert van 1982 en nooit eerder waren er van die ramp bewegende beelden - uit filmjournaals en amateurarchieven- bijeen gebracht." In de docu zit een opmerkelijk getuigenis van Jef Stevens (86) uit Aarschot die als scout een helpende hand ging lenen. Het zou een litteken blijven dat hem nooit meer verliet.
Jef Stevens: «Aarschot ligt in vogelvlucht op zo'n twintig kilometer van Tessenderlo maar die knal en die luchtverplaatsing waren zo hevig dat de uitstalramen van een aantal winkels kapot sprongen. 't Was oorlog, de mensen dachten aan een luchtbombardement, maar 's middags hoorden we dat bericht van die ontploffing op de radio, en met zeven kameraden hebben we dan beslist om erheen te gaan. We waren negentien, we kenden mekaar al tien jaar van de scouts, we waren ook samen in de weerstand, en zo zijn we in groep vertrokken, met de fiets en in ons scoutsuniform. Niemand had kennissen of familie in Tessenderlo, en toch hadden we die wens om daar te gaan helpen.
Ik zal de namen van mijn kameraden noemen. Want ze zijn intussen allemaal dood. Maar ze mogen niet vergeten worden. Het waren: Staf Nijs, Louis Nijs, Fernand Noynaerts, Albert Van Meensel, Leon Franck en Turre Janssens."
Humo: Wat had jij tegen je ouders gezegd toen je vertrok?
«Niks! Die wisten nergens van. Ge moest ook niet altijd rekenschap geven aan uw ouders. Op uw negentien jaar zijt ge toch al redelijk onafhankelijk."
«Wij zijn binnendoor gereden, door bos en hei, en om drie uur kwamen we daar aan. Wij kenden Tessenderlo omdat we daar al eens gekampeerd hadden, maar in dat dorp was geen dorp meer te zien, heelder stukken straat waren weggeveegd! En hier en daar waren ze tussen het puin aan het zoeken en een paar mannen waren ook al de straten vrij aan het maken. Niet met bulldozers hé, met de hand en met de schup!
We zagen ook slachtoffers rondlopen, helemaal onder stof en kalk, en zo verdwaasd! Die reageerden amper als ge iets zegde, dat waren zombies! Stond daar een oud moederke met haar armen voor zich uit, "ik zie niks meer, mijn ogen! mijn ogen!" Die had kalk en plaaster op haar ogen gekregen en die ogen waren als dicht gecementeerd.
En gij vraagt naar ambulances, jongen, maar d'r waren er geen! De lichte en de zware gekwetsten zijn met kar en paard naar het ziekenhuis van Diest gevoerd. En dat is niet over een macadam hé, maar over bultige steenwegen en zandwegen!
Aan de kerk stonden enkele notabelen die het hulpwerk coördineerden, maar ze kwamen handen tekort. De volwassenen waren of omgekomen, of aan het zoeken naar hun familie, of onderweg naar het ziekenhuis om te zien hoe het met hun verwanten was. Kunnen wij iets doen, vraag ik. Heel graag, zei één van die mannen, ga naar de nonnekesschool en daar zal de dokter zeggen wat ge moet doen.
En daar was inderdaad een man in een witte schort en hij nam ons mee naar de turnzaal die nog intact was. Wat we daar zagen, kunt ge u niet voorstellen. Daar werden continu stukgereten lichaamsdelen binnengebracht, op berries, op deuren, in kuipen en in emmers, en dat werd daar in hoopkes uitgekieperd! Handen, voeten, benen, ingewanden, het lag er door elkaar.
Ik ga u voor een moeilijke taak stellen, sprak die dokter: ge neemt een doodskist, ge zoekt een kop, een romp, twee armen en twee benen, en dat 'lichaam' legt ge dan in de kist. En er mocht al eens een hand of voet ontbreken, "maar het geheel, dat moet een mens zijn". En lag dat lichaam erin, dan deksel erop nagelen, en niemand, niémand nog in die kisten laten kijken! Dat werk moesten wij dus doen. Met onze blote handen! En zonder masker voor de mond."
Humo: Is er iemand misselijk geworden?
«Nee! En we zaten daar nochtans constant in die lijkengeur. Zo'n dikke weeïge lucht. Ze kroop in uw kleren, ze zat in uw neus, en als ge uw lippen likte, had ge altijd die zoeterige smaak in uw mond.
Vooraf moesten we in die kleren van de slachtoffers ook nog naar herkenningstekens zoeken en ze bovenop hun kist leggen. Dat was heel moeilijk want die mensen hadden bijna niks bij zich. Ze droegen werkkleren en hun persoonlijke bezittingen hadden ze 's morgens in hun kleedkastje gelegd. Maar wij moésten in die flarden van vesten en broeken tasten: op zoek naar sigaretten, een tabaksdoos of zo'n rooie zakdoek met van die witte bollekes. De kleinste kleinigheden waren goed om toch maar een identificatie mogelijk te maken."
Humo: Zijn jullie daar 's avonds blijven "logeren"?
«Nee. Wij wilden niemand tot last zijn. 's Avonds fietsten wij weer naar Aarschot, dertig kilometer ver. En mijn moeder zag me binnenkomen: zeg, gij stinkt zo! Ja, we zijn in Tessenderlo "e bekke gaan helpen". Da kleedsel uit en in de basseng! En verder is daar niet over gesproken, en maar goed ook, want anders had ze ons zeker thuis gehouden. En de volgende morgen deden we proper kleren aan en vertrokken wij opnieuw naar 'ons werk'.
Wij waren goed georganiseerd. Met zes man vulden wij drie kisten en de zevende man was 'reserve' om bij te springen. Dat was voor het geval dat iemand het niet meer aankon.
In mijn 'reservetijd' ben ik toen ook die fabriek gaan bekijken. Daar waren ze met snijbranders bezig om de lichamen los te maken die tussen ijzeren balken geplet waren. De eerste dag heb ik ook die jongen van de vakschool zien hangen. Dat manneke was misschien twaalf jaar en stak met zijn kop tussen twee poutrels. Die was door de luchtdruk omhoog gekatapulteerd net op het moment dat de zoldering half instortte en die hing daar te versmachten boven de kapotte schoolbanken. Naast hem hadden ze twee ladders gezet: op de ene stond een werkman die dat kind zachtjes probeerde los te wrikken en op de andere stond een geestelijke dat ventje moed in te spreken. Maar veel konden ze niet doen, bij de minste beweging kon dat lokaal instorten. 't Schijnt dat dat ventje daar nog lang gehangen heeft, ook nadat het dood was, maar ik ben daar nooit meer gaan zien. Het was zo al erg genoeg. (Heeft het moeilijk). Ge geraakt dat niet meer kwijt, zo'n trauma. En nu bestaat er crisisopvang en psychologische begeleiding, maar toen was er niks. Niemand sprak tegen ons. Niemand gaf ons raad. Ja, als ge u slecht voelde, dan moest ge maar "een eindeke gaan wandelen", had de dokter ons gezegd."
Humo: Zijn er geen anderen gekomen om jullie bij te staan?
«Nee. En later heb ik begrepen waarom ze ons met die taak belast hebben. Wij waren buitenstaanders, wij hadden daar geen familie, dus moeten ze gedacht hebben: dat is iets voor die jonge mannen van Aarschot, die kunnen dat wel aan. Ook van aflossen was geen sprake. Op de derde dag kwam hier een groep jongeheren en jongedames aan, en alle droegen ze een witte schort en lange rubberen handschoenen. Het waren eerstejaarsstudenten geneeskunde van de universiteit van Leuven, samen met hun professor! Ik durfde dat hoge gezelschap niet vragen of ze kwamen helpen, maar ik vroeg die professor wel of wij misschien enkele van die handschoenen mochten hebben. Nee, dat kon niet, want dat was eigendom van de universiteit! En weg waren ze, en nooit hebben we ze nog gezien, de platbroeken!"
Humo: Hoe lang zijn jullie gebleven?
«Zes dagen. Dat wij toen stopten, kwam door de lichaamsdelen die ze nog binnen brachten. Die verkeerden al in staat van ontbinding en ineens dacht ik: stel dat ik hier een ziekte oploop? Die mannen van de universiteit blijven properkes weg en wij moeten risico's nemen?! Dat was toch niet serieus en iedereen was akkoord om te stoppen. Het begon ook zwaar te wegen. Zo was er niemand van ons die 's middags een boterham door zijn keel kreeg. Eten lukte niet. Vanwege die lijkengeur en de geur van formol. Dat stond daar in open emmers om onze handen geregeld te kunnen ontsmetten.
Dat we het toch zolang hebben volgehouden kwam door onze ingesteldheid. Ge moest uw verstand op nul zetten, en dan hield ge dat vol. Denken en nadenken was verkeerd. Een vrouw kisten en terwijl denken hoe die kinderen zonder moeder verder moesten, dat was fout. In zo'n klaslokaal gaan piekeren over die kisten die de plaats innamen van de schoolbanken, over de dood die ging zitten op de banken van de jeugd, ook dat was verkeerd. Ge moest niet denken. Ge moest werktuigelijk handelen. In feite waren wij geen mensen meer, wij waren robotten. “
Humo: Hebben jullie veel mensen kunnen identificeren?
«Ik denk dat wij honderdvijftig kisten gevuld hebben, maar ik schat dat er negentig onbekend zijn gebleven. Nu hebben ze foto's en DNA-testen, nu is dat professioneel. Maar toen gaven ze dat in handen van passanten! Ha, u herkent de tabaksdoos van uw vader? Oké, die naam van die mens op een papierke, dat papierke met een nagel op die kist, die kist op een brancard, en dan droegen wij die met twee man naar de kerk.
Dat zou nu toch wel anders zijn. Wie nu een familielid moet identificeren, die krijgt psychologische begeleiding. Maar in Tessenderlo kwam die familie gewoon dat klaslokaal binnen, en wij moesten die mensen dan maar opvangen.
Ik herinner me zo'n vaderke, hij kwam zijn zoon herkennen en liet ons een recente foto zien: een jonge kadee, zeventien jaar. En ik herkende dat gezicht en ik wees de kist aan, maar er lag spijtig genoeg geen voorwerp waarvan die vader kon zeggen dat het van zijn kind was. Of ja, z'n werkschoenen, die zou hij wel herkennen! "Want die zijn nieuw, die ben ik nog maar pas voor hem gaan kopen, hij werkt nog maar twee weken in de fabriek!" Ik wist dat die jongen in die kist geen voeten meer had... en toch heb ik gezegd: dat klopt, deze jongen hàd nieuwe schoenen aan! En die mens was doodgelukkig, hij had dan toch een kist en een lichaam om bij te rouwen."
Koningin Elisabeth
«Er zijn heel wat pasfoto's geweest waarbij wij onzeker waren of we de juiste kist aanwezen. Maar wij waren scouts! Wij waren plantrekkers! En wij deden er dus alles aan om de mensen een psychologische klop te besparen. Ge kunt toch niet zeggen, och mensen, wij weten het zelf niet, ze zijn hier allemaal in stukken vaneen. Als ge dat zegt, dan duwt ge de familie nog dieper in de put!
Ik weet ook nog de dag dat ze die meisjes uit de kelders haalden. Jonge vrouwen die daar in de verpakking van het waspoeder werkten, en door de ontploffing waren die kelders onder water gelopen, en waren zij verdronken in die dikke grijze zeeppap. Die lichamen waren nog intact toen wij ze kistten en een tijd later staat er een jongeman bij ons die zijn vrouw niet kan herkennen aan hetgeen er op de kist ligt. Ze waren "pas een week getrouwd", hij wist niet welke kleren ze aan had, "zo goed kenden ze mekaar nog niet", en of hij haar gezicht mocht zien?! En voor die éné keer mochten we dat deksel weer los wrikken van de dokter: jong meisje, schoon gezicht, blonde krulharen, een gebloemd kleedje, "'t is mijn vrouw!" riep hij en hij stortte zich op dat lichaam en tegelijk kwamen er zeepbelletjes uit haar neus, "die leeft nog! die ademt nog! ge hebt ze levend in die kist gestopt!" Die man werd razend, met vier man hebben we dat lichaam uit zijn handen moeten trekken en de dokter heeft 'm dan een kalmeerspuitje gegeven. Nadien legde hij ons uit dat zo'n ingeslikt waspoeder gaat fermenteren in de ingewanden, "en dan krijgt ge van die zeepbellen die naar boven komen".
En zo gingen de dagen voorbij en wij zaten daar maar te werken, afgesloten van de buitenwereld. De vierde dag zagen we een gezelschap van dames en heren over de speelplaats komen en één van ons ernaartoe, "euh madammekes, ge blijft hier beter buiten, want dat is hier niet geschikt voor gevoelige mensen". En de voornaamste dame antwoordt: "Ik ben koningin Elisabeth en ik kan daartegen, want ik ben verpleegster geweest." Maar ook zij heeft maar efkes de kop binnen gestoken en is dan verder gegaan."
Humo: Je hebt zelf nog onderzoek gedaan naar de oorzaak van de ramp?
«In de documentaire zeggen ze dat de oorzaak bij het ammoniumnitraat ligt (nvdr: een zout dat gebruikt wordt in meststoffen) en dat die stock versteend was en dat ze die met dynamiet moesten losmaken, wat toen de gewoonte was, en dat het op die manier is misgelopen. Maar ik blijf mijn twijfels hebben: hoe kan een stock van 200 ton die bovengronds ligt opgeslagen, een krater van 75 meter diep slagen?! Dat gaat er bij mij niet in.
Ikzelf heb naderhand via de weerstand en via een bron binnen de fabriek vernomen dat daar een ondergrondse bunker was waar duizend liter nitroglycerine lag opgeslagen. Wat ze daar absoluut niet nodig hadden, want zij waren een fabriek van waspoeder en meststoffen. En toen is het mij gaan dagen. Duitsland had een Verordnung dat alle chemische fabrieken in de bezette landen onderzoek moesten verrichten naar een alternatieve brandstof voor raketten. Dat was voor de V1 en de V2 en ze zochten een nieuwe drijfkracht voor die tuigen. En ik kan dat niet bewijzen, maar volgens mij hebben ze geëxperimenteerd met die nitroglycerine en is dat toen fout gelopen in een combinatie met die kunstmest. Maar ja, ik heb geen bewijzen."
Humo: Zijn jullie ooit bedankt geworden?
«Nooit! Niemand sprak tegen ons. Zelfs die dokter waarvoor wij werkten, heeft niet eens zijn naam gezegd. In 2002, zestig jaar na de feiten, heb ik dan toch een stap gezet. Het was de dag dat de zesde kameraad van toen overleed. Met zes waren ze in de anonimiteit gestorven, en op dat moment zag ik het als mijn plicht om ons verhaal te vertellen. Ik heb toen een brief van twee bladzijden naar het gemeentebestuur van Tessenderlo gestuurd en zij hebben ons dan postuum bedankt voor de taak die wij op ons hadden genomen.
Maar weet ge, zelfs bij die zestigste verjaardag was daar geen officiële herdenking, noch van Tessenderlo Chemie, noch van de gemeente. Er waren daar alleen een aantal familieleden die zélf iets organiseerden bij het gedenkteken van de naamloze slachtoffers, en ik ben toen nog zelf een krans gaan kopen!"
Humo: Ben je tussen 1942 en 2002 nog in Tessenderlo geweest?
«Nee, nooit meer. En ook, mijn kameraden en ik hebben daar al die jaren nooit meer over gesproken. Ik zie ons daar nog fietsen gedurende die zes dagen, wij waren moe, wij waren overmand door wat we gezien hebben, en toen al spraken we geen woord tegen mekaar. Ook tegen onze ouders of tegen vrienden hebben wij nooit iets gezegd. Dus als ge onder mekaar over iets niet spreekt, dan verstaat ge dat wij helemaal geen goesting hadden om erover te spreken met normale mensen! Niemand zou ons hebben kunnen begrijpen!"
Humo: Jullie zijn op die enkele dagen wel alle jeugdige onschuld verloren.
«Dat moogt ge wel zeggen. Wij hebben heel vroeg de hardheid van het bestaan gezien. En dan denk ik aan de jeugd van nu. Die is toch veel meer beschermd. De ouders waken over hen, de school waakt over hen, er mag hen niks miskomen. Maar zo leert ge toch de wereld niet kennen?!
Wij beredderden onszelf, bij de scouts en bij de weerstand, en ik kan u zeggen: wij kregen de wereld te zien zoals hij wàs! In '43 ben ik ook opgepakt vanwege mijn rol in de weerstand en heb ik nog twee jaar in Duitsland gevangen gezeten. Moesten we dwangarbeid doen in de buurt van Leipzig, dar waar de grote luchtbombardementen waren. Kon ik daar opnieuw tussen het puin gaan werken! Die mensen kropen in de schuilkelders, maar boven hun kop kwamen de brandbommen, die huizen brandden af, stuikten ineen en zij verkoolden in de hitte. En wij groeven dat puin uit, trokken die deuren van die Luftschutzkeller open en die mensen zaten daar nog altijd rond de tafel! Maar als ge ze aanraakte, dan braken ze af gelijk de asse van een sigaret!
Ik word er nog wel eens wakker van. 't Zijn trauma's, 't heeft zijn sporen nagelaten... (z'n ogen schieten vol) En hoe ouder ge wordt, hoe zwakker en sentimenteler ge wordt. Als ik het journaal zie met beelden van verwoesting, van puin en van slachtoffers dan komt dat allemaal terug... Als ge jong zijt, dan stapt ge daar over. Maar als ge ouder wordt, dan kunt ge al dat oude leed niet meer ontwijken. Dan komt alles van vroeger weer heel dichtbij."
<k> De machtige duivenvlucht uit Barcelona: vertrokken in volle corona
U hebt er vannacht niet van wakker gelegen, maar veel Belgische duivenmelkers wel. Want vrijdagmorgen 31 juli zijn vanuit Barcelona bijna 15.000 duiven onderweg naar hun hok in ons land ,Frankrijk,, Nederland, Duitsland, Groot-Brittannië én Luxemburg. In onze contreien worden ze vanaf deze zaterdagmorgen verwacht. Na 24 à 32 uur vliegen (een korte nachtrust inbegrepen).
België heeft dit jaar 6179 duiven ingeschreven. En die duiven, dat zijn de "zware kleppers", de Merckxen, Museeuwen, en Boonens van het kot.
Wij spraken met 4 liefhebbers. O la paloma Barcelona!
Humo november 1996 -licht herwerkt © Jan Hertoghs
"Wat ik dan nog tegen mijn duif zeg? Auf Wiedersehen!"
Café De Vroege Morgen in Wijnegem. Rond de tafel zitten Gilbert, Fonne,Jos en Paul. Mannen die al meer dan twintig jaar met de duiven spelen en in wier colombofiele middens ik mij nu bevind met de volgende vraag: wat betekent Barcelona a) voor de duivensport in het algemeen en b) voor jullie in het bijzonder ?
Paul: "Barcelona is de koninginnenrit van de duivensport."
Jos: "De marathon!"
Fonne: "Het WK."
Gilbert: "De Iron Man van het luchtruim! De triathlon! Het zwaarste dat er is. Die duif vliegt elfhonderd kilometer!"
Paul: “Ik zeg altijd: Barcelona spelen, dat is een duif meegeven. Een DUIF, hé. Geen lodder!"
Gilbert: "Een Barcelona-duif moet getraind zijn, moet speciaal gevoerd zijn, moet medisch helemaal oké zijn voor ze vertrekt."
Jos: "Het is de dag dat ge ne Merckx of ne Museeuw meegeeft. En zoals die coureurs getraind zijn, zo ook uw duif. Voor Barcelona moet ze zeker twéé vluchten van 5OO km gedaan hebben."
Gilbert: "Een Brive van 7OO km, dat is genoeg!"
Jos: "Voilà, duivenmelkers spreken mekaar altijd tegen. Ik zeg twee keer 5OO km, en daarna vier weken rust. Dat is mijn gedacht."
HUMO: Hoeveel duiven vertrekken er gemiddeld in Barcelona?
Paul: "Dit jaar waren ze met iets meer dan twintigduizend: zo'n tienduizend uit België en tienduizend uit Noord-Frankrijk, Nederland en Duitsland. Van de tien eerste prijzen, waren er ook vijf voor de Belgen, waaronder de titel.”
HUMO: Was Barcelona '96 geen rampvlucht voor de Belgen?
Gilbert: "Het drama van Barcelona", pff, laat me niet lachen. VTM stuurde dat bericht de wereld in: RAMPVLUCHT BARCELONA! Slagveld voor de Belgische duivensport! Na één dag zijn er ik-weet-niet-hoeveel-duiven vermist! Terwijl het potdorie een vlucht is die twee dagen duurt! Barcelona is een overnachtingsvlucht. Die duiven slàpen onderweg! Gelukkig heeft de BRT zich niet laten trappen (=duivenmelkersjargon voor copuleren), zij hebben dat rechtgezet."
HUMO: Hoelang zijn de duiven onderweg?
Gilbert: "Dat hangt af van het weer. Een duif met zuidenwind gaan we vlugger terugzien dan één met tegenwind. Maar soit, wil je in de prijzen vallen, dan moet je binnen de 24 à 32 uur na het vertrek kunnen pakken. Dat zijn dan duiven die tegen 9OO à 12OO meter per minuut (=6O à 7Okm/h) en soms nog harder hebben gevlogen. (De nachturen worden niet meegeteld, dat zijn slaap-uren voor de duiven,jh)"
HUMO: Waar slapen de duiven?
Gilbert: "In de buurt van een dorp of een koppel huizen."
Fonne: "Er zijn duivenmelkers die beweren dat sommige duiven in de bomen slapen. Dat kan een snelle vlucht betekenen als het waait. Want dan slaapt de duif onrustig van al dat geritsel in de blaren, en dan zal ze al voor het ochtendgloren 'op de baan zijn' en ook rapper op haar kot zijn."
Gilbert: "Dat zijn de goeie duiven. Die verliezen geen moment. Die drinken ook al vliegend. Die scheren over een kanaal of een rivier en drinken in de vlucht. Een duif met slijk aan de poten die is gestopt om te drinken. Die heeft tijd verloren."
Fonne: "Er zijn ook duiven die 's nachts niet gaan zitten en die nog uren durven doorvliegen. Zeker wanneer het een heldere maannacht is."
Gilbert: "Vooral de Nederlanders schijnen hun duiven te trainen op dat nachtvliegen. Die speculeren erop dat de duiven 's nachts nog de klare lijn van de kust kunnen volgen, naar het noorden!"
Paul: "Maar er zijn er ook die zeggen dat de Belgische duiven een nachtvoordeel hebben, omdat ze zich in het duister kunnen richten op het licht van onze snelwegen. Al dat licht, dat hebben ze natuurlijk niet in Duitsland en in Nederland."
Het renpaard van de kleine man
HUMO: Wielrenners, voetballers, allemaal hebben ze bijgeloof voor een wedstrijd. En duivenspelers? Bestaan er rituelen bij het inkorven bijvoorbeeld?
Jos: "Je hebt er die hun duif altijd als eerste in de kevie (=de verzendmand) willen zetten. Of altijd als laatste. Of nooit als laatste."
Fonne: "Je hebt er ook die heel de tijd die vleugelpennen van hun duif openstrijken. Dat lijkt op een ritueel, maar bij sommigen is dat een tic nerveux geworden. Die kunnen die duif al niet meer gewoon in hun hand houden."
HUMO: Hoe nerveus zijn jullie voor het vertrek?
Gilbert: "Die weken tevoren praat je onder mekaar alleen maar over uwen Barcelona. Gaat ze aankomen of niet, heeft ze genoeg getraind of niet, is ze echt fit of niet."
Paul: "En je zit met die schrik, ze zal toch niet ziek worden onderweg op de trein?! Want dat is de grootste schrik van de duivenmelkers, de ziektes in de mand! Want er zijn nog altijd 'liefhebbers' die zieke of minderwaardige dieren meegeven, en die kunnen je duif besmetten natuurlijk."
HUMO: Spreek je nog met je duif zo vlak voor het vertrek?
Gilbert: "Tuurlijk! Je spreekt altijd met je duiven. De stem van de baas, dat kalmeert, dat bemoedigt. Dat is toch ook zo bij koeien, paarden en honden."
Jos: "Je hebt er die staan roepen bij die mand: Schatteke, tot zaterdag hé!"
Fonne: "De onnozelste dingen zeg je dan. Ik zeg bijvoorbeeld gemakkelijk Auf Wiedersehen!"
Jos: "Soms sta je met die duif in je handen en denk je: "Verdorie,jongen, 't is misschien de laatste keer dat ik u zie!"
Gilbert: "De duif zelf is ook nerveus voor het vertrek. Ze voelt wat klam aan, ze zweet, ze heeft zelfs lichtjes overgegeven in haar mand."
HUMO: Oei.
Gilbert: "Dat is niet erg, dat is een goed teken. Dat bewijst dat ze scherp staat! En dat is te danken aan de wekenlange voorbereiding. Neem nog maar de gespecialiseerde voeding die ze krijgt. Niet zomaar maïs, maar een specifieke vluchtmengeling. Met daarnaast nog een terribel gamma aan nevenproducten: van vitamine-complexen tot kruidenthee en krachtvoer met 26 granen erin!"
Paul: "Je mag gerust zeggen dat een duif beter gesoigneerd wordt dan de meeste ouderlingen in een rusthuis."
Jos: "Neem de verzorging van het hok. Een droog hok, een warm hok. Een hok met verwarmingsplaten in de vloer. Zodat er geen vocht binnen kan, want vocht brengt ziektes en parasieten."
Gilbert: "En dan de veearts die regelmatig langskomt om bijvoorbeeld preventieve inentingen te zetten.Vandaar dat je gerust mag zeggen: de duif is het renpaard van de kleine man! Maar die kleine man, die sterft uit. Een kleine man kan nu ook al honderd duiven hebben."
HUMO: Bestaan er specifieke Barcelona-rassen?
Gilbert: "Als je op Barcelona speelt, moet je duif van een zware fond-ras komen. Een ras dat gekweekt is om lange afstand te vliegen. De sprinters, de vitessen van de 1OO km, dat zijn geen beestjes voor Barcelona. 't Is de marathon en dan moet je een 'Lismont' meegeven. Vandaar dat je ook geen jonge duiven mag meegeven, het moeten duiven zijn die minstens twee vluchtseizoenen achter de rug hebben."
Jos: "Ze moet niet alleen ver kunnen vliegen, Gilbert, ze moet ook naar huis willen komen. En dus speel je op de duiver die hoogdriftig terug naar zijn duivin wil (het weduwschap!) Of je speelt op de duivin die absoluut terug naar haar nest jongen wil (het nestspel!). Die duivin haal je dan van dat nest op een moment dat de jongen acht dagen oud zijn. Dat is ideaal om ze rap terug te krijgen, en dat wordt ook zo getimed met het het paren of met het uitbroeden dat die jongen er zijn, precies acht dagen voor het vertrek naar Barcelona."
HUMO: Zijn er duivenmelkers die hun duif begeleiden tot bij de start in Barcelona?
Gilbert: "Meegaan naar Quiévrain, dat gebeurt, maar meegaan naar Barcelona, dat doet niemand. Want je wil je duif niet zien vertrekken hé, je wil ze zien aankomen."
Fonne: "Ik ken toch iemand die met het vliegtuig vertrok, naar het vertrek ging kijken, en rap weer de vlucht naar Brussel nam om op tijd thuis te zijn voor de aankomst."
HUMO:Wat kan je verdienen met een eerste prijs.
Gilbert: "Dat hangt af van wat je zelf op die duif hebt ingezet. Een gewone liefhebber zet 2OO frank in en is al blij met een ereplaats, maar de grote fond-mannen zetten meer in en die kunnen met hun prijsbeest twintig- of dertigduizend frank winnen als ze binnen de eerste tien van het nationale of internationale klassement eindigen. Dat is niet het grote geld. Dat komt pas als ze die duif gaan verkopen, dan kunnen ze honderdduizenden franken voor dat beestje krijgen. (Intussen zijn dat honderdduizenden euro geworden, jh 2020) Want de winnaar van Barcelona, die wordt wereldberoemd hé."
Door de voordeur
HUMO: Als de duif gelost is, zien jullie ze dan in gedachten over de Pyreneeën en over Frankrijk vliegen?
Jos: "Ja, en dat begint vanaf de vrijdagvoormiddag dat Radio 1 het bericht van de lossing gegeven heeft. Van dan af zit je met de kaart van Frankrijk in je kop. Hoe zal ze vliegen? Recht over de Pyreneeën en het Centraal Massief? Of met een bochtje om de bergen en langs de Middellandse Zee?"
Gilbert: "Dat is het grote mysterie. Wij weten niet welke weg onze duiven volgen. Als je als duivenliefhebber door het zuiden en het midden van Frankrijk reist, dan denk je, jongens hoe is dat mogelijk dat die duiven op dit vreemde terrein hun weg kunnen vinden. Heuvels, bossen, bergkammen, rotsmassieven."
Fonne: "Eigenlijk weten we alleen dat ze Parijs en de grote steden mijden. Zoals alle slimme chauffeurs."
Gilbert: "En dat ze onweer uit de weg gaan."
Jos: "Maar de ene duif vliegt links van het onweer en de andere rechts. Waarom doen ze dat? Hoe kiezen ze dat?"
Gilbert: "Als we ze in gedachten volgen, dan moeten we wel eerst weten hoe de wind zit. Rap op Teletekst of TF 1 kijken en dan afwegen hé: blaast de wind zuidwest dan worden ze naar het oosten van Frankrijk gedreven. Dat is dan goed voor de oostenlijn, voor de mannen van Limburg."
Jos: “Blaast de wind oost, dan is dat goed voor de mannen van de 'westenlijn' (West-Vlaanderen). Wij in Antwerpen zitten daar tussenin, wij zijn de 'middenlijn'."
Fonne: "Een duivenmelker heeft ook graag open weer, want dat is veilig weer. Dan kunnen de duiven veilig in de hoogte vliegen. Maar is het bewolkt, dan zijn we ongerust, want dan gaan de duiven laag vliegen en kunnen ze de hoogspanningslijnen raken! Ook als het sterke tegenwind is, gaan ze laag vliegen, héél laag. Dan vliegen ze tussen de bomen, dan scheren ze over de akkers, over de maïs, over de daken van de huizen, zo vlak erboven. Want een duif zoekt altijd de luchtlagen met de minste weerstand."
Gilbert: "En de betere duif is daar een meester in, die kan het weer en het terrein heel snel aftasten en daarop heel snel anticiperen. Die duiven vertrekken in één grote wolk, in één grote klad, maar van dan af volgt ieder zijn eigen kompas. En de goeie duiven zijn degene die hun kompas onmiddellijk juist hebben staan en die op eigen vleugels de weg vinden."
HUMO: Je hebt dus geen peloton en geen wieltjeszuigers?
Paul: "Op kleine afstanden heb je dat wel. Maar op de zware fond als Barcelona komen de duiven één voor één aan."
Jos: "Duiven die in zo'n wedstrijd in een klad vliegen, dat zijn slechte duiven. Dat zijn duiven met een kuddegeest. Die moeten naar Antwerpen vliegen maar blijven hangen in een klad die naar Limburg vliegt."
Gilbert: "Een goeie duif heeft mordant, heeft de kracht en het uithoudingsvermogen om er te komen, de drang ook om terug op dat hok te zijn. En dat los van wat andere duiven willen. Je traint die duiven ook in het alleen vliegen."
Fonne: "Duiven, dat zijn dieren die je echt kan trainen en africhten. Zo ken ik een duif en die is opgeleerd om los door de (open) voordeur, los door de gang en zo naar haar hok in de tuin te vliegen."
Jos: "Ik kende een duivenmelker in Antwerpen centrum. Dat hok stond in de kelder. Die duiven moesten in de kelder 'vallen'! En die deden dat!"
Kippenvel
HUMO: Lig je 's nachts wakker van die duif alleen op reis?
Fonne: "Als ik die nacht van Barcelona wakker word, dan bestaat de kans dat ik niet meer in slaap geraak. Dan denk ik aan mijn duif, aan mijn hok, aan al mijn duivers en duivinnen, en dan begin ik te kweken, en ja, dan lig ik wakker hé."
HUMO: Hebben jullie schrik van de Franse jagers onderweg?
Gilbert: "De Franse jagers! Dat houdt zich niet aan het seizoen! Dat schiet op al wat beweegt! Dat vangt zwaluwen en trekvogels,"ja, natuurlijk zit je daarmee in."
HUMO: Hoeveel uren sta je die volgende dag op die verre vlucht te wachten?
Gilbert: "Bij een Quiévrain en andere korte vluchten, weet je dat ze een uur of zo wegblijven en kan je op je kot staan wachten, maar bij een Barcelona kan dat uren duren en je moet toch al 's een stukje eten, even naar toilet, rap een boodschap doen. Het gebeurt dus vaak dat je de duif niet ziet binnenkomen. Ik heb één keer mijn Bismarck zien komen en ik kreeg gelijk het kippenvel over mijn rug. Mijnen Bismarck! Nu al! Dat kan niet! Fantastisch! Hij is er ! Hij is er! Ja, jongen, dan komen de tranen in uw ogen."
Fonne: "Dat stipje in de lucht, dat wiegen, dat sturen en leggen van die vleugels om recht op dat kot te vallen, dat kleine beestje helemaal uit Barcelona. Die pakt ge vast, die bekijkt ge: manneke,manneke toch, die pakt ge nog 's vast en nog 'ns, goed gedaan, manneke, goed gevlogen!"
Gilbert: "Zo'n duif die terugkomt van Barcelona, dat is voor elke liefhebber een duif die hij altijd graag zal zien. En zelfs als ze geen prijs haalt, dan nog zal dat altijd zijne crack zijn, zijnen Barcelona blijven. Want die beestjes hebben een prestatie geleverd. Die zijn mager geworden! Die zijn al hun vet kwijt! En dat is heel anders dan bij het vertrek. Dan staat die duif mooi rond, dan zit die stevig in haar vlees."
Direct na aankomst wordt de ring in de constateur geduwd en wordt er gelijk naar de "hoofd-uitmaker" in het duivenlokaal gebeld. Hij noteert het geheime ringnummer van de duif plus de stempelnummer op haar vleugelpennen en verwerkt al die aankomsten met zijn computerberekeningen. Immers, elk hok heeft een andere ligging ten opzichte van Barcelona en in functie daarvan worden de aankomsttijden verrekend.
Ik ben 'm kwijt!
HUMO: Dwingen duiven die zo’n marathon gevlogen hebben een zekere autoriteit af bij de andere duiven van het hok?
Fonne: "Dat die anderen duiven zeggen Chapeau! Want gij zijt in Barcelona geweest?! Nee, zo gaat dat niet."
Gilbert: "Integendeel! Die moet na die week afwezigheid haar of zijn plaats terug veroveren binnen de hiërarchie van het hok."
HUMO: En dan zijn er de duiven die te laat komen. Die twee dagen of langer onderweg zijn.
Fonne: "Bij mij kwam eens eentje zo laat thuis, die had blaren onder haar voeten. Van al dat stappen! (jolijt)"
Gilbert: "De prijskamp zelf wordt ook niet na één dag afgesloten, maar pas nadat één kwart van alle duiven binnen is. Dit jaar werd Barcelona gesloten na een week."
HUMO: Driekwart van die duiven is na een week nog onderweg?
Jos: Och! Vroeger zijn er Barcelona's geweest die maanden open stonden of die nooit àf raakten omdat dat kwart nooit is binnengeraakt!"
Paul: "Dat was vroeger, he Jos! Uiteindelijk komt driekwart wel naar huis. Een goeie gezonde duif komt altijd naar huis. Dat kwart achterblijver dat zijn de lodderduiven. Dat zijn melkers die minderwaardige duiven meesturen om voor de prijs van het duivencafé te kunnen meespelen: een fles wijn, een zak duivenvoer of een stoomstrijkijzer. Hun duif is eigenlijk een duif voor de soep, maar ze geven ze toch mee "om te proberen". Wint ze een strijkijzer, des te beter. Komt ze niet meer terug, ook goed, ze wilden er toch vanaf."
HUMo: Wacht je even ongerust op een goeie duif die achterblijft als ouders die opblijven omdat hun kind te laat naar huis komt?
Gilbert: "Ja, je bent er niet gerust in. Hij zou al thuis moeten zijn en hij is er nog niet. Ik ben 'm kwijt. Ik zie 'm nooit meer terug. Had ik 'm maar niet meegegeven!"
Fonne: "Zelfs al weet je dat ze 's nachts niet vliegt, dan nog ga je 's avonds op dat hok kijken. Hij moest zo eens gearriveerd zijn. Terwijl je weet dat het niet kàn!"
Gilbert: "Sommige verlichten 's nachts hun hok! Vaak hebben ze ook een nachtingang. Zoals een hotel! Je weet maar nooit."
Jos: "Je zit met die schrik: als hij terugkomt, hoe komt hij dan terug? Met een gebroken poot? Met bloed aan zijn pluimen? Ik heb eens achttien dagen op mijn 'Barcelona' gewacht. Altijd maar opnieuw in de tuin, nog niks op dat hok, 's morgens, 's middags, 's avonds, altijd maar kijken. En ineens was hij er, met een wonde van zijn bek tot aan zijn krop. Toen ik die vastpakte, had ik ook een krop in mijn keel. Jongen toch, waar hebt gij overal gezeten? Wat hebben ze met u onderweg allemaal aangevangen? Zo'n duif is sportief gezien een duif voor de soep. Maar je kan die niet dood doen. Want dat is een overlevende, dat is een oorlogsveteraan, dat is een duif die de Achttiendaagse Veldtocht heeft gedaan! En het jaar daarop stuur je hem verdorie opnieuw mee, want heimelijk denk je: hij is van een sterk ras, en ... hij weet nu de weg!"
De stille bekerfinale tijdens corona en de roodwitte roots van Luk Perceval
Zaterdagavond wordt de bekerfinale gespeeld tussen Royal Antwerp FC en een club uit Brugge. De match had al op 22 maart gespeeld moeten zijn, maar corona zat dwars. En waar de Heyzel uitverkocht was, volgt nu een stille strijd achter gesloten deuren.
De vorige bekerfinale van Antwerp is al geleden van 1992. Het won toen tegen KV Mechelen en speelde het jaar daarop de internationale bekerfinale op Wembley. Kort voor die topper spraken we Luk Perceval, artistiek leider van de Blauwe Maandag Compagnie. Perceval was een jeugdspeler van Antwerp en is verknocht aan die liefdevolle kleuren. Hij spreekt niet alleen over 'zijn' Antwerp, maar ook over voetbal als kunst en de intense ontroering die hem daarbij kan overvallen.
(Humo mei 1993 - licht herwerkt © Jan Hertoghs
Luk Perceval: “Den Bosuil ! De Hel van Deurne. Ik was onder de indruk tot in de toppen van mijn shoes.”
Een huiskamer in Deurne-Noord, eind jaren zestig. De chips aangebroken, de tv ontstoken,en de familie klaarzittend om de wedstrijd Racing White - Antwerp te bekijken. (In die jaren zond de BRT eens in de maand één competitiewedstrijd uit.) Daar zaten we dan, in onze stretchen pyama's, als trouwe Antwerp-aanhangers met roodwitte sjaal om de hals en roodwitte muts op de kop, de koperen scheepstoeter blazensbereid. Aant-warep (boemboemboem op de salontafel) Aant-warep! Op het scherm of op de Bosuil maakte voor ons weinig verschil, you'll never walk alone.
Anno 1993 ga ik alleen nog kijken als er werkelijk wat op het spel staat, maar toén vond ik het iets heldhaftigs hebben om week na week, in weer en wind, in goede en in kwade dagen die ploeg aan te moedigen. Rood van schaamte en wit van schrik, hoonden die van Beerschot toen Antwerp degradeerde. Je droeg het als een martelaarschap. En ooit zou wel de verrijzenis komen.
Nu, 113 jaar na zijn oprichting stapt de Great Old uit de catacomben: Antwerp gaat naar Wembley (spreek uit: Wem-be-ley).
Wie zeker een door het theaterdecreet gesubsidieerde vreugdedans heeft uitgevoerd, is Luk Perceval (35), artistiek leider van de Blauwe Maandag Compagnie en al langer dan een blauwe maandag Antwerpfan. Perceval heeft tot zijn vijftiende bij Antwerp gespeeld en wordt naar eigen zeggen ‘nogal wat liever’ over voetbal dan over theater geïnterviewd.
"Als ik een theaterstuk moet uitleggen blijf ik in algemeenheden steken. Als ik over voetbal spreek, kan ik lyrisch worden. Zoals bij dat derde doelpunt, Lehnhof scoort tegen Spartak Moskou, dan zit ik te janken op die tribune. Dat is ontroering in mijn binnenste vergaard na 27 jaar lief en leed met die club te hebben meegemaakt. Er zit tussen Antwerp en mij een navelstreng.
Vijf jaar geleden schreef ik mijn twee zonen in bij de miniemen. Dat was zo'n twintig jaar nadat ik als UEFA-junior bij Antwerp was weggegaan en achter die schrijftafel zit Charles van Rieck, een mannetje van 9O jaar en mijn ploegafgevaardigde toen ik nog miniem was. Ik zeg hun namen -Jeroen en Steven Perceval-, hij kijkt van zijn blad naar mij: "Gij et veur den ierste keer meegespeld oep den Olsé, ne zondag oem elf uur en we emme gewonne mè 1-4! Jongen, dan stroomt er zoveel ontroering door mijn lijf, dan voel ik mij zo verknocht, dat is niet te geloven."
HUMO: Ben je ook verknocht aan dat stadion, aan die legendarische betonkuip van de Bosuil?
Perceval: "Den Bosuil! Dat stadion is voor mij een relikwie. In 1972 -ik was toen veertien- ben ik ballenraper geweest bij een België-Holland, zo'n avond waarop de Bosuil ineens De Hel van Deurne wordt. Al die commotie, al die legendarische spelers binnen oogafstand, daar was ik van onder de indruk tot in de toppen van mijn shoes! Dat stadion, dat is mijn jeugd. Ik heb daar geravot, verstoppertje gespeeld, een eerste lief uitgekleed, gewed met een kameraad dat hij niet in een lichtpyloon durfde klimmen om daar -op grote hoogte en tijdens een wedstrijd- zijn broek af te steken, wat hij dedju ook nog gedaan heeft, ... àlles heb ik daar meegemaakt. “
HUMO: Wat mij nog altijd fascineert, is hoe je via dat achtergeborgte waar het altijd naar pis en hotdogs stinkt, over zo'n betonnen trap ineens in dat stadion komt. De zon schijnt op die witte bankjes, een geur van zoet gras en milde sigaartjes waait je toe, met al dat opgewonden vooraf-geroezemoes van al die toeschouwers. Heerlijk.
Perceval: "Terwijl jij in het stadion kwam, heb ik als jonge kid meermaals tussen de lijnen gestaan. Wij speelden met de miniemen vaak de voorwedstrijd voor de grote match. En één keer heb ik voor de ogen van al die toeschouwers een doelpunt gemaakt, mijn enige doelpunt van dat seizoen. Dat applaus dat toen opklonk voor mij, -ik schat van zo'n tienduizend toeschouwers- dat applaus zal ik nooit vergeten. Het was alsof de hemel voor mij openging. Ik zal ook nooit de eerste keer vergeten dat ik die grasmat als speler mocht betreden. Op dat moment was dat stadion zo goed als leeg omdat het een jeugdwedstrijd betrof, maar in mijn fantasie zat daar natuurlijk zestigduizend man! Uiteraard was mijn grote droom om ooit in de eerste ploeg te mogen spelen. Maar die droom viel aan duigen bij de UEFA-juniores: ik zag dat ik te licht woog en dat je als middenvelder geen twee, maar drie longen moest hebben en die had ik niet. Mijn voetbalcarrière is uiteindelijk bij het Katholiek Sportverbond geëindigd. Maar in mijn droom en in mijn slaap speel ik vaak bij de eerste ploeg. Tussen mannen als Czerniatinsky, Severeyns en Smidts. En meestal ben ik voorstopper en belast met een speciale bewakingsopdracht, Nilis uit de match houden bijvoorbeeld. Die raakt natuurlijk géén bal! (lacht)
Boeren!
Perceval: "Door die finale in Wembley is Antwerp voor eeuwig en altijd "de ploeg van 't stad", maar Antwerp is geen stadsploeg zoals Beerschot er een is. Antwerp is veel meer een volksploeg, omdat ze rekruteren uit de volksbuurten en omdat ze in Deurne spelen en niet binnen de stad. Nu zit Beerschot in tweede, maar als Antwerp vroeger op het veld van Beerschot verscheen, dan werd toch luidkeels "Boeren! Boeren!" gescandeerd. Ook als wij met de miniemen van Antwerp tegen Beerschot speelden, zag je het verschil: die jongetjes hadden betere shirts, een beter veld en ze gedroegen zich ook anders, met veel meer kapsones dan wij. Wij zagen er nog zo'n beetje vooroorlogs uit met onze dikke katoenen shirtjes die met een veter om de hals sloten en met onze stijfgesteven broekjes waar je je billen aan sneed."
HUMO: Die rivaliteit met Beerschot nam bizarre vormen aan. Ik herinner me één wedstrijd waarbij Antwerp-supporters een kartonnen paars-witte Christus met kruis en al op het Beerschotveld neerpootten en vervolgens in brand staken.
Perceval: "Ik ben vroeger lid geweest van de Spionkop, wij stapten met vijfhonderd man én met vlag en wimpel te voet van het Centraal Station naar het Kiel. En onderweg pikten wij eieren uit de winkels om de majoretten van Beerschot te kunnen bekogelen. Een paar keer hebben we 's nachts ook de doelpalen van Beerschot zwart geverfd. Dat had zijn charme, die deugnieterij.
Om op dat volkse terug te komen. Mijn ouders die ex-schippers waren, woonden in Deurne-Noord, vlakbij het Albertkanaal en uit dat "kanaalkantje" ben ik haast logischerwijs bij Antwerp terechtgekomen. Want al wat in onze buurt aan snotneuzen rondliep, speelde bij roodwit. De familie Mariman woonde daar ook! (Frank en Ludo speelden lange tijd bij Antwerp. Ludo later ook bij The Kids,jh) .Als kind kenden wij maar twee spelletjes: tegen-de-muur-sjotten of rond-den-blok-koersen. Iets anders was er niet. Mijn ouders hadden het niet breed, wij gingen nooit met vakantie, Antwerp en de wielerzesdaagse, dat was zowat de enige ontspanning. Ik ben bij de Antwerp-miniemen beginnen spelen toen Antwerp voor het eerst in zijn geschiedenis naar tweede was gezakt (seizoen 1967-68). Toen ze na twee jaar uit dat vagevuur stapten, was dat een soort heropstanding. Ook wij als jeugdspelers kregen bij het begin van dat seizoen een preek van de trainer: Antwerp ging het roer omgooien en wij moesten dubbel zo hard ons best doen."
Cruijff en de trekbiljart
HUMO: Ik herinner mij ook dat annus fantasticus toen Antwerp weer naar eerste promoveerde. Na de beslissende match op Waterschei en toen iedereen het veld opstormde, en ze de spelers uitkleedden om een souvenir te hebben, kon ik het onderhemd(!) van keeper Eddy Braem te pakken krijgen. Dat heeft nog jaren boven mijn bed gehangen.
Perceval: "Zo'n fetisjisme had ik niet. Wel heb ik lange tijd met een enorme roodwit geblokte vlag rondgelopen. Als ik met dat vaandel op de tribunes zwaaide, zagen vijfhonderd mensen geen bal meer! Op Club Brugge hebben ze dat doek om die reden zelfs willen afpakken en daar is toen een vechtpartij uit ontstaan. Voor de bekerfinale tussen Antwerp en Anderlecht (1975) had ik een Amerikaanse helm half rood en half wit geschilderd en daarop een bekertje gekleefd zodat die helm eruitzag als een Duitse pinhelm. Daar heb ik ook lang mee rondgelopen. Ik was ook een verwoed autogrammenjager. Handtekeningen van Antwerpspelers, maar ook handtekeningen van internationale topvoetballers. Mijn succesjaar was 1972 met de Europese eindronde voor landenteams die toen in België gespeeld werd. Ik had de handtekeningen van Cruijff, Van Hanegem, Neeskens, Beckenbauer, Vogts, noem maar op. Boeken vol had ik, en over elke handtekening kleefde ik een cellofaantje zodat de inkt nooit zou verbleken! Cruijff was toen mijn god en ik heb hem zien trainen op de Bosuil. Maar na de training -en dat vergeet ik nooit!- stond ie in het buffet te flipperen met een sigaret in zijn mond! Mijn allerhoogste idool schuddend aan die flipperkast met -en dat vond ik nog het ergste!- een vulgaire sigaret tussen zijn lippen. Wat een demystificatie!"
HUMO: Mij is het als jong supporter één keer overkomen dat ik na een uitwedstrijd in Sint-Truiden de hele Antwerpploeg in een doodgewone taverne zag staan. Van Moer met een biljartkeu en supporters die zomaar hun arm om die spelers legden, onbetamelijk vond ik dat! Ik kende ze alleen maar vanop grote afstand, en nu stonden ze daar, Antwerps pratend en bier tot zich nemend. Ik wou dat ik het niet gezien had.
Perceval: "Zelfs als jeugdspeler heb ik maar één keer een Antwerp-speler buiten het veld ontmoet. Ook voor ons was er die afstand waardoor die spelers een soort halfgoden waren. Die afstand creëert de mythe hé. Op video heb ik een tv-uitzending waarin Hugo Camps met Freek De Jonge door het Bosuilstadion wandelt. En Freek vertelt welke herinnering hij heeft aan "de hel van Deurne". Wat voor een onuitwisbare indruk dat gehuil -verweg in een ander land- op hem maakte, als kind zittend bij de radio. Radio kon toen nog legende schrijven, want er was nog geen tv. En je ziet Freek die originele houten doelpalen betasten, pràchtig is dat. Zelfs nù nog vind je op de Bosuil geen ronde staalbuizen in het doel, maar stoere vierkante balken."
FC Middenstand
HUMO: Antwerp is een wisselvallige ploeg. Winnen tegen Spartak Moskou, maar jaren later in de Belgische beker uitgeschakeld worden door vierdeklassers als Libramont en Dottignies. Groots in grote wedstrijden, klein in de kleine matchen.
Perceval: "Onder Georg Kessler en onder Guy Thys was Antwerp geen up-and-down-ploeg. Zij zijn de trainers die Antwerp constant konden laten presteren tijdens hun "bewind". Walter Meeuws is ook zo'n autoriteit, onder hem beleeft Antwerp nu grote dagen, maar als ik Meeuws met Thys en Kessler vergelijk, is Meeuws eigenlijk iets te tof voor de jongens, hij staat eigenlijk iets te dicht bij de spelers om ze week na week te laten presteren.
Eigenlijk leid ik mijn troep, mijn Compagnie ook als een voetbalploeg. En zoals een trainer goeie voetballers niet moet leren hoe ze moeten spelen, zo moet een regisseur evenmin zijn acteurs leren hoe ze moeten acteren. Kijk naar de opwarming voor de match. Dan zie je hoogstandjes en goocheltruukjes, haarfijn getrapte doelschoten, loepzuivere passes, alles doen ze dan met de bal, want ze zijn ontspannen. Maar dan komen ze op het veld, die stress valt op hun lijf, en hop, ze zijn de helft van hun kunnen kwijt. Daarom moet een trainer geen technieker zijn, maar een vaderlijke autoriteit, een papa voor die spelers. En al wat die "papa" moet doen is die speler of die acteur op zijn vertrouwen werken zodat zijn creativiteit opbloeit en zijn energie vrijkomt. Als je een acteur teveel op zijn techniek aanpakt, dan zal hij onder zijn capaciteiten spelen. Net alsof je een voetballer met een te technische opdracht in het veld stuurt, die voelt zich ook in zijn creativiteit belemmerd. En voetbal IS creativiteit. Voetbal IS grote kunst voor mij. Ik heb hier een video met uitsluitend slow motion-opnamen van Johan Cruijff. Als je ziet wat die voetballer binnen één seconde in zijn hoofd beslist en met zijn benen uitvoert, dat is puur kunstenaarschap, dat is hoogbevlogen creativiteit. Zoals hij met heel zijn lichaam en met opgestoken vinger kon faken alsof ie naar links ging trappen en terwijl met buitenkant voet die bal naar rechts trapte, dat is onwaarschijnlijk geniaal. Ik kan zitten schreien als ik dat zie."
Humo: Antwerp klimt nu naar een internationale top. Kunnen ze dat bestendigen?
Perceval: “Tja, je zit daar met die voorzitter Eddy Wauters die nooit eens zijn nek zal uitsteken en die absoluut niet de dynamiek van een havenstad belichaamt. Andere havensteden zoals Rotterdam, Marseille, Hamburg, Bremen of Liverpool hebben allemaal grote ploegen met een belangrijke internationale uitstraling. Antwerpen heeft dat niet en het lijkt erop dat Antwerp dat economisch potentieel uit zijn haven gewoon niet benut. Antwerp is nog teveel een middenstandsploeg waar Janneke en Mieke een kartonnen bord langs het veld mogen zetten. Er zit geen lijn in, er staat geen groot project voor ogen. Kijk naar die business seats, dat complex staat daar als een luxueuze steenzweer op dat amechtige betonstadion geënt. Precies of ze hebben van grootmoe een borst geamputeerd en haar een poepsjieke prothese aangepraat. Een dure pleister is het, een gouden tand in een oud gebit. Mij doet dat pijn aan het hart. Er is te weinig risico, te weinig verbeelding, te weinig kunstenaarschap bij Antwerp. Het bestuur kruideniert nog teveel. Zo'n middelmatigheid is toch uit den boze in het voetbal. Welke toeschouwer, welke voetbalfan is geïnteresseerd in een ploeg die de middelmaat en de middenmoot in haar vaandel voert. Daar komt toch niemand naar kijken! Mijn twee zoontjes spelen bij Antwerp, maar Antwerp heeft geen echte kweekschool voor zijn jeugd zoals Anderlecht dat heeft. Die jongetjes moeten zich nog altijd in diezelfde triestige kabientjes omkleden waar ik mij 25 jaar geleden heb omgekleed. OK, Hans-Peter Lehnhof en Walter Meeuws komen bijna elke zondag kijken naar dat jonge grut, maar dat is puur uit sympathie, een echt lange-termijn-beleid is er niet."
HUMO: Voor heel wat mensen staat Antwerp nog altijd gelijk aan de heethoofdige X-side.
Perceval: "Hooliganisme is een maatschappelijk fenomeen, het gebeurt bij voetbalwedstrijden, maar het heeft met voetbal geen uitstaans. Het is gecultiveerde agressie en die vind je niet alleen in en om de stadions. Die hooligans met hun geweld moet ik niet, maar heel die brutale opdringerigheid van alle soorten rondwentelende en uit-en-aan flikkerende reclames, dat moet ik evenmin. Dat totaal gebrek aan stijl -ook in andere stadions-, vind ik zo triestig. Toch kunnen noch de commerce noch het hooliganisme bij mij de poëzie van het spel wegnemen. De poëzie is de menselijkheid tijdens zo'n wedstrijd, zo'n match is als het leven zelf, met de hoogtes en laagtes van een ploeg, met de inzinkingen en de opflakkeringen van een speler. Hoe zo'n match ineens kan kantelen. Plots, na een hoekschop die nipt naast gaat, waart er iets door die spelers: je merkt hernieuwde wilskracht en ja, verdomme, het zit er nog in! En wat depressie was, wordt hoop. Dat spel krijgt ineens ook meer drift, meer agressie, wonderlijk om zien zo'n ommekeer!
Ik kijk zeer graag naar Engels voetbal. In Engeland wordt minder op tactiek gespeeld, daar is het nog veel meer patsboem en om ter hardst achter die bal aanhollen, met slidings en tackles en gevaarlijke kopstoten, puur uit honger naar die bal. Een ploeg die goed georganiseerd en doordacht voetbal brengt, dat is beter voor het resultaat maar ook minder ontroerend om zien. Ik zie voetballers het liefst gààn naar de goal. Keer op keer, telkens opnieuw, zonder vaar of vrees. Zoals Antwerp in de tweede helft tegen Spartak Moskou. Technisch lagen ze onder bij die Russen, maar ze bleven knokken om die bal, al was het op hun knieën. Dat knokken, dat niet opgeven, dat gaan en opnieuw gaan, dat is voor mij de ware aard van voetbal."
De Wembley-emotie
HUMO: Voetbal is ook onuitgegeven. Van een concert kan je het verloop redelijk voorspellen, maar bij voetbal liggen miljoenen spelpatronen klaar en vooraf weet je nooit hoe de wereld er 9O minuten later zal uitzien.
Perceval: "Triomf en tragedie liggen op elf meter afstand van mekaar. Lehnhof die klaarstaat om die penalty te trappen tegen Moskou. Vander Elst die klaarstaat bij de stip in de wereldbekermatch tegen Spanje, dat is niet na te vertellen, wat voor gevoelens er dan door zo'n speler gaan. Elk jaar kijk ik naar de Engelse cup final op tv. Dat is mijn jaarlijkse ontroering die ik voor geen geld wil missen. Eerst die samenzang, die liederen die intens gezongen worden door de supportersscharen, want eindelijk zijn ze op Wembley, onnoemelijke wedstrijden zijn eraan voorafgegaan en verdorie, wat hebben we afgezien! Ondertussen zie je die twee ploegen klaarstaan in de catacomben, vlak voor ze uit de tunnel duiken. In de verte -en de BBC brengt dat prachtig in beeld- zie je de zon en het gras, maar binnen is het nog donker, die gezichten zijn bleek weggetrokken van de schrik en de spanning, kijk maar naar dat bijten en dat malen van die kaken op die kauwgom, en die kleine sprongetjes die ze maken op die tegels, en dan doet de BBC-man teken ... en dan komen die spelers uit dat tunnelleke in die immense kolk van volk, in die zee van dat stadion... Jong, dan ik zit te bleiten in mijn zetel!
Met Jan Fabre die ook bij Antwerp gespeeld heeft, ga ik af en toe naar een wedstrijd kijken. Laatst nog naar Antwerp-Anderlecht en toen die spelers opkwamen en 15.OOO toeschouwers lieten horen dat ze er waren, zei Jan:" Dit kunnen wij nooit ofte nooit bereiken."
De alziende corona-camera: de burgemeester met het fotografische geheugen
Door de nieuwe corona-maatregelen met vaak lokale verstrengingen is de rol van de burgemeesters heel belangrijk geworden.
Burgemeesters van 2020 moeten een alziend oog hebben. Sluiten de cafés op het voorziene uur? Dragen de inwoners hun masker in de drukke straten? Volgt het woonzorgcentrum de strenge maatregelen in verband met bezoek? Zijn er voldoende camera's als één van m'n agenten een vuistje uitdeelt? U ziet, een burgemeester moet één en al oog zijn.
En dan helpt een fotografische geheugen, zoals bij deze West-Vlaamse burgervader. Hij is de perfecte contact-tracer avant la lettre!
Humo december 2010 - licht ingekort (c)Jan Hertoghs
De man van de 20.000 namen en gezichten
"Sommige mannen zijn vrouwenzot. Ik ben ménsenzot."
Je kent het gevoel vanop recepties, feesten en fuiven. Je begeeft je in een dichtbevolkte bubbel van personen en hun voornamen. En oei, hier twijfel je tussen Els en Ellen, twee groepjes verder zeg je besmuikt hallo (het was Bert besef je achteraf), en weer drie stappen verder wordt het een afgang ("dag Katia" - "het is Nadia"). De hersenen rijden lek, je steekt je wiel in de lucht, maar de volgwagen van het geheugen laat je hopeloos in de steek.
Iemand die daarmee nooit problemen heeft is Ignace Dereeper (64), burgemeester van de West-Vlaamse stad Oudenburg. Naast zijn duizenden inwoners kan hij nog vele duizenden andere gezichten onthouden van zijn vroeger beroep buiten Oudenburg. En alle gezichten onthoudt hij met naam én adres. Spreek vijf woorden met hem en je zit voor altijd in zijn brein.
Humo: In februari 2010 zat u in "Het Dorp" (Man Bijt Hond) en toen zei u dat u als burgemeester achtduizend van de negenduizend inwoners kent. Maar hoe weet u dat het er 8000 zijn?
«Als er hier op een jaar gemiddeld honderd sterfgevallen zijn, dan is er af en toe één die ik niet gekend heb, soms twee. En twee op honderd, dat is een kleine tweehonderd op negenduizend, en voeg daar nog de baby's en de kleutertjes bij, dan kom je ongeveer bij duizend "onbekenden".
Onlangs kwamen ze hier voor een reünie de lijsten opvragen van iedereen die in 1950 in Oudenburg geboren was. En dan heb ik die lijst van die zestigjarigen zelf eens overlopen en er was niemand bij die ik niet kende."
Humo: Terwijl die mensen jonger zijn dan u.
«Ja. En waarvan sommigen allang niet meer in Oudenburg wonen: naar overal zijn ze uitgezwermd en daardoor heb ik ze soms in geen jàren meer gezien. Maar als ze in mijn straat hebben gewoond, met mij school hebben gelopen, of misdienaar zijn geweest, of in de jeugdbeweging of een andere vereniging hebben gezeten, dan kén ik ze. En als het reünie is, dan ben ik aanwezig en dan zal ik proberen om al hun echtgenoten en echtgenotes te leren kennen. Daar ben ik heel gedreven in."
Humo: Kent u ook de kinderen, jonger dan tien bijvoorbeeld?
«Als ik die kinderen samen met hun ouders heb gezien, dan ken ik ze. Onlangs was er hier een evenement waarbij ik veel ouders gezien heb, deels op de school, deels op het stadhuis en in een volksvergadering. De meeste ouders kende ik, en wie ik nog niet kende, daarmee heb ik kennisgemaakt. Even ermee praten is genoeg om hun naam en hun gezicht te onthouden. En als hun kind erbij was en zij die naam van dat kind gezegd hebben, dan ken ik ook dat kind."
Humo: En met kennen bedoelt u...
«Levenslang onthouden.”
Humo: Dus zowel die dertigers als hun kinderen?
«Inderdaad. Ik zal die gezichten, die namen en die voornamen voor altijd onthouden. En als ik ze op straat, op een feest of elders terugzie, dan zal ik ze goeiedag zeggen met voornaam of familienaam.
Ik leer ook kinderen kennen op het voetbalveld. Ik ga naar de duiveltjes zien, of de preminiempjes en de kadetjes. En als ik ze samen met de papa heb gezien, dan weet ik: dat is een Gevaertje. Dat is een Lesaffertje, enzovoort. Alleen al door naar de fysionomie te kijken, onthou ik de familienaam van dat kind."
Humo: Hoe gaat dat dan in uw hoofd? Gebruikt u een ezelsbruggetje? Vriendelijk gezicht= Devriendt?
«Nee. Dat komt bij mij "binnen" en dat zit erin."
Humo: U moet niet doordringend kijken? U moet niet even de tijd nemen om dat gezicht en die naam "in te prenten"?
«Nee. 't Komt automatisch, 't komt intuïtief. Als ik mensen terugzie, hoef ik m'n hersenen ook niet te pijnigen, dat is één oogopslag en ik weet wie ik voor me heb. Pas op, ik ben niet onfeilbaar. Als je vierenzestig bent, dan heb je een massa mensen gezien en gesproken. Zeker wanneer je zoals ik tweeënveertig jaar in de politiek zit, en nog veel langer in het verenigingsleven. En vroeger heb ik dan ook nog maatschappelijk werk gedaan bij de CM (Christelijke Mutualiteiten). Ik heb heel veel mensen thuis bezocht, en ja, die komen er ook allemaal bij." Humo: En dat zijn geen inwoners van Oudenburg?
«Inderdaad. Voor het ziekenfonds heb ik in heel de regio rondgetoerd. Middelkerke, Diksmuide, Klerken, Zarren, Houthulst, (tot op 25 km van Oudenburg,jh). Ik deed dat werk in de periode 1977-1987, dus als ik iemand van toen terugzie, dan is dat zeker twintig jaar geleden dat we mekaar gezien hebben. En dan vraagt het oproepen van die naam wel eventjes tijd. Want gezichten veranderen met de jaren, zeker wanneer er ziekte of miserie is geweest. Maar ineens klaart dat dan op. Ik zie bij dat gezicht een gemeente, en dan een straat en dan zijn huis, en pàts, dan heb ik zijn naam."
Humo: U ziét die straat voor u?
«Jaja! Als u mij vraagt om de Klerkenstraat in Houthulst te beschrijven, dan zie ik die straat zo voor mij, mét alle huizen."
Humo: Het huis en het adres zijn dus belangrijk om een naam te plakken op iemands gezicht. U moet de persoon kunnen "lokaliseren".
«Ik moet vooral ons eerste gesprek kunnen lokaliseren. Zag ik hem thuis, in de voetbalkantine, of op een gouden bruiloft? En als ik dat weet, als ik ons weer zie babbelen, dan herinner ik me ook de naam."
Humo: U kent alle straten en huizen waar u vroeger huisbezoek hebt gedaan. Dan kent u in Oudenburg allicht ook alle straten.
«Ik ken er alle straten én alle huizen. Het zijn er vierduizend ongeveer."
Humo: Vierduizend huizen kennen. Dat is fenomenaal! Ziet u dan een soort foto van dat huis?
«Ja, dat is een foto. Ik zie de gevel, ik zie de voortuin, ik weet of ze langs de voordeur dan wel langs achteren binnen gaan. En van de achtertuin weet ik of er groenten of grote bomen staan."
Humo: En het huisnummer op de gevel.
«Ook dat zie ik voor mij. Het cijfer en ook het soort huisnummer, de typografie ervan."
Humo: Maar er zijn honderden types van huisnummers. In email, in aluminium, in rode plastic, noem maar op.
«Ik zié dat allemaal. En ook of die gevel in nieuwe of oude baksteen is. Mét kleine garage, met grote garage. Door mijn huisbezoeken ken ik ook veel interieurs. Van mensen waar ik nu kom als burgemeester, maar ook van mensen waar ik vroeger geweest ben, in de periode 77-87 toen ik voor de CM werkte, ik zou ze nog allemaal perfect kunnen omschrijven. Niet alle details, niet die ene blauwe vaas of dat ene bloemenschilderij. Maar wel: eiken interieur met aquarium, typisch landbouwinterieur met Leuvense stoof, of modern interieur met strakke meubelen. Ook onthoud ik waar vaak verse snijbloemen staan en waar er nooit bloemen staan. De sfeer van een huis of huishouden onthoud ik heel goed: altijd lekker warm, koud en kaal, altijd een "druppel", veel drukte met kinderen, eenzaam en vervuild, slordig met plakkerige tafel en stoelen."
Humo: U gaat later een heemkundig werk kunnen schrijven: de interieurs van Oudenburg en omstreken anno 1977-1987.
«Dat is zeker zo. En ik zou er gelijk de tractortypes en de automodellen van toen kunnen instoppen. Want ook voor voertuigen heb ik een grote belangstelling. Plus! Ik onthou ook heel goed brievenbussen. Dat zit zo. Mensen komen met een probleem of een vraag op mijn zitdag, en ik zorg nadien voor een schriftelijk antwoord. Ik kan dat vanuit het stadhuis met een postzegel versturen, maar ik verkies om die brieven zelf te bussen. Ik zie dat als een ontspanning: 's avonds voor ik ga slapen, spring ik in mijn auto en doe ik m'n pudderonde (= puitenronde), hop, hop, hop, zoals een kikvors. En dan zie ik al die brievenbussen! En al de rest natuurlijk. Is die woning goed gesoigneerd, is de pelouse afgereden, is de tuin proper of een woestenij. En intussen kijk ik ook rond op straat. Brandt de openbare verlichting? Zitten er stoeptegels los? Dat doe ik dan één moeite."
Humo: Kan u ook zeggen waar ze al vroeg een kerstboom hebben staan? Of waar een kerstman de gevel beklimt?
«O ja, dat zie ik zo voor mij. Dorpstraat 21: Patrick V, ongelooflijk veel decoratie en kerstverlichting. Die loopt zelfs door tot op de omheining van zijn buurvrouw, Maria C., dat is de Dorpsstaat 19.
Het is een passie van mij. Ik wil alle mensen in mijn omgeving leren kennen, met hun blije en met hun droevige momenten. Vanmorgen ben ik naar de begrafenis van André V. geweest, echtgenoot van Julia V.T. En ja, ik zag enkele van hun dochters, dan schieten die namen mij te binnen en dan stel ik vast, hm, tien jaar ouder, maar ze zien er nog goed uit!"
Humo: U bent altijd en overal met namen en gezichten bezig.
«Ja, ik zit altijd en overal naar de mensen te kijken. Dat is soms wel eens onbeleefd, zegt mijn vrouw. Maar ik kan niet anders, het is sterker dan mezelf. Ik kom graag op bijeenkomsten, en dan zie ik de mensen die ik ken, maar nog snéller de mensen die ik niet kén. Zo'n onbekende, dat werkt op mij als een magnéét! Ik wil die absoluut leren kennen. Ik ben 64, maar ik zal ook de jonge gasten leren kennen: via de jeugdraad, maar ook via de jeugdbewegingen. De Chiro organiseerde onlangs een spagetti-avond, wel, dan ben ik present."
Humo: Kent u ook het beroep van de Oudenburgenaren?
«Dat ging vroeger beter. Ik kende de werkgevers uit de streek en ik wist wie er bij hen werkte. Maar nu zwermen de mensen verder uit om te gaan werken, en ze veranderen ook sneller van werkgever, dus dat wordt moeilijker. Maar als ik met hen ooit over hun werk gesproken heb, of als ik ze met hun beroep op de kiezerslijsten heb zien staan, dan zal ik dat onthouden. Ik praat ook makkelijk met de mensen: op straat, in hun vereniging en op mijn zitdagen. Op die spreekavonden zie ik tussen de honderdtwintig en de tweehonderd inwoners per maand. Dat is een zeer hoog aantal. Andere burgemeesters zien hooguit enkele tientallen inwoners per maand.
En dan volg ik ook nog eens de nieuwkomers. Zie ik ergens een nieuw gezicht bij een huis, dan zal ik stoppen en de persoon welkom heten en de hoop uitdrukken dat hij het goed mag stellen in Oudenburg. En dan zit die persoon ook "binnen" in mijn geheugen. Dat is niet om mijn aantal op te drijven, dat is gewoon mijn manier van doen. Ieder mens heeft dat toch graag dat hij herkend wordt, en dat je zijn naam kent, en dat je iets van zijn partner of kinderen herinnert."
Humo: Werkt uw geheugen ook andersom? Als ik een adres opgeef, weet u dan wie er woont?!
«Dat weet ik zeker!
Humo: Weststraat 6!
«Dat huis is afgebroken (lacht).
Humo: Weststraat 120.
«De straat loopt maar tot 70.
Humo: Mariastraat 12!
«Plezierig dat je dat vraagt. In dat huis woont onze negenduizendste inwoner! Willy M. met zijn vrouwtje Ingrid D. Ik ken ze allemààl in de Mariastraat!"
Humo: Had u die gave ook al toen u kind was?
«Eigenlijk wel. Mijn eigen klasmakkertjes van het eerste studiejaar kende ik al heel vlug, met hun naam én hun adres. En toen ik tien was, kende ik alle jongens van de gemeenteschool. Daar waren toen nog acht klassen van elk dertig leerlingen, dus dat ging om tweehonderdveertig jongens. Ja, ik kende ik ook de oudere jongens, daar keek je naar op bij het voetballen, en toen mocht er ook nog zo'n beetje gepest worden en zo. Natuurlijk dat je die groten dan onthoudt."
Humo: Hebt u al van fysionomisten gehoord? Dat zijn mensen die extreem veel gezichten kennen. In casino's worden ze ingehuurd om gokkers met een speelverbod van de tafels te weren.
«Nooit van gehoord. Het is ook niet mijn beroep om die gezichten te onthouden. Het gebeurt en passant zou ik zeggen. Als burgemeester krijg ik de lijsten van mensen die nieuw aangekomen zijn en mensen die de gemeente verlaten hebben. En dan kijk ik waar ze naartoe gaan. Dat is puur uit interesse, maar zo geraakt het dan ook in mijn memorie."
Humo: Hebt u ook iets met het onthouden van cijfers?
«Vroeger meer dan nu. Twintig jaar geleden kende ik zeker vijfhonderd nummerplaten van Oudenburgse wagens."
Humo: Dus, u ziet een auto, u ziet de chauffeur...
«En dan stop ik die nummerplaat bij die naam en dat gezicht. Die vereenzelviging gebeurt automatisch. Maar het onthouden is nu moeilijker omdat a) de mensen vaker van auto veranderen, b) de automodellen op mekaar zijn gaan lijken en c) die combinatie van cijfers en letters op de nummerplaten niet simpel is. Hetzelfde met telefoonnummers. Vroeger kende ik makkelijk vijfhonderd telefoonnummers uit mijn hoofd. Maar vanwege de complexe gsm-nummers en het feit dat mensen nu een vast toestel én een gsm hebben, is alles ingewikkeld geworden."
Hete Julia
Humo: Als inwoners ooit een boete hebben gekregen op het grondgebied van uw gemeente. Zit dat dan ook in uw memorie?
«Als er een PV is opgesteld vanwege te snel rijden of dronken rijden, dan zit dat 's morgens bij mijn briefwisseling als burgemeester en ja, dan weet ik dat. Of neem de inwoners die vaak gehaast zijn en vaak foutparkeren, die ken ik allemaal. Idem voor de familiale conflicten waarvan ik op de hoogte ben gesteld. Of neem weer die nieuwkomers in de gemeente. Als ze zich inschrijven, dan zit er bij de inschrijving altijd een uittreksel van het strafregister. Ik zal niet nalaten van dat te lezen. Om te weten wat voor vlees ik in de kuip heb."
Humo: De burgemeester als Big Brother?
«Het is nu eenmaal zo dat een burgemeester veel weet van zijn mensen, maar ik zal daar nooit misbruik van maken."
Humo: Neem, u ziet iemand op straat, dan klinkt zijn naam op in uw hoofd, maar hoe zit dat met zijn profiel? Ziét u die PV's en dat strafregister ook in uw hoofd?
«Nee, dat is eerder een abstractie. Als ik een mens zie, zie ik allereerst zijn straat en zijn gevel. En dan pas verschijnt dat profiel. Brave mens. Zware jongen. Zet zich in voor 11.11.11 Zet zich in voor de parochie. Enzovoort."
Humo: U hebt uw pappenheimers als kind gekend, dus u weet van zware jongens die vroeger braaf zijn geweest.
«Of omgekeerd! Jaja, de levensloop van een inwoner is mij zelden een geheim. Ik ben twee jaar beroepsjournalist geweest voor Het Nieuwsblad, in 73-74, ik deed voor hen de zware dossiers, moordzaken en zo. En nu wil het toeval dat hier in Oudenburg op zes maanden tijd twee moorden gebeuren. Hier gebeurt nooit een moord en toen ineens twéé! De ene was Chareltje L. een klasgenoot van mij. Die zit in geldgebrek, stapt naar zijn tante in Oostende, bindt een sjaal om haar nek en wringt zolang tot hij wat krijgt. Maar hij wringt een beetje te hard en toen kon ze geen geld meer geven, want ze was dood. Dat was voor mij direct twee-drie volle bladzijden, ah ja, ik kende beide door en door. Tien jaar later komt hij uit den bak en heb ik hem een job gegeven, als delver bij de gemeente. En hij heeft dat schitterend gedaan, die tweede kans grijpen, en hij is ook een heel goeie echtgenoot, want zijn madamtje is ondersteboven gereden aan de Aldi in Koekelare, ze ligt al tien jaar plat, en hij verzorgt ze voorbeeldig.
Bij de tweede moordzaak kende ik de twee verdachten én het slachtoffer. De verdachten waren Freddy V. en Lucien D., levenslang verdacht maar nooit veroordeeld. En het slachtoffer was de zogenaamde Hete Julia, aldus bekend in de plaatselijke textielfabriek, waar zij de opvallendste van de vierhonderdveertig dames was, ze had nogal wat affaires."
20.000 gezichten
Humo: In uw gemeente wonen ook allochtonen, met niet-Belgische namen. Die onthoudt u ook. Maar onthoudt u eveneens de juiste schrijfwijze van die namen?
«Jaja, Marokkaanse namen, Albanese namen, Belgische namen, dat blijft gelijk. Ik wil die zonder fouten onthouden. Dus ook of het Jansens, Janssens of Janssen is."
Humo: Ik wil nog altijd een systematiek ontdekken in uw memoriseren. Als u op een receptie staat, bent u dan honderd procent geconcentreerd op de persoon waarmee u praat? Of bent u zo'n receptiebeest dat al pratend zijn ogen laat zwerven over de andere aanwezigen en voorbijgangers?
«Ik ben die laatste: ik praat, ik onthoud ook wat gezegd wordt, en intussen scan ik de andere omstaanders en de binnenkomers. En als er iemand is die ik niet ken, dan kan ik moeilijk weg op die receptie zonder dat ik weet wie het is."
Humo: U kent achtduizend inwoners in Oudenburg, maar daarbuiten allicht ook nog een groot aantal mensen?
«Ik ken overal mensen, en dan zeker in West-Vlaanderen. Naast die duizenden die ik via die huisbezoeken ken, heb ik ook nog loketwerk voor de CM gedaan in een aantal gemeentes en zo ken ik nog enkele honderden in Bredene, enkele honderden in Den Haan, zowat duizend Oostendenaars..."
Humo: Zitten we dan aan vijftienduizend?
«Ik denk zelfs twintigduizend. Maar het gaat mij niet om dat getal of om een record. Om zo'n goed geheugen voor mensen te hebben, moet ge eerst en vooral de mensen graag zien. Er zijn mannen die vrouwenzot zijn. Wel, ik ben mensenzot. Ik ben gepassioneerd door mensen. Wie ze zijn, wat ze doen, waarvoor ze zich interesseren."
Peerke Pollentier
Humo: Kan u goed gebeurtenissen en data onthouden?
«Alleen lokaal. Als De Slimste Mens over lokale gebeurtenissen in Oudenburg zou gaan..."
Humo: ... dan wint u glansrijk.
«Dat mag ik niet zeggen, maar ik zal toch een gedùchte kandidaat zijn!"
Humo: En kaarten onthouden bij het kaartspel, lukt dat goed?
«Ik ga al eens naar een kaarting (kaartprijskamp), maar ik moet eerlijk zeggen: mijn kaartspel lijdt onder mijn ambitie om iedere aanwezige in die zaal te zien en te kennen. Ik kan dus beter kaarten als we slechts met vier man in een kamertje zitten (lacht). Dat is ook zo bij een voorstelling of een concert, dan zit ik steevast op de laatste rij, want dan kan ik iedereen goed zien die aanwezig is. Dus als ik een voorstelling écht wil volgen, dan zou ik eigenlijk met mijn rug naar de mensen moeten zitten. Om niet afgeleid te zijn."
Humo: U woont alles bij? Amateurtoneel, kaas- en wijnavond, overal waar inwoners bijeen zijn, daar bent u ook?
«Absoluut. Maar ik kan me ook perfect opsluiten om een moeilijk dossier te bestuderen. Dan heb ik geen moeite om twee dagen alleen te zijn. Ik moet niet altijd tussen de mensen zijn. Anderzijds moet ik toegeven dat ik weinig thuis ben. Ik zie dat in mijn agenda. De laatste jaren ben ik op zijn minst 265 avonden van huis, met één jaar dat ik zelfs 313 avonden niet thuis was. Wat wil je, Oudenburg is een actieve stad met honderdzesenveertig verenigingen."
Humo: Hadden uw ouders ook zo'n fenomenaal geheugen?
«Ik weet dat niet. Mijn moeder kon dingen die haar verteld waren, ook van naaldje tot draadje opnieuw vertellen. Het was toen niet ongewoon dat de mensen veel van mekaar onthielden. Ze zagen en spraken mekaar meer dan nu, ze bleven ook langer op dezelfde plaats wonen en werken en ze waren voor het léven met dezelfde persoon getrouwd. Nu is er een Oudenburgenaar die al voor de achtste keer met een ander mokke trouwt, tja, dat maakt de zaken niet makkelijker."
Humo: Maakt het ouder worden het onthouden moeilijker?
«Voorlopig heb ik daar weinig of geen last van."
Humo: Van andere veel-onthouders is geweten dat ze vaak verstrooid en vergeetachtig zijn in praktische zaken.
«Bij mij is dat niet het geval. Ik zal niet gauw een sjaal vergeten of zonder bril en gsm mijn bureau verlaten. (Fotograaf Jelle Vermeersch komt binnen. Hij is van Keiem bij Diksmuide en geen vijf seconden later is hij al op dreef: over de Keiemse pastoor en over de beroemdste Keiemse inwoner, Michel "Peerke" Pollentier, "toen woonachtig in de Dodepaardenstraat numero 31!" En de Keiemse grootouders van de fotograaf, dat zijn oorspronkelijk Oudenburgenaren. "De Meesschaerts! Sterk boerengeslacht. Veel dierenkoopmannen in de familie! De Lange Meesschaert mat bijna twee meter. En zijn vrouw Flavie, dat was een berg, die woog bijna 150 kilo!")
Humo: Is het alleen een "lokale" gave, of loopt het ook door als u op vakantie bent? Stel, u bent in een hotel in Turkije met veel andere nationaliteiten. Werkt het dan ook?
«Dat werkt in elke leefomgeving. Natùùrlijk ken ik binnen de kortst mogelijke tijd het kamermeisje en de vrouw achter de bar en de kelner aan tafel, en àlle gasten waarmee ik een woordje gewisseld heb. En ik zal ze nooit meer vergeten! Vroeger was er geen tijd om op reis te gaan, nu gaan m'n vrouw en ik twee keer per jaar, en dan meestal met een groepsreis. Wel, alle gidsen van al die reizen kan ik me zo herinneren. Of ze ons nu in Duitsland, China of India hebben gegidst, ik ken hun naam en voornaam, of ze 't goed of slecht deden, en nog een pak persoonlijke anecdotes erbij. Eigenlijk is zo'n bus of hotel ideaal. Ah ja! Ge moet misschien maar vijftig mensen memoriseren, en ge hebt twee weken tijd om u te focussen. Dat is een makkie hé."
Humo: Er bestaan mensen die niks kunnen vergeten: alles wat ze ooit gelezen, gezien of gegeten hebben, dat onthouden ze in detail. Zij zouden goud geven om af en toe iets te kunnen vergeten. Hoe is dat bij u? Raakt u niet bezwaard door die berg persoonsgegevens? Dat u er genoeg van hebt. Dat u niet wil dat er nog iets "binnen" komt.
«O nee, nee, nee, nee! Dat weegt totaal niet op mij. Ik ben altijd nieuwsgierig. Ik ben altijd op jacht om mensen te leren kennen."
Humo: Bedankt voor het gesprek. Hoelang gaat u mij onthouden?
«Voor altijd uiteraard! “
Zomer van verveling: 13-jarige rijdt 800 km met oma's auto
De corona-zomer van 2020 grijpt sterk in op het leven van volwassenen, maar voor kinderen en scholieren zal deze zomervakantie eerder een saaie plek in hun herinnering worden. Ook de 13-jarige Jan-Ole beleefde een saaie zomerse zondag in 2008 en besloot dan maar 'uit het niets' om een avontuur te beginnen.
Humo juli 2008 -licht ingekort - © Jan Hertoghs
Dertien jaar en dwars door Europa
"Het is hier zo saai. Ik wil een stukje van de wereld zien."
Er zijn krantenberichten van maar vijf lijnen die toch de allure van een film hebben. Op 23 juni lees ik: "13-jarige rijdt uit verveling 800 km met de auto van zijn oma". De zich vervelende jongeman heet Jan-Ole, woont in het noorden van Duitsland en is met oma's auto tot in Parijs kunnen rijden. In het Duits hebben ze het mooie woord Wanderlust voor dat aanstekelijke verlangen om op reis te gaan. En ja, tussen droom en daad kunnen praktische bezwaren staan, maar voor een kind van dertien is de wereld groot én overzichtelijk tegelijk. En zodoende stapte Jan-Ole in zijn eigen roadmovie en in de Hyundai automatic van zijn oma.
Om de jonge baanzwerver te vinden moet ik in Ostrhauderfehn zijn, een gemeente in Ostfriesland (deelstaat Nedersaksen). De laatste kilometers hebben malende schaduwen van windmolens en laagland met opgeschoten maïs en berkenbomen. Hier waren vroeger veenkolonies en het land ligt soms nog open in oude bruine turfkanalen. Het is warm, honden hebben de tong uit de bek en Ostrhauderfehn met zijn tienduizend inwoners blijkt veel uitgestrekter dan gedacht. Ik heb enkel het krantenbericht en de voornaam Jan-Ole; het is de plaatselijke middenstand die me zijn huis zal wijzen. Zijn ouders staan niet bepaald te wachten op journalisten ("we hebben alleen een interview willen toestaan aan twee kranten en twee tv-zenders") maar omdat ik van zover gekomen ben en Humo in deze contreien een onberispelijke reputatie geniet, mag ik binnen. Jan-Ole (geboren: 14 augustus 1994) geeft me een hand en je zou hem een kindvolwassene kunnen noemen. Met zijn grote gestalte, zijn schrandere ogen achter het scherpe brilletje, en zijn ouders die hem tijdens het gesprek als hoogbegaafd zullen omschrijven ("daarom verveelt hij zich ook zo vaak.") Tegelijk is hij nog echt een kind dat gaat grinniken als hij hoort dat ik ook Jan heet en hij zal me ook ongegeneerd aangapen als ik vertel dat ik pas op mijn tweeëndertigste een auto kon besturen. Ik vraag hem of hij zijn reis lang van tevoren heeft zitten plannen.
Jan-Ole: «Nee. Het was zondagmiddag. Ik verveelde me zoals zo vaak en ineens had ik dat idee: als ik nu eens naar Spanje zou rijden, naar Dénia. Toen ik klein was, hebben we daar twee jaar gewoond. Ik wilde die plek nog wel eens terugzien. Het schooltje waar ik geweest ben, de kinderen van mijn klas, dat stadje, die omgeving”
Vader: «Dénia ligt aan de Costa Blanca, ten noorden van Benidorm. Een bouwondernemer hier uit de buurt had me naar daar gehaald om een aantal huizen te bouwen. Eerst waren we daar met korte periodes, maar op de duur was er zoveel werk dat we daar zijn gaan wonen. Jan heeft in Dénia schoolgelopen van zijn vierde tot zijn zesde. Als kleuter heeft hij dus heel vaak die weg naar Spanje gereden met ons."
Jan-Ole: «Ik had Dénia gauw gevonden op internet en op de routeplanner zag ik via welke snelwegen en landen ik moest reizen om tot daar te geraken."
Vader: «Je kwam niet zomaar op dat idee hé. Het had ook met oma te maken. Je moeder, je zus en ik moesten de volgende morgen ieder met onze auto weg, maar oma was pas aan de rug geopereerd en kon niet autorijden. Dus ineens stond haar auto daar te niksen...”
Humo: Wat voor auto is het?
Jan-Ole: «Een kleine Hyundai Atos met automatische versnellingen."
Humo: Had je al eerder met die auto mogen rijden?
Jan-Ole: «Ja. Hier achter de tuin ligt een groot veld en daar had ik al rondjes gemaakt. Een jaar eerder had ik zelf een autootje gekocht. 't Was een oud wrak, ook een automatic, nog net goed genoeg om mee rond te karren, en ideaal om uit elkaar te gooien en met de onderdelen te prutsen. Ik ken wel wat van auto's en motoren, die bouwschema's vind ik op internet."
Vader: «Maar hij is dus nooit eerder op de openbare weg geweest. Nog voor geen meter."
Harde schijf
Humo: Had je geen twijfel vooraf? Enige angst die knaagde? Het was toch een afstand van meer dan 25OO km!
Jan-Ole: «Toch niet. Ik was honderd procent zeker van mijn stuk. Ik heb natuurlijk wel aan de reactie van mijn ouders gedacht, dat ze boos en ongerust zouden zijn, maar de drang om die reis te maken was groter. Ik heb wat kleren en ondergoed ingepakt, maar niet teveel. In Spanje zijn ook wassalons, dus daar kon ik die kleren dan wel wassen. Wat ik ook heb meegenomen was de harde schijf van mijn computer zodat niemand kon zien welke route ik gepland had."
Humo: Had je landkaarten, een afgedrukt routeplan of een gps om je weg te vinden?
Jan-Ole: «Ik had de gps van mijn zus. Die had ik stilletjes uit haar kamer genomen een paar uur voor ik vertrok. En ik had mijn twee laptops en mijn Playstation mee, dat zijn drie dingen die me dierbaar zijn, dus die nam ik mee."
Humo: Had je wat bij om te eten en te drinken?
Jan-Ole: «Nee. Daarvoor heb ik geld genomen. Huishoudgeld. Uit de portemonnee van mama... Honderd euro had ik bij me."
Humo: Heb je eraan gedacht om een vriend mee te vragen?
Jan-Ole: «Geen seconde. Die zouden gedacht hebben dat ik zot was. Die zouden me niet geloofd hebben dat ik zoiets ging doen. “
Humo: Wanneer ben je dan vertrokken?
Jan-Ole: «'s Nachts om twee uur. Ik ben niet meer gaan slapen, ik heb nog laat zitten lezen op de computer. Dat gebeurt wel meer, dat vinden ze hier thuis niet ongewoon. Toen papa en mama slaapwel kwamen zeggen heb ik gewoon wat teruggezegd zoals altijd. Ik wou niet extra vriendelijk zijn, dat zou teveel opvallen. In mijn bagage staken wel twee souvenirs: een foto van papa, mama, zus en oma. En ik had ook een klein stenen olifantje mee van mama. Zij verzamelt beeldjes van olifanten en die ene had ze me ooit gegeven.
Toen het twee uur was, ben ik stilletjes met mijn reiszak naar buiten gemuisd, ik heb de auto gestart, ben de weg opgedraaid en ik was weg."
Fahren auf der Autobahn!
Humo: Vond je het moeilijk om de deur achter je dicht te trekken?
Jan-Ole: «Nee. Ik had maar één ding voor ogen: fahren! Eerst ben ik naar Leer gereden, een stadje op 20 km van hier, en vandaar kan je meteen op de Autobahn richting Groningen en Amsterdam. Tot Amsterdam had ik de gps zelfs niet nodig. De route zat in mijn hoofd."
Vader: «Hij is daar om vijf uur 's morgens toegekomen en hij wou de stad bezoeken en de grachten zien. Er was maar weinig volk op de been, zei ie. Nu ja, welke toerist is zo vroeg op?! Je hebt daar echt in die smalle straatjes zitten boren hé?!"
Jan-Ole: «Ja. Op de duur zat ik een beetje vast en ben ik door een enkelrichting gereden om terug op de hoofdweg te komen. Ik was op zoek naar een parkeergarage in het centrum en zo ben ik helemaal door de oude stad gereden. Na het parkeren ben ik gaan wandelen en na het wandelen heb ik twee uur geslapen op de autozetel. Ik wilde maar tot negen uur slapen, want ik wist: als ze om zeven uur mijn aanwezigheid merken, dan kan papa op twee uur rijden in Amsterdam zijn en tegen dan wilde ik uit de stad zijn (grinnikt om z'n plannetje).
Vader: «Ik ben rond zes uur naar mijn werk vertrokken, maar ik heb niet gezien dat de auto van oma weg was. Ik was pas op mijn werk toen mijn vrouw belde: Jan ist weg ... Ik ben gelijk weer naar huis gereden."
Moeder: «Ik was op om kwart na zes. Ik zat te ontbijten en vanuit het raam kan ik oma's auto zien staan, die staat altijd op zijn vaste plaats. Die morgen stond ie er niet, dat vond ik wel vreemd. En toen ik Jan wilde wekken om naar school te gaan, zag ik dat hij ook weg was en dat er een briefje op zijn bed lag. Een handgeschreven briefje: "Liefste allemaal, maak jullie geen zorgen, maar het is hier zo vervelend, ik wil een stukje van de wereld zien." Ik dacht: hoe komt hij erbij?! Hij is dertien, hij kan toch zomaar geen reis gaan maken met een wagen?!"
Vader: «We hebben dan de lokale politie gebeld, die hebben de Kriminalpolizei ingeschakeld en die hebben op hun beurt via Interpol een internationaal signalement verspreid."
140 per uur
Humo: Zag je het als een reis, een vakantie of een expeditie?
Jan-Ole: «(denkt na en glimlacht) Toch eerder als vakantie, want ik moest niet naar school."
Moeder: «Hij zit op de middelbare school, maar die week was het voorzien dat al de leerlingen van zijn klas een leerstage zouden lopen in een bedrijf in de buurt."
Jan-Ole: «Maar in de plaats zat ik in Amsterdam! En na Amsterdam ben ik naar Rotterdam gereden. Daar heb ik de haven gezien, en daarna wilde ik weer verder. In één trek naar Spanje."
Humo: Amsterdam, Rotterdam, met al die ringen en vele baanvakken rond die grote steden, dat is toch lastig als je daar niet bekend bent?
Jan-Ole: «Boh, dat valt wel mee als je goed uitkijkt. En in Amsterdam was het nog vroeg, daar reed maar weinig verkeer. Die eerste morgen heb ik ook vrij snel kunnen rijden. In Duitsland en in Holland heb ik constant 140 gereden."
Humo: Je bent ook door België gepasseerd.
Jan-Ole: « Ja, maar daarvan heb ik weinig onthouden. Tenzij dat er veel files waren op de autoroutes rond Brussel. Ik heb daar ook ergens getankt en een Duitse vrachtwagenchauffeur aangesproken, want na het tanken kon ik niet terug starten. Hij kende wat van automatics en blijkbaar was er iets met het stuurslot. Het was meteen verholpen."
Humo: Geen politie gezien onderweg?
Jan-Ole: «Jawel. In Amsterdam waren ze een auto aan het controleren. Daar had ik wel even schrik toen ik daar voorbij moest. Ook zijn er twee motoragenten gepasseerd, maar die hebben evenmin wat gezegd."
Humo: Jij weet dat je in overtreding bent, maar zij zullen niks opvallend gezien hebben. Je bent groot van gestalte, zelfs als je in die auto zit.
Jan-Ole: «Ja, ik ben 1m73, maar ik ben zeker niet de grootste van de klas."
Gratis péage
Humo: Had je een gsm bij je?
Jan-Ole: «Ja. Maar die stond de hele tijd af. Ik wilde niet dat ze mijn signaal en dus mijn reisroute konden volgen."
Vader: «Op één of andere manier kon de politie je toch traceren. Zij wisten wanneer je in Nederland, in België en in Frankrijk was. Dat je richting Parijs reed, dat wisten we bijvoorbeeld. Hadden ze als volgende aanwijzing Lyon doorgegeven, dan wist ik honderd procent zeker dat je naar Dénia onderweg was. Dan zou ik een vliegtuig naar Alicante of Valencia genomen hebben, ik zou een auto gehuurd hebben, en ik was je tegemoet gereden, ik was er zeker van dat ik je zou zijn tegengekomen!! (Jan-Ole lacht: die papa toch!)"
Humo: Tegen de avond van de eerste dag was je in Frankrijk.
Jan-Ole: «Ja, en het probleem waren die péages waarvoor ik niet het geld had. Ik ben drie péages gepasseerd. Bij één tolhuisje stond een slagboom zomaar open en bij de volgende twee péages heb ik gezien dat er niemand in het huisje zat waar de 'elektronische abonnees' konden passeren. Ik ben dan vlak achter een Franse auto gereden en toen de slagboom open ging, ben ik achter de bumper mee geglipt."
Vader: «Tja, met honderd euro kom je niet ver. (afgemeten) Je hebt ook wel goedkoop getankt, hé..."
Jan-Ole: «Ik heb onderweg twee keer getankt en één keer ben ik zonder te betalen weg gereden. Dat was voor een bedrag van vijftig euro. De vorige tankbeurt had me al dertig euro gekost en ook die parkeergarage in Amsterdam kostte geld. Ik had niet veel meer over."
Nog 1729 km
Humo: In Parijs was het avontuur dan afgelopen.
Jan-Ole: «Het was nog 70 km voor Parijs, in Estrées Saint Denis. Ik had die nacht op een parkeerplaats wat proberen te slapen, maar ik was nog moe toen ik vertrok. En toen moest ik weer tanken, ik wilde weer niet betalen, en in mijn haast om ongezien te zijn en ook door vermoeidheid heb ik niet gemerkt dat ik diesel in plaats van benzine aan het tanken was. En toen ik wilde starten gaf de auto geen kik meer. Omdat ik zolang wegbleef van de kassa, kwam een bediende kijken, hij wilde helpen, hij wist wel een garagist die de tank kon schoonmaken, maar ja, hij moest eerst wel geld hebben voor die diesel die ik getankt had. Ik zei hem dat ik geen geld genoeg had en of hij soms mijn laptop wilde kopen? Maar toen zei hij dat hij de politie ging bellen. En een tijdje later stonden ze daar. Toen was mijn reis voorbij natuurlijk. Maar ik vond het niet zo erg omdat ik zo moe was."
Humo: Hoelang was je toen al onderweg?
Jan-Ole: «Iets van een zesendertig uur. En ik was nog 1729 km en 19 uur en 27 minuten van Dénia verwijderd."
Humo: Was de Franse politie vriendelijk?
Jan-Ole: «Ja, maar het was moeilijk praten. Ik kon geen Frans, zij konden geen Duits en ze spraken ook maar een paar woorden Engels. Ik sprak beter Engels dan zij."
Humo: En hier thuis rinkelde de telefoon?
Moeder: «Ja, dé grote opluchting! De Franse politie wist te vertellen dat hij gevonden was en dat we hem op zijn gsm konden bellen. We hebben gelijk gezegd dat we hem zouden komen ophalen en hij is dan daar op het politiebureau van Estrées Saint Denis blijven wachten op ons. Om vier uur zijn we hier vertrokken en voor middernacht waren we daar. Dat weerzien zal ik niet gauw vergeten, hoe hij daar op een stoel zat in dat Franse politiebureau."
Vader: «Hij was toch ontspannen. Hij had met die agenten nog naar het EK voetbal zitten kijken.
Moeder: «We zijn daar wel niet langer gebleven dan nodig was. We zijn diezelfde nacht nog naar huis gereden, opnieuw achthonderd kilometer. Onze dochter zat bij mij in de auto en Jan is bij mijn man gebleven”
Vader: «Ik heb eerst die diesel uit de auto gehaald en het hele brandstofsysteem gereinigd. Dat kan ik zelf, ja. Zo handig ben ik wel. En dan zijn we samen met het autootje van oma naar huis gereden en deze keer zat ik aan het stuur!"
Humo: Bij jullie moet toch wel de angst bestaan hebben dat hij in een ongeval zou betrokken geraken?
Moeder: «Dat was onze grootste angst. Dat hém iets zou overkomen en dat we hem niet meer levend gingen terugzien. Of dat hij andere mensen zou aanrijden, zoals: een kind dat de weg oversteekt. Alle mogelijke ongevallen gaan door je hoofd."
Vader: «Dat hij ergens tussen twee vrachtwagens geplet zou worden. Of met dat wagentje onder een vrachtwagen zou geraken."
Jan-Ole: «(lacht) Ja, dat zou wat gegeven hebben met zo'n kreukelzone van niks!"
Humo: Had je soms angst tussen vrachtwagens?
Jan-Ole: «Nee, ik was op mijn gemak. Ik heb ook nooit echt tussen vrachtwagens 'gehangen', daarvoor reed ik te snel."
Moeder: «Híj was op zijn gemak; wíj gingen hier door een nachtmerrie. Elke minuut, elke seconde hoop je dat er een telefoon komt, dat hij terecht is en dat er niks ergs gebeurd is. Je leven is geen dagelijks leven meer, maar een trance. Je kan aan niks anders denken dan aan dat kind dat godweetwaar is. En misschien al zwaargewond is. Of dood. Ja, jij lacht, maar op dat ogenblik was het allerminst grappig. Nu kunnen we d'r ook om lachen, nu kan m'n man zelfs zeggen, "dat heb je goed gedaan, jongen!" Maar toen was het heel erg, niemand die ook maar kon slapen die eerste nacht. We zijn maar gerust geweest vanaf het ogenblik dat we in de auto naar Parijs stapten."
Jan-Ole: «Stel dat jullie onderweg een ongeval hadden gekregen.(grinnikt luid) Dan had ik jullie toch dik uitgelachen!"
Moeder «'t Is al goed, jij! Wij zijn daar in Estrées ook heel goed opgevangen. Er was voor een tolk gezorgd. Onze zoon had een verklaring mogen afleggen met een advocaat erbij en een arts had hem onderzocht of hij oké was. Dat vond ik super. Want op dat moment was hij eigenlijk maar "een jonge buitenlander zonder papieren". En toch zo correct zijn, ja, dat waren sehr nette Polizisten! Dat hij dertien was, en dus in feite nog een kind, daar waren ze maar later die dag achter gekomen. Ze konden het amper geloven, zegden ze."
Jan-Ole: «(vrolijk) Was ik agent geweest, ik had het ook amper kunnen geloven! (Ik imiteer de Franse agent: Vous avez treize ans? Treize ans?! Pas plus? C'est pas vrai! Daar moet ie geweldig om grijnzen.)
Moeder: «We hebben dan een verklaring moeten ondertekenen waarin een aantal feiten stonden opgesomd: geen péage betaald, getankt zonder te betalen...En nu wachten we af of daar nog een staartje aan komt."
Pak rammel
Humo: Hoe heeft oma het opgenomen? Gaf ze zich de schuld: ik had geen automatic mogen kopen?!
Moeder: «Ach nee! Dat hoefde ze niét te denken. Had ze een auto met versnellingen gehad, dan was hij daar ook mee vertrokken. Niet dat je zoiets voorziet, verre van! Want ja, je kan als ouders véél bedenken, maar dat je kind van dertien achter het stuur kruipt en naar Spanje vertrekt, dat is toch wel het laatste. Iedereen maakte zich zorgen, de familie, zijn lerares, de leerlingen op school..."
Humo: Wat heb je gezegd toen je je oma terug zag?
Jan-Ole: «Hallo Oma!"
Moeder: «Nee, Jan, je hebt ze flink omhelsd."
Jan-Ole: «Maar een goeie auto heeft ze toch niet. Hij was me te klein en hij reed te langzaam. Onderweg heb ik een Ferrari 365 GT en een splinternieuwe Bugatti Veyron gezien. Daar had ik wel in willen zitten!"
Humo: Hoe reageerde men in het dorp?
Moeder: «We hebben het meer dan een week stil kunnen houden. Maar zo gauw het nieuws dan toch bekend raakte en de kranten en de tv-zenders ineens in de straat stonden, ja, dan ging het rond! Heel veel mensen begrepen wat wij doorstaan hadden, maar wat hij in zijn eentje gepresteerd had, ja, dat vonden ze toch wel Toll! Kraft! Super! Unglaublich! Waarvan ik echter geschrokken ben is hoe gewaltbereit sommige mensen reageerden."
Jan-Ole: «Die wilden dat ik een pak rammel kreeg!"
Moeder: «Dan krijg je dingen te horen als: was het mijn kind geweest, dan had ik 'm geslagen en geslagen dat hij het nimmer van zijn leven zou vergeten!"
Humo: En heeft hij straf gekregen?
Moeder: «Ja, hij mag per dag nog maar één uur zijn computer gebruiken. En dat zal zo nog wel eventjes duren. Voor hem is dat een strenge straf. (Jan-Ole knikt)"
Humo: Heb jij nadien op internet nagezocht waar het bericht overal verschenen is?
Jan-Ole: «Heel veel persagentschappen hadden het. Ik heb het bericht in het Duits gezien, het Frans, het Nederlands, het Bulgaars en het Roemeens."
Hoogbegaafd
Humo: Was hij als kind al avontuurlijk aangelegd?
Moeder: «Niet dat hij de wijde wereld introk, maar hij heeft wel vanalles gedaan: véél verzameld, hele miniatuurspoorcomplexen gebouwd, in bomen geklommen, uit bomen gevallen, armen gebroken, auto's en machines uit elkaar gehaald en weer in elkaar gestoken... Hij is altijd ondernemend geweest, maar het duurde nooit lang. Zijn spanningsboog is maar kort. Dat komt door zijn hoogbegaafdheid: zo gauw iets hem niet meer verrast of intrigeert, dan kijkt hij er niet meer naar."
Humo: Ik zie het al een tijdje. Je verveelt je zichtbaar.
Jan-Ole: «Ja. Voor mij is die reis voorbij."
Moeder: «En altijd weer datzelfde verhaal vertellen, dat ligt hem niet."
Jan-Ole: «Ik verveel me wel vaker, hoor. Hier thuis, op school, bij vrienden. Alleen als ik voor de computer zit, dan voel ik me oké. Dan kan ik dingen opzoeken waarnaar ik nieuwsgierig ben."
Moeder: « Sinds elf september 2001 interesseert hij zich voor dat World Trade Center. Hij was toen nog geen zes jaar."
Vader: «Hij weet van die aanslagen, die Arabische piloten, hun opleiding. En ook alle complottheorieën kent hij. Hij helpt zelfs zijn zus die vijf jaar ouder is. Zij maakt een eindwerk over de halveringstijd van nucleair afval. Er waren zaken bij die ze niet verstond, hij las het één keer en hij kon haar uitleggen wat er bedoeld werd."
Moeder: «Soms hoor je dat zo'n kinderen Einzelgänger zijn. Jan is dat niet. Hij kan in een groep goed opschieten met anderen. Jan heeft bijvoorbeeld vijf jaar voetbal gespeeld. Hij is heel vroeg begonnen, op zijn vijfde, bij de zogenaamde Pampers Liga. Maar toen hij ouder werd is hij ermee gestopt."
Jan-Ole: «Ik was verdediger en ik vond het niet kunnen dat de doelpuntenmakers met alle eer gingen lopen en dat verdedigers werden gezien als domme idioten die alleen maar de ballen moeten wegtrappen."
Moeder: «Dat sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel gaat blijkbaar samen met zijn hoogbegaafdheid. Hij ziet en ervaart wat veel andere kinderen eenvoudigweg niét zien. Hij kijkt ook veel naar Nachrichten-TV, een honderd procent nieuwszender."
Jan-Ole: «Ik interesseer me vooral voor politiek en economie. En ook voor geschiedenis. Europese geschiedenis. Duitse geschiedenis. Daarover lees ik veel. En alles op internet. Niks uit boeken."
Humo: Wat vind je een boeiende periode in de Duitse geschiedenis?
Jan-Ole: «Het Derde Rijk. Hoe de nazi's de macht hebben overgenomen. Hoe ze de mensen zo konden manipuleren. De massapsychologie die ze hanteerden. De concentratiekampen die ze bouwden."
Moeder: «(aarzelend) Hij heeft een bepaalde politieke oriëntatie."
Jan-Ole: «Ik ben links! En wie over de nazi's spreekt, moet toch weten wat het nationaal-socialisme is. In de klas zitten een aantal gasten die rechts denken, en daar ga ik tegenin. Veel mensen geloven zomaar alles wat hen verteld wordt. Ik denk veel na. Eigenlijk ben ik altijd aan het nadenken."
In het donker zijn van de windturbines alleen nog de rode lichtjes te zien. De wieken malen zonder ophouden.
En in dat ene kinderhoofd staan de gedachten ook niet stil.
<k> Voetnoten langs de weg: achter de schermen van de zelfgeknutselde wegwijzers
Het is juli, het is zomer, en dat is traditioneel de periode dat de landman de vrucht van zijn arbeid aanbiedt naast de weg. Dit jaar zal hij meer klandizie hebben omdat meer mensen corona-vakantie nemen in eigen land, en ook meer mensen de supermarkten mijden waar groenten en fruit "door de handen van iedereen zijn gegaan".
"Ik zit soms dagen op klanten te wachten. In het weekend kopen de mensen geen eieren. Als het regent ook niet. En als het schoon weer is evenmin."
Er zijn wegwijzers naar Brussel en Maldegem, naar containerpark Leeuwerik en restaurant Cappuccino. Maar er zijn ook wegwijzers naar nieuwe aardappelen, scharreleieren, legkippen, fokstieren en een tweedehands waterval. Het zijn de wegwijzers naar de zeer kleine kleinhandel met een vaak ontroerende eenvoud qua verfwijze en spelling.
uit Humo augustus 2014 - herwerkt en ingekort- © Jan Hertoghs
Het is juli en volop zomer. Met de driekleur nog alom, want de Duivels zitten nog in de aanloop naar de WK-kwartfinale.
In Borsbeek (7 km buiten Antwerpen) tref ik mijn eerste wegwijzer, naar een Tomatenautomaat. De weg heeft de breedte van één auto en ik zal dit soort smalspoor nog vaak tegenkomen: het leidt naar een achterland, de typisch Vlaamse overgangszone tussen landelijk wonen en landbouw-op-z'n-retour. Met een amalgaam aan nieuwbouw, paardenweides, golfplatenschuren en hardbewerkte moestuinen. Ik kom bij een grote serre, er schalt een radio tegen het glazen plafond, en de automaat geeft tomaten, paprika's en wisselgeld terug. De tuinbouwers zelf zijn nergens te zien.
Op de terugweg bekijk ik mijn eerste wegwijzer nog eens uitvoerig en maak notities. Wat meteen de argwaan wekt van een wielertoerist. Die achterdocht zal me blijven vergezellen. Toon belangstelling voor die mini-mercantiele wegwijzers, en je zal bekeken worden als een controleur van de belastingen.
In Vremde zijn Scharreleieren Te Koop. Het bord is een voorbeeld van schilderen met het blote oog. Na de royale SCH heeft de auteur gemerkt dat zijn plankje te kort is, hij is de ARREL dan gaan verkleinen, om bij EIERE toch weer ruimer en groter te gaan, gevolg: op het einde is er nog amper plaats voor de N. Ook deze letterkundigen zijn niet thuis. Scharreleieren koop je blijkbaar op scharreluren, tijdstippen die je zelf maar moet uitzoeken.
Ik zie zaken die ik nooit eerder zag. Nabij een boomgaard en een bord met Kersen & Krieken, hangen mannen acht meter hoog aan een galg. Het zijn vogelverschrikkers, manshoge gele jekkers op een skelet van stokken die heen en weer zwaaien in de zomerwind. In het koele achterhuis met de houten kistjes vertelt de vrouw dat ze alles al geprobeerd hebben tegen de spreeuwen: linten, ballonnen, blinkende cd's, kanonnekes, "en zelfs harde radiomuziek, maar niks helpt, na twee dagen zijn ze terug."
Ik zal haar niet gauw vergeten. In krijt schrijft ze de getallen van mijn aankopen op de bodem van de bascule, elk cijfer zingt ze en de optelling maakt ze ook al zingend. Het moet le temps des cérises zijn.
Legkiekens
In Berlaar-Heikant zijn ze wel thuis bij het bord Scharreleieren. Ik informeer uitvoerig naar ras, afkomst en leeftijd van de legkippen. Het blijken "gewone legkiekens" te zijn: witte, zwarte en bruine. Een legkieken legt drie jaar, dan is het Schluss, maar van zijn vader (de Jos) mogen ze hier op pensioen gaan, dat heet: "blijven rondlopen tot ze doodvallen". Ik stel zoveel vragen dat de man op de duur wel moét voorstellen "of ik de kiekens wil zien".
We wandelen langs de goudvissenvijver, de slabedden en de gladiolen, en zo komen we bij de uitgestrekte scharrelweide van de dertig kippen. Plaats zat! Dit is een landerij voor een paard en een koe, dat krijgen die pluimdieren bij leven niet omgescharreld. Bij het hek staat de emaillen braadpot waaruit de kippen drinken. Kippen zijn de meest beschaafde drinkers die er zijn. Hoe ze de bek bedachtzaam in het water dopen en dan de kop zachtjes tillen om dat water neerwaarts te klokken. Ik kan er uren naar kijken. Er valt al een vroege peer van de boom, een doffe plof in het rustige gras. De zes eieren kosten negentig cent, en na betaling klinkt het: gij zij mercikes! En dat de eieren mij mogen smaken. Zo is deze kleinhandel, een aankoop gaat vergezeld van beleefdheid en goede wensen.
Terugkomend door Borsbeek is er een mini-wijzer naar het avondfeest van de trouwers Sofie en Bjorn. Proficiat alsnog Sofie en Bjorn. Was het zaterdagavond geweest, ik was de pijlen gevolgd en binnengegaan. Niks zo fantastisch als incognito meefeesten op een feest met allemaal onbekenden.
Illegale constructies
De bebouwde kom van Lille begint met twee borden: Scharreleieren Te Koop en Konijnen Te Koop. De vrouw komt met gekruiste armen naar het hek, altijd een goed teken dat de antwoorden beknopt zullen zijn. Zij en haar man zijn gepensioneerd en die verkoop, "da's maar een hobby, meneer". Het konijnenbord staat normaal op een paal, maar het is eraf gewaaid en "zeggen gelijk het is, we zijn te lui om het terug te hangen". Zo'n bord doet soms kopen. "Ge hebt gezinnen die dat zien en ineens stoppen voor een dwergkonijntje voor de klein mannen." Ik vraag of ze een vergunning hebben voor die plakkaten, want dat ik gehoord heb over een strenge administratie terzake. Ze zegt dat die zelfgeschilderde borden "ook maar een hobby zijn". Wat moet volstaan als wettelijke argumentatie. Maar meteen toch ook de wedervraag of ik soms van de staat ben? Of ik soms die borden kom weghalen? Ik zeg dat ze niet ongerust moeten zijn, want dat ik journalist ben. De wedervraag kan niet onbevangener zijn: of mijn bezigheid soms ook een hobby is?
Ik zal de argwaan nog vaak tegenkomen. Die is gevoed door de zomer van 2013. Toen maakte het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) bekend dat ze streng zou optreden tegen de "onvergunde bewegwijzering". Elk bord dat in de berm van een gewestweg staat en dat naar horeca, groentewinkels, of andere handel verwijst, moet een vergunning hebben. Zoniet, dan volgt een PV en de verwijdering van de illegale "constructie".
De borden en wijzers waarvoor ik stop, staan vooral in voortuinen. Op die privégrond lijkt het alsof er geen vergunningsplicht is, maar de woordvoerster van AWV is formeel: "Ook op privégrond moet zo'n bord vergund zijn. Voor elke constructie -hoe klein ook- moet een stedenbouwkundige vergunning worden aangevraagd bij de gemeente".Is het privégrond langs een gemeenteweg dan kan de gemeente de vergunning leveren. Is het privégrond langs een gewestweg, dan moet de gemeente advies vragen aan AWV. Wat erop neerkomt dat haast alle borden in deze reportage illegaal zijn. Niemand van mijn geïnterviewden had ooit een vergunning aangevraagd. Onder het Belgische motto: "als je niks aanvraagt, kunnen ze het ook niet weigeren".
Fuifplakkaat
Van gemeentebesturen hoor ik dat ze die seizoensborden van aardbeien en aardappelen wel willen gedogen. Maar dat ze strenger optreden tegen borden die activiteiten aankondigen. De eigenhandig geschilderde plakkaten voor fuiven, motorcrossen en ruitertornooien zorgen "voor een verrommeling van het landschap", anders gezegd: "die krakkemikkige huisvlijt, die moet eruit."
Ik ben voor een lichte verrommeling van het landschap. Van mij mogen fuifplakkaten in de koeienwei. Immers, als de Vlaamse overheid zelf bewerkstelligt dat er een wildgroei is van drie miljoen verkeersborden langs de weg, dan moet ze niet de vinger heffen als er in de berm een vierkante meter triplex-met-verf verschijnt.
Daarom ben ik blij in Koningshooikt, blij met het volstrekt illegale Beach Party-bord van de lokale Chiro. Het staat in een open wei pal naast een drukke gewestweg en het roept de passanten toe met vrolijke spuitbuskleuren en frisse sjablonen.
Een authentiek fuifplakkaat keert ook elk jaar terug. Na overwintering in een kelder hoeft alleen de datum te worden aangepast met een onhandige overschildering.
Maar je ziet deze verfpiraten minder en minder. Elke zich respecterende en dus over-reglementerende gemeente heeft immers hààr deftige oplossing: in het centrum zetten ze een raam waar vier gelijkvormige borden in passen, en elke vereniging kan binnen dat "format" haar activiteit aankondigen. Brave, uniforme, saaie communicatie.
Boerenautomaten
Het is m'n tweede namiddag, en vreemd hoe weinig wijzers er zijn tussen Lille en Mol. Enkel buiten Kasterlee tref ik een pijl naar een aardappelautomaat. De betonwegel leidt over De Wamp, een rivier die ik nooit eerder ben overgestoken. Zeker anderhalve kilometer ver leiden de pijlen, tot bij de autobanden die het veevoer afdekken en de linde die schaduw geeft aan een bungalow. Daarin staan zestien inoxkastjes met aardappelen. 10 kilo nieuwe aardappelen kosten 5 euro. 50 cent per kilo is dan nog een 'faire' prijs. In juli zakte de prijs van de nieuwe aardappelen naar anderhalve eurocent per kilo. Zo is dat in Europa waar een boer slechts kringloopwinkelprijzen mag vragen voor voedsel.
Vroeger verkocht Dirk aan de deur en had hij een ouder publiek, "dat kwam om te kopen én om een klapke te doen". De automaat die er twee jaar is, bracht een ander cliënteel: "jonge mensen die overdag gaan werken en 's avonds nog raprap patatten komen halen." Zijn klandizie blijft hoe dan ook beperkt "omdat 50 procent van de buitenmensen nog een hof heeft en dus zelf patatten kan zetten." Hij heeft gehoord van boerenautomaten dicht bij de stad; die verkopen méér omdat stadsmensen geen moestuin hebben en "gauwer gewend zijn aan automaten".
Hij gaat terug aan het werk, ik stap weer in de auto waar ik niet langer alleen ben. Laat nabij een boerderij je autoraam open en je hebt vliegen, rusteloze passagiers die tien kilometer lang de stuurhut niet willen verlaten.
Grijze zeilen
Nabij Meerhout steekt een rat de drukke weg over, onder een auto en tùssen de voor- en achterwielen. Goeie timing. Dan volgt een scheefstaand bord naar een Zeilmakerij. De grintweg leidt het bos in, met een stofwolk achter me aan. Er volgen open weides en enkele verouderde boerenschuren, en hij staat op een erf en knikt als ik het hier "nogal afgelegen" noem. Veel bedrijfjes zitten in een industriezone, "ik zit liever op mijn eigen". Vroeger was hij loonwerker in de akkerbouw, en toen dat te weinig verdiende, trok hij naar de fabriek, waar hij het niet uithield tussen de muren. Nu maakt hij pvc-zeilen voor alle doeleinden: voor het afdekken van zwembaden in de winter, voor terrassen van cafés, dekzeilen van camions, biertenten op een motorcross. Alles op maat en in alle kleuren. Rood, geel, blauw, groen, "maar de mensen vragen tegenwoordig vooral grijs en gebroken wit. In het verkeer zie je ook veel grijs. Nog weinig groene, rode of gele auto's. De mensen zijn de laatste jaren wat grijzer, wat stiller geworden."
Hoe neem je afscheid van een zeilmaker? Je steekt je hand op en hij knikt vanuit de donkere schuurdeur. Waarom ben ik geroerd? Het moet die afgelegenheid zijn en die ene man tussen die zeilen van grijs.
Schuw
Het huis staat helemaal alleen langs de drukke baan tussen Geel en Westerlo en de oprit is zo kort dat je bruusk moet afslaan en bruusk moet stoppen. Er zijn twee borden: Jonge Legkippen en verderop het iets kortere Jonge Legkippe. Aan het raam hangt een Belgische voetbalvlag en de jonge man duwt de voordeur net zover open tot hij in de opening past, niet verder. Binnen hangt een klok met een stilgevallen slinger. Hij kijkt schuw naar de grond. Dat hij hier zomaar overvallen wordt door een onbekende, en dan nog met vragen! Een legkip kost negen euro. De meeste mensen kopen ze per twee. De beste dag was toen ze zes kippen op een dag verkochten. En weer een verontschuldigende blik om de korte antwoorden die hij maar kan geven. We eindigen het korte gesprek met een korte analyse van de Rode Duivels ("het was niet zo goed") en dan sluit de deur zich, en is er alleen maar geraas van verkeer. Ik ben teleurgesteld. Ik vroeg naar kippen, maar eigenlijk had ik een levensverhaal gewild. Over dat eenzame wonen. En over die kakelende dieren die soms weglopen. Door het hoge buntgras , weg van het huis en hun ren, de wijde wereld in, tot waar een vos ze uit de struiken bijt.
Heetste Nacht
Een paar kilometer verder heeft een hanenpoot Trekker Trek Veerle op een wegwijzerbord gezet. Veerle is een dorp en "trekker-trek" is een wedstrijd touwtrekken tussen tractoren, Er komt dikke rook aan te pas en men sleept met boomstammen en ander onhandig gerief. De wegwijzerpijlen zijn uiterst schots en scheef getekend. Ze lijken op de Indianenpijlen in de ouwe strips van Lucky Luke.
Nog in Veerle staat Café Euro te koop, en is er een plakkaat met aankondiging van "De Heetste Nacht" in het naburige Eindhout. Ik zal er niet bij zijn op 12 juli, en ik zal dus nooit weten hoe heet die heetste nacht was, en wie nadien de zaal mee had moeten opkuisen, maar toch zijn kop niet heeft laten zien.
Averbode heeft een amateuristisch sandwichbord van twee fineerplaten die al veel regen gezien hebben. Het woord Scharrel-Eieren is gesplitst, want het bord is niet breed genoeg.
De vrouw is blij met de babbel aan de deur. Er zijn vaak stille weken, van twee klanten, of soms maar één. In het weekend kopen de mensen niet. Als het regent ook niet. En als het "schoon weer" is evenmin. "En ge zult dat zien: heb ik twaalf eieren, dan staat er drie man, en heb ik vijftig eieren, dan zie ik niemand". En nu heeft de gemeente de straat heraangelegd, dat gaf ook minder aanloop. Ik opper dat ze in een moeilijke "business" zit en daar kan ze om lachen. Och ja, kippen eten etensresten en ze leggen eieren in de plaats, dat is toch een profijt. En allicht zou ze meer verkopen als ze meer thuis was. Maar zij en haar man, ze gaan veel weg. Niet ver weg, nee, in haar leven is ze bijvoorbeeld nog maar één keer aan zee geweest. En toch zegt ze: ge moet van het leven profiteren. Het kan morgen gedaan zijn.
Kerkhofkersen
Tussen Zichem en Scherpenheuvel kondigt een groot bord de Lobosfeesten aan met tal van activiteiten die het plakkaat tot aan de rand hebben gevuld. Met onder andere een Ladies Nigt. Dat moet Night zijn, maar ik lach niet. Ik weet hoe moeilijk het is om zoveel tekst (170 letters!) in witte verf en op rechte lijnen over te brengen. Behoud dan maar eens je taalkundig overzicht!
Het Hageland is een fruitstreek, maar er staan nauwelijks borden. Dorpen in juli maken al een verlaten indruk, maar zonder aanwijzingen naar fruit of groente is er helemaal geen teken van leven naast de weg.
In Glabbeek staat wel een prachtig fuifplakkaat voor de Nuit Hawaienne. Die nacht moet een begrip zijn in Glabbeek, want het bord is veelgebruikt en afgesleten. En ook veelbelovend met al jaren een roodgloeiende sunset, wuivende palmbomen en luie hangmatten. Glabbeek ligt op 11.826 km van Honolulu.
Nabij Sint-Truiden en dus in Haspengouw zijn er meer fruitstalletjes en ook fruitautomaten langs de weg. In Duras wijst de pijl: Kersen 200 Meter. Het zijn 600 meter, maar vaut le détour, want vind maar eens kersenautomaat vlakbij een kerkhof.
Het heeft gisteren hard geregend, en de gazons zijn flink opgeschoten. Mannen in korte broek trekken baantjes in het gras. En ik zie veel tegenzin. Een nijdig gebukt lopen achter die duwstang en een gemelijk kijken naar die machine die nog geen enkele week rap genoeg vooruitging.
In Kortessem komt het bordje amper boven het gazon uit. Het is slechts een voetnoot langs de weg. Nieuwe Aardappel. Een enkelvoud waarvan je begrijpt dat het niet om één knolvrucht gaat. Op het tuinhek een tweede bord: Voor Aardappelen en Eieren Volg De Pijlen. Er rinkelt een bel die mijn aankomst verraadt. De man wil wel over zijn veldwerk spreken, maar hij heeft achterdocht, en dus zeg ik maar weer dat ik geen fiscale controleur ben. Hij zegt dat hij nooit gerust is, hier in de fruitstreek word je op de vingers gekeken, "zelfs al verkoop je dooie wespen in een bierglas".
Tien eieren kosten 1,25 euro, hij heeft vooral vaste kopers uit de omtrek, maar ooit is hier een franssprekende vreemde aan de deur geweest: een man uit Luik kocht 10 kilo patatten en 40 eieren. En Luik wordt uitgesproken als redelijk dicht bij de Oeral.
Na de zomer zijn er geen nieuwe aardappelen meer, dan plakt hij het woordje Nieuwe af met grijze tape: "Aardappel, da's al wat er dan blijft staan." Ik zie het gebeuren. Het laatste knollenbed is leeg, hij voelt het najaar ingaan, en staande aan de keukentafel voltrekt zich het ritueel tussen man en vrouw: waar hebben we de grijze tape gelegd?
Hij is nu meer op z'n gemak en haalt een soort babyfoon uit z'n hemdzak. "Dat ding gaat af als iemand de sensor op de oprit passeert." Zo kan hij ginder ver in de tuin werken en klanten toch horen aankomen. Passeer maar eens het hek, zegt ie, en inderdaad, in zijn hemd gaat nu een saxofoon spelen. Hij haalt zelfs de batterijen uit het toestel, ik mag nu alles van hem weten. Als ik oversteek naar de auto, roept hij: "oppassen als ge instapt of ze rijden uw deur eraf." Ook die goede raad is hier niet duur.
Kabouterland
In het Limburgse Oostham zijn Vijverstenen + Waterval Te Koop. Ik ken niks van vijverstenen en ik heb een waterval nog nooit zo klein geschreven zien staan, dus bel ik aan. Een dertiger komt monkelend naar het hek, Ha, gij komt maar eens kijken? Komt gij maar eens kijken, jong! Zijn tuin valt niet meteen te omschrijven. Laat ons zeggen dat er een gazon is met een spierwitte partytent annex een kleine vijver met goudvissen en daarrond is er een decor, een landschap van zelf aangebrachte tuindecoratie.
De over te nemen waterval is niet echt groot te noemen met zijn 1,2 meter, maar de verkoper wijst erop dat deze waterval toch vier "trapkes" heeft. De vijverstenen die te koop zijn, noemt hij "Maaskeien", zwerfstenen die gewonnen zijn uit de Maas en ze liggen werkelijk overàl gestapeld. In emmers, in tonnen, op zeildoek, op planken, ik schat meerdere honderden kilo's, en die heeft hij dus na jarenlang gebruik in een vijver "allemaal één voor één gekuist met javel" tot de groene aanslag eraf was. Die vijverstenen zet hij niet op Kapaza "want daar staat het al vol vijverstenen, daar gaan de mensen mij niet vinden. Met mijn bord langs de baan ben ik de enige verkoper, hier gaan de mensen mij zéker zien!"
De nieuwe siersteen die de vijverstenen zal vervangen, ligt al klaar. Dat is paars getinte Canadese leisteensplit, en als ik eveneens belangstelling toon voor dat grind dat mij onbekend is, ontspringt er bij deze Karel een tweede waterval; met trots en plezier laat hij naast al zijn steenslag ook àl zijn tuindecoratie zien. Een witstenen dolfijn, gekleurde papegaaien, namaakvlinders met grote vleugels, een tuinkabouter die onophoudelijk een straal water uit zijn mond laat pletsen, en dan nog meer tuinkabouters waarvan de grootste "ooit geschoten is op de kermis". De kleinere kabouters hebben allemaal een zonnecel, als het donker wordt, "springt hun licht aan". Er is ook een motard-tuinkabouter, op zijn motor ontspringt het licht in zijn stenen koplamp. Alles wat zijn tuin bevolkt, houdt niet van de duisternis, want er zijn ook slakken, kikkers, schildpadden en retrolantaarns die licht verspreiden, "ja, 's avonds is hier zoveel licht dat ik soms denk dat er een vliegtuig naar beneden zal komen".
Vanwaar zijn affectie voor tuinkabouters? Door sprookjes, door Disney? Niks van die inspiratie, hij vindt dat "schone beelden", da's alles. "Kom maar eens mee naar m'n werkhuis!" Daar doet hij het onderhoud van zijn dwergen. Bij vijf kabouters wordt hun puntmuts opnieuw helrood geschilderd, en ook de paddenstoelen met stippen worden weer fris in de verf gezet. Hij is "altijd bezig". Om vijf uur 's morgens is hij al weg naar het werk in de fabriek, en als hij na de middag thuiskomt, gaat hij gelijk aan de slag: "Anderen moeten eerst een uur gaan liggen om te bekomen van hun werk, ik begin direct in mijnen hof". En maar vertellen over alle verbeteringswerken die hij daar nog gaat uitvoeren. En dat het gezin niet veel weggaat, één keer per jaar naar Center Parcs in Holland. Dit jaar is er geen geld genoeg voor zo'n verlof, "en dan maken we het in de hof maar gezellig".
Ik denk dat ik een gelukkige mens heb ontmoet.
Oud ijzer
Het is een warme dag in de polders en de lucht is somber. Een grauwe dweil ligt over de dag. Op een camping staat een vrouw bovenop een caravan, ze schrobt het bovendek van haar woonwagen. Dit is het hinterland van de kust. Hier liggen de vruchtbare poldergronden, hier liggen de kansen voor de landman die afzet zoekt bij de tienduizenden vakantiegangers.
Tussen Mannekensvere en Middelkerke kruis ik het bordje Stamboek Fokstieren Te Koop. Niet meteen een afzetproduct voor de gewone toerist, ik ben nieuwsgierig. Het huis is een ingewikkeld procédé van achterhuizen, schuren en afdaken, het duurt twee minuten eer ik de deurbel vind. Niemand thuis. De fokstieren in de wei kijken onverschillig. Fuck you fokstieren. Een mens zegt vanalles als hij alleen is.
Dichtbij Middelkerke zijn er pompoenen voor 4 euro en courgetten voor 0,5 euro. De man doet open in korte broek en sandalen en met een opgewekte sigaar in de kop. Hij volgt de seizoenen, er waren al de kersen en de krieken, en straks komen ook nog de boontjes en later de walnoten. Het is zelfbediening, je neemt uit de kar en je duwt het gepaste geld door de brievenklep. De mensen zijn "heel eerlijk". Slechts drie keer per jaar wordt er gestolen.
Het Federaal Agentschap voor Voedselveiligheid heeft hem al getraceerd. Hij kreeg documenten thuis, vanaf welk omzetbedrag hij zich in regel moet stellen met vergunningen en taksen. ("Alles moeten ze reglementeren tegenwoordig.")
Naast het huis is een erf vol ijzeren beelden. Ze zijn ook te koop en gemaakt van oud landbouwalaam. Dat schuimt hij af bij boeren in de streek. "In de bijbel staat dat je zwaarden moet omsmeden tot ploegscharen. Ik smeed ploegscharen om tot kunst." Kunst met een kleine k voegt hij eraan toe. En een oud-ijzer-kunst die vooral wordt gekocht door stadsmensen. Een zwaan heeft ronde vleugels die ooit bolle ploegmessen waren. Verder is er een uil, een kromlopende aap, en een jager met een jachthond aan zijn been. Een rustiek oud-Vlaams dadaïsme, de geassembleerde vrucht van wielen, tandraderen, en bouten. Twaalf jaar geleden had hij een KMO met zestig werknemers en ging hij "kapot van de stress. Ik had de keus, dood onder de graszoden, of stoppen met werken." Hij koos het laatste.
Zwarte mannen
Eieren en Hoeveboter, de woorden slijten weg in weer en wind. Ik klop aan de achterkeuken en vraag of ik de hoeveboter mag zien. De boerin haalt een rolvormig pakje uit de koelkast, de boter goudgeel in dat matte papier. Eén kilo kost zeven euro, dat is goedkoper dan in de supermarkt. Maar toch ziet ze amper klanten. "De mensen gaan liever naar de supermarkt, daar halen ze alles in één keer. Ze doen niet meer de moeite om tot hier te komen voor twaalf eieren en twee pakjes boter."
Tegen m'n verwachting zijn er amper bordjes in het achterland van Nieuwpoort tot Zeebrugge. Wel zijn er deftige wegwijzers naar automaten die vooral aardappelen leveren, een nieuwsoortig professionalisme in de straatverkoop. Ik zak af naar Oost-Vlaanderen en het Waasland: tussen Moerbeke en Beveren is de zelfgeknutselde wijzer er terug. Hij heeft een biotoop nodig van platteland én lintbebouwing. In die habitat van boerenhuizen-met-moestuinen en burgerhuizen-zonder-moestuinen gedijt de handwijzer. Zijn ook nog karakteristiek voor deze biotoop: oude melkstopen die dienst doen als brievenbus, maïsvelden die afwisselen met drankendiscounts, en diverse koterij die het opneemt tegen sierklinkers.
Alsof hij die overgangszone wil illustreren steekt nù een haas de steenweg over. Ik zie hem zitten op een nieuwe garageoprit. Met spitse oren en opgetrokken achterpoten kijkt hij schichtig naar het vergulde smeedwerk dat zijn weg verspert. Het verkeerde hazenpad gekozen.
In Stekene opteert de wegwijzer voor aardappelen met een dubbele L, en de tweede E van Eieren heeft een trema. Ik zag elders ook al Coergetten, Petatten en Aardbeziën. Triplex heeft zijn eigen spelling.
In Sint-Gillis-Waas zijn "Maïs-Pakken Te Koop" Ik ga achterom en klop aan de vliegendeur. Voor de boer ben ik ook een lastige vlieg, hij heeft "geen goesting in uitleg," en wijst op z'n scheve lip, "daarstraks hebben ze mijn tand getrokken". Dan toch twee zinnen uitleg. In zo'n pak zit 500 kilo gehakselde voedermaïs en de kopers zijn hobbyboeren met een paar paarden of koeien. "Soms staan hier zwarte mannen die maïskolven willen kopen om te braden in de pan. Dat moet ik dan uitleggen met hand en tand: ik heb alleen maïs voor de beesten." De wereld opgedeeld in mensen die het verschil kennen tussen maïskolven en maïspakken.
Wintervoorraad
De boerderij in Vrasene heeft veel te koop: Aardappelen, Scharreleieren, Appelen-En-Peren, Hooi-Stro-Biet. De aardappelen zijn Niuewe. Nog eens, ik aanvaard foute spelling. Niuewe aardappelen smaken even goed als correct gespelde knollen. Vlak achter het Eieren-bord is de kippenren: veel korter kan de keten tussen producent en verbruiker niet zijn. Uit een houten hok komt een hond naar mij gesprongen tot waar het touw dat toelaat. Er is een buitentafel met appelen, komkommer, tomaten en een bos gladiolen. De sla drijft enigszins in het regenwater van de vorige nacht. De boerin leunt in de deuropening. Ze zegt dat ze minder verkoopt "nu de automaten opkomen." Aan de overzijde van de straat hebben ze d'r ook één, en daar kost een kilo appelen anderhalve euro en bij haar is het één euro. "En toch gaan ze daarover. Ik versta dat niet. 't Moet zijn dat zo'n automaat is als de supermarkt. Ge pakt, ge betaalt en ge zijt weg. 't Is precies of ze willen niet meer dat een mens komt opendoen en dat ze een paar woorden moeten wisselen."
De wereld is niet meer hetzelfde. Tot 1969 woonden ze nog in Kallo. Daar zijn ze verdreven, hun boerderij is onteigend voor de Liefkenshoektunnel. Ze heeft nog elke dag heimwee naar Kallo. "Wat zaten we daar goed. Ik moet mijn ogen maar dichtdoen en ik ben er terug."
Ze zegt dat er minder huisverkoop is. Ik zal het onderweg toch ook gemerkt hebben dat die kleine wegwijzers verminderen. "De jaren zeventig, dat was de goeie tijd, dan kwamen ze van overal kopen. En zeker van 't stad, och, van Antwerpen kwamen er zoveel met hun auto! Gepensioneerden, ze kochten vierhonderd kilo patatten. Voor henzelf en voor de kinderen. Een facteur kocht patatten voor de mensen op zijn ronde. Iedereen kocht patatten voor de hele winter. Nu kopen ze patatten voor drie dagen." De wereld is niet meer hetzelfde, ze zegt het voor de derde keer.
Ik wil niet met lege handen weggaan en koop sla en tomaten.
Er kakelt een kip.
Het ei ziet de wererld.
Klein addendum van fuifplakkaten, fruitpijlen en groentewijzers
Zomer zonder Werchter (3): the day after
De stilte nà de storm : “Ooievaars van Planckendael komen op de campingweides een smoske eten.”
Humo 6/7/2010 - licht herwerkt - © Jan Hertoghs
Werchter. Een bom decibels, rondzwervende petflessen, smeulende plasticvuurtjes en diepe remsporen in te lang gedragen onderbroeken. En na die paddestoelwolk is er the day after. Met een groteske fall-out aan afval, dat spreekt. Vandaar onze zeer interessante vraag: hoe ziet de wereld eruit als Werchter niet langer het centrum van de planeet, maar terug de deelgemeente van Rotselaar is? We vroegen het aan ingewijden.
Hun relaas over verstoorde biotopen, ooievaars die fastfood eten en schattenzoekers die veel geld en gsm's vinden.
Maar we beginnen met de aftocht en de zeer stille trom van zondagnacht en maandag.
Johan "zit" al zeer lang op Werchter en hij heeft all areas in de security gestaan. Hij kent de "droeve aftocht" op maandag, ze inspireert hem zelfs tot historische vergelijkingen.
"Het einde van Werchter heeft veel te maken met het weer. Als het goed weer is, slentert men naar huis, het mag nog wat uitbollen. Maar als het hard geregend heeft, dan wordt er geen seconde gewacht na de laatste muzieknoot. Men is moe, men is nat en meer dan negentig procent snàkt naar de uitgang en naar huis.
En ja, elk jaar heb je die kern van weerbarstigen die niet naar huis wil. Zo van: wij zijn hier en wij blijven hier. De sweepers maken dan een lange rij, ze schuiven langzaam op, en zo schuiven ze die hardnekkigen naar de uitgang. Ik moet zeggen, de laatste jaren wordt die kern harder en harder, het komt soms tot fysiek geweld met de security.
En dan is het maandagmorgen en dan begint de aftocht van de campingweiden, een aanblik die mij elk jaar met deernis vervult. 't Is als de terugtocht uit Rusland, van de soldaten van Napoleon. Dat is geen stappen meer, dat is sloom sloffen over de baan, met hier en daar zelfs een mankepoot en een trekkebeen. Die rugzakken hangen schots en scheef op de schouder, de slaapzakken, matjes en tentjes zijn maar half opgerold en ingepakt, dat is één en al doffe plunjezak dat zich naar het openbaar vervoer beweegt.
Een levensgroot verschil met de euforie en de dadendrang van donderdag! Dat is de éérste dag, dat borrelt en spettert, dat wil zijn energie kwijt in een catharsis na de examens, dat is champagne die vanonder de stop komt geschuimd. Alles kan! Alles mag! En laat ons vooral roepen en brallen en zuipen! Met de security kamperen wij achter de backstage. Ik herinner mij zo'n eerste nacht, de muziekoptredens waren al een uur gedaan, ik stond nog even naar het uitspansel te kijken, en in de verte hoorde ik die campings, en uit die warme nacht kwam één woeste, langgerekte schreeuw. En ik dacht: zo moet het ook in Rome geklonken hebben toen de vandalen de stad in brand staken (lacht). Eén groteske uitbarsting, één wilde euforie van bevrijding.
Maar dan is het Monday, monday, de dag van de algemene metaalmoeheid en dat zie je op de gezichten: na vier dagen heeft die "anarchie" lang genoeg geduurd. Die aftocht heeft ook dat wrange droefgeestige van iets dat onherroepelijk voorbij is. Er is dat doffe besef, back to reality, back to mama en papa. Maar toch ook wel, oef, eindelijk terug naar ons baddeke en ons beddeke."
Plectrum en meloenschil
Swiffer1 is vertrouwd met de eerste opkuis in de laatste nacht van het festival."Dat is een slagveld. Langs die hoofdbaan is dat een zee van plastic bekers, wegwaaiend papier, platgetrapt blik, kleren ook, en kapotte en hele stoelen die de mensen hebben achtergelaten. Wij schieten dan diezelfde nacht in actie met een schoonmaakploeg en omdat we allemaal jonge gasten zijn, komen ze met je lachen. Stoemerikken! Wie staat er nu te wérken! Ge moet u amuseren! Maar dan zeggen we dat wij vijftig euro per uur betaald krijgen, of dat wij gedetineerden zijn die een werkstraf moeten doen, en dan laten ze je met rust.
Zelf heb ik nog niets van waarde gevonden, maar vorig jaar deed ik de opkuis van de wei en toen kwam ik een gast tegen die twee portefeuilles had gevonden met in totaal driehonderd euro. Hadden wij die gevonden, dan hadden we ze terug bezorgd, maar hij heeft ze bijgehouden."
Swiffer2 doet al vijf jaar de "opkuis", te beginnen vanaf maandagmorgen acht uur. Het is zijn vakantiewerk.
«Dat is een speciale aanblik, al dat plastic dat ligt te glinsteren in de zon. We werken met een gritsel (lichte rijf), zo trekken we alle afval op hopen en dat stoppen we in zakken. Wij vinden veel kapotte zonnebrillen en soms kleren: kapotte t-shirts, of een verloren sandaal of schoen.
Af en toe vind je ook een gsm, maar dan een gehavend mode: over de cover en het scherm hebben ze vier dagen overheen gelopen. Boeken hebben we nog nooit gevonden. Het lastigste zijn de meloenschillen! Die krijgen we slecht geveegd, die zijn vettig en zwaar, daar schuift onze gritsel overheen.
Als het geregend heeft, is het zwaar werk. Want dan zijn al die kapotte bekers, blikjes en flesjes half in het slijk gedrongen, dan is het constant bukken om alles uit de modder te plukken.
Of het die maandag stil is op die wei?! Absoluut niet! Dat is één af- en aanrijden van heftrucks, camions, kranen en bestelwagens, en overal klettert het van de stellingen die ze afbreken. Dat opkuisen is ook nooit gedaan. Telkens als ze een houten vloer of een stand afbreken komt er weer een pak vuil vrij. En dan gaan we daar gelijk op af zodat het zich niet opnieuw kan verspreiden over de wei.
Tegelijk met de wei zijn er de ploegjes die de grote wegen doen. De campings proberen we vanaf woensdag zo proper mogelijk te maken. Doel is dat Werchter en omgeving er na drie dagen terug normaal uitzien, maar eigenlijk zijn we twaalf dagen voltijds bezig. De eerste dag met zestig man, de tweede dag met veertig en na twaalf dagen nog altijd met een man of tien. Of ik ooit iets bijzonder vond tussen al dat afval? Frontstage kan je al eens een plectrum vinden en backstage heb ik het polsbandje van de drummer van Rammstein opgepikt. Dat souvenir heb ik mee naar huis genomen. "
Brandjes blussen
Luitenant Hugo Van den Eynde en zijn brandweermanschappen zorgen voor verkoeling op hete dagen en ze verdelgen ook manmoedig de wespennesten in de buurt van opgeschrikte campinggasten. Hij staat al jaren op Werchter-brug en vandaar overschouwt hij de maandag: "Die eerste aanblik? Eén grote puinhoop. Eén grote afvalbelt. Maar dat is ons werk niet. Ons werk is het blussen van brandjes op de campings. Nogal wat gasten zijn te lui om hun gerief ook weer naar huis te nemen en dan steken ze dat algauw in brand. Als de campingverantwoordelijke zo'n vuurke ziet, en hij krijgt het zelf niet gedoofd met zijn snelblusser, dan worden wij verwittigd en gaan we met de spuitwagen ter plaatse. Wat ze opstoken? Alles! Campingstoelen, kleren, grondzeilen, tentzeilen, petflessen, etensafval, en natuurlijk zit daar heel veel plastic en synthetische kunststof bij. Ze stoken die rommel op en ze vergeten dat daar nog tentjes staan waar mensen liggen te slapen. Drie vier jaar geleden is dat een keer uit de hand gelopen. Dat vuurtje was uitgegroeid tot een vuur van wel vijftien meter hoog. Wij konden eerst niet op die wei, de brandstokers hielden ons tegen, en toen is de politie d'rbij moeten komen om ons toegang te verlenen."
Geen uitvaart tijdens festival
Hoe ziet de pastorale wereld eruit in dit deel van het Hageland? Op zaterdagavond is er in Werchter géén eucharistieviering "wegens de grote drukte op straat". Op zondagochtend "slapen de meeste festivalgangers nog" en kunnen de kerkgangers alsnog de zondagsdienst bijwonen "via een kleine aparte ingang". Maar op maandag kan er bijvoorbeeld nog niet begraven worden. Aalmoezenier Karel Vandervoort is de priester die voorgaat in de kerk van Sint-Jan Baptist.
«Tja, die jaarlijkse grote trammelant! Die is met de tijd gereglementeerd en gefatsoeneerd, maar die heeft zo zijn gevolgen. Maandag was er een sterfgeval in Werchter. Dan kan je in principe op zaterdag de uitvaart doen, maar nu moet de familie wachten tot dinsdag na het festival. Om de eenvoudige reden dat je al vanaf woensdag speciale toegangsbewijzen moet hebben om het dorp in- en uit te geraken. Dat is voor een begrafenisaannemer niet doenbaar om al die familieleden van zo'n bewijs te voorzien. Maandag zou theoretisch ook kunnen voor zo'n uitvaart, maar dat is nog teveel de dag van de Grote Rotzooi. Op dinsdag is het centrum hier proper en dan kan de begrafenis plaats vinden. Pas op, ik zeg niet dat dinsdag een rustige dag is, want eigenlijk zitten we in de opbouw naar de volgende zaterdagavond, dan is het weeral festival, de Werchter Classic. Ach ja, dat is maar één avond. En met een heel ander publiek. Dan ziet u ineens al die bezadigde ouderen. Ze zijn hun wilde jaren én haren kwijt. Maar ze komen nog naar hier, uit heimwee naar vervlogen tijden. Ze komen zelfs met de Mercedes en de Jaguar!"
En nee, er zijn nog geen jonge gasten of bezadigde ouderen wiens laatste wens het was om in Werchter begraven te worden.
Flora en fauna
Werchter ligt nabij de Demer- en de Dijlevallei en op een kruising van drie landschapsgebieden: de zanderige Brabantse Kempen, de Hagelandse heuvels en de leemhoudende teeltgronden richting Tienen. Van de les geografie weten we dat dit een rijke diversiteit aan flora en fauna zal opleveren! De gemeente heeft zelfs een Rockweide-Wandeling bewegwijzerd. Maar Luc Vervoort (Natuurpunt Oost-Brabant) is niet zo enthousiast over hoe de natuur erbij ligt nà juli en na jaren van festivals.
"Vroeger hoorde de festivalwei tot het Werchters Broek en in zo'n vochtig gebied vond je een grote soortenrijkdom, maar dat is gedaan. Als jij als natuurwandelaar in augustus op die wei komt, dan vind je daar alleen nog de typische tredvegetatie. Dat zijn een paar planten die zich aangepast hebben aan die verdichte bodems met ongunstige lucht- en waterhuishouding. Zeg maar: het soort armtierige plantengroei dat je ook vindt op plaatsen waar teveel koeien in een kleine wei staan. Op zo'n intensief belopen bodem kunnen alleen maar enkele grassen en onkruiden groeien.
Het is ook een bodem die extreem aangerijkt is met vloeibare en opgeloste afvalstoffen, zoals menselijke urine en vergane etensresten. Het zou wel interessant zijn om te weten of het mestdecreet even streng is voor Werchter als voor de landbouwers? Hoe dan ook, die "overbemesting" is niet goed voor de diversiteit aan plantengroei. Op de gronden waar men regelmatig maait, heb je nog wat grassensoorten, maar op de plekken die gelaten worden voor wat ze zijn, krijg je een wildgroei van netels en distels. Dat is de flora die welig tiert rondom de weide en nabij de campings. "
"Enkele jaren geleden was die festivalweide nog natuur- en landbouwgebied. Dat is dan omgezet in recreatiegebied, maar eigenlijk klopt er iets niet met die bestemming. Er is alleen maar recreatie als er optredens zijn, wat eigenlijk een versmalling is naar pure commerciële recreatie."
Biotoop overhoop
"Welke vogels je op die wei kan zien? Vooral kraaien en eksters en andere opportunistensoorten die zich aanpassen aan de omstandigheden. De campings, dat is een verhaal apart, omdat ze de laatste jaren zo zijn uitgebreid. Een aantal ligt midden in natuurgebied en daar hebben de vogelsoorten toch stevig te lijden. Men begint die locaties al vroeg te maaien, zo rond midden juni, en dan zijn daar nog een aantal grondbroeders en die zijn hun kroost kwijt natuurlijk.
Die campings, dat waren vroeger overwegend natte broekgronden en verlaten beemden met canadabossen, en ineens konden die eigenaars een mooie cent verdienen door die "slechte wei" te verhuren als kampeerterrein. Dat dagenlang kamperen heeft toch wel een grote impact op de natuur. Het gaat om tientallen hectaren waar het elf maanden stil is en waar de biotoop van die vogels ineens op zijn kop wordt gezet door een massa mensen en lawaai. In het struikgewas en de bomen nestelen nog laat enkele vogels en sommige zijn in juli nog hun jongen aan het voeren. Door die drukte op de campings gaan ze schuw weg blijven van hun nest, die jongen gaan geen of te weinig eten krijgen, en dan is het ermee gedaan. Men hoort niet graag die kritiek, maar voor die vogels en natuurgebieden is toch weinig respect van de organisatoren."
Ooievaar met smos
En wij die dachten dat Werchter een trekpleister was voor onze gevederde vrienden! Meerdere omwonenden hadden immers ooievaars gesigaleerd! ("Vorig jaar heb ik ze nog gezien. Vier ooievaars tegelijk, op de parkingweide. Ze waren duidelijk naar etensafval aan het zoeken. Ik verschoot. Ge verwacht zoiets niet in Werchter. Maar nu blijkt dat ze van Planckendael komen.")
Een andere ingezetene verklaarde dat hij in Werchter het hele jaar géén meeuwen ziet tot het begin juli is: "Hoe ze het te weten komen, weet ik niet. Maar met het festival zijn ze massaal op post. En ze blijven een paar dagen rondhangen en ze eten de etensresten die op de campingweiden achter blijven. Oud brood, restjes barbecue, meloenen, geef dat maar aan de meeuwen!"
Vervoort: «Ja, meeuwen zijn natuurlijk niet schuw. En wat die ooievaars betreft, die zie je inderdaad nog tot een flink eind in juli. En ze komen wel degelijk van Planckendael. Vaak jonge vogels die al in hun park naar eten gescharreld hebben en die dus in de nabijheid van mensen zijn opgegroeid. Een ooievaar is een opportunist. Die heeft leren samenwonen met de mensen. Het is ook bekend dat een deel van de West-Europese populatie niet meer in Afrika overwintert. Ze blijven in Spanje en Portugal rond de stortplaatsen hangen. En ja, dan is Werchter voor hen gewoon een park annex "stort" dat ze dan ontdekken in de dagen na het festival. En dat leren ze vlug natuurlijk, dat ze in het gras een broodje smos makkelijker te pakken krijgen dan een kikker."
En mocht je je afvragen waarom je alleen door wespen en nog nooit door een bij bent gestoken op de wei: hier is het antwoord van onze imker met kasten op anderhalve kilometer van de muziekzwerm: "Je zal daar geen bijen zien, want bijen komen niet af op stroperige frisdrank of zoet voedsel. En daarbij: bijen zijn gevoelig, die blijven weg van plaatsen waar lawaai is. Ze verdragen dat niet, zo'n hevige luchttrillingen. Als de boeren vroeger een wilde zwerm bijen annex koningin in een korf wilden drijven, dan namen ze potten en pannen en dan rammelden en klopten ze zolang tot die zwerm beschutting zocht in die korf. "
Rattle and hum!
Twintig bankkaarten
Ooievaars pikken naar fast food, maar ze zijn niet de enige scharrelaars in Werchter. Je hebt ook de amateurs met de metaaldetector. Twee à drie dagen later duiken ze op, en sommigen komen nog tot weken nadien de weide afschuimen. Franco B. komt al dértig jaar naar Werchter. Hij kent de weide als andermans broekzak.
«Ik ga meestal twee of drie dagen later. Dan kan je proper zoeken, dan is het grootste deel van het afval al opgeruimd. Voor ik de wei betreed, vraag ik altijd de toestemming. En die krijg ik ook. Omdat ze mij kennen na àl die jaren, en omdat ik niet alles bijhoud wat ik vind.
Wat ik zoal vind? Kettinkjes, juweeltjes, uurwerken, gsm's... Dat valt zomaar niet op de grond hé, dat komt door het springen en zot doen. En wij hopen altijd dat het één dag mag regenen tijdens het festival. Want alles wat men verliest, verdwijnt dan in de modder. En dan zijn wij de enigen die het terug kunnen vinden.
Geldstukken en muntjes, dat vinden wij à volonté. Nu zijn dat euro's, maar vroeger vonden we munten uit heel Europa. En heel vreemd, daar waren zelfs guldens bij. Een Hollander zit dus niet honderd procent OP zijn geld (lacht). Hoeveel geld wij vinden... dat hangt af van festival tot festival. Onlangs ben ik gaan zoeken, 's avonds na het Beach Festival in Oostende, en toen had ik op drie à vier uur honderdtwintig euro bij elkaar. En acht grote blikken Jupiler! Weggestopt onder het zand.
Maar zoals gezegd, ik hou niet alles bij. Vorig jaar heb ik op Werchter zeven gsm's gevonden en ik heb ze alle zeven afgegeven bij de Verloren Voorwerpen. Vaak is dat ding stuk, maar dan hebben ze de simkaart toch terug. Bankkaarten! Dat kunt ge u niet voorstellen hoe vaak die verloren worden! Vorig jaar had ik er wel twintig, en ik heb ze alle twintig afgegeven. Daar heb ik zelfs geen detector voor nodig, die zie ik liggen met het blote oog. Een ander ziet alleen iets van plastic, maar onze ogen zijn veel harder getraind op alles wat waarde heeft.
En sleutels breng ik ook allemaal terug! Het zou toch spijtig zijn dat daar ergens een fiets of een brommerke op slot staat, en dat die jong ocharme daarmee niet verder kunnen rijden.
Of ik ook op de campings zoek? Daarvoor ben ik minder te vinden, want daar blijft de rommel en afval langer liggen dan op het festivalgedeelte. Jong, ge kunt u niet voorstellen wat daar achter blijft! Volledige tenten, frigoboxen, flessen bier, vorken, lepels, dat steekt daar allemaal in het gras. Spijtig dat ik het moet zeggen, maar dàt is de jeugd. En ik zal u nog iets vertellen. Ik ken de uitbater van zo'n camping. En die zei me vorig jaar: Franco, al wat gij oplaadt, dat moet ik niet meer opruimen. En dus reden een vriend en ik met twee lege remorquen tot daar en wij zijn met twee volle bakken terug gekomen. We hebben niet alles kunnen opladen, het was teveel! Dat gelooft gij niet wat daar nog ligt! Spiksplinternieuwe tenten, niet eens opengedaan! Nieuwe grondzeilen! Nieuwe barbeques! Volle zakken houtskool! Goed luisteren hé. Ik heb dat niet nodig! Ik doe dat niet voor mijn profijt, ik doe dat om aan anderen uit te delen. Maar dat is werkelijk zonde wat daar allemaal achter blijft!"
NAWOORD: Tot 2018 werd er elk jaar nog zo’n 40 à 50 ton afval achtergelaten, waaronder veel tenten en grondzeilen. In 2019 werd er nog meer en uitvoeriger gesensibiliseerd. Aan de campinggasten werd gevraagd om hun tenten (én ook hun opblaas-zwembadjes) weer mee te nemen. Er zou “een pak minder afval “zijn geweest. Maar in geen enkele krant was een exact cijfer te vinden in de weken daarna. Op Tomorrowland (editie 2019) werden na het eerste weekend alleen al 5000 slaapzakken achtergelaten op het terrein.
Zomer zonder Werchter (2): de pionier van de mobiele toiletten
Wie Werchter zegt, zegt eten en drinken en zegt dus ook toiletten. In de jaren negentig waren de mobiele wc-cabines nog nieuw en niet helemaal ingeburgerd, en dus wilde ik die pis-en-kak-pionier wel eens spreken. Ik heb hier mijn originele Word-tekst van juli 1995 voor mij en ik merk dat ik aan Guy Mortier vijf titelsuggesties heb gedaan. De Vader Van Alle Festivaltoiletten. De pot op met R.E.M.-sporen. Plee it again, Sam! Holy shit, man! Het Never Ending Stoelgangfestival. Ja, ik zat toen in een geweldige post-anale fase. Uiteindelijk koos (gm) voor deze beklijvende kop:
Humo sprak met Kakman: een septische kijk op het festivalwezen
Lees ook deel 1 van de Zomer Zonder Werchter: twee trouwe soldaten van de frontstage
Humo juli 1995 -licht herwerkt - ©Jan Hertoghs
"Wilt ge mij in zo'n wc mee naar binnen brengen? Hoe dikwijls ze dat al gevraagd hebben!"
Terwijl de koperen ploert de koeien geselt en het mensvolk op terrassen bijeendrijft ("Schoon weer, jaja, maar ze moeten nu ook weer niet overdrijven!"), arriveer ik op de immens lege weide van Werchter. Op het terrein waar acht dagen geleden 7O.OOO sprinkhanen neerstreken, zijn alleen nog containers, hekkens, zeilen en schrale meeuwen te bekennen. De hitte staat als een verzengende tent tussen de bomen, het is àpeuprès veertig graden in de schaduw van een borstelsteel, en dan komt Alex Geudens (43) uit Arendonk met zijn opligger de weide opgereden. Hij moet hier nog zijn om een laatste serie toiletcabines op te takelen en hij is zowat dé wc-meneer van tal van festivals en evenementen.
"Ik heb The Stones drie keren gedaan, twee keer in Werchter en één keer in Nijmegen, ik heb Bon Jovi en Michael Jackson gedaan, ik doe Pinkpop, Pukkelpop-en-noem-maar-op-pop, ik doe ze bijna allemaal. Ik had in 1994 de paus, ik zou hem met al mijn toiletten volgen van Brussel naar Tremelo naar Namen, 's nachts afbreken en 's morgens weer opbouwen, al mijn materiaal stond klaar, maar toen brak die heilige zijn poot, ja, die heeft me zwaar in de zak gezet."
"Ik ben een boerenzoon, ik heb als loonwerker met gierkarren en grote dorsmachines gereden, maar ik heb ook in oud ijzer, oud papier en recyclageglas gezeten, ik heb dus altijd iets met mijn handen gedaan, en zo heb ik vijftien jaar geleden mijn eerste toiletwagen gebouwd. Gewoon, een idee uit mijn kop, niks afgekeken uit het buitenland, paar schetsen op papier en beginnen lassen en sleutelen.
De bak van een klein vrachtwagentje heb ik omgebouwd tot een toiletcontainer met vijf wc's, vier pissijntjes, vier lavabo's en een zeepdispenser en daarmee reed ik in het weekend de kermissen af. De mensen deden toen nog hun behoefte op café of in de kant, toiletwagens waren absoluut niet in de mode, en het gebeurde dat ik bijvoorbeeld een hele dag op de rommelmarkt van Heist-op-den-Berg stond en niet genoeg geld verdiende om mijn benzine te betalen. Dat was zo'n twaalf jaar geleden, maar dan heb ik een eerste keer op een festival gestaan, op Pukkelpop, en zo ben ik in die wereld gerold en hebben ze mij een beetje overal leren kennen.
Ik had ondertussen nog een vaste job, ik werkte voor een aannemer van bruggen en wegen, mijn stiel bestond erin om de asfaltlintjes tussen twee betonstroken glad te strijken. Die job heb ik opgezegd, want dat sanitair begon mijn week in beslag te nemen."
"Ik kom overal waar veel volk is, hoe meer zielen hoe meer vreugd, maar of ik van pop en rockmuziek hou? Nee, geef mij maar een tent met Will Tura, of Vaya con Dios, of Dana Winner. Het nederlandstalige lied, (duim omhoog) dat is mijn smaak. Maar zelfs al zou rock mijn goesting zijn, ik zou geen minuut de tijd hebben om naar die muziek te luisteren. 'Gelukzak," zeggen ze dan tegen mij, "gij hebt drie keer de Stones gezien', maar ik heb de Stones niét gezien. Ik heb alleen maar wc's gezien. En ik heb wc-rollen rondgedragen, en ik heb kuisploegen met zeemvellen bevoorraad om de brillen schoon te maken, en mijn helper heeft constant met de ruimwagen rondgereden om doorlopend die bewaartanks van die wc-cabines leeg te zuigen. Dat is continu werken, maar zo wil ik het ook. Het moet goéd zijn, het moet àf zijn, ik wil dat ze overal zeggen: gij moogt nog terugkomen."
Jacko Occupé
"De gewone cabines zonder waterspoeling zijn voor de toeschouwers, de toiletwagens met waterspoeling komen meestal backstage voor de artiesten. Onder het podium staat ook nog één extra cabientje, want ja, een artiest die gaat optreden, die moet dikwijls nog eens rap hé. Eén keer heb ik Michael Jackson uit een van mijn toiletwagens zien komen. Normaal kijk ik niet naar wie er optreedt, zelfs al loop ik los door de backstage of de frontstage, maar de show was juist gedaan, hij verdween van dat podium, en ik zie hem in het toilet stappen. Direct vier bodyguards daarbij, van die kleerkasten met een microfoontje voor hun gezicht en enkele tellen later kwam mijnheer buiten. Toén had ik mijn fototoestel moeten hebben natuurlijk, dat zou een mooie reclame geweest zijn, Michael Jackson op mijn toilet!"
"Of ik dat tof vind, backstage rondlopen? Ik vind dat niks bijzonders. Ge hebt er die op het podium staan en ge hebt er die naast het podium staan, ieder doet zijn werk, zo is het toch, maar er zijn er die veel geld zouden geven om daar te komen waar ik kom. Ik heb al ik-weet-niet-hoeveel aanvragen gehad van jonge gasten die met mij willen meerijden, die mijn helper willen zijn om als 'verstekeling' met de toiletwagens backstage binnen te geraken. Nee, jongens, zeg ik dan, niet met mij."
In de boskes
"Ik kom trouwens niet alleen op muziekfestivals. Ik zet ook toiletten op vliegmeetings, op marathons, beurzen, bouwwerven, overal waar volk komt en waar geen toiletten zijn, daar ben ik. Ik zet zelfs toiletten voor het leger op maneuver. Voor buitenlandse legers op maneuver welteverstaan, Amerikanen en Britten die hier op doortocht zijn bijvoorbeeld. Voor de Belgische soldaat op maneuver moet ik geen toiletten zetten, die moet nog altijd in de boskes kakken, ja, zo is het. Daar komt nu wel verandering in met al die VN-troepen die naar ex-Yoegoslavië vertrekken. Nogal wat van die buitenlandse VN-soldaten krijgen in België hun opleiding samen met Belgische militairen en vanwege die buitenlandse inbreng zijn die Belgische piotten de eerste die ook op toilet mogen."
"De Belgische mentaliteit is niet zo proper, ik merk dat op de Belgische festivals. Daar moet ik in verhouding met het aantal toeschouwers altijd minder toiletten zetten dan in Nederland. In Nederland zegt men: zoveel mensen = zoveel toiletten, zodat niemand lang moet wachten. In België denken ze: ach, laat dat volk maar een beetje wachten. Als er maar plaats genoeg is voor eten en drinken, want dat doet de kassa rinkelen! De toiletten, dat is bijzaak. Vaak krijg je de pechstrook toegewezen, een hoekje of een bermpje dat nog niet vol kramen staat. In Nederland is dat anders, daar hebben ze echte sanitaire blokken op een festivalterrein. Terwijl je hier met je wc-cabines vlak naast een hotdogkraam moet gaan staan en dan komen ze bij mij klagen dat er een wc-geur tussen het eten hangt! In Werchter is de laatste jaren veel verbeterd, maar de organisatoren zetten toch nog altijd enkele van hun eelfgemaakte toiletten voor de heren. Dat is een dakgoot die ze op een houten schutting hebben geschroefd en alles loopt via een darm naar een gat in de grond. Soms wordt die dakgoot eraf gerukt en dan staat iedereen gewoon verder te zeiken in het gras. Zoiets is in Nederland onvoorstelbaar."
Wipwip
"Op die wc's gebeuren wel de dingen die op alle publieke wc's gebeuren. Je vindt er portefeuilles die verloren zijn en portefeuilles die gestolen zijn. Sommige liggen gewoon naast de bril, andere steken in de stront. Dan stop ik mijn hand in een plastic zak, ik pak die portefeuille uit de blubber, ik draai dat zakje binnenstebuiten, leg er een knoop in en geef het aan de organisatoren. Of ik spoel ze thuis af en stuur ze zelf op naar de rechtmatige eigenaar. Ik vind natuurlijk ook wel eens drugs, en soms ook een druggebruiker. Die is meestal te herkennen aan het feit dat hij op zijn knieën voor de pot zit. Die rotzooi moet ik niet."
"Toen die mobiele toiletten nog nieuw waren op de festivals, hadden wij ook wel eens te lijden van vandalisme. Zatte koppen vonden het dan leuk om er een deuk in te trappen, één keer had een kwiet zelfs een kijkgat uitgesneden met een mes, en meerdere keren vonden we cabientjes tegen de grond getrapt waar ze dan -aan de voetsporen te zien- bovenop gestaan hadden. Maar nu is het nieuwe eraf, nu laten ze die dingen met rust."
"Condooms vind ik natuurlijk ook en zeker zijn er koppeltjes die zo'n wc-cabine gebruiken om het eens rap te doen. Ze hebben op de wei al dicht bijeen gelegen, er is de drank, er is de muziek, en ineens moet het dan gebeuren. Wij zien gewoonlijk één dakje tussen andere dakjes beginnen wiebelen, er steken al eens twee voeten onder een deur naar buiten, hier en daar wordt met de voeten op een deur geklopt, hard geklopt, zacht geklopt... Als het kalm is, laat ik die twee gerust, maar als er mensen staan aan te schuiven, dan moeten ze eraf. Dan trek ik desnoods wat kledingstukken onder de deur naar buiten om ze eruit te krijgen."
"Evengoed zijn er die hun gazet zitten te lezen op het toilet. En dat kan best wat duren, want er worden op die festivals nogal wat gazetjes uitgedeeld. Die verdwijnen dan na lezing in de pot, die verstoppen mijn afvoerdarm, daar heb ik het niet mee. Net zomin als met die graffiti-mannen. Want wie mag die tekeningen de week daarop één voor één wegschrobben met een bijtend product? Meneer hier!"
Puur natuur
"Op een groot evenement heb ik zo'n tweehonderd cabines staan en haal ik per dag gemiddeld dertigduizend liter op. Onder elke wc-pot zit een bewaartank die 25O liter kan bevatten en eigenlijk is zo'n toiletcabine een plastic huizeke met onderaan een septische put in plastic. Mijn wc's zijn dus septische wc's en -alstublieft!- géén chemische wc's. Zelf voer ik al mijn tankwagens naar een verzamelbekken in een zuiveringsstation en voor die lozingen heb ik mijn vergunningen.
Dat ik met stront rij, doet mij niks. Ik heb vroeger ook gier over de akkers gevoerd en dat is net hetzelfde. Het is puur natuur zeg ik maar."
"Eén keer had ik de politie op mijn dak. Dat was vorige week. Ik kwam terug van Bospop (Weert) en in de buurt van Eindhoven steekt zo'n snelle wagen van de marechaussee me voorbij en op hun dak begint een zinnetje te flitsen; Volg mij! Volg mij! Ik daarachter, volgende afrit gestopt, ik stap uit met een rol wc-papier in mijn hand: 'Wat is er, heren, moet u soms dringend?" Daar konden ze niet om lachen. Honderd gulden moest ik meteen betalen, "want u rijdt met een truck zonder brede achteruitkijkspiegels."
Plaskruis
"Het is geen gemakkelijke job. Het is een job waar veel denken aan voorafgaat. Je moet die toiletten niet zomaar afkappen als een berg zand, dat moet overzichtelijk zijn, mensen moeten hun weg kunnen vinden in zo'n toilettenblok. Iemand die net van de wc komt, is toch altijd met zijn gedachten eventjes weggeweest. Als die mens de deur opendoet, dan moet die meteen kunnen zien: ha, daar is de uitgang! Je mag de mensen niet laten buitenkomen in een wirwar: help, waar moet ik naartoe?"
"Het is ook geen gemakkelijke job omdat je een heel seizoen op alle uren van de dag klaar moet staan, en dan zeker in het weekend. Vrijdagavond laat sturen ze een fax "de voorverkoop loopt goed, breng meer toiletten", zaterdagmorgen om zes uur belt er iemand van een festival waar ik geen contract heb of ze toch nog tien cabines van mij kunnen huren, voor diezelfde dag! Zaterdagnacht om vier uur word je uit bed gebeld door een dubbele tong die zegt dat hij de toiletten wel op slot wil doen, "maar dat hij het slotje van de deuren niet kan vinden". En zo is er altijd wat."
"Telkens als er nieuwe modellen op de markt komen, zit je ook met de kinderziektes. Zo is het nooit een appetijtelijk zicht geweest om vanop de bril recht in dat blubbergat van de tank te kijken en op een keer had een firma hét gevonden. Die hadden onder in de pot een klep gemonteerd en die klep ging pas open als je op de bril ging zitten. Maar veel toiletgangers- vooral dames- hangen zo'n beetje boven de bril in plaats van er voluit op te zitten. Gevolg: alles hoopte zich op boven die klep wat nog veel minder appetijtelijk was! Die kleppen heb ik er meteen uitgezwierd."
"Wat wel een goeie uitvinding is geweest, dat zijn de pispalen of zoals de Hollanders zeggen, de plaskruisen. Dat Hollands fabricaat is een pissijn in het kwadraat, dus vier plastic urinoirs die gemonteerd zijn op een bewaartank in het midden. Ik vind dat een flinke verbetering. Mannen staan nu apart: gedaan met het gewiebel en het scheefplassen boven de bril van het gemeenschappelijke toilet."
"Ik ben bezig met vroeger en met later. Van elk nieuw toilet of pissijn dat op de markt komt, probeer ik altijd één exemplaar te kopen. Dat zet ik opzij in mijn magazijn. Zo werk ik stillekes aan mijn privémuseum voor later."
Deel 3: Werchter, the day after
Zomer zonder Werchter (1): twee trouwe soldaten van de frontstage
Voor het eerst in zijn lange bestaan zal er deze zomer geen festival zijn in Werchter. Reden: de onvoorziene top of the bill Corona.
Er is wel een Rock Werchter Zomerbar vanaf 2 juli met kleinere optredens voor 400 personen.
Bij deze gaan we terug naar het jaar dat het ééndagsfestival zijn twintigste onbekommerde verjaardag vierde.
Aan het woord zijn Ben en Johan, twee aimabele security-kleerkasten met grote schappen anekdotes.
Humo 28/5/96 - licht herwerkt - © Jan Hertoghs
Werchter: een dag in het leven van twee kleerkasten
"Zie! Ik heb het wéér! Het haar komt weer overeind op mijn armen!"
Op het moment dat het dubbelfestival T/W twintig kaarsen op zijn boxen ontsteekt, staan Johan Vandendriessche (36) en Ben Vanhoegaerden (37) ook twintig keer op Werchter. En ja, zij hebben de wei van bloemist Juul De Wit zien vollopen en zij hebben die wei ook zien leeglopen: tien keer als festivalganger (1977-1986) en tien keer als frontstage security.
Ben is bankbediende en Johan is assistent-bibliothecaris, niet bepaald de kleerkasten-industrie dus, maar ik heb beide Kortenbergenaars hun brede armen over hun brede borst zien kruisen ('dat hebben we samen geleerd in de kleuterklas van zuster Xaveria!') en ik zeg u: deze borstkassen zijn uit massief ruwe bolster. En dus mét blanke pit.
In wezen zijn Ben en Johan vooral brothers in rock die in hun leven al pakken concerten hebben bijgewoond en die samen in de States al mijlen en mijlen hebben verreden op zoek naar de wortels van hùn muziek.
Ik stel me deze twee gabbers voor als ze in de tachtig zijn. Bewoners van het rusthuis Ter Denneboom (verste kamer gelijkvloers), een rolstoel met de sticker Slow Train Coming, boven hun bed het plaasteren tegeltje No sleep til' Brooklyn!, en op de schouw een kruisbeeld met opschrift Rock 'n Roll Will Never Die. En dan de directrice die in hun hardhorige oren roept: " Hier is een journalist die wil weten of jullie zestig jaar geleden op zo'n weide hebben gelegen om naar muziek te luisteren?"
HUMO: Wat betekent Werchter voor jullie?
Johan: "Werchter is voor mij belangrijker dan Kerstmis en Nieuwjaar samen. Zevenendertig word ik en nog klopt mijn hart rikketik vol verwachting. De nacht tevoren kan ik de slaap niet vatten en lig ik te woelen in mijn bed als een kind dat op schoolreis vertrekt, of Sinterklaas verwacht. Als jonge gast lag ik dan klaarwakker in bed en haalde ik al de groepen van de komende dag voor mijn geest. Als security lig ik minder wakker van de muziek en meer van de vraag of alles wel goed zal verlopen. Werchter ja, daar lig ik wakker van. Ik noem Werchter zelfs mijn tweede geboortedorp.
Ik ben ook niet verlegen om te zeggen dat ik in mijn jonge tijd die wei gekust heb voor ik ze betrad! Het was het eerste festival dat Ben en ik als zeventienjarigen bezochten en zo'n eerste liefde laat je eigenlijk nooit in de steek. (toont tien jaar tickets en een paternoster van security-badges:" Dat zijn mijn relikwieën.") Het is bij mij allemaal begonnen met de film Woodstock. Ik kon hem niet gaan zien, ik was maar elf jaar, maar ik zag die foto's in cinema Metro in Kortenberg en ik was aangegrepen, ik was verkocht.Aan wat ik het Groot Broederschap van de Rock 'n Roll noem. Ik heb nog altijd die nostalgische hang naar dat Woodstock-idee, dat allemaal samen in vrede naar muziek luisteren. Daar in die idyllische scenery van Werchter zag ik dat ook gebeuren, zeker in de periode tussen mijn 17 en 25 jaar.
Nu ben ik ouder en loop ik al eens backstage, en dan zie ik die business, en dan zie ik hoe alles eigenlijk alleen maar om poen en centen en money draait, dus dat Woodstock-gevoel begint meer en meer vals aan te voelen, maar toch kan ik die sfeer op die wei niet meer missen. In dat opzicht lijd ik aan het Peter Pan-syndroom, ik ben zo'n jongensdromer, ik heb nog altijd die jonge gast van zeventien in mij."
HUMO: 's Morgens om halfnegen worden de hekken opengezet. Een bijzonder moment?
Ben: "Het plezàntste moment!"
Johan: "Wij staan daar al van zeven uur, half acht op die wei, en alles is nog zo stil, geen grasje, geen blaadje beweegt, 't is de pastorale, 't is zo'n Pallieteriaanse Timmermansiaanse sfeer met een paar leeuweriken in de lucht, en dan hoor je de torenklokken van Werchter het half uur slaan en dan! Dan zie je in de verte ineens de start van de marathon van New York! Maar dan wel met allemààl lopers die in slechte conditie zijn! Ja, om half negen plaatselijke tijd in Werchter zie je perfect hoe het gesteld is met de fysieke conditie van de Vlaamse en ook de Hollandse jeugd. Er zijn er die halfweg de wei, na amper 3OO meter dus, al steektes in hun zij krijgen en al niet meer kùnnen. En vervolgens staan ze hier te hijgen en te hijgen aan het hek."
Ben: "De konijntjes!"
Johan: "Ja, de konijntjes! Ooit hebben wij drie konijnenjongen van een gewisse dood gered. Om acht uur deden we nog een laatste check van het terrein en ineens zien we daar een hol mét drie jonge konijntjes. Precies in die strook waar binnen enkele minuten die horde bizons in stampede zou voorbijkomen. Iemand van de hondenclub van Tildonk heeft die jongen bij hun oren uit dat hol gepakt en ze in een bos backstage weer losgelaten!"
HUMO: De rush gaat naar de plaatsen op de eerste rijen. Hoeveel mensen willen zo'n plekje veroveren?
Johan: "Toch een paar duizend. Daar zijn mensen bij die al van zes uur 's morgens voor die ingangspoort zitten te wachten.'
Ben: 'In de tijd van U2 en Simple Minds waren er die 's nachts al hun slaapzak voor die poort gooiden. Toen wij zelf nog festivalgangers waren, wilden wij ook vooraan staan en dan lummelden wij heel de nacht in die buurt rond: op het terrein van de wipschieting of in de bar van de hondendressage. Heel soms deden we een tukje in openlucht, probeerden we te slapen zomaar langs de weg.'
Johan: "De weg naar Wakkerzeel! En liep het tegen achten dan stonden wij voor de poort."
Diehards
Johan: "Die honderd man frontstage security is hoofdzakelijk afkomstig uit de 'frontdorpen' Werchter, Kortenberg en ook Zolder. Zij zitten verdeeld over de twee delaytorens,de mixtoren,de middengang, kortom, alle compartimenten die voorwaartse publieksdruk moeten opvangen. Waar het eigenlijke frontstage hek is, daar staan wij, de zogenaamde kilo's, de mannen die letterlijk enig gewicht in de strijd kunnen gooien, de mannen die als het moet in die massa kunnen en willen penetreren om orde op zaken te stellen."
HUMO:Jullie staan er niet om dat podium te beschermen, jullie staan er om het publiek te beschermen.
Johan: "Absoluut! Wij zijn niet de gorilla's die onschuldige festivalgangers op hun gezicht slaan. Wij zijn er om de veiligheid van dat frontpubliek te verzekeren."
HUMO: Jullie kijken ook altijd richting publiek?
Ben: "Altijd. Ogen naar het publiek, rug naar het podium. En als je dan toch per se één groep aan het werk wil zien, dan vraag je toelating aan de rest van de ploeg om van die hele dag één kwartiertje of één half uurtje af te knijpen."
HUMO: Jullie staan daar wel in de volle decibelbeuk. Ik stond ooit frontstage en tot mijn verwondering begonnen mijn broekspijpen te flapperen van het volume. Jullie dragen allicht oordopjes.
Ben: "Sinds vijf jaar zelfs onafgebroken. En met reden. Ik had al bij heel veel concerten heel dicht bij de boxen gestaan zodat ik nu in één oor aan gehoorverlies lijd."
Johan: "Je staat daar amper bij stil, maar die geluidsgolven, die trillingen uit die boxen, die vibreren, die resoneren. Tot in je borstkas. Tot in je ingewanden."
HUMO: Kan je een profiel schetsen van de gasten in die frontlinie?
Johan: "Eerst en vooral zijn er de diehards die voor alle muziek komen en die géén enkele groep willen missen. Daartussen zit ook een select groepje intelligentsia dat tijdens de pauzes de Humo-bijlage leest én/of literatuur van Kerouac, Bukowski, en Burroughs, zeg maar, het soort schrijvers dat bij rock-'n-roll past."
Ben: "Daartussen zitten ook de diehards die maar voor één top-act komen en die de rest van de muziek 'uitstaan' tot het hun beurt is. Dat zijn de types die zich vanaf halfnegen aan dat hek vastkluisteren als gevangenen aan de tralies en die in trance op hun idool wachten."
Johan: "Onder hen vind je ook de klonen, de lookalikes. Vooral bij The Cure. Die hebben op de eerste rij wel twintig Robert Smittekes staan. Allemaal van die nachtraven waarvan de mascara is uitgelopen en het haar is overeind gekomen nadat ze met hun vingers in het stopcontact hebben gezeten."
Ben: "The Cure was in '9O top of the bill na Bob Dylan. Dat had natuurlijk andersom moeten zijn, maar soit! Die gasten waren dus fysiek verplicht om naar Dylan te luisteren en tijdens dat optreden van onzen Bob vroeg ik aan die vleermuizen of ze wisten wie Bob Dylan was. De ene zei Connais pas! en de andere zei Een ouw sacoche! (komen niet bij van het lachen)
Water in de woestijn
HUMO: Maar jullie hebben wel respect voor dat eersterangspubliek?
Johan: "Zeker. Omdat wij vroeger uit hetzelfde fanatenhout gesneden waren. Wij weten wat je daar moet ondergaan. 't Is een survival of the fittest en je wordt belaagd door honger en dorst en krampen in de benen."
Ben: "En niet te vergeten de hitte van die Koperen Ploert die soms zo pal boven die wei staat dat je die lucht boven die koppen ziet zinderen zoals boven de tarmac van een vliegveld."
HUMO: Hoe doen diehards hun sanitaire behoeften?
Johan: "Ze kunnen niet naar het toilet want dan zijn ze hun plekje kwijt. En omdat ik ze het nog niet in een plastic zakje heb zien doen, denk ik dat die gasten nauwelijks wat eten of drinken. Daardoor zijn ze ook de eerste kandidaten om flauw te vallen."
Ben: "Zo'n meisje dat al vanaf halfnegen met de blik op de Simple Minds aan dat hek hing en Jim Kerr kwam op... en ze viel van haarzelve. Bye bye Jim, bye bye optreden, ze heeft alleen maar de binnenkant van de Rode Kruistent gezien. Daarvoor had ze een ticket gekocht, daarvoor had ze tien uur gewacht!"
Johan: "Dan hang je dus half over die afrastering om die bewusteloze uit dat pak te tillen. En als dat een Miss Twiggy is, oké, maar als we daar Miss Piggy moeten uithalen, dat is minder."
Ben: "Acht keren op de tien zijn het meisjes die van hun stok gaan. Sorry, maar zo is het. De topjaren qua flauwvallen waren 1983 (U2/ Simple Minds), 1984 (Simple Minds en Lou Reed), en 1985 (Paul Young en U2).”
HUMO: Volgens onze plaatselijke correspondent Staf Herten was '85 redelijk degoutant. Bono (U2) zag de fans met bosjes tegen het hek vallen en nog riep hij de wei op om naar voren te komen.
Johan: "Zo'n Bono is dan zo theatraal en zo pseudo-jezus bezig dat zo'n tiep dat niet meer ziét volgens mij. A propos, U2... fantastische groep hé! Als ik nog aan hun eerste optreden denk! (wijst op een arm vol rillingen) Ziet! Vijftien jaar later en ik krijg nog kippenvel! En dan Bono: I lost my voice, so I have to sing with my heart! Zeg nu zelf, dat is toch een zeer schone rock- 'n-roll zin!"
HUMO: Ondertussen valt er wel weer iemand flauw.
Johan: "Ja, en bij grote warmte is er dan die héte walm die uit dat publiek opstijgt, dàt is om mottig van te worden. Die hitte! Die lijfgeur! Dat zweet! Regent het, dan is dat een stank van natte lijven, modder, platgetrapte hamburgers en plasjes kots en bier. En dan hang je daarboven en dan zeg je bij jezelf: dat zijn HELDEN die het hier een ganse dag uithouden."
HUMO: Op hondsdagen laven jullie ook de dorstigen.
Ben: "Eens je daarmee begint, is er geen ophouden aan. Je draait die brandspuit open, je vult flessen, je vult bekertjes en je blijft bekertjes vullen. Uren aan één stuk."
Johan: "Die massa, dat is één groot lichaam. En soms zie je dat lichaam genieten, en soms zie je dat lichaam afzien. Soms roept, soms smeekt dat lichaam om water. Water! WATER! Dan denk ik aan galeislaven of zelfs aan de Derde Wereld. Wij, de rijken die het water hebben tegenover en massa van armen die geen water hebben.En je wil die nood wel lenigen maar aan de andere kant denk je: het helpt niet,het zijn druppels op een hete plaat."
Ben: "Andere security-jongens zullen makkelijker zeggen: laat ze dorst lijden, ze hebben het zelf gezocht door hier vooraan te komen staan. Maar wij kunnen dat niet aanzien. Wij blijven water dragen."
Johan: "Er zijn er ook die onze boterhammen met kaas en hesp schooien, maar daar ben ik selectief in. Mijn boterhammen gaan alleen naar vrouwelijk schoon."
Bernadette-van-Lourdes
HUMO: Hoe schuilen de diehards tegen de regen?
Johan: "Met een plastic zeiltje zoals iedereen. Tenzij hun heiland aan het optreden is, dan kan de regen hen niet deren."
Ben:"Dan heffen ze hun handen ten hemel: laat het water maar over onze hoofden komen, samen met de muziek van onze heer!"
HUMO: Als mensen dan eindelijk hun idool aanschouwen, krijgen ze allicht ook een andere blik in de ogen.
Johan: "Dat is soms de absolute adoratie, ik noem dat de de Bernadette-Van-Lourdes-blik.Die trance in die opengesperde ogen, die lippen die de teksten van de eerste tot de laatste zin mee playbacken."
Ben: "Dat ze met de boerenjongens-rock-'n-roll van Bryan Adams meezingen, begrijp ik nog, maar ik heb fans zien meelippen met Jim Kerr van The Simple Minds en dat zijn allesbehalve simpele teksten."
Johan: "Dat zijn van die vage, esotherische songs met cryptische verwijzingen naar Keltische toestanden, en die zingen ze dan mee alsof dat I-love-you-yeah-yeah- is. Met hetzelfde gemak zingen die gasten misschien je reinste rechtse praat mee. Ja, daar sta ik soms wel bij stil, bij die macht vanop dat podium."
HUMO: Ik heb meisjes uren met een snijbloem in hun handen zien wachten om dan na tien uur geduld die bloem naar hun idool te gooien en dan valt en verdwijnt die roos toch wel tussen de boxen zeker. Moeten jullie ook bloemen overbrengen van verliefde fans?
Johan: "Ja, en brieven! "Kunt u deze brief niet afgeven aan Robert?!" Altijd met de voornaam hé!”
HUMO: En deed je dat dan?
Johan: "Ik speel komedie. Ik zeg: ja, ik zal hem aan Robert geven. Maar ik gaf die brief niet af, want ik kon toch niet backstage geraken. 's Avonds aan de toog las ik die brieven voor, dat was om je zot te lachen. (daverende lach)"
HUMO: Lelijkaard!
Johan: "Er zijn zelfs gasten die een demo-cassetje afgeven. Die duwde ik dan 's nachts in mijn auto-cassettenspeker en dan moest ik dikwijls zo hard lachen dat ik bijna tegen een boom reeed."
HUMO: Slechte mens!
Johan: "Ik heb toch nooit gezegd dat ik een goed mens was!"
HUMO: Hebben jullie fans geweten die zich de kleren van het lijf rukten voor hun idool?
Johan: "Dat niet, maar ik heb één keer Jim Kerr zien opkomen en tegelijk zag ik een vrouw in de frontstage wier hand in haar broek verdween en die hand is dat ganse optreden in die jeans gebleven. Wij stonden daar, zo van wink wink, nod nod , heb je dat gezien. Wij waren gegeneerd maar madam deed rustig verder. Dat zijn uitzonderingen. Wij hebben ook op Pinkpop gestaan en daar zie je veel meer van die zottigheden. Vergeleken met Pinkpop is Werchter een plechtige-communiefeest."
Message in a PET-fles
Ben: "Hier zitten toch ook mafkegels. Herinner je je die zot tijdens Iggy Pop?!"
Johan: "Zeker! Tijdens heel dat optreden riep die I just wanna be your dog! Wraf wraf wraf! Dat is een refreintje van Iggy Pop en die kwiet heeft dat wel duizend keren geroepen. Op de duur stond het schuim zelfs op zijn lippen."
HUMO:In Torhout '92 had je dat modderfestijn.
Ben: "In Torhout was het modderroetsjen, in Werchter was het modder gooien. Dat was tijdens de Red Hot Chili Peppers. En dat slijk vloog vooraan in de wei van de linkerkant naar de rechterkant, precies twee loopgrachten."
Johan: "De 'Peppers' riepen: Throw more mud at us! En hop, 5OOO man nam zo'n klot slijk en begon een offensief, net de slag om Stalingrad (imiteert bombardement)"
Ben: "Driekwart van de security stak onder het podium in dekking. Ikke niet. Ik was rots in de branding."
Johan: "Rots in het slijk,ja. En Peppers-bassist Flea trok zijn broek af, liet zijn gat zien aan het volk en kwak, zo'n vlaai slijk tegen zijn achterste! Guy Mortier maakte toen nog de intelligente opmerking: "John Lennon heeft hierover een mooi nummer gemaakt." en 95% van de wei wist niet dat hij het over 'Mother' had."
HUMO: In '89 hebben ze ook ijsjes gegooid naar Tanita Tikaram.
Johan: "En daar hadden ze groot gelijk in!"
Ben: "Ze zong vals!"
HUMO: In '91 vlogen de PET-flessen door de lucht.
Johan:"In Torhout was dat bij Iggy Pop en in Werchter was dat maf genoeg bij Sting, maar wel bij een heel passend liedje, Message in a bottle..."
Ben: "Wij staan op een houten verhoog, wij kunnen dus anderhalve kop boven die massa zien en dat was fascinerend, die duizenden en duizenden bottles die op die zee van volk heen en weer golfden en ronddobberden."
Johan: "Op 60.000 man heb je natuurlijk altijd een paar malloten die denken dat ze iets méér moeten doen en die toen met volle flessen zijn beginnen experimenteren.Ik zie dat zo voor mij gebeuren, zo'n gast die zo'n kegel op zijn kop krijgt,wok,dat bloed spoot als een fontein uit zijn haar."
Ben: "Toen was het ineens oorlog,hé.Toen hebben ze d'r ineens honderd moeten afvoeren en het jaar daarop was het binnenbrengen van plastic 'bottels' al verboden."
Rock-'n-roll-stoelen
HUMO: Hebben jullie dat frontstagepubliek met de jaren zien veranderen?
Johan: "Ze worden jonger natuurlijk. En ze krijgen meer tattoos en die collectieve begeestering voor de Simple Minds en U2 heeft plaats gemaakt voor het meer individuele slam dancen (=tegen mekaar op pogoën), skydiven en crowdsurfen. Skydiven is zowat rond 199O ontstaan. Ineens dook dat op, van die menselijke Arianes die met een voetje van een medemaat de lucht werden ingeschoten en die met een zachte of harde splashdown op het publiek landden om dan liefst verder te dobberen. Het ergste was bij Therapy en Offspring in '95, dat waren de rattenvangers van Hameln, die skydivers bleven maar komen. Maar wij pakken niks aan, wij drijven al die surfers terug in het publiek."
Ben: "Wij zijn sterk anti-skydiven als je ziet hoe mensen worden afgevoerd met een jaap in hun hoofd, courtesy van een legerbottien tegen hun kop!"
HUMO: TW heeft een rustig aureool: er wordt weinig of niet gevochten, maar soms zullen jullie toch hardhandig moeten optreden.
Johan: "Heel weinig. Eigenlijk allleen wanneer kleine groepjes ambrasmakers naar voren dringen en andere mensen beginnen te ambeteren. Het afleidingsmaneuver is dan om voorin te roepen dat ze moeten ophouden - hun middelvinger gaat dan omhoog natuurlijk- en ondertussen met genoeg security van de wei die gasten langs achter "aan te vallen", in casu ze eventjes op de schouder te tikken. Zo'n onverhoedse verschijning van de security is bijna altijd voldoende om ze te doen ophouden. Op die tien jaar hebben we misschien nog maar tien mensen hardhandig van de wei moeten verwijderen."
Ben: "Fascist! roepen ze dan."
Johan: "Tegen mij! Antifascist in hart en nieren!"
Ben:(grijnst) Ze gaan misschien voort op je uiterlijk, hé Janneke."
Johan: "Normaal heb ik lang haar, maar voor Werchter laat ik me altijd een broske knippen. Dat dwingt meer gezag af! En daar kunnen ze ook niet aan trékken,hé."
HUMO: Staan jullie uitsluitend frontstage?
Ben: "De laatste jaren wissel ik het 'front' al eens af met het gehandicaptenpodium en dat is een sport apart. Gemiddeld is daar plaats voor zo'n vijftig rolstoelen, ieder met één begeleider. Maar soms komen ze daar toe met zés begeleiders!Ik ben ook foerier van die mensen, want zij komen langs een aparte ingang binnen, zij hebben dan geen klakskes en boekskes gekregen en ik ben dan zo zot dat ik als security 'klakskes en boekskes' voor die mannen ga schooien."
Johan: "Gij doet goede werken, Ben. En er gebeuren af en toe ook mirakels op dat podium! Weet je nog die ene gast die ineens uit zijn rolstoel opstond en op één been begon rond te dansen! Al die anderen dachten: halleluja, hier is iemand genezen, maar die tiep had maar één gebroken been."
Ben: "En dan die twee nep-mindervaliden! Halverwege het festival zag ik dat ze van plaats verwisseld waren en dat de begeleider nu met zwachtels en dekens over zijn knieën zat. Die validen hadden gezamelijk een rolstoel gehuurd om op dat podium te kunnen zitten!"
Tranen in blauw
HUMO: Wie mogen jullie toelaten in die frontstage area?
Johan: "Alleen Schueremans en zijn adjuncten, de technici en de roadies van de optredende groep, plus een beperkt aantal journalisten en fotografen. En nog een hoopje Bekende Vlamingen."
Ben: "Dat gelukkig elk jaar kleiner wordt."
Johan: "Dan hebben we het vooral over de Paul Jambersen en Walter Grootaersen en ook sommige rockjournalisten die daar staan te kijken met zoveel blasé, met zoveel kontdraaierij en zelfgenoegzaamheid, dat ik er misselijk van word. Als je Arno bescheiden in de kant ziet staan, een en al aandacht voor een groep die optreedt, dat is me toch héél wat liever dan die gasten die vooral zélf willen gezien worden."
Ben: "Je vergeet de politici, Janneke."
Johan: "Ja, de politici met hun acte de présence! Dat is zo geloofwaardig als Iggy Pop die een bezoek zou brengen aan de Belgische senaat. Bullshit!"
HUMO: Jullie hebben tien edities op de wei gestaan en daarna negen edities frontstage. Hoe is het om van de wei naar die coulissen te gaan?
Johan: "Dat is een lichte desillusie, want je staat bijna oog in oog met die artiest. Er is geen kloof, geen hekken, geen tienduizend man die u scheidt, en dat is een ontluistering. De magie vanop de wei ben je ontegenzeggelijk kwijt. Maar in ruil krijg je wel een heel bevoorrechte plaats, en eerlijk, ik zou nu niet meer terug willen in die wei."
HUMO: Hebben jullie mooie herinneringen aan een moment waarop de hele wei is plat gegaan?
Johan:"Toen Lenny Kravitz in '93 voor de tweede keer naar Werchter kwam, zat ik toevallig met een ploeg van MTV in de mixtoren en tijdens "Let love rule" gingen 4O.OOO van de 6O.OOO armen in de lucht en die armen pakten mekaar vast en die begonnen heen en weer te zwaaien. En toen zei ik bij mezelf: hier is uwe Woodstock, Johan! Ik kreeg het helemaal warm vanbinnen. Dat was zo, zo ontroerend!"
Ben: "Bryan Adams in '88 en in de gutsende regen. Die gast heeft daar de set van zijn leven gespeeld, want het was koud, iedereen was nat tot op het bot, en hij kreeg die wei warm, hij kreeg die wei aan het dansen."
Johan: "Dat was één grote regenfuif. Wij herinneren ons ook allebei heel goed The Scene, openingsact in '93. Die speelden "Blauw", die eerste akkoorden gingen over de wei en ik heb mijn zonnebril op moeten zetten want ik begon gewoon te bleiten. En dat is geen gezicht hé, zo'n struise security die met zijn knuisten de tranen uit zijn ogen staat te wrijven. Ja, dat was zo'n golf van authentieke emotie tussen podium en publiek, dat was... een regenboog van warmte die daar gespannen werd en wij stonden daar middenin. Kijk, ik heb het wéér zitten zie, mijn haar komt weeral overeind op mijn armen!"
Ben: "Of neem The Pretenders('87). Die drummer Martin Chambers goot zijn drums vol water en elke keer als die op zijn vellen mepte, spoot daar een fontein uit die percussie, dat was zo memorabel, ja, toen had ik het ook zitten."
Johan: "Kunst is emotie. Ik ben een rockfanaat, maar ook een liefhebber van opera. En in die zalen wordt niet bepaald gejoeld, men blijft op zijn zetel, maar als zo'n uitvoering gedaan is, dan volgt daar zo'n ovatie en zo'n ontroering, dan merk je dat die mensen even hard zijn 'ingepakt' als zo'n massa op een festivalwei."
Sepultureluur
HUMO: Hebben jullie soms heimwee naar de kleinschaligheid van vroeger?
Johan: "Die kleinschaligheid wàs charmant. Ik herinner me trouwens één van de allereerste besprekingen in Humo waarin die reporter schreef dat hij zich via "een aantal negorijen als Wespelaar en Tildonk" naar Werchter begeven had! Maar het heimwee dat ik heb, is vooral een heimwee naar dat buiten slapen,dat pinten pakken met allerlei hippe vogels, dat is dus meer een heimwee naar een jeugdige onschuld die er niet meer is."
Ben: "Bij mij is er vooral een heimwee naar de programmering van vroeger, de kwaliteit van de affiche toen."
Johan: "Een affiche waarop de invloed van Humo heel goed merkbaar was. Dat was voor ons dik oké, want Humo was toen onze bijbel en Marc Didden onze profeet en Werchter de jaarlijkse hoogmis. Met achter dat altaar: een Warren Zevon,een John Cale,een Nick Lowe, Dave Edmunds, Rory Gallagher, Kevin Ayers !"
Ben: "The Kinks, Talking Heads, Dire Straits, Steve Miller, noem maar op! Dat is wat anders dan nu. Nu zeggen de meeste groepen op de affiche mij niks meer. Met de jaren ben ik ook steeds meer naar de roots van de rock-'n-roll gegaan, naar de country en de blues. Maar ik geef niet af, ik loop niet weg. Al die jaren dat ik security was, ben ik op mijn post gebleven en heb ik ALLE groepen aanhoord."
HUMO: Wat vonden jullie de laatste jaren nog de moeite?
Ben: "John Hiatt was fenomenaal goed, en Luka Bloom, Tragically Hip en Buffalo Tom waren ook zéér oké, en R.E.M. in '95 was fantastisch, en Neil Young met Booker T and the MG's in '93 was onvergetelijk, maar de rest - stijl Metallica / Sepultura -, dat is gort, dat is niet meer voor mij."
Johan: "Toen ik dertig was, dacht ik dat het generatieconflict mij nooit te pakken zou krijgen, maar op mijn 36ste ben ik daar niet meer zo zeker van. Pas op, ik kan Prodigy en The Chemical Brothers pruimen, die vibe van die dance-toestanden werkt bij mij ook aanstekelijk, maar veel van dat moderne gedoe pàkt me niet, rààkt me niet zoals een Bob Dylan of een Jackson Browne me kan raken. 't Is net alsof groepen als Metallica of zo'n opgeklopte razernij als Rage Against The Machine je alleen nog willen raken met hun geluidsvolume."
Nuchtere honden
HUMO: Hoe voelt het als alles gedaan is?
Johan: "Voor mij is die dag zoeff voorbij, en als het middernacht is, dan voel ik mij mistroostig. 't Is voorbij. 't Is gedaan. En dan die lege wei en die wind, plasticzakken en kranten die over mekaar tuimelen, die stillevens van een plasje kots naast een vertrappeld deken...after the deluge,hé."
Ben: "Ik ben dan doodop en ik wil alleen nog mijn bed zien. Alles bijeen zijn wij dan twintig uren in het getouw geweest."
Johan: "Hola, Benneke, maar eerst moeten we nog het terrein schoonvegen. Om 1.3Ou 's nachts is het ontruiming van de festivalweide. Met voorop Het Rode Kruis, in tweede linie de security, en in derde lijn de hondenclub. Met die drie opeenvolgende rijen kammen wij dan dat terrein uit op zoek naar zatteriken die nog tussen die mesthoop liggen, kwestie dat niemand wordt platgereden als daarna de vrachtwagens komen. Dus 1u3o, operatie Discussie met de Zattekloten! Die theewaters zijn makkelijk te vinden, hoe verder van het podium hoe zatter, en ze zijn ook heel makkelijk te herkennen aan hun taal, de Klinkertaal. Ik zeg bijvoorbeeld heel beleefd en heel beschaafd: Jongens! Het festival is nu al twee uren gedaan. Gelieve alstublieft het terrein te verlaten zoniet zullen de trucks over uw zatte botten rijden! Dat is toch een schone uitleg, niet! En wat antwoorden zij? Ei-ai-oe-ie-eu-aa-eu-oe-ie-ie! Allicht bedoelen zij: ik ga nog niet naar huis, bijlange niet. En dat blijft maar lullen, en dat blijft maar zwammen, en dat gaat maar door met zijn lamlendige vertragingsmaneuvers, ja'ai perdu mon frère, I have lost my brother! Waar is de wc mijnheer? Enzovoort, enzovoort."
Ben: "Alle drankstalletjes zijn al dicht, maar om halftwee staan ze nog met twintig bonnetjes te zwaaien. Ik moet bier hebben! Ik moet mijn geld terughebben!"
Johan: "Hier en daar is er ook een pol & soccer die nog het woordje 'fascist' kan uitspreken, en ja, dan moet je na twintig uren op je benen staan wel al je engelengeduld aanspreken om die gast niet op zijn gezicht te slaan. Dat is slenteren, schelden, slenteren, schelden en zo loop je honderden meters achter dat schorem aan. Die gasten die alleen maar naar het festival komen om te zuipen, dat is hét grote minpunt van die dag.Als dat ontruimen iets te tergend naar mijn zin verloopt, dan word ik kortaf: "Mannen! Als ge niet naar mij luistert, geen probleem! Maar denk eraan: na mij komt de hondenclub van Tildonk en die honden luisteren helemààl niet naar jullie! Enkelingen laten het dan zover komen, die wachten die hondjes dan op en die willen die hondjes dan over de kop aaien en die worden dan dubbel en dwars gebeten. Jodeldejodel!"
Finale
Johan: "Is de ontruiming voorbij, dan gaan we naar de perstent, en dan komt de ontlading. Die tent is leeg, dat terrein is leeg, en alles is dan precies ineens van ons. En we drinken dan dikke pinten op de goede afloop, zo van wij hebben dat hier gedààn!, dankzij ons is het allemaal goed verlopen. En dan zijn wij allemaal dikke broers, security onder elkaar.
Nu zal ik u ook vertellen wat ik nog maar tegen zeer weinig mensen verteld heb. In 1985 zaten Ben en ik samen in Vak Z van de Heyzel... wij hebben het Heyzeldrama dus van nabij meegemaakt. Wij hebben mensen zien stikken, wij hebben blauwe mensen gezien."
Ben: "De gast naast mij kreeg een betonblok op zijn hoofd dat de helft van zijn gezicht wegscheurde. Ik heb die gast nooit meer teruggezien in het geharrewar."
Johan: "En wij hebben geholpen, wij kennen wat van EHBO, maar wij zijn op de duur gaan lopen omdat we het niet meer konden aanzien. En ik ben nooit meer naar een voetbalwedstrijd gaan kijken, maar het feit dat ik nu nog altijd security ben, heeft heel veel met die Liverpool-Juventus van 1985 te maken. En soms ben ik bang, soms heb ik schrik voor eenzelfde tragedie op Werchter, maar het loopt jaar na jaar veilig af, en dat is goed."
Nawoord: Ben was nog security tot 2004 (o.a. backstage en aan het gehandicaptenpodium). Johan is nu nog actief; sinds 2008 bemant hij de commandopost van de frontstage-security"ik volg alles op camera,ik zit in het oog van de storm, ik maak het festival van binnenuit mee en zodoende ben ik nu in de gelukkigste periode van mijn Werchterleven."
Morgen deel 2: “Kakman”, de pionier van de mobiele toiletten
Sidestage: een klein album van foto’s en memorabilia