Reportages
Een archief van eigen reportages.
Over bliksemjagers en voetbalveteranen,
de klaroenblazers van de Last Post en autobestuurders die geen 1000 km per jaar rijden. En natuurlijk nog Vele Anderen.
“Alles voor de Kempen” - Reportages waarin de Kempen of Kempenaren een rol spelen worden vooraf gegaan door <k> .
ARCHIEF
-
oktober 2024
- 20 okt 2024 Hoe Herman Selleslags België zag veranderen
- 19 okt 2024 Afscheid van Herman Selleslags
-
juli 2023
- 5 jul 2023 <k> De kermisfotografen van de Kempen
-
mei 2023
- 26 mei 2023 <k> Memoires van een Ijsboerke
- 26 mei 2023 <k> Kaasfabriek Kempico : kroniek van een aangekondigde dood
- januari 2023
- september 2022
- juni 2022
- mei 2022
- februari 2022
-
september 2021
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (4): tijd willen winnen in de non-stopmaatschappij (24/24)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt ? (3): het 'kopen' van andermans tijd (met o.a. de hondenuitlater en de ‘loopjongen’ voor je kleren)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (2): meer vrije tijd en toch meer opgejaagd
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (1): het Vlaamse gezin en zijn dagelijkse 'rit tegen de tijd'
- 8 sep 2021 11 september (2): Mohammed Atta, de student stedenbouw die architect van de aanslagen werd
- 8 sep 2021 <k> 80 Vlaamse bakkers en “hun” 11 september
-
augustus 2021
- 30 aug 2021 Katrina (2): de boswachters als redders van New Orleans
- 30 aug 2021 Orkaan “Ida” - 16 jaar na de ravage van orkaan Katrina
- 24 aug 2021 20 jaar 'Zomerbeelden' op de VRT !
-
juli 2021
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (3): de ontreddering van de redders en de hulpverleners
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (2): de onderzoeksjournalist en de psychologe van de overlevenden
- 22 jul 2021 Tien jaar na de tragedie in Utøya (1): het relaas van de overlevenden
- 16 jul 2021 Zomeroverstromingen: het nieuwe normaal?
- 12 jul 2021 Na het EK Voetbal : het EK Minigolf in België
- juni 2021
-
mei 2021
- 1 mei 2021 Interview met de allereerste Mol (1999)
- april 2021
-
maart 2021
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (2): blij met een levende mus
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (1): een vroege-vogel-wandeling en de eerste Belg die vogelzang op vinyl zette
- 23 mrt 2021 De laatste dagen van Doel: kroniek van een aangekondigde dood
- 7 mrt 2021 Altijd wind mee: fietsenmakers over de demarrage van de elektrische fiets
-
februari 2021
- 23 feb 2021 Diefstal per brief: Bpost wil de postzegel in Belgische frank doen verdwijnen
- 9 feb 2021 De marathonwinter van 1962-1963 (2) : de bevroren zee
- 9 feb 2021 De marathonwinter van '62 -'63: de koudste winter sinds 1833
- 2 feb 2021 1 februari 1953: de achtenveertig uur durende “blizzard” over zuidoost-België
- 1 feb 2021 De overstromingsramp van 1953 (2) : de Belgische redders vanuit de lucht
- januari 2021
-
december 2020
- 27 dec 2020 <k> Op kerststallentocht in de Kempen: een autocar van goede wil
- 18 dec 2020 De Grote Glühweinroute (revisited)
- 11 dec 2020 Het kerstbomenbos: hoe de Nordmann de Ardennen inpalmt
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (2): Onze Man valt van de hondenslee
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (1): de Belgische die de jaarlijkse ijstijd en rendieren trotseert
- 4 dec 2020 Sint en Piet in het echt: uit koets gevallen, van baard beroofd en andere waargebeurde feiten
- 4 dec 2020 Sint en Piet gaan hard méé met hun tijd: van schimmel tot bulldozer en parachute
-
november 2020
- 26 nov 2020 Op huisbezoek met Sint en Piet (2) : in Antwerpen
- 26 nov 2020 <k> Op huisbezoek met Sint en Piet (1): in de Kempen
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (4): de verkopers van stofzuigers en gebakken lucht
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (3): de getuige van Jehova en de huis-aan-huis-winkelier
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (2): Hans de Booij (zanger-boekenverkoper) en een Franciscaanse bedelbroeder
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (1) Martin Heylen en de Appelleurders
- 10 nov 2020 Jodelen: de nieuwe superverspreider van corona
- 1 nov 2020 Trump: staat de verongelijkte kiezer nog altijd aan zijn kant?
- 1 nov 2020 De sprookjes van Trump
-
oktober 2020
- 23 okt 2020 De derby Antwerp-Beerschot: rood-witte honden versus mauve-witte ratten
- 16 okt 2020 De laatste "westerners" en cowboydorpen van België (3): Texas City in Tremelo
- 15 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (2): van Antwerpse indianen en Kempense outlaws
- 14 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (1) : begraaf mijn hart bij de baan naar Wuustwezel
- september 2020
-
augustus 2020
- 31 aug 2020 Het nieuwe schooljaar: leerkrachten vertellen hoe ze een klas aanpakken in het éérste lesuur
- 27 aug 2020 De pottenkijkers (2): voetbal kijken ondanks gesloten deuren / de dakfans en andere voetbalburen
- 26 aug 2020 De pottenkijkers (1): toch voetbal kijken in stadions met gesloten deuren
- 14 aug 2020 De hittegolf en een coup de foudre: op stap met een bliksemjager
- 7 aug 2020 Beiroet en de honden van de (puin)hoop
- 5 aug 2020 De ramp van Beiroet en de ramp van Tessenderlo (1942): als tonnen ammoniumnitraat exploderen
- 1 aug 2020 <k> De machtige duivenvlucht uit Barcelona: vertrokken in volle corona
-
juli 2020
- 31 jul 2020 De stille bekerfinale tijdens corona en de roodwitte roots van Luk Perceval
- 30 jul 2020 De alziende corona-camera: de burgemeester met het fotografische geheugen
- 26 jul 2020 Zomer van verveling: 13-jarige rijdt 800 km met oma's auto
- 9 jul 2020 <k> Voetnoten langs de weg: achter de schermen van de zelfgeknutselde wegwijzers
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (3): the day after
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (2): de pionier van de mobiele toiletten
- 2 jul 2020 Zomer zonder Werchter (1): twee trouwe soldaten van de frontstage
-
juni 2020
- 29 jun 2020 Toerisme in eigen land (1): koninklijke familie bezoekt Bokrijk
- 21 jun 2020 De stille overwegen (3): ontsnapt aan de klap
- 20 jun 2020 De stille overwegen (2): koeien op het spoor
- 19 jun 2020 Lege treinen en stille overwegen (1): de laatste onbewaakte spoorovergangen
- 12 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (4): met een gocart de grens over
- 11 jun 2020 <k> Experimenteel reizen in eigen land (3): in volle zomer liften met een slee
- 10 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (2): de pionier van de maffe reisformules
- 9 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (1) : rugzaktoerist op 500 meter van je voordeur
- 5 jun 2020 Café Corona: hoe moet het verder met het volkscafé?
- 1 jun 2020 Kinderen van de holocaust: de vrouw die honderden kinderen hielp onderduiken
-
mei 2020
- 28 mei 2020 <k> Record social distancing op café: 245 uur in quarantaine op een barkruk
- 27 mei 2020 Uit onze gevoelige platenkast: de huwelijksfotografen !
- 23 mei 2020 De hobo’s (5): een klein foto-album
- 22 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (4) / de overlevers van de Grote Depressie
- 21 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (3) / de Vietnam-veteranen
- 20 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (2) / de rammeling voor het slapengaan
- 19 mei 2020 De hobo's: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (1) / de leerschool
- 13 mei 2020 2020: het jaar van het lange haar (de “hippie-comeback”)
- 9 mei 2020 Rock-’n-roll-model voor alle online huiskamerconcerten: de Slechtste Gitarist van Vlaanderen
- 7 mei 2020 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (2)
- 7 mei 2020 <k> 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (1)
- 3 mei 2020 75 jaar Buchenwald: de dodenmars en de dodentrein
-
april 2020
- 28 apr 2020 Yo de dobbermannen! Bekende Vissers (BV’s) over hun watersport
- 24 apr 2020 Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (2)
- 24 apr 2020 <k> Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (1)
- 21 apr 2020 Hoe een bezoek aan de supermarkt zes dagen kon duren
- 17 apr 2020 Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (2)
- 17 apr 2020 <k> Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (1)
- 16 apr 2020 Arendonk? Gitarendonk! De revival van het mini-festival
- 15 apr 2020 De man die 29 jaar in quarantaine leefde
- 7 apr 2020 <k> Verhalen uit het containerpark (2)
- 7 apr 2020 Verhalen uit het containerpark (1)
- 2 apr 2020 De voetbalveteranen (3): de zwarte panter van SK Waanrode
- 1 apr 2020 <k> De voetbalveteranen (2): de oldtimers van KFC Herenthout
- 1 apr 2020 De voetbalveteranen (1) : de éminence grise van KFC Putte
-
maart 2020
- 29 mrt 2020 <k> De pionier-tv-verkopers (jaren ‘50 en ‘60)
- 24 mrt 2020 De eenzaamheid van de Last-Post-klaroenblazer
- 21 mrt 2020 De zeldenrijders (2)
- 17 mrt 2020 De zeldenrijders (1) chauffeurs met 1000 km per jaar
Meer reportages lezen?
Wil je ingelicht worden als er nieuwe
reportages verschijnen?
Vul dan hier je e-mail-adres in:
1 februari 1953: de achtenveertig uur durende “blizzard” over zuidoost-België
"In het dorp waren geen wegen meer. We moesten loopgrachten graven naar de winkel ."
Het is de eerste kou in deze winter. Vorige nacht zakte het kwik in de Oostkantons tot min tien, en ook overdag is het nog min vijf. Ik ben in dat koude binnenland onderweg om ooggetuigen te vinden van De Grote Sneeuwstorm van 1953. Toen zich in Nederland en delen van België een grote overstromingsramp voltrok met bijna 2000 doden, legde een uitloper van die wilde noordwesterorkaan een immens sneeuwdek over het zuidoosten van België: van Eupen tot St Vith en van Luik tot Bastogne. De storm luwde pas 48 uren later. Volgens het KMI is die blizzard van '53 de zwaarste die ooit over ons land is geraasd.
Humo januari 2012 (c) Jan Hertoghs
Ernst Leyens (77) vraagt of ik dat al gezien heb: twee meter sneeuw. Hans Croë (79) spreekt niet van sneeuw maar van “hoge witte muren”. Margarethe Esser (83) zag het wild hongerig naar de huizen komen . Rosa Pemmers (88) telt in gedachten de gezinnen die door niemand nog te bereiken waren. Karl Wirtz (88) zegt dat de straten in zijn dorp met de hand moesten “uitgespit worden”, alle mannen werkten op lange rijen. Adolf Schür (79) schudt zoveel jaar later nog steeds het hoofd, “ons dorp was acht dagen afgesloten van de buitenwereld, nooit gezien in België”.
Hun ooggetuigenissen komen uit Eynatten, Kontzen (D.), Küchelscheid, Honsfeld, Lanzerath en Sankt Vith.
De allereerste berichten in Le Soir van maandag 2 en dinsdag 3 februari waren bepaald alarmerend.
Een sneeuwstorm van ongekende omvang en hevigheid heeft het hele Ardennengebied getroffen. Zaterdagnamiddag is de storm opgestoken en pas maandagavond zijn de sneeuw en de felle rukwinden opgehouden. Het vliegveld van Saint Hubert heeft zware neerslag gemeten en windsnelheden tot honderd km per uur. De stuifsneeuw heeft wegen in het niets doen verdwijnen en heeft duinen van meerdere meters opgeworpen die alle auto-, trein- en busverkeer onmogelijk maken. Meerdere dorpen zijn volledig afgesloten van de buitenwereld. Stroom, telefoon, en postbedeling zijn lamgelegd en in sommige dorpen is geen drinkwater. (...) In Sibret is een trein ontspoord en de militaire hulpploegen die de plaats van het onheil wilden bereiken, stonden tegenover een sneeuwmuur van 2,5 meter. (...) Wie erin slaagt om de Ardennen en de Oostkantons te bereiken, waant zich niet langer in België maar in het Hoge Noorden.
Hans Croë: «Die zaterdagnamiddag van 31 januari was het nog droog en niks koud. Ik ben nog boodschappen gaan doen in Raeren en toen ik terugkwam, begon het licht te sneeuwen, maar wel met een felle wind erachteraan. 's Avonds ben ik naar de Kappensitzung geweest, dat is de aanloop naar carnaval, dan komen de Büttenredner hun burleske verhalen vertellen, dan wordt er gezongen en gedanst, en gedronken natuurlijk, en met die vierhonderd man in de feestzaal hebben we het geraas daarbuiten niet gehoord."
Schür: "Van bij het begin joeg er een felle wind achter die sneeuw aan, van dwarrelende vlokken was geen sprake, het was een storm, een sneeuwjacht, dat schoot daar horizontaal over de velden, dat floot en huilde hier tussen de huizen. “
Croë: "Toen we dan in de vroege uurtjes van dat carnavalsfeest naar buiten stommelden, wisten we niet wat we zagen, heel de weg lag onder een dik pak sneeuw. De mensen van Herbestal konden hun wagens nog amper vinden, die auto's staken in een méter sneeuw! Die carnavalisten zijn dan met mij mee geploeterd tot aan onze boerderij, daar konden ze zich opwarmen en de nacht doorbrengen." Schür: "Normaal zie je hier een holle weg voor de boerderij, maar toen ik zondagmorgen naar buiten keek, was die helemaal vol gesneeuwd, een laag van wel twee meter. Het was die dag ook één februari, dan vieren we hier het feest van de Heilige Brigitta, en dan komen ze van de wijde omtrek bidden dat het vee zou gespaard blijven van ziektes en sterfte. Op zo'n feestdag zit de kerk elk jaar afgeladen vol met boeren en boerinnen en boerenkinderen, maar die zondag was er alleen de pastoor en een handjevol boeren dat tot in de mis was geraakt, die stonden witbestoven naar mekaar te gapen alsof ze zowat een persoonlijke heldendaad hadden verricht."
Croë: "Zondagmorgen was het erg! Aan onze boerderij waren grote hopen bijeengewaaid, sneeuwduinen van wel vier à vijf meter hoog en die versperden heel de weg van Eynatten naar Raeren. Voor de kameraden van Herbestal zat er niets anders op dan te voet naar huis te gaan, tien kilometer ver. Dat er een weg was naar dat dorp kon je alleen maar vermoeden doordat je hier en daar nog wat huizen en bomen zag staan."
Esser: "We wonen hier nogal afgelegen en hoog. En in '53 moesten wij ons letterlijk uitgraven, een "kanaal" spitten naar de grote weg naar Roetgen, maar ook die weg zat helemaal dicht. De boeren hadden vroeger van die primitieve sneeuwruimers, dan sleepten ze achter een paardenspan een driehoek van drie boomstammen en daarop lag een plankier dat verzwaard was met zandzakken of stenen, en met die driehoek werd de weg dan open geploegd, maar dat lukte niet, de paarden zakten veel te diep weg in de sneeuw!"
Leyens: "Overal in Küchelscheid lag de sneeuw opgezweept tot twee meter en hoger. Een weg schoffelen in die sneeuw, dat betekende zoveel als tunnels graven."
Wirtz: "Omdat er geen sneeuwruimers waren in Honsfeld, moésten alle mannen van het dorp meehelpen om de ingesneeuwde hoofdstraten vrij te maken. Jong en oud, boer, houthakker of gemeentebediende, je kreeg een schop en je kon beginnen. En dat ging heel systematisch. Je stond twee aan twee, een rechtshandige naast een linkshandige, en zo op een rij van tien man naast elkaar. De ploegbazen bakenden de breedte en de diepte af waar je moest spitten.
Je werkte in lagen, als er twee meter sneeuw op de weg lag, dan hebben we die in acht 'trappen' gedaan, de eerste root schopte de eerste laag weg, en de rij na ons nam de volgende 'verdieping'.
Eerst maakten we de hoofdstraten van Honsfeld vrij - de weg naar Büllingen, de weg naar Losheimergraben-, en als de bebouwde kom klaar was, dan groeven we buiten het dorp, tot aan de grens van de gemeente. Het was een volle dagtaak, je begon om acht uur, en je spitte met een middagpauze tot vijf uur 's avonds. In alle dorpen uit de omtrek waren zo hele kolonnes aan het spitten. En waar ze meestal niet verder konden graven, dat was in het woud buiten het dorp, daar lagen teveel geknakte bomen, daar is het leger moeten komen met zijn bulldozers."
Schür: "Natuurlijk moesten we de wegen uitgraven. Wat was er anders te doen als je zo afgesloten zit?! En je had de sneeuwbergen moeten zien toen alles geschoffeld was; die reikten tot aan de eerste verdieping van de huizen, tot bijna aan de kruinen van de bomen!"
Croë: "Wij wandelden niet meer door dat open landschap van de Hoge Venen, wij stapten tussen witte muren waar we niet overheen konden kijken!"
Leyens: "Zo moet het ongeveer geweest zijn in de eerste wereldoorlog. Wij liepen door ons dorp, en we kwamen mekaar tegen in die smalle loopgraven."
Wirtz: "Wie zag je nog op straat? Niet al teveel mensen. De postbode was bijvoorbeeld de enige die zich naar de afgelegen boerderijen begaf. Met zijn pelerine cape die hij voor het gezicht kon houden bij hevige sneeuw, en met zijn zwaarbenagelde bottines én prikstok om zich een houvast te geven."
Midden in Alaska
Le Soir 5 en 6 februari: We geven hierbij een korte en onvolledige lijst van dorpen die nog steeds zijn afgesloten: Commanster, Krewinkel, Küchelscheid, Luzery, Manderfeld, Marvie, Mont, Ortho, Sibret, Thommen, en verder alle dorpen en gehuchten van de kantons Malmédy en Sankt Vith. Er wordt met man en macht gewerkt om de wegen weer vrij te maken, maar soms raken zelfs de bulldozers niet door de chaos. In de omgeving van Freyr rijdt de postbode rond met paard en slee. In Eupen en Bastogne hebben werklieden "tranchees" gegraven naar de winkels die nog open zijn. (...) Men waant zich niet langer in de Ardennen, maar in het midden van Alaska!
Croë: «Twee à drie dagen is alles hier potdicht geweest. We konden geen kant meer op."
Esser: "De melkwagen kon niet meer komen, we moesten de kitten op een slee zetten en tot in het dorp trekken, drie kilometer ver."
Leyens: "Küchelscheid ligt op 55O meter en is de plek met de laagste temperaturen van België. Geen wonder dus dat we vijf dagen afgesloten zijn geweest van de bewoonde wereld. De vijfde dag is het leger hier geraakt met een stoomlocomotief en met zo'n ijzeren stootplank op de buffers om de sneeuw weg te ruimen."
Pemmers:"Via die spoorweg zijn de bakker en de slager ook tot in Küchelscheid geraakt. Ze waren met de micheline gekomen, dat is een dieseltreintje voor 2O personen. Het leger had die "treinbus" opgevorderd, want eigenlijk kwamen op die lijn alleen nog militaire goederentreinen."
"En natuurlijk hebben we de eerste dagen zonder stroom gezeten. Dat gebeurde regelmatig toen, en dan ging je maar weer de petroleumlampen aansteken."
Schür: "Er was dagenlang geen stroom, dat zou nu een drama zijn, met al die diepvriezers en melkmachines, maar toen melkten ze nog met de hand. De tankwagen van de melkerij kon natuurlijk niet langs komen, dus dan ontroomden ze de melk en ze maakten er boter van. De mensen konden hun plan trekken, ze waren toen veel zelfstandiger dan nu. Nu zouden ze vloeken, waar blijft de stroom, waar blijft de sneeuwruimer van de gemeente?! Want ja, de mensen zijn gewend aan licht en warmte, en ook dat de sneeuwruimer begint te vegen als er twee uurtjes sneeuw is gevallen."
Esser: "Had mijn man nog geleefd, dan had hij van Reinartzhof kunnen vertellen. Dat was een gehucht met amper drie boerderijen dat midden in het Hertogenwald lag. En geloof me, dat is afgelegen, want in vroegere eeuwen woonde er een kluizenaar die zich over verdwaalde reizigers ontfermde. Mijn man is in Reinartzhof geboren, en in '53 zaten ze daar compleet ingesneeuwd met zevenentwintig mensen. Rond die drie boerderijen waren sneeuwbergen bijeen gewaaid met ontwortelde en afgeknapte bomen erin, die mensen dachten dat ze daar nooit meer weg konden komen, en omdat hun voorraad eten maar voor een week voldoende was, heeft één dappere boerenzoon dan toch een uitweg gezocht naar de bewoonde wereld. Die man is uitgeput in Eupen aangekomen, en vandaaruit en vanuit Duitsland zijn dan redders per ski vertrokken. Maar die spoedhulp geraakte onmogelijk door die woestenij van bomen en sneeuw. Uiteindelijk heeft het leger beslist om een helicopter van Sabena in te zetten. Die piloot is erin geslaagd om brood en levensmiddelen af te zetten." (zie ook nawoord onderaan, jh)
Plankenskiërs
Leyens: «De volwassenen gingen niet werken, de kinderen gingen niet naar school, dat bracht toch iets van een avontuur mee. Alleen de avonden waren nog stiller dan anders. Dan zat ik hier aan tafel met mijn ouders, de klok tikte, het vuur brandde, en vanuit het halfduister begon mijn grootvader dan maar weer weesgegroeten en onzevaders te lezen. De rozenkrans, dat was het grote tijdverdrijf van toen.”
Wirtz: "Ja, wat deed je op die lange winteravonden? Wat zitten vertellen aan tafel en om half negen je bed in."
Schür: "Of kaarten met de andere boerenzonen uit de buurt. En paffen natuurlijk, het plafond was niet meer te zien van de rook!"
Leyens: «Wie na vijf uur nog op straat kwam, kon maar hopen dat de maan op de sneeuw scheen, want van straatverlichting was geen sprake. Een zaklamp? Daar was geen geld voor, dat was een ongekende luxe. Iedereen was arm toen, want de oorlog was nog maar net voorbij. En je had de huizen moeten zien! Met het Ardennen-offensief is heel Küchelscheid vijf maanden geëvacueerd geweest en toen we terug kwamen waren alle huizen één grote puinhoop. Eerst hadden de Amerikanen onze kolen opgestookt, dan ons brandhout, en toen dat op was, hebben ze de meubels, de deuren en de vloeren uitgebroken om ook dat hout in het vuur te gooien. In zo'n huis zijn wij terug moeten gaan wonen, en er was money om ons te vergoeden, maar voor iedereen was het toch schrapen om rond te komen. Die winter van '53 was toch een ontbering, hoor."
Wirtz: "Vijf dagen is er geen brood bezorgd. Ik herinner me dat enkele jongemannen met zogezegde ski's naar Büllingen zijn geschuifeld om daar een rugzak brood te gaan halen. In feite waren die ski's dunne planken van de zagerij waar toevallig een krul in zat omdat de dennenboom op die plek ook een kromming had. En die planken werden dan met riemen onder de bottines gebonden. Die skiënde 'broodkoeriers' waren ex-soldaten die tijdens de oorlog bij het Duitse leger gedwongen waren ingelijfd, en daar hadden ze toen voor het eerst ski's gezien."
Leyens: «Het hielp dat je de oorlog had meegemaakt, dan kon je tegen een stootje. Ik was tijdens de oorlog op internaat in Montenau en mijn ouders gaven me net genoeg geld mee voor de trein, twee keer veertien frank en verder geen zakgeld. En dan kon ik niet aan de verleiding weerstaan om tijdens de week twee appels te kopen van één frank, en dan had ik geen veertien frank meer voor dat treinkaartje, en dan zat er niks anders op dan naar huis te stappen, achtentwintig kilometer, zes uur marschieren! De eerste achttien kilometer over verharde weg, de laatste tien kilometer vanaf Sourbrodt ging ik dwars door het woud, op mijn eentje, met alleen maar het kraken van de takken en de sneeuw onder mijn voeten.
Soms was er helemaal geen geld voor de treinreis, dan wekte mijn vader mij maandagnacht om halfdrie uit mijn bed, dan at ik een snee brood met een glas water en dan was het weer zes uur marcheren naar Montenau. Als ik dat nu aan jonge mensen vertel, dan bekijken ze mij alsof ik een zot of een holbewoner ben."
Iglo's voor de kinderen
Le Soir 10 februari: De vier gehuchten van Manderfeld wachten nog steeds op hun bevrijding, de bulldozer die daar beloofd werd, is nog steeds niet aangekomen. Er worden nu ook zeer lage nachttemperaturen gemeten, in Libramont vroor het min 22 aan de grond. In de meeste dorpen komt het verkeer weer op gang, maar auto's en vrachtwagens kunnen mekaar zeer moeilijk kruisen op de smalle wegen die zijn uitgegraven in de sneeuw. Het bezoek van minister Segers aan de getroffen gebieden is afgelast vanwege de slechte staat van alle hoofdwegen.
Schür: "In de Oostkantons zijn de gehuchten rond Manderfeld het langst onbereikbaar geweest. Hier in Lanzerath zitten we op 627 meter en hier zaten we acht dagen in isolement. De verbinding met de buitenwereld is pas hersteld toen een aannemer van Büllingen tot hier is geraakt met zijn bulldozer. Acht dagen isolement, voor België is dat toch een record."
Pemmers:«Zonder eten zijn we niet gevallen. De mensen hier hadden altijd wat voorraad in huis voor het geval ze geïsoleerd zouden zitten. In de kelder bewaarde je aardappelen, stenen potten met zuurkool, weckpotten met ingemaakte groenten en fruit, en soms ook een tonnetje gezouten haring. En iedereen had wel bloem en meel in huis om brood te bakken. Wie dat niet had, pakte wat gerst van de varkens, daarmee kon je gerstebrood bakken. Of je nam wat haver van de paarden, dan had je van die dikke haverkoeken.”
Wirtz: "De kinderen amuseerden zich natuurlijk in zo'n winter. Met sneeuwmannen en sneeuwballengevechten, maar ook met het uitgraven van holen in de grote bergen sneeuw die langs de straten lagen opgetast. Dat waren hun iglo's, zegden ze!"
Leyens: «Er is toen dagen en dagen met de slee gerutscht. Mijn vader was schrijnwerker en alle gezinnen in Küchelscheid hebben bij hem een simpele houten slee laten maken, en dan gingen de kinderen op een heuvel buiten het dorp staan en dan kwamen ze zo door de hoofdstraat en tussen de huizen gevlogen. Sleeën waren de enige die je toen in de gracht zag rijden, auto's of camions waren nergens te zien."
Croë: «Voor camionneurs was het niet te doen op de weg. Want nergens werd zand of zout gestrooid. Dus ook die geruimde wegen bleven spekgladde banen."
Esser: «Voor de smokkelaars kwamen die pakken sneeuw en die omgevallen bomen ook ongelegen omdat ze de grens niet meer over geraakten. Omdat wij nogal dicht bij de grens woonden, kwamen ze hier aan de deur kloppen of ze hun koffiebonen in onze schuur mochten verstoppen. Maar mijn man wilde dat niet, en later zagen we dat ze hun koffie in een hol hadden verstopt, een 'grot' die ze hadden uitgegraven in een sneeuwberg."
Pemmers: «Met die sneeuw was sterven en begraven worden wel een probleem. Normaal werd die kist getrokken door paard en kar, maar bij sneeuw kwam er achter dat paard zo'n driehoek van balken en planken, en die kist werd op dat plankier gebonden. De familie stapte en strompelde achter dat gehobbel aan; het was anderhalve kilometer tot aan het kerkhof."
Wirtz: "Bij ons werd de kist door dragers naar de kerk gebracht. Maar als ze in volle winter en met sneeuw van een afgelegen boerderij moesten komen,, dan was dat een zware karwei om zo'n kist over die gladde wegen te dragen. De mensen die dichtbij een kruispunt woonden, zetten dan stoelen langs de weg zodat de lijkdragers de kist konden neerzetten en toch even rust konden nemen."
Schür: "In ons dorp hebben we in 1953 niemand moeten begraven. Maar we hebben wel met andere doden in ons hoofd gezeten. Want via de radio wisten wij dat er -tijdens de sneeuwstorm- een verschrikkelijke stormvloed had plaatsgevonden in Holland. Dat daar toen zoveel boerenmensen zijn verdronken in die polders, dat zijn de mensen hier niet vergeten." ( zie ook de andere reportage over die watersnoodramp, jh)
Herten op de mesthoop
Le Soir 19 februari: Achttien dagen na de zware sneeuwstorm doet de dooi zijn langzame intrede. De grote wegen zijn weer open, maar de secundaire wegen blijven zeer moeilijk berijdbaar vanwege de vele gladde bulten en kuilen. Men schat dat er nog steeds vijftig miljoen kubieke meter sneeuw ligt op de Hoge Venen. De houtvesters en jachtwachters zijn begonnen met het ramen van de schade aan het bos- en wildbestand.
Wirtz: "In het woud zijn heel veel dennenkruinen afgebroken toen de dooi kwam en toen die natte sneeuw op de takken begon te wegen. Ook in het dorp zijn toen schuren en huisdaken ingestort. Inzoverre zelfs dat de mensen na 1953 andere daken zijn gaan bouwen op de huizen. Steilere daken zijn het geworden zodat de pakken sneeuw sneller omlaag schuiven en niet op het gebinte blijven wegen."
Leyens: «Ik werkte als secretaris op de houtvesterij van Eupen en in die winter van '53 is er 12O.OOO kubieke meter bos verloren gegaan, omgeblazen door de wind, of gekraakt onder het gewicht van de sneeuw. Dat zijn meerdere honderdduizenden bomen, alleen al in de regio Eupen! Wat de schade nog groter maakte, was de honger van het wild. Bij gebrek aan voedsel vraten ze de schors van de bomen, en zo kwam de zwam in dat hout en gingen die bomen er ook aan. Veel wild is dat jaar van de honger omgekomen. “
Esser: «Tegen valavond zagen wij het wild uit het bos komen; de everzwijnen, herten en reeën kwamen op ons erf naar voedsel zoeken. In het dorp zegden ze: strooi toch stro in het bos, geef dat wild toch iets te eten! Maar het was pas oorlog geweest, wij waren arm, dat stro was nodig op de boerderij, wij gingen zomaar geen stro in het bos strooien! En dan zagen we de herten tot aan de mesthoop komen en daar trokken ze de stropijlen vantussen de stront om toch maar iéts te kunnen eten!"
Wirtz: "1953 was een extreem zware winter met al die sneeuw, maar in 1954 hadden we ook prijs! Toen heeft het in januari en februari weken aan een stuk gevroren, 's nachts én overdag. In de nacht zakte het kwik zelfs naar min twintig, ja, de boeren en de grafdelvers hebben het geweten: de vorst zat tot tachtig centimeter diep in de ondergrond."
Pemmers: «Er is veel veranderd sinds 1953, maar het gebeurt nog regelmatig dat de stroom hier uitvalt. Met die storm van vorige week zaten we hier twee dagen zonder; ik had geen tv en geen centrale verwarming meer; ik ben van de kou en de miserie twee dagen in mijn bed gebleven."
Croë: «Ik ben benieuwd of we dit jaar veel sneeuw zullen krijgen. Ik ben 79, ik heb veel sneeuwwinters gekend, maar zo'n massa als toen, dat heb ik in mijn leven nooit meer gezien."
NAWOORD: In het artikel is sprake van een geïsoleerd gehucht “Reinartzhof” waar 27 inwoners geïsoleerd zaten. Omdat het zoveel moeite kostte om die inwoners te bereiken en te bevoorraden, is nadien beslist om het gehucht te doen verdwijnen. De drie boerderijen werden onteigend en de bewoners moesten verhuizen. Hier lees je meer over dat “spookdorp” in de bossen.
De overstromingsramp van 1953 (2) : de Belgische redders vanuit de lucht
"Nooit eerder hadden wij reddingen gedaan. Wij hadden alleen met postzakken gevlogen."
Lees ook deel 1 : de kinderen die in de stormnacht op de wereld kwamen
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 beukte een orkaan tegen de Noordzeekust. Het was ook springtij en zo werden miljarden kubieke meters water opgestuwd. Men sprak van "een lawine van water: de zee ging scheef staan tegen de kust". Wat volgde was een stormramp en een ongeziene watersnood. In België bleef de balans op achtentwintig doden, in Nederland waren er 1836 slachtoffers. Die tol was zeker zwaarder geweest zonder de vissers en schippers die te hulp schoten. Maar ook vanuit de lucht kwam een reddende hand.
Armand Vervoort , Gérard Tremerie en Alphonse Dhondt waren de eerste helicopterpiloten van België en zij zetten koers naar Nederland. In een tijd dat haast niemand wist wat een hefschroefvliegtuig was. En op een moment dat het woord evacuatie nog moest uitgevonden worden.
Humo januari 2012 (c) Jan Hertoghs
Vervoort (nu 97) : "Samen met Gérard Tremerie was ik de eerste helicopterpiloot van België: hij is van Manage (Henegouwen) en ik ben nen ajoin van Aalst. Onze opleiding hebben we in Amerika gekregen. In 1950 hebben ze ons drie weken naar Buffalo in de staat New York gestuurd en op de fabrieksterreinen van de Bell Aircraft Corporation hebben wij de Bell-47 leren besturen. Wij waren allebei ervaren piloten. Ik had met alle types van kleinere vliegtuigen gevlogen, ik was ook instructeur en deed acrobatie, maar zo'n helicopter besturen, dat is toch nog wat anders, dat is van nul af beginnen. Zeker zo'n helicopter van de vroege jaren vijftig, die was in feite onbetrouwbaar. Zoals die Bell-47, dat was une sale bête! Ze had nukken, ze deed haar eigen goesting. Ge waart de piloot en toch waart ge niet honderd procent meester van dat ding.
En rechtdoor vliegen is gemakkelijk, maar hovering, dat stationair hangen, dat was lastig. En nog veel lastiger was het oefenen van motorpech. Dan moest ge in de lucht uw motor afzetten, en u laten vallen in auto-rotatie. Dat wil zeggen dat ge de hoofdrotor en de staartrotor in zijn vrijloop zet, en al vallende houdt ge die rotoren draaiende en zo kunt ge dan een glijvlucht, allez een steile glijvlucht inzetten om te landen. Maar! Op één à drie meter van de begane grond moet ge aan de hendel trekken die de richting van de rotorbladen verandert. Op die manier remt ge uw snelheid af en kunt ge dat spel aan de grond zetten. Maar ge hebt slechts één kans, hé! Trekt ge te laat aan die hendel, dan smasht ge op de grond. Trekt ge te vroeg aan die hendel, dan remt dat ding te vroeg af, ge kantelt opzij en ge stuikt ook op de grond.
Humo: Werd u tijdens die opleiding getraind op search and rescue?
Vervoort: "Helemaal niet. Voor wij naar Holland vlogen, hadden wij geen enkele redding gedaan. Wij hadden alleen maar met postzakken gevlogen; die drie Bell-helicopters van Sabena werden ingezet voor de Belgische posterijen. Normaal ging alle post met de trein, maar er waren blinde vlekken in België waar de trein niet zo vaak kwam per dag, dat was in delen van Limburg, de Kempen en de Ardennen, en die hiaten moesten wij opvullen met de helicopter. Elke dag vlogen we 420 km langs een vaste route: Brussel- Libramont - Luik- Tongeren - Hasselt - Beringen - Diest - Herentals - Turnhout - Antwerpen en terug naar Brussel. Dat was gewone post, dat waren geen express-brieven, en toch vlogen wij tegen de klok. In elk van die héliports stonden wij maar twee minuten aan de grond, zakken afladen, nieuwe post inladen, en weer weg."
Humo: De ramp heeft zich vooral op 1 februari voltrokken. Maar u bent pas op 2 februari vertrokken.
Vervoort: «Ja, en ik herinner me die maandag nog goed omdat ik eerst nog naar een boerengat in de buurt van Eupen ben moeten vliegen. In Holland was die orkaan geweest, maar in de Ardennen had diezelfde orkaan voor een zware sneeuwstorm gezorgd (zie volgende aflevering). Sabena had bericht gekregen dat daar een vrouw moest bevallen, ze zat afgesloten van de buitenwereld, en ze moest naar het moederhuis. Ik zie mij daar nog vliegen, eerst moest ik een sjampetter opladen in Eupen en hij zou dat gehucht wijzen, het lag ergens midden in de bossen en in de sneeuw. En wij landden bij die madame in den hof, en zij komt naar buiten: "Hela! Wat komde gij doen in mijnen hof?!" Eh, wij komen u helpen, mevrouw. Niks te helpen, ik kan die kleine wel alleen ter wereld brengen, ik heb m'n familie hier, dus stap het maar af! Ja, jong, die was dus eerder bang van dat tuig dan van thuis te bevallen. Ik ben helemaal voor niks naar Eupen gevlogen.Ok, dan maar naar Holland. Wat daar stond te gebeuren, wist ik niet. Mijn chef-operations was meneer Vernieuwe en die had mij gezegd: "Armand, ge gaat daar naartoe. En wat ge ook doet, van mij moogt ge in alle omstandigheden vliegen. Maar komt later niet jammeren aan mijne bureau, 't is allemaal op uw eigen risico." Carte blanche dus, maar ook wel systeem-paraplu, als er iets misliep, zou het allemaal mijn eigen schuld zijn.
En dan ben ik in Luik gaan tanken en vandaar ben ik naar de Nederlandse luchtmachtbasis van Woensdrecht gevlogen. En nu hebben ze gps en een automatische piloot, nu kunnen ze met visibiliteit nul vliegen, maar wij moesten altijd op zicht vliegen. En met de Michelinkaart op onze knieën, dat was onze gps. Het was al pikdonker toen ik op die basis landde, en dat was al het eerste risico dat ik nam, want 's nachts landen, dat was verboden omdat ge dan geen zicht hebt.
De volgende morgen ben ik opgestegen en heb ik voor het eerst die overstromingen gezien. Dat was niet te geloven. Dat was overal zee, zover ik kon zien. En overal zaten mensen op de daken, tenminste, als er nog huizen stonden. Binnen drie jaar ben ik honderd jaar, wel, ik mag honderdduizend jaar worden, dan nog zal ik het nooit vergeten."
Wild paard
"Mensen van die daken halen, dat was niet gemakkelijk. Zo'n Bell heeft onderaan twee skids (=metalen 'ski's' als landingsgestel) en dan lieten we ons tot vlak tegen dat dak zakken, en met één skid leunden we tegen de pannen of in de dakgoot om wat houvast en evenwicht te hebben, en voor de rest deden wij hovering zodat de mensen konden instappen. Ik deed ook elke keer teken dat ze met hun kop moesten oppassen voor de grote schroef, want ja, die mensen hadden nog nooit een helicopter gezien. En stram en stijf dat ze waren, die zaten soms al zesendertig of achtenveertig uren op hun dak, die waren ziek van de kou, totaal verloren."
Humo: Jullie hadden geen winch?!
Vervoort: «Nee. Een Sikorsky had dat, maar de Bell-47 had dat niet. En dus moesten wij meer risico nemen, want dat was natuurlijk heel moeilijk om zo dicht bij dat dak te vliegen zonder dat dak te raken." Humo: Had u dat al eerder gedaan, zo tegen een dak "leunen"?
Vervoort: «Nee, wij hebben dat al doende moeten leren. Maar allez, wij waren goeie piloten, en die hovering" hadden ze ons wel eindeloos doen oefenen.
Humo: Gingen die dakpannen niet vliegen door de luchtverplaatsing?
Vervoort: «Neenee, dat waren lichte toestellen hé. Maar wat ons meest parten speelde was de wind, die drie eerste dagen bleef de wind op veertig knopen, dat is goed zeventig km per uur. Dus het was moeilijk om stabiel te blijven in die hovering. Dat is alsof ge op een wild paard zit, dat snokt en steigert en bonkt, en ge moet die machine echt bedwingen hé. Ge zocht dan ook de luwe kant van dat huis om toch wat uit de wind te zijn. Ik heb ook mensen opgepikt die in een boot zaten, zo'n smalle schuit die op dat water dreef en die ze hadden vastgemaakt aan hun huis dat ingestort was. Dan hoverde ik vlak boven het water om ze te laten instappen.
Per keer kon ik twee personen oppikken. En ik vloog dan direct naar Woensdrecht om ze daar af te zetten. Op een goeie vijf minuten was ik daar en er was zelfs geen tijd voor een shake hand met die geredde mensen, wij gingen direct weer de lucht in. En we stopten als de avond viel, dan sliepen we daar in barakken zoals de andere militairen van de luchtmacht.
Die basis van Woensdrecht, dat was een hannekesnest. Er was amper leiding, het was pure improvisatie. Er is daar ook een dode gevallen. Een Hollandse soldaat die aan het helpen was, en die met zijn kop tegen de staartrotor van een Engelse helicopter is gelopen. Op slag dood. Ik zei het u al: de mensen waren niet vertrouwd met zo'n hefschroefvliegtuig.
Op dinsdag is er ook nog een derde Sabena-helicopter gearriveerd. En die piloot was Alphonse Dhondt, maar die mens is al dood intussen. Er zijn ook Franse, Engelse en Amerikaanse piloten met hun helicopters toegekomen. De Amerikanen hadden ook watervliegtuigen bij, die konden landen dichtbij de overstroomde huizen (watervliegtuigen bleken toch minder nuttig te zijn omdat hun drijvers vaak lek stootten tegen ronddrijvend wrakhout en andere obstakels,jh).
Niet stoefen
Vervoort: «Van de derde tot de zesde februari hebben wij van 's morgens tot 's avonds gevlogen. En per uur kondt ge zo acht of tien mensen redden. Ik heb er geen gedacht van hoeveel mensen wij gered hebben, want ik heb ook met eten en medicamenten gevlogen. (ik laat hem een oud fotoboek zien, met foto's van kadavers van koeien en paarden die tussen bussels hooi en stro drijven, en met mensen die met een laken zitten te zwaaien op een dak, hij schudt het hoofd) Dat heb ik allemaal gezien en toch kan ik amper geloven dat ik daar bij was en dat ik dat meegemaakt heb. Zo'n grote catastrofe, dat is iets dat ge u eigenlijk niet wilt herinneren, jong. En ze zeggen mij dat ik fier moet zijn. Maar ik ben daar niet fier op. Ik heb gewoon mijn plicht gedaan. Als mensen riskeren van te verdrinken, dan moet ge toch proberen van ze te redden. Dat is toch normaal?! Eh bien voila, dan moet ik daar ook niet over stoefen."
Een verzorgster van het rusthuis komt binnen met de weegschaal. Ah le vieux commandant, we gaan uw gewicht nog eens nemen. En zo heffen we hem uit de zetel, de gezagvoerder met de twintigduizend vlieguren op z'n naam. En hij beseft die afhankelijkheid ook, want kort na haar bezoek zal hij schamper opmerken dat de begane grond nu al gevaarlijk voor hem is "ge zijt piloot geweest van helicopters en vliegtuigen, niks kon u deren en nu moet ik dat verdragen, dat ik al twee keer op mijn gezicht ben gevallen. Hier! Op de vloer van deze kamer!"
Ik zeg dat ik zijn compagnon, de nu 90-jarige Gérard Tremerie, zou willen spreken. Ja, dat moet ik zeker proberen. Want Gérard was de hoofdpiloot, hij heeft alle heli-piloten van Sabena opgeleid, en 't is ne fameuzen tiep, want in 1958 heeft hij twee luchtverkeersleiders gered uit de brandende controletoren van Zaventem, "en dat bij nacht hé!" Er is maar één ding, "hij is nogal teruggetrokken, hij doet voor weinig mensen open."
Wind op kop
Ik bel aan bij het huis van Tremerie en zeg dat ik in die éne stormnacht geboren ben. Enfant de la tempête, het draagt z'n goedkeuring, ik mag binnenkomen.
In België is Tremerie weinig bekend. Maar in Nederland staat zijn naam in haast elk naslagwerk over de watersnood. Hij was dan ook de alleréérste helicopterpiloot die in die overstroomde gebieden is geland.
Humo: Had u als piloot die storm zien aankomen?
Tremerie: «Zeker! Want zaterdag 31 januari had ik nog mijn postroute gedaan, en 's namiddags was er al zo'n stormachtige noordwestenwind dat ik blij was dat ik thuis was, en ook blij dat ik zondag niet moest werken. Maar op die zondagmiddag kreeg ik telefoon: de vertegenwoordiger van Sabena op Schiphol had onze chef opgebeld en gezegd dat er in de buurt van Middelharnis een twaalftal mensen vast zaten op een dijk en die dijk kon elk moment wegspoelen. En of er geen helicopter kon komen om die mensen in veiligheid te brengen?
Maar die wind! We hebben met z'n vieren moeten sleuren om de poort van de loods open te krijgen, zo verschrikkelijk waren die rukwinden met dan ook nog stortvlagen. Ik begrijp nog altijd niet hoe ik in Evere ben kunnen opstijgen en dat ik de Hollandse grens heb gehaald. Met zo'n ontij vliegen, dat was off limits, je dreef dat ding boven zijn krachten. En heel de tijd was er die gruwelijke wind op kop, en maar schudden en zwaaien, stampen en steigeren. Normaal ben ik op minder dan een half uur in Antwerpen, nu duurde dat meer dan een uur. En ondertussen waren er ook vlagen van sneeuw en smeltende sneeuw.
Humo: Koekte die sneeuw niet bijeen op die koepel van de cockpit?
Tremerie: «Gelukkig niet, want zo'n mengeling van regen en sneeuw kan aanvriezen, en dan zou mijn zicht nul zijn geweest. Ik heb ook op het punt gestaan van terug te vliegen, toen het radiocontact met het vliegveld van Deurne wegviel, toen was ik nog niet eens aan de Hollandse grens, toen was ik amper ten noorden van Antwerpen. Maar daar zag ik al zulke grote overstromingen dat ik toch maar verder ben gevlogen.
Want dat was wel duidelijk, het ging niet om twaalf mensen, het ging om honderden mensen die op huizen, schuren, gebintes of puinhopen stonden zonder enig verweer tegen de kou, de regen en de sneeuw. Une terrible catastrophe! Ik zag zelfs mensen in bomen zitten! En zover mijn oog kon zien, was er alleen maar water, water, water. Ik zag ook geen enkele mogelijkheid om te landen.
Ik heb gevlogen tot ik iets zag, en tegen valavond vond ik een stuk weg dat wat omhoogging bij een brug, en op die droge plek ben ik geland. Vanuit de lucht had ik niemand gezien, maar toen ik geland was, hoorde ik overal om hulp roepen en vanuit een paar huizen kwamen ze met bootjes naar mij geroeid.
En zo kwam ik te weten dat ik op Goeree-Overflakkee was geland, dichtbij het dorp Oude Tonge. Een dorp dat heel zwaar getroffen was, later heb ik gehoord dat daar driehonderd doden waren. Ik versta Nederlands, dat had ik op school geleerd, en ik weet nog wat ze mij toeriepen: "Het vasteland is ons vergeten! U bent de eerste die hier komt! Er is toch iémand die aan ons denkt! " En dat het toch wel vreemd was dat een Belg hen moest komen helpen, "wààr zitten al onze mensen?!"
Kerkmuziek
Kort daarna hebben ze mij bij de burgemeester gebracht, en ik vroeg of ik mijn baas mocht bellen om te zeggen waar ik was. Die mens liep gelijk rood aan: “ telefoon, telefoon! alles is hier kapot, wij hebben al sinds zaterdagavond geen enkele verbinding meer”. Er was daar wel een radio-amateur en die zond voortdurend berichten uit, maar die kreeg nergens antwoord. Het kwam hierop neer dat het zondag was en dat alle bestuurlijke instanties gewoon gesloten waren.
Dat zei die amateur ook, hij had soms wel Radio Hilversum te kunnen ontvangen, maar nieuws was er niet geweest, hij hoorde alleen maar zondagse kerkmuziek. (Noot: er zijn die dag verschillende nieuwsbulletins op de radio geweest, maar over het "verdronken" Goeree-Overflakkee is geen woord gezegd omdat alle communicatie met het eiland was weggevallen,jh)
Enfin, er zat maar één ding op, ik moest daar blijven en die burgemeester zou 's nachts een uitvoerig verslag schrijven en dat moest ik dan 's morgens naar Woensdrecht brengen.
Ik ben dan nog terug gaan kijken naar mijn helicopter, het water was aan het stijgen, en ik kon alleen maar hopen dat het niet tot aan de carter zou komen. In het omringende water heb ik ook verdronken mensen zien drijven. En terwijl het zo hevig waaide, kon ik nog altijd in de verte mensen om hulp horen roepen. Ge moet u dat voorstellen, die riepen dus boven die storm uit. Zo penibel dat het daar was. Om te slapen heb ik in de kerk een abri gekregen, een plaatsje onder het gebinte van de klokkentoren. Tot 's nachts hebben die radio-amateur en ik nog geprobeerd om zelfs lijnvliegtuigen op de hoogte te brengen van het lot van dat dorp, maar niks lukte.
Toen ik 's morgens opstond lag daar al een heel pak enveloppen klaar. Van de burgemeester was er de grootste envelop, en op die omslag stond in grote letters "ZEER DRINGEND OPENEN EN TELEFONEEREN". En voorts waren er heel veel mensen die 's nachts een brief hadden geschreven om hun familie op de hoogte te brengen, wie er nog leefde, en wie er dood was. En ik zie die ene man nog voor mij, hij had niet genoeg postzegels om zijn brief te frankeren, en met potlood had hij d'rbij geschreven: "Ik afzender, erken dat ik aan de Nederlandse Posterijen nog 5 cent verschuldigd ben." Als Belg verschiet ge van zoveel burgerzin. En eigenlijk was dat toch erg dat die arme sukkelaar temidden van zo'n ramp nog deemoedig wilde toegeven dat hij in het krijt stond bij zijn posterijen."
Zwaaien met lakens
"In de vroege maandagmorgen ben ik dan in Woensdrecht geland. En daar stonden ze niet begrijpend te kijken, tiens, een Belgische burgerhelicopter, wat komt die hier doen? En ik was evenzeer verbaasd, want er waren daar reservisten van de luchtmacht en die waren gewoon hun dagelijkse ochtend-drill aan het doen. Alsof er niks gebeurd was!
Mijn dringend postpakket is bij de officier afgegeven en zo is dan uiteindelijk de Commissaris van de Koningin en het Ministerie van Binnenlandse Zaken ingelicht. En van dan af ben ik continu beginnen vliegen. Op de heenvlucht laadde ik drinkwater en medicamenten, en op de terugvlucht bracht ik overlevenden mee. Die waren er genoeg, van overal zwaaiden ze naar ons. Vanuit ramen en vanop daken, met lakens en met kledingstukken.
Als het dak er stevig genoeg uitzag, kon je met één "ski" van je landingsgestel wat steun zoeken tegen het gebinte, en dan kon je zo de mensen laten instappen. Eén keer stond er van een huis alleen nog maar een vloer en een muur recht, de rest was allemaal water, en dan heb ik op die ene muur steun gezocht met m'n twee skids en de mensen klommen dan op die muur en zo in de helicopter."
Humo: Was u niet bang dat zo'n muur of dakrand het zou begeven?
Tremerie: «Zeker wel, maar als ge de enige zijt die de mensen kunt redden, ja, dan doet ge zo'n dingen hé. Het is niet voor te stellen waar de mensen overal zaten en beschutting zochten. Ik heb huizen gezien, waarvan het dak weggedreven was, en waarvan alleen nog de muren en de trap overeind stonden. Twee of drie tredes, meer van die trap stak er niet boven water. Wel, de mensen zaten en sliepen op die drie tredes, dat was in de openlucht hé, en zo hadden ze soms al twee dagen en twee nachten in die bittere koude doorgebracht.
Het was niet altijd bij de huizen te doen, vaak zaten de mensen bijeen op een stuk duin en was er toch nog plaats om te landen. Ik kon twee passagiers meenemen, maar meestal werden het er drie. En die derde kroop dan op de knieën van die twee andere. Drie was eigenlijk te zwaar, dat was ook tegen de regels, maar ge kunt niet anders, die mensen waren uitgeput. Ik vloog ze naar een staketsel in de buurt van Zierikzee, en vandaar werden ze met grotere boten in veiligheid gebracht."
Humo: Het ene moment vrezen die mensen nog voor hun leven, het andere moment tilt u ze uit hun ellende. Wat zegden ze dan tegen u?
Tremerie: «Het kan zijn dat ze iets gezegd hebben, maar in zo'n cabine is zoveel lawaai dat ge dat niet hoort. Ik was ook altijd zeer op m'n hoede dat ze veilig zouden uitstappen, want eens op de begane grond wilden die mensen zo gauw mogelijk d'ruit, en ik heb dan altijd heel hard moeten roepen en teken doen dat ze zich moesten bukken voor de grote rotor, en oppassen voor die staartrotor. Ge wilt dat niet, een mens redden en hem dan zien verongelukken door diezelfde schroeven.
Eén man zal ik niet gauw vergeten. Hij was ziek en hij trok een heel grote en zware valies mee naar binnen. En terwijl ik de deur dicht trek, steekt een hond zijn snuit tegen die koepel. Mag hij mee, vroeg die man. Maar dat kon niet, we waren al te zwaar geladen met een andere passagier die ook bagage bij zich had. Ik steeg op en ik zag hoe die hond ons met z'n blik volgde, en toen ik zwenkte, sprong die in het water om ons achter na te zwemmen. Zo trouw dat die beesten zijn! Hij kan het onmogelijk gehaald hebben want pas twintig kilometer verder was er droog land.
Boom met mensen
«Eén keer stonden paracommando's te zwaaien op een hogergelegen weg, ergens ten noorden van Zierikzee. Ik landde en zij wezen een huis in het water, daar hadden de mensen een gat in hun pannendak gemaakt en vanop het gebinte riepen ze om hulp. Zij wilden met hun boot erheen, maar vlakbij was een dijk gebroken en die stroming stond pal op dat huis, en daardoor konden zij niet aanleggen bij dat huis. Gelukkig hadden ze een heel lange kabel in hun boot. Het ene eind hebben we aan de boot vastgemaakt en met het andere eind ben ik naar dat huis gevlogen, en in hovering heb ik die kabel aan die mensen gegeven. Zo kwam er een vaste lijn tussen de oever, die boot en dat huis, en zo zijn die mensen gered.
Veel later moesten wij niet komen, want toen ik daar de volgende morgen voorbijvloog, was dat huis compleet verzwolgen.
Humo: Armand Vervoort zei dat die "hovering" heel moeilijk was met dat slechte weer.
Tremerie: «Dat klopt. Dat is als een vlieger die ge oplaat in de lucht, die heli schudt en snokt en zwenkt. En dat slechte weer en die wind zijn nog gebleven tot woensdag 4 februari. En daar kan ik u iets vertellen! Ge weet dat de Nederlanders maar één helicopter hadden, dat was een Sikorsky-51 van de Nederlandse Marine, die had een gemotoriseerde winch en die was dus heel geschikt om mensen op te pikken. Wel, ik heb met die twee piloten gesproken, en ze vertelden me dat ze op zondag 1 februari, dat was de dag dat ik arriveerde, géén toelating hadden gekregen om te vliegen omdat het weer zo slecht was. En dat is wel straf, want zo'n Sikorsky is veel groter en veel sterker dan zo'n kleine Bell. Ook op maandag 2 februari werd het hen nog altijd verboden, maar toen hebben die twee hun voeten eraan geveegd en tegen alle bevel in zijn ze toch vertrokken!
Ook de Engelsen zijn met Sikorsky's naar daar gekomen. De Amerikanen hadden Bell-helicopters zoals wij; zij kwamen van de US Air Force-bases in Duitsland en die mannen waren super-geëquipeerd. In de oorlog heb ik dat ook gezien. (Tremerie zat 4 jaar bij het verzet, waaronder 3 jaar bij het Franse maquis,jh) Het duurt altijd wat eer de Amerikanen er zijn, maar àls ze er zijn, dan hebben ze de hele bazar bij. Nu ook. Ze hadden trucks, jeeps, bulldozers, pontons, amfibievoertuigen, rubberboten, watervliegtuigen, àlles! Zelfs een hospitaalschip!
In Woensdrecht hadden die een basis binnen de basis, die waren compleet autonoom. Wij hingen van de Nederlanders af. En dat waren echte ambtenaren. Op een bepaald moment stond mijn brandstof heel laag, ik kon de basis niet meer bereiken en ze zijn me toen jerrycans komen brengen met een boot. Dat waren twee jerrycans van twintig liter, en ik moest een papier tekenen dat ik die veertig liter ontvangen had. Daar kon ik als Belg niet bij: hoe je temidden van zo'n ramp nog paperassen kan blijven invullen! Maar ja, hun inventaire moest kloppen zeker?!
Maar dàt moet ik de Hollanders wel nageven, ik heb nauwelijks paniek gezien, die mensen wisten altijd hun kalmte te bewaren. Die zijn gedisciplineerder dan een Belg, die hebben zowat het flegma van de Britten. Eén keer heb ik een heel gezin in een boom zien zitten. Die hadden met dekens en planken een soort nest tussen de takken gemaakt en daar hadden ze zich geïnstalleerd. Ze konden daar zelfs eten en drank warm maken met een spiritusvuurtje. Ik kon natuurlijk niet landen in die boom of op dat water, ik heb m'n duim opgestoken en gebaren gemaakt dat ik een boot en hulp voor hen zou zoeken. Maar ze hebben daar toch nog een nacht in die boom moeten zitten."
Decoratie
"Ik heb ook een hoogzwangere vrouw en haar man opgepikt. Dat was heel dringend want die mevrouw had al haar weeën, en in Woensdrecht stond de ambulance klaar, maar ze is niet in het moederhuis geraakt, ze is onderweg bevallen. Die mensen hebben nog jàren een kaartje geschreven op de geboortedag van hun zoon: hij is nu één jaar, hij is nu twee jaar, en hij groeit goed en hij is gezond, en dat is aan u te danken. Zo erkentelijk dat ze dat schreven!
Ik heb ook met koningin Juliana gevlogen. Ze wilde een overzicht hebben van het rampgebied en ik moest haar een aantal geteisterde dorpen vanuit de lucht laten zien. Hier en daar zijn we ook geland om met overlevenden te kunnen spreken. Ik heb haar zelfs op twee verschillende dagen rondgevlogen, en telkens was ze alleen. Ze was onopvallend gekleed om zo gewoon mogelijk met de mensen te kunnen spreken. U vindt dat bijzonder, die koningin, ik heb er niet bij stil gestaan, het was tussen het werk door, voor mij was ze un passager comme un autre.
Humo: Hoeveel mensen zijn gered door de drie Sabena-piloten?
Tremerie: «Niet iedereen die gered werd, was in levensgevaar. Maar van zowat honderd mensen kan ik gerust zeggen dat wij ze gered hebben van de dood. En alle helicopters samen hebben duizend mensen gered die in levensgevaar verkeerden.”
Humo: Tot wanneer zijn jullie gebleven?
Tremerie: «Wij zijn op zaterdag 7 februari weer naar Brussel gevlogen. En die dag zelf hebben wij onze postronde weer hervat."
De negentigjarige Tremerie komt moeizaam uit de zetel om een fotoalbum te zoeken. En je merkt het, de man die zo koelbloedig zijn nukkige helicopter wist aan te leggen tegen de rand van een dak, heeft nu last van evenwichtsstoornissen. Hij laat een groepsfoto zien, ze is gedateerd op 17 februari 1953: "Toen zijn we met alle helicopterpiloten van alle betrokken landen gehuldigd geweest op paleis Soestdijk. Zie, hier staan we met zo'n man of veertig voor die grote Sikorsky-51, dat was dat éne toestel van Nederland.»
Ook Armand Vervoort herinnert zich die plechtige ontvangst op het paleis. "Dat was bij koningin Juliana en prins Bernard. Alle helicopterpiloten hebben toen een decoratie gekregen. Maar!! Toen wij die decoratie ontvingen, hebben wij een brief moeten ondertekenen dat onze familie die decoratie moét terugsturen als wij komen te overlijden. Dat is toch wel Hollands hé, om u zo'n medaille te geven met-den-elastiek. En ik heb mijn kinderen plechtig laten beloven dat ze dat niét mogen doen. Een medaille geven om ze ooit terug af te geven, wat is dat nu voor iets?!"
De overstromingsramp van 1953: de borelingen van de langste nacht
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 voltrok zich één van de grootste natuurrampen in het Europa van de 20ste eeuw. Door een combinatie van een orkaan en springtij kwamen grote delen van Nederland en België metershoog onder water te staan, en verdronken bijna 2000 mensen.
Er is een bijzondere reden waarom die ramp me zeer nabij is.
(Humo januari 2003 - © Jan Hertoghs)
"Ik heb fietsbinnenbanden opgeblazen om ze rond de schouders van m'n kinderen te binden"
Op 31 januari 1953 ben ik geboren. Het was een zaterdag, het was kort voor zeven uur in de avond en terwijl m'n moeder thuis beviel, waaiden buiten de takken van de bomen. Mijn tante was de vroedvrouw en zij vertelde dat de wind zo hevig was dat de hoed van de bezoekende huisdokter de straat opvloog en dat m'n vader er achteraan is moeten lopen. En dat de wind de hele nacht met de zware voordeur had gerammeld en dat er in die nacht naar 1 februari "in Holland honderden mensen zijn verdronken". Dat laatste maakte diepe indruk op mij. Dat ik op de wereld kwam terwijl er op geen honderd kilometer daarvandaan bijna tweeduizend mensen van de wereld zijn verdwenen: 1836 in Nederland en 22 in België.
Vijftig jaar later neem ik me voor om naar Zuidwest-Nederland te reizen. In de provincies Zeeland en Zuid-Holland waar tienduizenden de dood voor ogen hebben gezien, wil ik op zoek gaan naar kinderen die tijdens de stormramp zijn geboren.
Het regent en het waait hard op de A12 naar Bergen-op-Zoom. De ruitenwissers slaan het water weg, maar het blijft stromen op de ruiten. Ik hou van storm, maar ik hou niet van water. Toen ik zeven was, ben ik bijna verdronken en daar heb ik een hopeloze waterangst aan overgehouden. Ik kan nog altijd niet zwemmen, ik durf mijn hoofd niet eens onder water stoppen in mijn eigen bad, pure paniek die me dan overvalt.
Ooooh what a lucky man he was. Dat zijn Emerson, Lake and Palmer, ik heb in de auto wat ouwe songs mee die ik de voorbije twintig jaar op cassette heb gezet. Nostalgie zal mijn passagier zijn.
Bij een benzinestation stop ik voor een broodje, de lage zon schijnt op de zonnebrillen aan de kassa. Vijftig jaar geleden was hier geen benzine te krijgen, laat staan broodjes gezond, aftershave en bladen met blote vrouwen. Het wc-papier in het toilet zit in een grote ijzeren sleuf die Big Willy heet. Big Willy, the Big Dispenser. Wc-rollen die een voornaam dragen, dat moet de nieuwe wereld zijn.
De zon breekt uit de wolken en ik sta op een dam nabij het Veerse Meer. Het water is blauw, de lucht is blauw, het riet is geel en de dijken zijn groen, alles in echte waterverf. Mijn schaduw valt in het water, een reiger vliegt op uit de kant.
Over de Zeelandbrug en over de Oosterschelde rij ik recht Schouwen-Duiveland in. De akkers zijn wijd en uitgestrekt, je kan hier mijlenver zien in dit land, je kan je ongeluk van heel ver zien aankomen.
Bij de afslag Sirjansland staat een oude man tegen zijn fiets te leunen. Hij zegt dat de storm de gevel van hun huis had geslagen en dat hij met zijn ouders door het water is weg gestapt. Het water kwam tot hier, wijst hij aan de kraag van zijn jas. Ik zeg wanneer ik geboren ben en hij begrijpt dat je dan veel over de ramp wil horen en lezen. Hij heeft ook veel gelezen, zeker wel, maar in nog geen enkel boek is hij tegengekomen "wat het betekent om twintig jaar te zijn en een vader en zijn zoontje te moeten begraven in de dijk. Ze lagen dicht bij hun huis toen ik ze vond, de man en zijn kind van zeven jaar." Het is een halve minuut stil tussen ons, ik kijk in het glas van zijn bril en daarachter komt al het water. Ik spreek er niet vaak over, zegt hij, maar ik denk er nog vaak aan terug.
Koekoek en bijbel
De watersnood van '53 was voor Europa een van de grootste natuurrampen van de voorbije eeuw. De stormvloed kwam van de Schotse kust, dook met een snelheid tot 18O km per uur langs de Britse eilanden en stormde zo in de smalle Noordzeetrechter naar België en Nederland, terwijl het ook nog eens springtij was. In de nacht op 1 februari kraakten "miljarden kubieke meters water" tegen het zuidwesten van Nederland, "de zee ging scheef staan tegen de kust ".
Nog een dam verder en dan ben ik op het eiland Goeree-Overflakkee. Daar ligt Oude Tonge en in dat dorp zijn de meeste doden gevallen: driehonderd en vijf. Er ligt nog een vuurpijl van nieuwjaar op het dijkje dat naar de begraafplaats leidt. Bij het hek staat een beeld van een moeder die vlucht met een stenen kind op de arm. Het water door Gods wil geschapen, Heeft velen voor Zijn Troon geleid. Zo staat het op dat beeld, hard en gebeiteld. Er liggen ook hoekige stenen. Johannes J. De Boet Oud 10 Jaar. Annetje Slinger Oud 20 Jaar. Catharina J. Osseweijer Oud 22 Dagen. Er zijn opvallend veel kinderen bij. Ik tel de stenen waaronder een Jan of een Johannes ligt. Het zijn er eenentwintig. Daar hebben ze die nacht vaak en vergeefs op geroepen.
In het verdergelegen Sommelsdijk zoek ik Leonard Hout op. Hij is blij met het onverwachte bezoek en wenst me een gezegend en gelukkig nieuw jaar. In zijn tuin staat een molentje in de wind te draaien, en in zijn huis geurt het naar winter en hyacinten. Ik heb Leonard in '89 geïnterviewd voor Humo (Dossier Natuurrampen). Tijdens de storm waren hij en z'n ouders voor de vloed op het dak gekropen, dat dak was door het wassende water van de muren getild en op dat "vlot" waren ze weggedreven. Onderweg botste het vlot tegen een hindernis en Leonard moest machteloos toezien hoe zijn vader en moeder in het water verdwenen, hijzelf kon zich vastklampen aan een paal, hij kon er hogerop klimmen en in de bittere kou heeft hij het daar dertig uren uitgehouden op een dwarsbalk, tot hij door een bootje werd gered. De telefoon gaat, zijn vrouw zegt dat er een Belgische journalist op visite is die in de stormnacht geboren is. Dat treft zegt de stem aan de andere kant, "mijn neef is ook die nacht geboren!" (Later zal blijken dat het drie dagen eerder was,jh) Hoe dan ook, het wijst op een gelukkige samenloop van de omstandigheden en daar drinken we koffie op. Er komen ook boterhammen en kaas op tafel, en mosseltjes in de pan gebakken. Leonard vouwt de handen en spreekt een gebed voor het eten, Oh Here die al 't leven voedt, kroon onze tafel met Uw zegen. Na de maaltijd is het eveneens de gewoonte dat we uit de bijbel lezen, zegt hij. Hij vouwt zijn bril open, zijn vinger zoekt waar hij vanmiddag gebleven was.
Toen ik jaren geleden als journalist begon te werken, kon ik niet uitleggen wat me dreef, nu weet ik dat het ogenblikken zijn als deze. Buiten schemert het donkere land, binnen is er het licht van de lamp, er is de man die leest, de vrouw met de ogen neergeslagen, het eten op tafel, de goudvis op de kast, en dan de koekoek die half zeven komt roepen tussen de brief van de apostel Paulus aan de Colossenzen. Voor die ogenblikken doe ik het. Dat de wereld naar binnen valt in één beeld.
De dokter vloekte nooit
Twee dagen later is het geen tien maar nul graden. En het heeft vannacht gesneeuwd, overal een bloemsuikerlaag op de secundaire wegen en op de pannendaken, een beetje rood en een beetje wit. Ik rij naar Stavenisse waar Bram Smits woont. Hem heb ik ook in '89 geinterviewd; hij heeft bij de ramp achttien familieleden verloren en in zijn dorp zijn 153 mensen omgekomen. Bram heeft twee "geboorte-aanwijzingen" voor mij. In Oude Tonge is een baby geboren met "afstandsbediening". Het huis was omringd door water, de vroedvrouw kon er niet bij en dus hebben ze een "roep-ketting" gemaakt. Zij zegde haar te volgen handelswijze door aan een man met een luide stem, die riep het over het water naar iemand die bovenop het dak zat en die galmde het op zijn beurt door de schoorsteen naar de vader die bij de schouw stond te luisteren. Op die manier werd "een gezonde jongen geboren". Zijn tweede aanwijzing is over een baby in Capelle, dat kind zou geboren zijn en enkele uren later alweer verdronken. Dat heeft hij gelezen in "Hier was eens Capelle", een nieuw boek van de schrijver Kees Slager. (De auteur is bekend in Nederland. In 1992 schreef hij "De Ramp, een reconstructie". Het is het relaas van 200 ooggetuigen, het is zondermeer een standaardwerk ,jh).
Ik besluit naar Capelle te rijden. De oude molens bij de dorpen staan stil, de moderne windmolens met hun metalen wieken draaien op volle kracht naast de Oosterschelde. Thé Lau zingt Blauw, blauw, blauw maar de lucht, het water, de bruggen en de meeuwen, alles is grijs vandaag.
Capelle blijkt als gehucht bij Nieuwerkerk te horen, een dorp waar 289 inwoners verdronken zijn. En toch zijn hier ook kinderen geboren. Ik lees het bij Kees Slager, hij heeft het over een dokter Vleugels Schutter "die met zijn auto in de polder is geweest voor een bevalling".
Zowel de dokter als zijn vrouw blijken inmiddels overleden, maar de dochter Annefree woont nog in het ouderlijk huis. Ik mag gelijk in de antieke consultatiekamer, ze haalt koffie en ze vertelt dat het voor haar vader een zeer zware klap was, "op één nacht waren vijfhonderd mensen van zijn praktijk gestorven". (De praktijk omvatte vier sterk getroffen plaatsen: Nieuwerkerk, Ouwerkerk, Capelle en Oosterland,jh). Haar vader had in Nieuwerkerk nochtans de klokken doen luiden en was in de nachtelijke polder op meerdere deuren gaan bonzen om de mensen wakker te maken, maar dan nog zijn velen verrast geworden. ("Eén mevrouw herinnert zich dat roepen van mijn vader, als je nu godverdomme niet weggaat, dan verzuip je. Die familie heeft het huis meteen verlaten omdat ze zo geschokt was, ze hadden de dokter nog nooit horen vloeken!")
Ik vraag haar of ze weet heeft van een bevalling. Ze was niet thuis in de stormnacht, maar ze wéét dat vader 's nachts met zijn Chevrolet naar een bevalling is gereden in Capelle.
Dak op drift
Tussen Ouwerkerk en Nieuwerkerk zoek ik de resten van het gehucht. Het plaatsje Capelle staat op wegenkaarten niet langer aangegeven omdat er na de ramp slechts enkele huizen overeind gebleven zijn. Ik volg sporen van tractoren, repen van dik slijk en tot moes gereden spruiten, ik klop aan bij stille huizen en blaffende honden, er komen boeken uit de oude doos, men haakt foto's van verdronken molens van de muur, ik hoor verhalen van kinderen die op hun eigen schoolbanken het water hebben getrotseerd en van moeders die als meisje zijn gered ("twee mannen namen me met de armen en de benen en slingerden me als een pop over de reling van de boot die ons kwam halen"). Er wordt ook druk gebeld naar buren en bekenden, en zo sta ik op de duur voor de boerderij van Stoffel van Mourik. De 72-jarige figureert in zowat alle kranten, boeken en documentaires over de ramp omdat hij op een dakspant de hele Oosterschelde is overgedreven. De ongewilde "schipbreukeling" zit bedaard achter een kom soep, de klok zegt dat het bijna middag is. Stoffel kent het verhaal van de bevalling in Capelle, hij heeft nog in het huisje gewoond waar de baby geboren is.
" Toen wij naar de overkant verhuisden is mijn vader dat huisje gaan verhuren. In 1953 woonde Toon van der Straten er met zijn vrouw Nellie Berrevoets. Ze hadden drie kleine kinderen, van zes, vier en drie jaar oud. Toen de weeën op 31 januari begonnen, wou Toon naar Zierikzee fietsen om zijn huisarts te halen. Maar omdat het zo'n vliegende storm was, kwam hij amper vooruit. Hij is toen bij Ceel en Jo Dalebout langs gegaan, die hadden telefoon in hun winkeltje en die hebben hùn huisarts opgebeld, dat was dokter Schutter van Nieuwerkerk. Ik weet niet hoelang ze op de dokter hebben gewacht, maar toen hij kwam, was de baby al geboren met de hulp van Jo van de winkel."
"Enkele uren later is Capelle dan door het water overvallen en wij zagen ineens de overbuurman teken doen vanachter het raam. Hij gebaarde dat zijn vrouw met de baby nog beneden lag waar het water kwam. Mijn broer Piet is dan gauw het ondergelopen straatje overgestoken om de vrouw en het pasgeboren kind mee naar de zolder te helpen. Toen Piet terugliep, kwam het water al tot aan zijn borst. En het water bleef maar stijgen, mijn vader, mijn broer en ik zijn toen op het dak gekropen en toen kwam die overbuurman toch weer terug, moet je nagaan, hij stak het water over door van het ene op het andere wrakhout te springen, hij kroop op ons dak en hij wou dat wij opnieuw kwamen helpen om zijn vrouw en de kindertjes van de zolder op hùn dak te krijgen, maar dat durfden we niet meer. Hij is toen bij andere mensen binnengesprongen om hulp te zoeken, maar ineens was het gebeurd. Het water sloeg de hele gevel van zijn huis weg en daardoor schoot de houten vloer van de zolder los, mét zijn vrouw en de drie kindertjes er nog op! En zo zijn ze weggedreven. Sommige buren hebben de moeder nog zien zitten, met de kindertjes rond haar en met de baby in een dekentje op de arm. Ik herinner mij één kindje, het ene ogenblik klampte het zich nog vast aan een bundel stro, en toen ik weer keek, zag ik alleen maar stro. Ook die vader heeft dat zien gebeuren, die was zichzelve niet meer, die wilde zich ter plekke verdrinken. Wat er met die man gebeurd is, weten we niet, we hebben later nooit meer wat over hem vernomen. "
Last dance
Voor de ramp telde Capelle ruim honderd mensen, na de ramp bleken tweeënveertig inwoners verdronken. Stoffel van Mourik verloor zijn moeder, zijn broer, zijn twee zussen en nog eens negen andere verwanten. De meeste van die slachtoffers liggen op de begraafplaats van Nieuwerkerk. Er staat een treurwilg en werklieden van de gemeente zijn doende met schoppen en kruiwagens. Ze voeren grove schelpen tussen de graven "omdat de mensen door de zee zijn omgekomen". De verse schelpen kraken onder de voeten. Ik zie het graf van het gezin van der Straten, het heeft vier stenen: voor de moeder en voor de kinderen Anna, Jan en Piet. De baby heeft geen steen, want officieel heeft ie niet bestaan in die uren van nacht en ontij waarin dat kleine kind iets van het "levenslicht" zag. Het was een jongetje. Ik rij naar huis over donkere wegen en dunne stukken dijk, enkel de koplampen en wat afgelegen boerderijen geven licht in de omringende duisternis. Op de cassette heeft Tom Petty een Last dance with Mary Jane. Ik kan dat nummer niet horen zonder aan mijn kameraad-fotograaf Roger te denken en aan de biljartkroeg in Idaho waar die song uit de jukebox kwam. Drie jaar later werd hij vijftig en stond zijn hart stil. Al dat doodgaan, het houdt niet op. Ook in die zin is 31 januari een bijzondere dag, ik heb op mijn verjaardag zowel Humo-journalist Marc Mijlemans als mijn dierbare vader begraven. C'est la vie. Maar hardop zal ik het nooit zeggen.
Op de ring rond Antwerpen is een zware auto van de weg geslingerd en met een diep spoor op de berm tot stilstand gekomen, de brandende lichten tegen de struiken. De deuren staan wijdopen, de chauffeur zit op zijn knieën naast een meisje dat met haar hoofd in de slijksporen van de auto ligt. Uit een andere auto komen ze met een deken, ze kreunt, ze leeft nog. Ik zeg dat ze niet ongerust moet zijn, dat hulp onderweg is en dat alles in orde komt. Ze zegt: niks tegen ons mama zeggen.
Fietsen door het uitstalraam
Terwijl ik in Capelle de sporen van het gezin van der Straten zocht, heeft Annefree Schutter gebeld naar Marjan van Dijke, "die is in de ramp geboren". Vandaag is Marjan thuis. Haar vader Maarten en zus Betsy zijn mee op de koffie.
Maarten « Op het ogenblik van de ramp was ik veertig en mijn vrouw Jannie was 35. We hadden twee kinderen, Betsy die negen was en ons zoontje Wim, die was twee. In Nieuwerkerk hadden we een fietsenwinkel met een herstelplaats en ik had daar ook twee taxi's staan, twee grote Chevrolets. Op zaterdagavond 31 januari heb ik nog meerdere ritten gedaan omdat het zo hevig stormde. Kort voor twaalven bracht ik een boer naar huis die dichtbij de dijk van Ouwerkerke woonde, sjonge, zoals het water daar hoog stond! En die wind, die spetterde het water met baaiers over de dijk, het spoot over mijn ruiten. Die boer schrok zich een ongeluk en wenste me een goede thuisreis en een gemeend welterusten. Toen ik thuiskwam, was ik echter niks gerust. Ik zei, Jannie, dat loopt niet goed af met de dijk. Nou maar, Maarten, zei ze toen, ik heb vannacht wel een kind komen, hoor.
Om halféén hoorden we dat er een dijk gebroken was, en ik ben met mijn broer gaan kijken."
Betsy: «Het water is die nacht niet in het dorp gekomen maar wel op zondag bij het volgende hoogtij. Ik zag het water in de tuin komen en ik zei tegen pa en ma, je moet het hekje dicht doen, dan komt het niet in de tuin. Zo dacht je toen als kind."
Maarten: «Omdat het zondag was, zaten we de bijbel te lezen, en ineens kwam er hevige stoom uit de kachel, het water stond in de woonkamer! En het stroomde ook in de garage. Ik heb toen alle nieuwe fietsen op een "vlot" van olievaten geriemd, dan konden ze drijven en mooi bewaard blijven. Maar ach, meneer, het water kwam en kwam, het uitstalraam ging stuk en toen dreef mijn hele winkelvoorraad op dat vlot naar buiten."
Betsy: « Ik stond voor het raam en ik zag een paard aan komen zwemmen, dat stopte voor ons huis, en dat legde zijn hoofd op onze benzinepomp. Kent u die oude pompen van Caltex nog, met dat ronde melkglas van boven? Daar legde het zijn hoofd op. Om de vijf minuten ging ik kijken of mijn paard er nog was, maar toen was het ineens weg, en ik was heel verdrietig, mijn paard, mijn arme paard was zeker verdronken.”
Maarten: «Er kwamen dikke takken en stammen in grote snelheid op het huis aangedreven, ik heb ze willen afweren met de wasstok van Jannie, maar die bomen keerden en bonkten zo hard tegen het huis dat de gevel ervan schudde. Dan zijn we maar op zolder gaan zitten, terwijl het water de trap opkwam."
Binnenbanden om de schouder
Betsy: «Aan de andere kant van de zolder keek je in de diepergeleden polder en daar zag ik de spulletjes (= kleine boerderijen) in het water staan. Het was net een spannende film, ik hoorde de wind huilen, ik zag mensen op de daken kruipen en met lakens zwaaien, en ineens stortten hun huisjes in elkaar, ik hoorde ze gillen boven de storm uit, en wat ik zag waren dus mensen die verdronken. Maar als kind had ik daarvan geen enkel besef."
Maarten: «Op maandag werd het onhoudbaar, we moesten weg uit ons huis. Ik heb toen een stel fietsbinnenbanden heel hard opgepompt en ik heb ze in kruis om de kinderen d'r borst en d'r schouders gebonden, dan konden ze niet verdrinken. En zo zijn we naar de hoger gelegen Kerkstraat gaan waden. In een huis mocht mijn hoogzwangere vrouw op een kamer alleen, maar er kwamen zoveel mensen naar de Kerkstraat dat er ineens twintig mensen in dat kamertje stonden. Er lag zelfs een vreemde man naast haar op bed die ze zojuist uit het water hadden gehaald. Ik heb toen in de straat staan roepen of ik elders binnen mocht met mijn vrouw die dra ging bevallen. Het leek wel kerstavond."
Betsy: «Ik moest Wim zijn handje goed vasthouden, en ik mocht het om godswil nooit loslaten, want dan waren we 'm kwijt. Wim droeg een gebreid pakje met een muts en een pompoentje, ik weet nog dat ik dacht, zolang dat pompoentje er is, heb ik mijn plicht gedaan."
Maarten «In een ander huis hebben de mensen dan een kamer verlaten om de bevalling plaats te laten vinden. Ik heb van ergens een ijzeren bed aangesleept en Jannie is daarop gaan liggen, op de ijzeren spiralen, met enkel een laken erop.
Op maandag 2 februari is Marjan geboren. Het was al avond en ik weet dat ik nadien even buiten ging, tevreden dat alles goed was gegaan. Rond die huizen op de Kerkstraat zag ik alleen maar water, donker somber water, en God, wat was het stil, geen sterveling op straat, geen kind hoorde je roepen en toch zaten alle huizen volgepakt met mensen. Ik heb toen waarlijk gedacht, wij zijn hier alleen op de wereld, wij zijn van alles en iedereen verlaten. (Nieuwerkerk en het eiland Schouwen-Duiveland waren twee volle dagen van de buitenwereld afgesloten,jh)
Opstanding van de doden
Betsy: «Woensdag zijn we pas gered geworden. Eerst met een kleine roeiboot en vandaar zijn we op een grote rondvaartboot geholpen. Marjan, jij lag in een kistje en de mensen stapelden hun spullen, koffers en plunjezakken zomaar naast en over jou heen. Pa moest dat elke keer wegtrekken om te kijken of je nog leefde. Wim moest toen ook poepen, doe het maar in een leeg conservenblik zegden ze, maar dat wilde hij niet. Hij heeft het dan maar in zijn broek gedaan."
Maarten «Toen dacht ik ineens dat het 4 februari was, de verjaardag van mijn vrouw. Ik zeg Jannetje, het is je verjaardag vandaag! Mooie verjaardag, heeft ze nog gezegd."
Betsy: «De volgende nacht sliepen we in Zierikzee en de nacht daarop in de Ahoy in Rotterdam. Dat was mijn allerakeligste ervaring. We kwamen in die sombere hallen waar mensen op veldbedden en onder lakens lagen. En ineens kwam er zo'n laken overeind, en nog één, en nog één. Dat waren mensen die mijn vader kenden en die nieuws wilden over het dorp. Maar voor mij waren dat geen levenden, ik dacht dat ik in een immens dodenhuis was waar sommige dooien weer levend werden omdat ze ons herkenden. Pa wou toen de hal verlaten om te weten hoe het met moeder in het ziekenhuis was, maar ik werd hysterisch dat hij mij alleen liet bij die dooien. Ze hebben een kinderarts moeten halen en die heeft aan mijn vader moeten zweren dat ie geen minuut van me weg zou gaan. De volgende morgen werd ik gewassen en moest ik mijn kleren uitdoen. Een mevrouw gooide ze op een hoopje, ik huilde en huilde, maar ze zei dat het voor niks nodig was want dat ik nieuwe kleren kreeg. Maar ik wou míjn kleren terug. Het was het enige wat ik nog had van mezelf! Ik heb toen echt gevoeld wat het is om ontheemd te zijn. Je bent alle veiligheid, alle zekerheid kwijt. Je bent weg van je dorp, weg van je school, weg van je vertrouwde omgeving met de buren en de vriendjes, en je hebt niks meer, zelfs je eigen kleren niet. Als ik op tv vluchtelingen zie met kinderen, in Bosnië, Kosovo of Afghanistan, dan wéét ik wat ze voelen."
Marjan vouwt nog een stapel knipsels open en toont een foto waarop ze bloemen afgeeft aan koningin Beatrix. Dat was toen ze veertig werd in 1993, een verjaardag gaat altijd samen met een herdenking van de ramp. Pa bedankt voor de koffie, hij zal maar eens opstappen. Als de deur dicht is, vertellen ze wat pa niet heeft verteld. Dat hij die nacht zijn buurman en zijn broer Rien is verloren. "Die waren ook met een taxi in de polder gereden, die zijn net als pa mensen gaan waarschuwen voor het water, maar zij zijn nooit teruggekomen. "
Baby in boodschappentas
En dan is er in Nieuwerkerk nog een derde kind geboren: Jannie Flikweert. Ze woont intussen in het noorden van het land, haar ouders leven niet meer, maar haar oudste broer Sander (54) woont nog in het dorp en met zijn vrouw belt hij bekenden en familie op om het geboorteverhaal te reconstrueren.
Sander: «Toen het water kwam, is dorpsgenoot Leen van Klinken ons wakker komen maken om naar de boerderij van zijn vader te gaan, dat was een grotere hofstee. Eerst gauw de koeien melken, zei mijn vader, maar Leen zei, eerst je vrouw en kinderen in veiligheid brengen, en goed dat hij aandrong, want op tweehonderd meter van ons huis stonden de grote mensen al tot hun middel in het water, en van melken is niets meer in huis gekomen.
Op de boerderij van van Klinken hebben we op de zolder gezeten. We zaten er nog maar pas toen ze een man en zijn zoon door het zolderraam naar binnen trokken. Die man was Adriaan Rentier en die had zopas bijna heel zijn gezin - zijn vrouw en vier van zijn zeven kinderen- in het water zien verdrinken. Ze waren met hun dakgebinte tot op dertig meter van het huis van van Klinken geraakt, maar rond het huis maakte het stromende water een draaikolk en in die kolk is hun vlot tenonder gegaan.
Die man was stervensbereid en die hield er rekening mee dat we allemaal gingen sterven. Op een zeker ogenblik zat hij een brief te schrijven die gericht was aan de bergers die iedereen dood zouden vinden (toont een copie, zie onderaan de reportage). Hij somt op wie er allemaal dood is van zijn gezin, hij legt uit waar ze vermoedelijk te vinden zijn en hij vraagt beleefd of ze een degelijke begrafenis kunnen krijgen. Ik zie die man dat nog op zijn knieën zitten schrijven, en die brief heeft hij op de zolderdeur vastgemaakt.
Dat was de sfeer op die zolder, niemand wist wat er ons ging gebeuren. De volgende middag is Jannie dan geboren. Dat ging zo, ineens was moeder in een kamer apart en ineens was er een zusje. Ze lieten haar zien, ze lag te slapen in een boodschappentas. Een van de vrouwen die bij de geboorte hielp was mevrouw Stoutjesdijk. Die familie was kort tevoren ook op een dak komen aandrijven. Het erge was dat die moeder zelf één van haar kinderen verloren was op dat dak. Haar kindje was die nacht omgekomen van de kou.
Dinsdag is moeder weggehaald op het roeibootje van een mosselvisser. Ze lag op een eenpersoonsbed en zo hebben ze haar dwars op die boorden van die smalle boot gebonden omdat er anders geen plaats meer was. Ze stak dus met haar hoofd en haar benen boven het water, en die boot schommelde maar, ze is toen verschrikkelijk benauwd geweest. Dat ze benauwd was, weet ik van de schipper zelf, ene Verschuure uit Yerseke, ik heb hem tien jaar geleden opgebeld. Van mijn ouders weet ik haast niets over de ramp, ze hebben er zo goed als nooit meer over gepraat.
Jannie is nadien wel enigszins beroemd geweest, meestal kwam de aandacht met de jaarlijkse herdenkingen. Haar foto's verschenen in kranten en tijdschriften en toen ze vijftien werd, kreeg ze een geschenk van de burgemeester, een platendraaier! Daar was ze heel blij mee, want dat hadden we toen nog niet. Maar de plaatjes die ze kreeg, nou, dat was me wat: De Heikrekels, Johan Strauss, en Het Urker Mannenkoor! Dat kreeg die jonge meid in 1968!"
De pannen van het dak
Een reiger staat bij een bevroren sloot. Een bruine kiekendief zweeft over de droge akkers. Bij de warme bakker lees ik de kouwe cijfers af, min zes is de temperatuur. In het dorp Nieuwerkerk hoor ik nu ook vertellen dat daar een kind is geboren "op een vlot". Betsy van Dijke kent een oudere zus van die familie, zal ze die opbellen? Een half uur later zit ik bij Riet Vane (61) en Kees Schot (62), ze wonen in Zierikzee.
Riet: «Het stormde die zaterdag 31 januari, maar ach, het stormde zo dikwijls. En ja, er werd thuis een baby verwacht voor die dag, maar daar werd toen niet zo hevig over gesproken als nu, een kindje was toen iets achter de schort van je moeder, en als dat er was, dan zagen we het wel. Mijn vader was landarbeider, we woonden in Nieuwerkerk in een klein huisje met twee kamers, en we waren met vijf kinderen tussen dertien en vijf jaar. Ikzelf was een meisje van elf.
Omdat het zo klein was bij ons, was het bij een bevalling de gewoonte om de kinderen naar familie te sturen. De jongste zus was al weg, en ik stond op het punt om naar tante Jannie in de polder te gaan. Maar omdat het zo hevig stormde, zei vader, straks rolt dat kind nog in een gracht, laat ze maar thuis blijven. Dat is zo van de Here gestuurd geweest, want was ik gegaan, dan was ik verdronken. Tante Jannie, haar man en haar zoontje, ze zijn alledrie verzwolgen.
In ons huis was ook de kraamverzorgster, zuster Janna Krijger. Die had een tas met verlosspullen van dokter Schutter. En die heeft beslist dat we op zondag 1 februari naar de hogergelegen Kerkstraat zouden gaan. Vader liep al vooruit naar de dokter, moeder en zuster Janna stopten wat babykleertjes en de verlosspullen in een sloop, en zo wilden ze naar de Kerkstraat, maar toen kwam vader van het dorp gelopen, "terug! terug!" riep hij. Het water kwam eraan, dat was een massa water die door de straatjes kwam.
We zijn dan op zolder gekropen, maar er schoot zoveel water en wrakhout tegen ons huisje aan dat het begon te wankelen. We moeten op het dak, riep vader. En zo zijn we door het kleine dakraam gekropen, de vier kinderen, vader en moeder en de zuster. Vanop het dak zag ik mensen in het water verdrinken, maar wat me nog het meest verbaasde was: hé de zuster kruipt ook mee op ons dak!
Eerst had vader de pannen van het dak gezwierd. Dat maakte het dak lichter. Als je huis dan instortte, dan kon je je toch nog drijvend houden op dat houten gebinte en op die pannenlatten. Eén buurman was de pannen nog in mooie stapels op zijn dakkapel aan het leggen. Man, gooi die rommel toch in het water, riepen wij. Nee, zei hij, straks kan ik ze weer gebruiken! Die dacht toen dat er nog wat te redden viel.
Ik was ook verbaasd dat wij niet alleen op het dak zaten. Op alle daken zag je de buren met hun kinderen zitten. Allemaal zaten ze op een rijtje op de nok. En ja, we zaten er schrijlings op. Ook mijn arme moeder die zodra zou gaan bevallen.
Vanop het dak hebben we het water dan zien stijgen, eerst tot aan de trekbel, dan tot aan de dakgoot en toen voelden we het hele huis bewegen, het dak schoot eraf, en plofte plat op het water. Daardoor viel alles in het water, ook de babykleertjes en de verlosspullen. Ik heb mijn broer Jaap en mijn zus Coby twee keer kopje onder zien gaan, maar de buren hebben hen op hun vlot kunnen trekken.
Ratten en muizen
Al wat je deed, was je vastklampen aan de planken en de latten van dat dak. Ik zag een paard komen, het kwam klauwend en hinnikend op ons af, we moesten het met stokken wegstoten want het wilde alsmaar mee op dat dak van ons. Er zwommen ook koeien rond, en mensen in het water bleven maar om hulp gillen. Anderen konden zich aan palen en bomen vastklampen, maar sommigen hielden het daar niet lang uit, en schoven van de kou in het water terug. Je keek ernaar maar je bleef er apathisch onder. Ik weet ook nog dat het sneeuwde op het water.
Uiteindelijk zijn we op een groter "dak" kunnen overstappen, daar zaten in totaal elf mensen op en zo hebben we van zondag vijf uur tot maandagmorgen rond gedreven. Dat vlot was wel enigszins stabiel omdat er deuren en stroklampen tegenaan waren gedreven, dat gaf meer drijfvermogen. Mijn vader heeft toen een kussenovertrek met pluimen uit het water gesleurd, en op die doorweekte "matras" is moeder dan bevallen. Dat moet in de late avond van 1 februari zijn geweest. Wij kinderen mochten niet kijken, maar ik heb toch gezien dat mijn vader zijn zakmes bovenhaalde, dat hij zijn rooie zakdoek aan repels sneed, en vervolgens de navelstreng doorsneed en afbond met zo'n stukje stof. Moeder heeft heel de tijd geen kik gegeven! Niemand zei een woord. Het was zoiets stils en bijzonders dat gebeurde.
Mijn zusje en ik hebben toen onze jas gegeven om het kindje in te wikkelen en we hebben het ook allebei vast mogen houden en ik heb het horen huilen ook. Het kindje was een jongetje en het heeft de naam André gekregen. Enkele uren later hebben we het niet meer horen huilen, het was gestorven van de kou.
Ik ben nog altijd verwonderd dat mijn moeder die nacht overleefd heeft en dat ze voor ons gezin bewaard is gebleven, het was zo boos koud, iedereen van ons was versteend van de kou. En hoe moeder daar op die tijk lag, haar benen bebloed van de bevalling en geschramd van het zitten op de nok, en hoe er dan nog ratten en muizen op haar benen kropen, die beesten klommen overal op, die vochten evenzeer om in leven te blijven.
Kistje door het raam
In de vroege morgen is toen een grote schuur met stro tegen ons aangedreven en die heeft ons in de polder van Nieuwerkerk gestuurd en daar zijn we stilgevallen tegen de boerderij van de familie van Popering, op hun dak hadden ze als noodsignaal een witte lakenvlag staan. We zijn door het schuifraam op hun zolder gekropen.
Toen die boer zag dat we een dood kindje hadden, vroeg hij of het niet weg kon. Hij was bekommerd dat het ontbindend kindje bederf zou geven voor zijn vleesvoorraad, er hingen daar worsten en hammen op de zolder. Vader heeft toen een kistje getimmerd, hij heeft het lijkje erin gelegd en hij heeft het opnieuw door het raam in het water geschoven. Ik neem dat die boer niet kwalijk, die man dacht aan al de mensen die daar vast zaten en die misschien nog weken op dat vlees moesten overleven. Het kistje met het lijkje is later gelukkig teruggevonden.
Op 2 februari zijn we gered door een mosselvisser uit Zierikzee. Ineens legden ze een lus onder mijn oksels en lieten ze me zakken in een boot. Toen ik later verkering kreeg met mijn man, bleek dat zijn vader een mosselvisser was en toen is het ook uitgekomen dat onze familie toen door mijn toekomstige schoonvader is gered. Dat is toch wel heel bijzonder.
Ik weet niet hoe de mensen dat allemaal verwerkten toen. Officieel bestonden er geen trauma's, er was geen slachtofferhulp of crisisopvang, je moest het maar zelf zien te verwerken. En ik weet dat velen het voor zich hebben gehouden. Je hebt er die na vijftig jaar nog altijd geen woord zeggen over de ramp. Men was immers gewend om alles zélf te dragen. Het had ook geen zin om bij een ander te klagen. In elk gezin was verdriet toen, in elke familie was gemis.
Wij hadden dan wel een baby verloren, maar vader en moeder hebben ons altijd voorgehouden, wees dankbaar dat ons gezin nog compleet is, wij hebben geen lege stoel aan de tafel. Toch moet het voor moeder zelf erg zijn geweest om die baby te verliezen. Hoe erg, zijn we pas gaan beseffen toen we zelf zwanger werden en kinderen kregen.
Ik heb een enorme waardering voor de ouders van die tijd. Eerst hadden ze de oorlog gehad, daarna die ramp, en allemaal zijn ze dapper herbegonnen. Mijn ouders hadden niks meer in 1953, zelfs geen schoenen meer. Ik weet dat ik een stuivertje vond op straat, nou, dat leek wel een miljoen."
Winter in Zeeland
Ik rij langs de dijken van de Oosterschelde en kom in Oosterland. In dat dorp zijn 69 mensen verdronken. Maar vandaag blinkt de zon, er is een grote plas bevroren en na schooltijd hebben tientallen kinderen zich op die schaatsvloer begeven. Hun kleine ijzers zingen op het ijs. Ik heb ook schaatsen in de autokoffer, lang draal ik om ze te nemen, ik ben een beginneling, een armebaantjesdraaier. Op de duur bind ik ze toch onder en na een tijdje schaatsen er een sliert kinderen met me mee. Want een Belg en dan nog ééntje op noren, dat is een bezienswaardigheid. Ik spreek met Mees, Rienie, Maurits & Maurits, en het bijdehandje Thea, een blonde katinka die de mutsen van de jongenshoofden slaat. Ze stellen de vreemdeling op het ijs vele vragen, en als blijkt dat ik daar voor de ramp ben, komen ze helemaal los. Op de basisschool is er een project rond de ramp, de ene moet boeken lezen, de andere moet op Internet, nog eentje heeft een storm moeten tekenen, de meeste hebben "ouwe mensen moeten ondervragen", mag ik u misschien ook interviewen, meneer?
Het laatste goud van de zon valt nu op het ijs, de kinderen binden hun schaatsen af. Het is een oerhollands winterplaatje met een sikkeltje maan in de donkerblauwe avondlucht. Op de terugweg komen ze allemaal uit het donker gekropen, Tuesday Afternoon van The Moody Blues, Old man van Neil Young, Dust in the Wind van Kansas, The House of the rising sun van Frijid Pink en Wild World van Cat Stevens.
Melancholy man rijdt naar huis.
Oh baby baby, it's a wild world.
**Met dank aan Truus Vijverberg, het Museum Watersnood 1953 in Ouwerkerk, Piet Geluk, Leen en Maatje van Oeveren, Riet van Klinken, Teun Biemond en Jan Schuurman Hess.
Corona en massaal tv kijken: de wonderjaren van de televisie
De kranten hadden het nieuws dat we in het coronajaar 2020 veel meer televisie keken dan in vele voorgaande jaren. De kijkduur per dag ging omhoog en ook de kijkcijfers: succesprogramma's halen twee miljoen kijkers en meer. Ook jongeren tussen 12 en 17 die zogezegd niks meer met dat oude scherm hebben, nestelden zich voor de buis. Televisie lijkt "verbindend te werken" nu we door de lockdown veel binnenshuis zitten.
Dat het klassieke tv-kijken terug is, brengt ons bij de beginjaren van de Vlaamse televisie. In die jaren vijftig zat men 's avonds ook vaak binnenshuis, maar toen was er eigenlijk maar één zender. Binnen die beperkte programmatie van toen waren er op de de BRT (voorloper van de VRT) wel aparte tv-uitzendingen voor hengelaars, postzegelverzamelaars en uitvinders. Van niches gesproken!
En niet onbelangrijk in deze tijden van corona: 60 jaar geleden is al onderzocht dat televisie "een helende en kalmerende werking had op zieken, ja zelfs op geesteszieken!"
Humo oktober 2003 - licht herwerkt - © Jan Hertoghs
Lees ook de reportage over de verkopers van de eerste televisietoestellen.
Honderden toeschouwers om onze tv-mensen bezig te zien: het was alsof er zeven walvissen tegelijk waren aangespoeld.”
Het programma voor de hengelaars heette Beet, de rubriek voor de filatelisten heette Vergrootglas op de postzegel, en de serie over uitvinders en uitvindingen kreeg de titel Eureka. Voorwaar, er is een tijd geweest dat het leven eenvoudig was en dat de dingen nog bij hun naam werden genoemd.
Dat hengelprogramma en die postzegelrubriek hebben niet écht de huiskamers doen vollopen en de cafébazen lege stoelen bezorgd, maar ze verdienen het om aan het stof van de vergetelheid te worden ontrukt. Omdat ze sympathiek zijn, of charmant in hun eenvoud, of hopeloos gedateerd en dus wel eens ronduit hilarisch.
Tegelijk presenteren we tal van wetenswaardigheden uit de wereld van de televisie zoals die toen op de prille tv-bladzijden van de weekbladen stonden afgedrukt (Een goede raad: kijk tijdens vismaaltijden géén tv!)
Kortom, dit zijn de wonderjaren 1954-1961 en we putten voornamelijk uit Humoradio, Zie Zondagsvriend, De TV Kijker (2-maandelijks tijdschrift), de jaaroverzichten van NIR/BRT en het onvolprezen standaardwerk Tien jaar Vlaamse Televisie van Jef Anthierens.
Dat de televisie nog niet salonfähig was, is te merken in Humoradio van 1954. Toen besloegen de radioprogramma's van één week nog 19 bladzijden; de tv-programmatie van België, Frankrijk, Nederland én Duitsland kon toen nog met gemak op twee bladzijden afgedrukt worden.
Zeven dagen "Brussel Vlaams" benam amper één gedrukte kolom van twintig centimeter, en dan was elk programmadetail nog uitvoerig aangegeven: 19.15 Testbeeld 19.30 Openingsbeeld 19.31 Nieuwsberichten. En zo verder tot 9u30. Een klassieke tv-avond liep toen nog ten einde tussen half tien en tien uur en op maandag werd er niet uitgezonden. Programma's werden ook summier aangekondigd. "Kanker" was een "medicale film", "Het zinderen van de banjo" werd voorgesteld als een "filmisch stemmingsbeeld ", en wie naar "Mens en telefoon" wilde kijken, mocht zich verwachten aan een "documentaire fantasie over de moderne rustverstoorder bij uitstek". Heel af en toe veroorloofde men zich al een woordgrapje in de titel, zoals in het programma "Wij geven katoen", een documentaire over katoenplantages.
Qua sport werden veel uitzendingen overgenomen uit het buitenland, onder meer het WK Badminton te Glasgow, toen nog omschreven als het "WK Vederbal, een sport die de jongste jaren een plotselinge vlucht nam". Films kregen in 1954 nog een zedelijke quotering: Stagecoach van John Ford was een KT (=Kinderen Toegelaten) volgens de Staatskeuring, maar Humoradio plaatste ook de Katholieke Filmkeuring erbij en die vond deze klassieke western alleen geschikt Voor Volwassenen.
Heel veel aandacht ging er naar muziek, reisreportages, toneel en variété. Vooral op dat laatste terrein werden nooit geziene zaken vertoond volgens De Tv-Kijker, een maandblad voor televisievrienden: “"Men zag nummers waarvan men het bestaan nooit had vermoed, zo bijvoorbeeld Bruno Hofman die etherische melodieën aan de randen van champagneglazen ontlokte. En wie had er al eens een beer op een motorfiets zien rijden of een Chinees die twintig soepborden op 4 meter hoge rietstengels liet draaien? Dat zijn maar enkele van de honderden attrakties die de Vlaamse tv op het glazen scherm aanbood en dat aanbod overtrof met een veelvoud hetgeen men vroeger had meegemaakt in het patronaatzaaltje van de gemeente."
Een variétéprogramma dat nooit meer geëvenaard zal kunnen worden was "Antenne-Club". Daarin trad een plejade aan internationale vedetten op in een decor van dakvensters, geopende luiken en pasgeverfde kroonlijsten. Er stonden uiteraard ook antennes opgesteld waartussen de artiesten al zingend hun weg moesten zoeken. Maar hét bijzonderste was de kijkersvraag. In elke uitzending werden enkele foto's van daken met een tv-antenne getoond en wie ZIJN antenne herkende, werd eregast van de "Antenneclub" en mocht kiezen welke artiesten er in de volgende uitzending gingen optreden.
TV-Circus met duivenbond
De aanblik van daken en antennes was niet van aard om het Vlaamse publiek vertrouwd te maken met het nieuwe medium en zo ontstond TV-Circus. Dit varia-programma wilde de televisie naar de mensen brengen en van 1955 tot 1957 waren er zo'n zestien rechtstreekse uitzendingen op locaties als Adinkerke, Boom, Vilvoorde, Lier, Asse en Sint-Truiden. De televisie arriveerde met een gehuurde circustent en een karavaan van dertig wagens. Uren voor aanvang stonden er lange rijen toeschouwers, "het was alsof er zeven walvissen tegelijk waren aangespoeld." Vanop de zitbanken die "tot de laatste vierkante centimeter" gevuld waren, konden de toeschouwers dan zien hoe televisie gemaakt werd.
Het succes van TV-Circus bestond in een niet eerder vertoonde combinatie van show en couleur locale: naast topvedetten uit circus, dans en ballet mocht het complete verenigingsleven van de gemeente (én de omstreken) voor de camera's paraderen. Een uitzending duurde gemiddeld drie uur en in de stroom van plaatselijke figuranten liep alles mee "gaande van sportclubs en fanfares tot duivenbonden en andere maatschappijen". De eerste uitzending in Adinkerke was toonaangevend: er was Oostduinkerke met zijn vissersfanfare, Poperinge met zijn hopboeren, Veurne met zijn imkers, Ieper met zijn kattenstoet en Nieuwpoort met zijn afslagers uit de vismijn "die de kijkers verbaasden door de snelheid waarmede zij achterstevoren konden tellen". Ook spannend was het ongeplande losbreken van een onweer boven deze uitzending wat de tent onder water zette en wat de "cameramannen natte voeten bezorgde alsmede een schok telkens als ze hun camera's durfden aanraken".
Genezen met televisie
Er was nog een manier om de televisie naar de mensen te brengen en die bestond erin dat de omroep met caritatieve organisaties samenwerkte om tv-toestellen weg te schenken aan "sanitoria, hospitalen, weeshuizen, rusthuizen en krankzinnigengestichten". Die weggeefactie werd noch min noch meer beschouwd als een sterk staaltje van geestelijke gezondheidszorg getuige het artikel in Tv-Kijker van juni 1956 met de titel "Waar TV een zegen is": Daar waar een ziekenzaal dikwijls gekenmerkt wordt door ontzettende verveling en gebrek aan ontspanning die kan resulteren in periodes van neerslachtigheid en prikkelbaarheid, draagt de opmonterende werking van de televisie in grote mate bij tot de genezing. Door de televisie wordt het isolement van de zieke doorbroken. De patiënten herwinnen het contact met de buitenwereld, ze vinden verstrooiing en ze herwinnen hun gemoedsrust, wat grote factoren zijn voor het herstel.(...) Geneesheren onderstrepen de kortere herstelperiode van patiënten mét televisie. Zelfs in krankzinnigengestichten stelde men een verbluffende verbetering vast in de toestand der verpleegden; op zijn minst waren zij al beduidend kalmer dan voorheen."
Nog even en dankzij de televisie zouden de lammen weer lopen en de blinden weer zien! De Vlaamse televisie is trouwens altijd bezorgd geweest om onze gezondheid, denk maar aan de campagne Blijf Jong (vanaf 1959). Nic Bal en de zijnen wilden dat Vlaanderen fitter zou worden en de televisie die nota bene zélf tienduizenden kijkers tot een zetelzittend bestaan had gedwongen - zou het goeie voorbeeld geven. Om een goed beeld te krijgen van de toenmalige lamlendigheid volstaat deze passage uit De TV-Kijker van juni '59: Sedert jaren maakt men zich in vele kringen bezorgd om de moderne mens, vooral om de stadsmens die een jachtig bestaan leidt. Uren brengt hij door in kantoren en fabrieken met hun onzuivere lucht, dag na dag wordt de weg naar huis afgelegd in overvolle trams, treinen en bussen die veel van de zenuwen vergen. Men eet vlug, men eet slecht, men beweegt nog weinig en het resultaat is dit: eens de 35 jaar voorbij, worden we over het algemeen vadsige naturen, fysiek zwak, en ten prooi aan allerlei kwalen. We hebben niets tekort, maar we zijn overspannen en het ontbreekt ons aan arbeids- en levensvreugde. (...) Nic Bal van onze Vlaamse televisie zegt hierover: wij gaan u helpen jong te blijven met een gezondheidscode die lichaam en geest zal ontspannen."
De campagne Blijf Jong zou meerdere jaren duren en tienduizenden Vlamingen uit hun lethargie halen. Voor de niet-deelnemers had Nic Bal slechts één boodschap: "Laten we dit goed afspreken: het is uw volste recht uw gezondheid te verwaarlozen en uw leven te verkorten. Ik heb u geen bevelen te geven. Rust en roest desnoods in vrede!"
Het maken van een theemuts
Volksopvoeding is altijd met een hoofdletter geschreven bij de Vlaamse Televisie en er waren programma's voor de man met de pijp én voor de vrouw met de schort. In een uitzending als "Atelier" (1960-1961) kon je naast een interview met een jonge geometrisch-abstracte kuntschilder nog een vraaggesprek volgen met beeldhouwer Oscar Jespers in wiens oeuvre we grosso modo drie periodes kunnen omschrijven: een impressionistische, een kubistisch-expressionistische en een meer classicistische. Zulks vermocht wel eens in schril contrast te staan met de onderwerpen van "Penelope, het Programma voor de Vrouw".
Humoradio besteedde weinig aandacht aan Penelope, maar het familieblad Zie Zondagsvriend zette het programma van moeder-de-vrouw met graagte in de kijker. Er is vanavond in Penelope weer voor elck wat wils! (...) Zo zullen de kijksters leren dat goedkope stukken van runds-,kalfs-, varkens- en schapenvlees toch ook smakelijk kunnen klaargemaakt worden. Dus dames, houdt potlood en papier klaar om over dit belangrijke praatje iets te noteren! (...) Vandaag ook: het probleem van de teenager. Mevrouw Algoet heeft als lerares met deze jeugdige mensen te maken en zij heeft dit keer een moeder en twee tienerdochters in de studio uitgenodigd om te praten over huishoudelijke karweitjes. Want het schijnt dat onze jonge meisjes niet erg veel geestdrift aan de dag leggen om moeder in het huishouden te helpen. (...)
In het NIR/BRT-jaaroverzicht (58-60) heb ik de lange lijst van Penelope-items kunnen overlopen en sommige wil ik u niet onthouden, als daar zijn: Bereiding van Mayonaise - Goede manieren op een receptie - Deskundig linoleum leggen - Het maken van soep - Het maken van een theemuts- Het maken en versieren van koude schotels. Wie voor de buis zat op 23 december '59 zag voor zijn ogen Het strijken van een manshemd, wat op 29 juni 1960 gevolgd werd door Het strijken van een mansbroek. Dat was dus hét lifestyle programma van de jaren vijftig.
Dezelfde eenvoud vind je ook terug in andere educatieve programma's. Neem Vedetten uit de Dierenwereld, als je die onderwerpen ziet, dat is een intens sobere inhoud, dat is pure zen! Op 20 september '58: de Krokodil. Op 24 januari '59: de Egel. Op 21 maart '59: het Gordeldier. Op 14 mei 1960: het Paard. Op 9 juli '60: de Kievit.
Mogelijk dat deze titels u doen denken aan uw eerste spreekbeurten voor de klas, maar mag ik u dan vertellen dat elke uitzending vakkundig gepresenteerd werd door prof. dr. J. Hublé van de Rijksuniversiteit te Gent. Zo ook de uitzending van 11 juni 1960 over De Bijen ("Geen enkele stad is zo dichtbevolkt als de bijenkorf. Wat deze lieve beestjes de godganse dag uitvoeren en hoe zij aan de kost komen, zullen wij vanavond van prof. Hublé vernemen. Zoals steeds zal Paula Semer hem bijstaan om enkele vragen te stellen en het gesprek vlot te houden.")
Van Handboog tot Lanceerbasis
Naast het opvoeren van eenvoudige dieren en insecten, was onze televisie ook sterk gericht op het vertonen van mensen en hun beroepen. De uitzendingenreeks waarin dit het sterkst tot uiting kwam, was "Aangename Kennismaking Met..." Hierin waren onder meer te zien: een Loodgieter, een Boswachter, een Redder, een Leerling-Redder, een Strandvisser, een Arbeider in een Mostaardfabriek, een aantal Werklieden van de NMBS, een Direkteur van een moderne Wasserij, een Fabrikant van Hoge Hoeden en een Globetrotter. Het programma had ook verrassingen in petto, zoals het Muziekkorps van het Bestuur der Postchecks en een Kunstschilder zonder penselen.
Aangename Kennismaking was méér dan een kennismaking, want in volle prime time ging men toen nog vijfentwintig minuten op bezoek bij een Verzamelaar van Pompiershelmen. Ook Alpinisten kwamen aan de beurt ("Iedereen is akkoord: het kijken naar deze jonge durvers is eenvoudiger dan er zelf aan te beginnen!")
Sommige plaatselijke figuren kregen door het programma landelijke bekendheid. Zo was een hele uitzending gewijd aan L. Henrotay, het zeeldraaierke van Sint-Pieters-Lille, en later ook aan Gerard Pintelon, de belleman te Lissewege die tevens doodgraver, boodschapper, torenwachter en uitplakker is. Deze lokale Gerard was "zodanig in de smaak gevallen van de kijkers dat Lissewege in de zomer overstroomd werd door toeristen die allemaal de belleman wilden zien." Pintelon -de naam was niet gestolen- werd door de bezoekers royaal getrakteerd en volgens Tv Kijker zou hij "die hele zomer zattekens zijn geweest, meer nog, na de zomer had hij nog 4OO pinten tegoed!"
Humoradio kreeg het wel eens op zijn heupen van die landelijke en vaak te landerige Kennismakingen. Zo lazen we in Dwarskijker van 26 januari 1960: "Aangename Kennismaking met Zichem bracht ons een kluwen van waterraderen, bomen, fietsen, volkswoningen, volksbruiloften, volksdoopsels, volksgebruiken, volksherbergen en volksvermaak, en dit gedurende drie kwartier. Vijfentwintig minuten van dat alles had ruimschoots volstaan!"
Er was ook een tv-reeks die helemaal gewijd was aan fabrieksbezoeken, onder de titel "In Vogelvlucht uit...". In deze reeks waren te zien: een Glasblazerij, een Tapijtweverij, een Fabriek van Tv-Toestellen, een Kachelfabriek, een Koekjesfabriek, de Borstelnijverheid te Izegem en een Beeld van onze Pettenindustrie. (Noot: de hoofdletters komen zoals steeds uit de NIR/BRT-jaaroverzichten, jh). Het waren rechtstreekse uitzendingen vanuit de draaiende fabrieken en volgens de makers was het een "telegeniek procédé": Als wij de industrie onopgesmukt en in volle werking in de huiskamer kunnen brengen, dan is dat de reden waarom onze programma's zoveel bijval kennen."
Het bezoek aan een Papierfabriek kon toen nog aangekondigd worden met lichte geestdrift ("Wij volgen ondermeer het uitmalen en mengen van de papierbrij, twee zeer interessante bewerkingen.") Het kon toen nog: tv-kijkers die net hun dagtaak achter de rug hadden alsnog warm maken voor een programma waarin hard gewerkt werd! Enige Streuvels-pathos werd daarbij in de programmabladen niet geschuwd, zoals bij de Metaalfabriek te Boom: "In de donkere werkhallen van een metaalfabriek waar af en toe een gloeiende staalmassa spookachtige schaduwen op de gezichten tekent, beleven we vandaag de geboorte van een hijskraan." Een zware bevalling, dat spreekt.
Voor alle onderwerpen waarvoor de jonge omroep geen passend kader vond, was er één programma en dat was "Kaleidoskoop", een zwaar veredelde grabbelton. De uitzending van 1O september '58 kan hier als voorbeeld dienen met achtereenvolgens: De Wereld waarin wij leven - Koek en Speculoos - De Schoolmeester - De Strip-Tekening en tot slot Poëzie. En op 15 oktober '58 had je een kaleidoscoop van Het Lucifertje - Cactussen - Oude Munten en De Kasseistamper. Het programma had ook oog voor historische evoluties. Zoals in de uitzending Van Handboog tot Lanceerbasis!
Tussen lamp en rad
Wat onmogelijk weg te denken was op de Vlaamse Televisie waren de uitzendingen over volkskunde zoals "Er was een Tijd" en "Levende Folklore". De onderwerpen varieerden van "Volksspelen in een Kermisstemming" tot "het Eindejaarsfeest van de Mezenvangers". Dat sommige van die items op het punt stonden om schielijk overgebracht te worden naar Bokrijk, was de makers niét ontgaan. Zo waren in de uitzending van 27 januari 1957 enkele vertegenwoordigers van stervende ambachten te gast, met name een kuiper (tonnenmaker) en een mutsenstrijkster.
Veel aandacht ging ook naar folklore uit het buitenland: er was Zang en Dans uit Ceylon, Zang, Dans en Muziek uit Zwitserland (door de groep Edelweiss) en Zang, Dans en Folklore uit Belgisch-Congo. Die laatste uitzending droeg de naam "Zwarte Tover" (1955) en "te dier gelegenheid werd in Studio 6 en onder toezicht van deskundigen een geheel negerdorp opgebouwd". De strooien hutten en schaduwrijke palmbomen werden bevolkt door dansende en zieken bezwerende "Congolese acteurs."
HUMO-Tv (de nieuwe bijlage van Humoradio) nam het in 1957 op voor deze folklore-uitzendingen : Voor sommigen is folklore een dood ding, maar in Levende Folklore zien we mensen uit het volk die ons bekoren door de eenvoud waarmee ze bepaalde gebruiken in ere houden.(...) Met een hechte overtuiging kunnen wij verzekeren dat de tijd zal komen waarin zal gezegd worden: " Wat een geluk dat we die folkloreprogramma's gehad hebben!"
Iets minder gelukkig was Humo-Tv toen de BRT zijn huisstijl een ambachtelijke toets wilde geven. Het waren de jaren dat de kleine boeren van het land verdwenen en dat oud alaam en hoefijzers menig woonhuis gingen sieren. Ook de BRT-decorbouwers stapten mee in die mode wat een sneer van Dwarskijker ontlokte (17.1O.60): Onze omroepsters verschijnen nu in nieuwe decors waarin karrenwielen en visserslampen met elkaar afwisselen. Ter aanvulling van deze outer-en-heerd-stijl kunnen de BRT-mensen misschien ook putten uit de voorraad spreuken in de stijl van daar-alleen-kan-liefde-wonen-daar-alleen-is-het-leven-zoet. Zo'n ingelijste huis- tuin- en keukenfilosofie zou het niet kwaad doen tussen lamp en rad."
Het was niet allemaal outer en heerd. Zo liep de 11-juli uitzending van 1960 onder de progressieve titel Sinjaal 1302. Iemand moet dat signaal niet goed begrepen hebben: het ballet van Lydia Chagoll was er het slachtoffer van. Haar dansers moesten "noodgedwongen improviseren op de muziek van een geluidsband die achterstevoren werd afgespeeld; het was bovendien de verkeerde geluidsband."
Vertel ons uw ongeval!
In 1959 had de wereld nog nooit van flippo's gehoord, er werden toen nog sigarenbanden en postzegels verzameld. De postzegelverzamelaars hadden zelfs hun eigen programma ("Postzegelrubriek") dat om de àcht weken liep. Op aanvraag "van vele verzamelaars" kreeg het in 196O een maandelijkse regelmaat en een nieuwe naam ("Vergrootglas op de Postzegel"). Het decor bestond uit, jawel, uitvergrote postzegels.
In dezelfde periode zag ook de hengelrubriek het licht en die had meteen de juiste naam te pakken, namelijk "Beet"! De onderwerpen die in Beet aan bod kwamen, lagen nogal voor de hand: De Snoek, de Forel, de Karper, De Hengelroede en (voor gevorderden) De Lijntechniek.
Dwarskijker "weet niks van vissen" maar noemt het een aangenaam programma "omdat het gepresenteerd wordt met de nodige zin voor humor". Ingewijden herinneren zich zelfs dat in de studio ooit "met een werphengel een vislijn is uitgeworpen", wat een prestatie mag genoemd worden gezien de geringe afmetingen van Studio 6 (amper 8 bij 12 meter!)
Ook de autorubriek "Autorama" was zo opgevat dat hij voor niet-automobilisten "prettig en boeiend kon zijn". Het onderdeel dat het meeste succes had, was de Pechvogel van de maand: kijkers die een ongeval hadden gehad met hun wagen mochten een brief schrijven en hun ongeval werd dan volledig naverteld en gereconstrueerd in de studio. Al na enkele weken zat de regisseur met zeshonderd brieven van brokkenmakers, "dus we kunnen nog aardig verder!"
Eind de jaren vijftig had je ook nog een luchtvaartrubriek, een scheepvaartrubriek ("met aandacht voor fluviale en maritieme wetenswaardigheden") én een rubriek voor uitvinders en uitvindingen. Die laatste heette natuurlijk "Eureka" en zag van 1955 tot 1961 tal van échte en vermeende innovaties de revue passeren. Enkele zijn algemeen goed geworden: rolluik, draagbare wieg in plastiek, wasmachine voor vaatwerk, plooibaar tafeltje, het elektronisch orgel en de voetbal met plastic omhulsel (niet wateropzuigend). Andere werden helaas nooit in de handel gebracht: een elektrisch snuittoestel, een piano met ingebouwde bar en een automatisch duivenhok.
De presentatoren Pol Heyninck en (later ook) Terry Van Ginderen hadden het niet makkelijk met hun uitvinders: "Het gevaarlijkste was als je vroeg of het toestel makkelijk te demonteren was. Oh ja, natuurlijk mijnheer, en de eerste schroef bleek al moervast te zitten." Terry Van Ginderen is de geschiedenis ingegaan met de uitvinder van een kurkentrekker voor champagneflessen (zonder spuiten!!). De man had tien jaar aan zijn uitvinding gewerkt, tijdens de repetitie liep alles perfect, maar in de uitzending raakte hij de fles nog maar aan en "de stop ging met een vreselijke knal de lucht in daarbij champagne spuitend tot in de zwarte lokken van Terry Van Ginderen".
Stijn Streuvels verjaart
De Vlaamse Televisie heeft in die beginjaren ook een aantal legendarische kwissen voortgebracht zoals 100.000 of Niets, Eén tegen Allen en de Muziekkampioen. Vooral "de 100.000" beroerde danig de kijkende gemoederen, in zoverre zelfs dat Humo de volledige kwis door een achtkoppige stenodactylo-ploeg liet opschrijven en die woordelijke weergave verscheen dan enkele dagen later in het blad (soms over zes volledige pagina's!) Elke kandidaat moest vier quizweken zien te overleven en de weinige bollebozen die het tot winnaar brachten werden tot volkshelden uitgeroepen ("Laureaat Windels is een nationale figuur. Hij wordt te Torhout gehuldigd alsof hij uit de Guldensporenslag terugkeert. De stedelijke overheid ontvangt hem op het stadhuis, de plaatselijke scholen krijgen een dag vrijaf en er trekt een feestelijke optocht, met trommels en trompetten, door de bevlagde straten.)
Naast die quizzen die heel het land in de ban hielden, zijn er kleinere formules geweest die jàren gelopen hebben en die niettemin helemaal in de vergetelheid zijn verzeild. Neem de Tv-Rebussen, ze kwamen tussen 1954 en 1961 op het scherm, ze droegen namen als Rarara, Schaakmat en Labyrint, en ze konden "op een trouwe schare van honderden piekeraars en puzzelaars rekenen". De rebussen dienden als "proefstation voor beginnende omroepsters" en zowel Terry Van Ginderen, Denise Maes, Monique Delvaux, Aimée De Smet en Emmy Cassiman maakten er hun opwachting. Humoradio rekende ze tot de "intelligentste tv-uitzendingen" en schreef een bevlogen stuk over hun geestelijke vader: John Buydens. (In Aalst woont een rustige man met een stille stem die om de veertien dagen wanhoop zaait in honderden harten. Op zijn woord duiken honderden mensen met peinzende, gekwelde gezichten in boeken, encyclopedieën en oude kranten; ze rennen naar bibliotheken en maken al hun vrienden en kennissen zuur met de gekste vragen.")
In de zomer werd de Tv-Rebus vervangen door de toeristische TV-Rally en dat bracht op zijn beurt hele autokaravanen op gang ("Een grote drom automobilisten jaagt de baan op om in allerlei afgelegen hoeken van het land boomomtrekken te meten of op oude grafstenen rond te scharrelen. "Ge moet hem niet meer meten, meneer", zei de oude boer in Itegem die in een uur tijd wel duizend vreemdelingen in de buurt van zijn boom had zien sluipen, "het is 4,55 meter." )
Wat me telkens verwondert, is hoe massaal er toen op tv-uitzendingen gereageerd werd. Om één ampel voorbeeld te geven. In februari 1961 was er een "Aangename Kennismaking met Hoogstraten". Op het einde van de uitzending was er de mededeling "dat de 1OO eerste kijkers die een kaartje schreven naar de burgemeester, een stenen bierpot met het wapen van Hoogstraten zouden ontvangen". Nog diezelfde avond kwamen er al gegadigden met hun kaartje aangereden, uit de onmiddellijke omgeving maar ook "uit Gent, Oostende en Nederland." De volgende morgen arriveerden "nog eens 3OO telegrammen" en tegen 16u had de post al 7OOO brieven ontvangen. Enkele weken later hield de zondvloed op "en werden 24.007 brieven geteld, waaronder ook één van het paleis te Laken!"
De strafste "brieven-trekker" op tv was toch wel Nonkel Bob. Toen Stijn Streuvels negentig jaar werd, deed hij een oproep om verjaardagskaarten naar de auteur te sturen. Resultaat: de gevierde schrijver ontving 40.000 kaarten van kinderen. Dat waren nog eens tijden! Toen had een kind nog eelt en inkt op de vingers!
Zeg het met stekskens
Eén ding staat vast. Televisie bracht toen een nationaal én internationaal enthousiasme teweeg alsof men op weg was naar een nieuwe Volkerenbond. We citeren uit Tv-Kijker van juni '56 (Zeg het met stekskens!) "Tijdens de rust van de voetbalwedstrijd Zwitserland-Brazilië werd een stunt uitgehaald die een biezondere vermelding verdient. Wetend dat alle TV-landen aangesloten waren, brachten de Zwitsers een groet aan de sportliefhebbers van Europa. Er werd tot drie geteld, toen ging het licht uit en dan streken de 35.OOO aanwezigen een lucifer aan. Dit gebaar was heel sympathiek en gaf een TV-effekt dat zijn gelijke niet heeft. Er waren ook honderden aanwezigen die het zo goed vonden dat ze gedurende de tweede speelhelft nog voortdurend lucifers bleven aanstrijken."
Dat tv-voorbeeld vond ook navolging in ons land want bij de volgende 1 mei-stoet te Gent werd "eveneens een groet met stekskens gebracht".
Alles wat op de buitenlandse schermen gebeurde, was nieuws voor de Vlaamse tv-bladen, en vooral de Amerikaanse tv-quizzen waren een bron van verbazing. In 1957 was er een quiz op NBC ("De koning der bergen") waarbij de deelnemers bij elke opgeloste vraag hoger op een studioberg mochten klimmen. De meeste klimmers bereikten echter nooit de top omdat de berg steiler werd en de zakken van de klimmers gevuld werden met het gewonnen geld "waardoor ze al eens naar beneden donderden". In 1958 was er een Amerikaanse quiz die als hoofdprijs "een Schots eiland weggaf". Toen het eiland gewonnen was, bleek dat er nog zestien Schotten woonden aan wie niks gevraagd was. De "leukste" prijs komt op rekening van de quiz Truth or Consequences (1958): de verliezer kreeg een "blinde wereldreis": in een week tijd werd hij rondgeleid door veertien landen in Europa, Azië en het Midden-Oosten, maar "met een blinddoek voor de ogen". De blindeman moest telkens raden waar hij was en de "hele lachwekkende vertoning werd door de TV uitgezonden".
Naast spannende quizzen waren er ook aparte slaaprituelen op het scherm. Op de Canadese televisie was er een dagelijks sprookje voor de kleuters dat uitgeleid werd met de woorden: "En dit is dan het einde van de uitzending voor vandaag". Waarna de zender zichzelf uitschakelde en een tiental minuten zwart bleef "en waardoor de kleinsten dus geloofden dat het inderdaad bedtijd was."
Het Amerikaanse tv-station DX-22 had in 1960 een slaapritueel voor volwassenen. "Elke avond neemt het afscheid met een man op het scherm die twee minuten lang geeuwt. Dat slaapdronken gezicht bevalt de Amerikaanse kijkers zodanig dat zij de de tv-directie verzocht hebben dit beeld vijf minuten lang op het scherm te houden. Het maakt hen zogezegd aangenaam vermoeid en zo slapen de Amerikanen beter".
H. Clara, patrones van de televisie
Niet alleen de nachtrust, ook de spijsvertering was een punt van bekommernis. In Italië stonden in 196O zo'n half miljoen tv's in cafés en eethuizen opgesteld en Het Verbond der Restaurateurs heeft "thans besloten dat de Tv-apparaten zullen uitgeschakeld worden op het moment dat de vis wordt opgediend. Al te dikwijls moet men immers ondervinden dat de gasten te zeer in het tv-spektakel zijn verdiept en in ettelijke gevallen moest een dokter worden geroepen om de graat uit de keel van een gast te verwijderen."
Tv en vis eten gaat moeilijk samen, maar het glazen scherm en de glazen serre, dat is wel een combiné. In 1957 werd in Hoeilaart immers een nieuwe druivenvariëteit geteeld: De Televisie-Druif. "Ze heeft geen pitten, heeft een zeer dunne huid en is buitengewoon van smaak. Aan de rijkvoorziene kroon der Brabantse druiventeelt is zij een nieuwe parel en Paula Semer heeft dan ook geen ogenblik geaarzeld om het meterschap van de Televisie-Druif op zich te nemen".
Dat er sinds 1958 ook een Patrones van de Televisie bestaat zal u allicht ontgaan zijn. De beschermheilige is de H. Clara van Assisi en de man die haar met deze titel bedacht, was Paus Pius XII. De H. Clara (1193-1253) kwam voor de televisie in aanmerking omdat zij "regelmatig bezocht werd door goddelijke visioenen". Ook bij de BRT bekleedde deze patrones een voorname plaats, dat lezen we in Zie Zondagsvriend. Immers, de BRT zond elke zondag een tv-mis uit, maar om niet telkens het hele tv-circus in een kerk te moeten installeren, werd in 196O een kapel in een tv-studio nagebouwd, altaar, tabernakel en kandelaars incluis. Vanuit deze vaste studiokapel werd de H. Mis om de vier weken uitgezonden, en "bij haar inwijding werd de kapel toegewijd aan de H. Clara en de H. Gabriël" (De H. Gabriël was al enkele jaren de Beschermheilige van de Radio omdat hij de Blijde Boodschap had gebracht aan Maria,jh).
Limburg...Even Geduld
Wie de beschermheilige was van de antenne-installateurs is minder duidelijk, in elk geval is in 1958 sprake van 117 Franse installateurs "die tijdens hun werk van een dak zijn gevallen". Twee vielen dood, 28 werden zwaargewond, 63 lichtgewond en 24 anderen kwamen er "met de schrik vanaf".
De tv-antenne op het dak waarmee de Vlaamse televisie "ontvangen werd" is altijd de meest kwetsbare factor geweest van de beginnende televisie. Dat bleek overduidelijk in het blijkbaar verre Limburg. Wie in het noorden van die provincie woont, moet een antenne van 12 tot 18 meter plaatsen ("en dus 5000 tot 7000 fr extra op tafel leggen") om de BRT te kunnen ontvangen. Het oosten van Limburg is nog zwaarder getroffen: in het centrum van Maaseik komt geen enkel BRT-beeld door en elders is het kijken naar de BRT alleen mogelijk in de zomer ("In de winter zijn er perioden dat het beeld geheel verdwijnt".) De Limburgers werden toen beschouwd als de tv-martelaars van Vlaanderen ("Men dient de moed van de Limburgers te bewonderen om dag-in dag-uit naar zwakke, gestoorde beelden te kijken.") Het is dan 1961, de Vlaamse televisie bestaat al zeven jaar.
Ook elders in het land is de tv-ontvangst soms erg fragiel. Kijkers aan de Noordzeekust signaleren na een storm vaak sneeuwvorming op het scherm. De oorzaak blijkt de stormwind te zijn die een zoutlaag aanvoert op de antenne. Wanneer u het slachtoffer wordt van een zoute antenne en gij vrij zijt van hoogtevrees, klim dan op het dak met een emmer water en geef antenne en kabel een flinke beurt.
In de Antwerpse Kuyperstraat had een kijker ook problemen ("bij momenten verdween het beeld geheel van zijn scherm"). De man klom op zijn dak en ontdekte "een volwassen Zuid-Amerikaanse visarend, een zogenaamde harpij op zijn antenne. Die was enkele uren tevoren uit de dierentuin ontsnapt". Elders wordt ook melding gemaakt van storende duivennesten.
Duiven en antennes zorgen trouwens voor hele bladzijden polemiek in de kranten. Vooral de duivenmelkers hebben het niet begrepen op die metalen obstakels ("de spankabels maken immers slachtoffers onder onze reisduiven"). Gevolg: in een aantal Vlaamse gemeenten zoals Ekeren en Kessel-Lo is het bij politiereglement verplicht om beschermende kurken stoppen op de spankabels aan te brengen zodat de duiven de kabels kunnen onderscheiden en vermijden.
Een enkeling wist de tv-storingen ook in gunstige zin aan te wenden. In de "veelal verlaten landerijen van Schotland" is het zelfs een middel tegen schapendieven. Eén boer blijft de hele nacht wakker voor zijn scherm en "aan het verschijnen van storingen kan hij zien dat er een wagen in de buurt van zijn kudde komt".
De mooiste storing vond plaats in Midden-Engeland waar een kijker elke avond om 1Ou hevige ruis ondervond. De storingsdienst van de BBC kwam ter plaatse en zij ontdekten na lang zoeken de bron: een nabijgelegen kostschool voor meisjes. "Inderdaad, precies om 22 u gingen de meisjes naar bed. Zij ontkleedden zich dus allemaal op hetzelfde ogenblik en de meisjes van heden ten dage dragen bijna allemaal nylonkousen en nylon ondergoed. Het uittrekken van die kledingstukken verwekt frictionele elektriciteit die zich in kleine vonken ontlaadt, en dit -vermenigvuldigd met enkele honderden leerlingen- was voldoende om het TV-beeld van onze man grondig te bederverven.”)
De knipsels liggen opzij, de wonderjaren liggen achter ons, en toch moet ook dit overzicht onvolledig blijven. Immers, welke flitsen waren er te zien in het programma "Flitsen"? En voor welke trage doelgroep was "Vertraagde Sekwenties" bestemd? En waarom hebben we nooit meer iets gehoord van de "Mooiste branden van België", een allicht knetterende uitzending van programmamaker Nest Jansen? We zijn ernaar op zoek gegaan, we hebben navraag gedaan, maar zonder enig resultaat.
En dan is er nog die éne existentiële uitzending die ik graag met eigen ogen gezien had, maar die allicht voor eeuwig in de nevelen des tijds is opgenomen. Dat was "Varia" van 14 december 1956 met naast "kerst-knutselen" oook "een boeiend praatje met Professor Twiesselman: hij vertelt ons wie we zijn en waar we vandaan komen."
Verdwaald in de sneeuw van de Hoge Venen
De voorbije dagen ontstond er een auto- en wandelfile op de besneeuwde Hoge Venen. Er heerste zo'n corona-wandelgekte en de bermen stonden bezaaid met zoveel auto's dat de lokale overheden voor nieuwjaar en dit weekend alle parkings en alle toegangswegen naar de Hoge Venen (en naar de Bataque Fraiture) afgesloten hebben.
In 2003 liep een dagje "naar de sneeuw gaan" en "een beetje wandelen" bijna fataal af voor twee jonge gezinnen en hun vier kinderen. Wat ze onderschat hadden: dat de Hoge Venen duizenden hectaren groot zijn en dat de temperatuur er overdag kan zakken tot min tien en lager.
Humo februari 2004 - © Jan Hertoghs
"Doodstil was dat bos en dan stonden er ook nog kruisen van mensen die daar omgekomen waren!"
Zelfs terwijl ze het verhaal vertelt, kan ze nog altijd "amper geloven" wat hen in de winter van 2003 overkomen is. "Verdwalen in België, dat geloof je toch niet." Voor vier volwassenen en vier kleine kinderen was de dag begonnen als een uitstapje naar de sneeuw, maar toen het duister viel werden ze gegijzeld in een ùren durende zwerftocht door het ijs en het slijk van de Hoge Venen. Wendy Arijs (29) heeft vaak getwijfeld of ze het einde wel zouden halen.
Wendy: « Het had 's morgens lichtjes gesneeuwd en ineens kwam dat bij ons op, we gaan met de kinderen naar ergens waar meer sneeuw ligt. Vrienden opgebeld, en die spraken direct van de Hoge Venen, die waren daar al een paar keer gaan wandelen, in de zomer en in de winter. Oké, we hielden de oudste een dagje van de lagere school want het was een gewone dag in de week, en om half elf zijn we vertrokken. Met mijn man Johan, de vrienden Kris en Nicole, haar dochtertje, en onze drie kinderen.
Humo: Hoe oud waren de kinderen?
Wendy: « Onze oudste, Jelle, was acht, Paulien was vijf, Kobe was twee jaar, en Luna -het dochtertje van de andere familie - was vier.
Humo: Waren jullie al op de Hoge Venen geweest?
Wendy: « Nee, nooit eerder. Ik kende wel de Ardennen, maar van de Hoge Venen wist ik niets. Die vrienden van ons wisten wel wat ze konden verwachten, die hadden een dikke jas, een muts en skilaarzen aan. Mijn man en ik hadden geen handschoenen, geen muts, geen sjaal, wij hadden alleen maar een dikke jas en onze wandelschoenen. De kinderen waren wel warm ingeduffeld, met pet, sjaal en handschoenen, maar aan hun voeten hadden ze van die gewone regenlaarsjes. Later hoor je dan zeggen dat wij door zo gekleed te gaan "de problemen gezocht hebben", maar ja, wij waren niet zinnens om een wandeling te maken, we gingen alleen maar wat in de sneeuw spelen met de kinderen...
Humo: Hadden jullie iets mee om te eten en te drinken?
Wendy: «Voor de namiddag hadden we een pak Samsonkoeken en een thermosje koffie mee en 's middags hebben we onze picknick gegeten op de Botrange."
Humo: Waren er nog bezoekers?
Wendy: « Nee. Die parking was leeg en verlaten, omdat het ook maar de eerste sneeuw was die daar gevallen was, er lag amper vijf centimeter. Om niet op de parking te blijven spelen, zijn we dan een asfaltweg gevolgd.
Jelle: « En daar hebben we in de sneeuw gespeeld en met sneeuwballen gegooid.
Wendy: «Na een half uurtje waren we al spelend enkele honderden meters verder gestapt en daar zagen we een blauw plakkaatje staan met een aangegeven wandeling: afstand 6 km. Ik herinner me dat symbool van die wandeling nog goed, er stond een slakje op (lacht). En dat pad zijn we dan beginnen volgen. Het was halftwee, de kinderen waren helemaal niet moe, en dus dachten we: zes kilometer, dan zijn we hier binnen anderhalf uur terug."
Humo: Hadden jullie vrienden een wandelkaart?
Wendy: «Nee. Want er was geen plan geweest om te gaan wandelen. Het was ook een duidelijke, brede verharde weg die van die open vlakte in een bos overging. Maar toen we een eind in dat bos liepen, kwamen er wel overal putten en slijkplassen in die weg. Maar ja, je wandelt verder, seffens zal de weg wel beter worden! Maar hij werd niet beter. Terugdraaien hebben we ook niet gedaan, je bent algauw een uur aan het stappen en in ons gedacht gingen we binnen een half uur weer bij het begin zijn. Ook na anderhalf uur stappen denk je niet aan terugdraaien, en na twee uur ook niet. Je denkt altijd maar: seffens zijn we er.
Het was intussen half vier en de kinderen begonnen het echt koud te krijgen. Ik had de jongste dan al bijna een uur en drie kwartier op de arm omdat de weg niet te doen was voor dat kind. De twee meisjes wilden én konden vanaf twee uur niet meer op hun slee blijven zitten omdat de weg zo slecht was. Die sleeën haperden in het slijk en achter takken en wortels, dat ging niet meer.
De oudste had intussen natte voeten gekregen doordat er sneeuw in zijn botjes was gesmolten, en omdat het allemaal zo lang duurde was ie ook in paniek geslagen. Jelle is een kind dat snel overstuur is als de dingen hun gewone gang niet gaan, en hij wilde niet meer van de slee. Hij hield zich krampachtig aan die plankjes vast. Zeker toen het donker begon te worden in dat bos.
Humo: Hoe laat was het dan?
Wendy: « Om vier uur begon het te schemeren en om half vijf was het donker. Op dat moment begonnen de kinderen ook te voelen dat er iets mis was, door zo'n donker bos wandelen, dat weten zij ook dat dat niet normaal is. En die weg bleef maar slecht. Hij zag er wit en proper uit, maar dat was slechts een dun laagje sneeuw dat bevroren was. Dat kraakte onder je voeten, en dan zakte je in de modder en in de plassen. Op sommige plaatsen zaten we tot aan onze knieën erin. Je zet een stap, je voet zakt weg, je broek en kousen zakken in dat slijk, en met moeite krijg je je been terug. Op sommige momenten moesten wij mekaar letterlijk uit het slijk trekken. Zo hard zoog die modder. Desondanks zaten we nog altijd op een duidelijk pad tussen de bomen. We waren niét afgeweken van onze wandelweg, alleen zagen we geen bordjes meer.
Ik zag twee beren
Wendy: «En toen was er ineens dat lint over de weg met de letters DANGER. Maar ja, wat moet je doen? Het is donker, en teruggaan is te ver. Dat was zeker drie uur stappen, dat konden de kinderen niet meer aan. We zijn dan voorbij dat lint gestapt en daar was de slijkmiserie nog erger. Bij elke stap moesten wij testen: ga ik erin zakken of niet? Die meisjes waren dapper, die bleven stappen. Maar Jelle was niet meer van zijn slee te krijgen, die zat daar als verstard, en maar huilen van de schrik dat wij in de modder gingen zakken. Mijn man trok die slee met hem erop, maar ja, die slee kantelde soms om in een slijkspoor en dan viel Jelle in die sneeuw en in dat slijk... En elke keer begon ie weer te huilen, dat was verschrikkelijk. Hij wou ook dat we zijn natte laarsjes uittrokken omdat ie zo'n kouwe voeten had. Dat hebben we gedaan en ik heb mijn trui uitgedaan en rond zijn twee voeten gewikkeld. Het moet toen bijna half zes zijn geweest. Die kou, dat was verschrikkelijk. Ik voelde mijn wangen en mijn handen letterlijk verstijven. (Het KMI mat op het weerstation van de Botrange temperaturen tot min negen die 's avonds daalden tot min twaalf,jh.)
Humo: Had je de kleinste nog altijd op de arm?
Wendy: « Ja. Zijn botjes had ik intussen ook uitgedaan en rond zijn voetjes had ik mijn sjaal gebonden. Kobe heb ik binnenin mijn jas gedragen, de ritssluiting was dicht en zo hield ik 'm tegen mij aan. Zijn hoofdje stak nog uit de kraag, dat lag tegen mijn hals. Het was niet makkelijk met zo'n gewicht op mijn armen, je moet dan je evenwicht zoeken in dat slijk, heel voorzichtig, want je wil niet voorovervallen met dat kind.
Humo: Hebben jullie onderweg liedjes gezongen om de moed erin te houden? Zo gaat het goed, zo gaat het beter, alweer een kilometer!
Wendy: « We hebben véél liedjes gezongen om hun gedachten wat af te leiden. Klein klein kleuterke, 'k Zag twee beren, Altijd is Kortjakje ziek, alle klassiekers hebben we gezongen. Ik heb ook nog verteld van Klein Duimpje en dat die toch ook zijn weg naar huis had gevonden. 't Was allemaal om ze gerust te stellen hé. Wij hebben onze ongerustheid heel de tijd verborgen gehouden, maar die kinderen moéten die spanning natuurlijk wel gevoeld hebben, dat kan niet anders.
Humo: Vroegen de kinderen niet: hoever is het nog? wanneer zijn we er?
Wendy: « Natuurlijk. Maar we hebben die vraag altijd ontweken. We zegden: het is ietske verder dan we gedacht hadden, maar we zijn er bijna... We hebben ook altijd volgehouden dat we goed wisten waar we waren.
Humo: Hoorde je nog auto's in de verte waarop je je kon oriënteren?
Wendy: « Je hoort daar niks! Alles is daar doods, er is niks dat beweegt, nog geen vogel in de takken. Het enige wat we hoorden, waren onze stappen in dat slijk en dat zuigen van die modder. Om vijf uur hield ik het niet meer. Ik wilde de politie bellen om ons te komen helpen. Kris was ertegen, die wilde voortstappen, die liep honderd meter voorop, en die had het gevoel: zo direct komen we op de grote weg en dan is alle miserie voorbij. Maar ik zag dat niet zitten, er was intussen ook wind opgestoken, en die sneed ijskoud in ons gezicht. Ergens tussen vijf en half zes heb ik mijn gsm genomen en de 1O1 gebeld. En dàt moment dat je dàn een stem hoort... dat is zo overweldigend, ik kon alleen maar huilen, ... ik kon zelfs niet praten, ik kon geen woord uitbrengen. Ik gaf mijn gsm aan Nicole en bij haar kwamen de tranen ook, zij weende ook.
Handschoenen aan de voeten
Wendy: «Die politieman vroeg dan om de plek te beschrijven waar we waren, maar je ziet daar alleen maar sparren en niks anders. Ik heb wel gezegd in welke richting wij het sikkeltje van de maan zagen en ook dat we blauwe plakkaatjes gevolgd waren vanaf de Botrange. Hij vroeg dan hoelang we al aan het stappen waren, of er kinderen bij waren en hoe oud die waren. Toen wist hij genoeg, en om de gsm te sparen zouden ze van dan af sms-jes sturen om te zeggen wat wij moesten doen. Die sms-aanwijzingen kwamen blijkbaar van twee verschillende personen. De ene gaf ons de raad: blijven stappen, niet stilstaan. En de andere sms-te: ga naar een open vlakte en wacht daar op de helicopter. Dat laatste hebben we niet geprobeerd, als we nog maar op die bosweg bleven stilstaan, dan hielden we het niet uit van de kou.
Humo: Heb je die barre Hoge Venen vervloekt op dat moment?
Wendy: «Ik heb niks vervloekt. Je denkt maar aan één ding: ze gaan ons komen zoeken, nog even, en dan gaan ze ons vinden. Ik was in elk geval heel blij dat ik mijn gsm bij me had. Nicole had voor het vertrek nog gezegd, "allez, ge gaat uwe gsm toch niet meenemen, 't is daar zo rustig in die bossen!" Maar had ik die gsm niet gehad en niet kunnen horen dat er hulp kwam, dan had ik nooit de moed gehad om verder te stappen. Alles deed pijn, mijn armen, mijn schouders, mijn benen, ik kon met moeite nog ademen, het was verschrikkelijk. Wat het ook luguber maakte, was dat we heel de tijd hoorden schieten. Zit het leger daar niet ergens in de buurt?
Humo: In Elsenborn is een legerkamp.
Wendy: «Die moeten in de bossen maneuvers gehouden hebben. Wij hoorden in elk geval regelmatige geweerschoten. Ik vond dat heel luguber, dat het zo stikdonker was en dan dat schieten. Ik dacht natuurlijk ook aan dat lint met "Danger", misschien waren we wel naar een schietterrein aan het stappen waar je helemaal niet mag komen! En intussen passeerden we dan nog van die houten kruisen van mensen die daar omgekomen waren... Gelukkig heeft onze Jelle ze niet gezien.
Humo: Toen waren jullie allicht ook niet meer aan het zingen?
Wendy: « Oh jawel, we zijn héél lang blijven zingen. Zelfs met een krop in de keel zongen wij nog. Maar in je binnenste ben je wanhopig, hoe làng gaan de kinderen dat nog volhouden, die kou, en dat stappen? En je doet alles voor die kinderen. Soms hielden we een minuutje halt en dan boog Kris zich over de slee met Jelle om die jongen toch een beetje warmte te geven. Kris heeft ook zijn warme handschoenen aan de voeten van onze Jelle getrokken. Mijn trui zat er dan nog rond en ook mijn gilet. Ik had niks meer onder mijn jas, alleen nog een zomers topje met blote armen (lacht). Je doet alles om die kinderen toch maar warm te houden. Ik had zo'n gewatteerde babytas bij waarin je een zuigfles en slabbetjes bewaart. Daar heeft Jelle ook met zijn voeten in gezeten.
Jelle: "Dat weet ik nog. En ik zat op de slee en ik wilde een hert zien, maar ik heb geen enkel hert gezien."
Paulien: "Ik heb veel gestapt en ik heb dikwijls aan ons huis gedacht, en aan mijn bedje en aan onze poes Flor.
Pijn! Pijn!
Wendy: «Rond half zes hebben we de politie gebeld en om zeven uur zagen we achter de bossen een blauw schijnsel. Zwaailichten! Ik kreeg de tranen in de ogen, ze hebben ons gevonden, ze zijn niet veraf meer, nog eventjes en dan zijn ze hier! Helemaal in de verte zagen we toen ook een klein silhouet van een toren, allicht de Botrange, en ik heb toen nog gedacht, wat een geluk dat ze ons komen vinden, want zover kunnen wij nooit meer stappen. Het erge was dat dat schijnsel van die zwaailichten ook weer verdween. Dan kwam de twijfel terug, ze zoeken in de verkeerde richting, ze gaan ons niet vinden!
Humo: Was er ook geen helicopter onderweg?
Wendy: « Ja, ze hadden ons gezegd dat er een helicopter zou komen en dat die ook 's nachts mensen kon vinden met infrarood-apparatuur die reageert op warmtebronnen. Vanaf zes uur wisten we dat en vanaf dan hebben we elke minuut gedacht dat we die helicopter hoorden. Sst, zijt eens stil, maar hoe we ook luisterden, het bleef stil. Rond zeven uur kregen we dan een berichtje dat de helicopter niét kon opstijgen, dat er problemen waren "met de koude" (Volgens de kranten: "ijsafzetting op de schroeven", jh). Dat was een grote tegenslag, dat wilde zeggen dat de hulp alleen maar vanop de weg kon komen.
Humo: Kregen jullie heel de tijd berichtjes?
Wendy: « We kregen heel weinig berichtjes. Wat we wel kregen waren berichtjes van de operator, welkom op het grondgebied van X, welkom op het grondgebied van Y. Dat was zo frustrerend! Bij elk biepje dachten we dat het de politie was, en elke keer was het de operator.
Ik begon ook schrik te krijgen voor mijn jongste. Die had heel de tijd geklaagd van pijn! pijn!, maar op de duur viel die in slaap tegen mijn hals, dat kind hing zo zwaar en zo slap tegen mijn lichaam, ik was er niks gerust in. Ik was bang dat hij stilletjes het bewustzijn aan het verliezen was. Ik had al horen vertellen van mensen die onderkoeld raken, en dan begin je te denken, néé, dat mag niét gebeuren! Kris liep nog altijd voorop, soms zover dat we hem niet meer zagen, en dat was ook een schrik van mij, straks raken we mekaar nog kwijt in dat bos! Maar ja, dat was zijn manier om met de situatie om te gaan, hij wilde per se de grote weg vinden om dan direct naar ons te roepen dat we d'r waren!
Humo: Om zeven uur waren jullie al bijna zes uur aan het stappen. Wat vroegen de kinderen dan?
Wendy: « Niet veel meer. Af en toe zegden ze dat ze moe waren, dat was alles. Och, die twee meisjes waren zo moedig. Overdag zouden ze zo'n lange afstand nooit kunnen gaan, en nu hebben die niet één keer geklaagd, niet één keer gezegd dat ze honger of dorst hadden. Die hebben werkelijk dat besef gehad, als we klagen, dan maken we het voor de grote mensen alleen maar erger.
Humo: Kon je jezelf nog afleiden met troostende gedachten, straks warm eten en een warm bed?
Wendy: « Daar dacht ik niet aan. Ik was volledig gefixeerd op het lot van die kinderen, hoelang houden die dat nog vol?! Je gaat ook twijfelen of je 't zelf wel uithoudt. Ik droeg al uren onze Kobe, dat was toch een gewicht van veertien kilo, dat woog, dat deed pijn aan mijn armen, mijn schouders. En ik had ooit eens hartritmestoornissen gehad, en dat begint ook te knagen, oh, ik hoop maar dat ik dat nu geen aanval krijg, want dan...
We trokken ook nog altijd twee sleetjes mee, dat werd op de duur een vreselijke ballast. Het was trekken en sleuren, je wil ze gewoon langs de weg laten staan, maar je denkt... als één van de kinderen uitgeput ineen zakt, dan moeten we ze toch nog altijd op een sleetje kunnen leggen. Ja, dat zijn bange gedachten.
Op het randje
Humo: Wanneer heeft de politie jullie dan gevonden?
Wendy: « Zij hebben ons niet gevonden. Wij zijn heel de tijd blijven stappen op dat pad tot we ineens weer het begin van onze wandeling en die blauwe plakkaatjes zagen. Dat was zo'n opluchting! Alle spanning viel van ons af: eindelijk! De bewoonde wereld! Toen konden we ook eerlijk tegen de kinderen zeggen dat we er "bijna" waren! Het was toen ongeveer half negen, dat wil zeggen dat wij zeven uur zonder ophouden hebben gestapt. Niet één keer hebben we halt gehouden om de kinderen wat rust te geven, altijd maar door, door, door! En ik zie me nog uit de venen komen, ik zag die grote weg, ik zag Kris oversteken met Jelle op de slee, ze liepen al naar de parking en naar onze auto, en ik ben daar achter gelopen roepend dat hij direct de verwarming in de auto moest aanzetten. Ik zag alleen maar Kris en Jelle, ik stak blind die weg over en ineens begonnen ze achter mij te roepen, pas op! pas op!, want er kwam een auto aan! Hadden ze niet geroepen, ik had eronder gelegen, zo gefixeerd was ik op dat idee van warmte, de kinderen moeten het warm krijgen!
Humo: Stond de politie dan niet bij jullie auto?
Wendy: « Ja, daar stond een combi met twee agenten maar die waren zeker niet "koortsachtig aan het zoeken" zoals in de krant stond. Die vroegen aan ons of er wat scheelde. Ik kon nog amper praten, mijn gezicht was stijf van de kou en mijn lippen waren helemaal gekloven. Pas toen ze door hadden dat wij de verdwaalden waren, schoten ze in actie, en kwamen er van overal combi's en ziekenwagens aangereden.
Een eind verderop was een gesloten café-restaurant, de politie heeft die man gevraagd om open te doen en daar zijn we echt goed onthaald. We werden gans in dekens gewikkeld, de kinderen kregen chips en warme chocolademelk, en een vriendelijke dokter heeft ons meteen onderzocht om te zien of er geen bevriezingsverschijnselen waren. Hij zei dat onze situatie "op het randje" was en dat er gelukkig nog "een beetje doorbloeding" was. Hij heeft ook verteld over erge gevallen van bevriezing waar men tenen of vingers had moeten amputeren.
Wij waren in elk geval verkleumd tot op het bot. Na anderhalf uur opwarmen zijn we vertrokken, maar na twee uur rijden in die warme auto had ik nog altijd kou.
Humo: In een krant stond nadien: Gezin Bijna Doodgevroren! Was dat overdreven?
Wendy: « Ik weet dat niet. Ik voelde mezelf fel achteruitgaan in die laatste uren. Die pijn, je gezicht dat helemaal verstijft... dat had voor mij toch niet veel langer meer mogen duren.
Te laat
Humo: Heeft iemand jullie verwijten gemaakt over de lichte kledij?
Wendy: « Ze vroegen hoe het kwam dat we zo vertrokken waren, maar ze hebben ons niks verweten. Mijn man en ik hadden natuurlijk een enorm schuldgevoel. Dat we die kinderen zoiets hadden aangedaan. Dat heeft nog lang gewogen. Wij begrepen ook allerminst hoe dat zo is kunnen gebeuren. Als iemand anders me dat verhaal zou vertellen, zou ik denken, allez, hoe kan dat nu?! Ik zit het zélf te vertellen, en dan nog kan ik het amper geloven. Wij waren toch "maar" aan het wandelen, hoe kon dat nu zo slecht aflopen voor ons?!
Humo: Heb je gedacht: ze gaan ons niet kunnen vinden? Ze gaan te laat komen...
Wendy: « Dat heb ik gedacht, ja. Je hoort geen helicopter, je ziet geen jeep, je voelt dat je aan het eind van je krachten raakt en dat je het niet lang meer kan volhouden. Ik wist, als we moeten stoppen, als we zo moe zijn dat we niet meer verder kunnen, dan loopt dat slecht af (stil) Wij hebben echt afgezien. Die houten sleetjes met metalen frame, die waren helemaal kapot toen we aankwamen, dat ijzer en dat hout, dat hing uit elkaar.
Wat ik nog niet begrijp is waarom ze niet met een jeep naar ons zijn gekomen? Om half zes hadden we gebeld en dan nog hebben we drie uur moeten stappen om op éigen kracht op de Botrange te geraken. Konden ze dan niet met een voertuig die blauwe weg afzoeken?
Humo: Misschien waren ze onzeker over jullie locatie. Het is toch een groot gebied: het natuurreservaat alleen is 400O hectaren groot en het hele Hoge Venengebied is meer dan 60.000 hectaren.
Wendy: « Zo groot?! Een geluk dat we dat niet wisten op dat moment! Ik heb nooit gedacht dat een wandelgebied gevaarlijk kon zijn. Dat lijkt zo onwerkelijk, verdwalen in België. Had ik dat vooraf geweten, ik was er niet aan begonnen. Ik vraag me ook nog altijd af of wij wel verdwaald zijn geweest. Want op het einde zijn we die blauwe plaatjes toch weer tegengekomen. Het is een raadsel. Vrienden hebben op basis van ons verhaal dat traject proberen te vinden, maar de enige weg die met een grote boog om de Botrange loopt, is geen zes maar vijfentwintig kilometer lang. En dat zou kunnen, zeven uur stappen aan een moeizaam tempo van 3,5 km per uur.
Humo: Reageren de kinderen nu anders als het nog eens sneeuwt?
Wendy: « Voor andere kinderen is dat winterpret, maar de onze zijn niet meer zo enthousiast om buiten te spelen. De jongste heeft ook nog lang "pijn!" gezegd als hij sneeuw in de tuin zag liggen.
Ik besef wel degelijk dat wij geluk hebben gehad. Die Hoge Venen, dat is zo'n nare herinnering dat ik het woord zelfs niet graag meer uitspreek. Ik zie me daar nooit meer terug komen.
<k> Op kerststallentocht in de Kempen: een autocar van goede wil
Humo december 2005 - licht ingekort © Jan Hertoghs
"Weet ge waarom dat kindje Jezus in een kruiwagen ligt? Zo kan Jozef veel rapper vooruit op zijn vlucht naar Egypte."
Ik belde een autocarfirma. Of ik als journalist kon deelnemen aan een kerststallentocht? "Ge komt tien jaar te laat!" was het antwoord. Tién jaar te laat?! Waar waren mijn gedachten dan geweest in 1993-1994? Waarover had ik zitten schrijven? De opkomst van het internet. Het failliet in de tuinbouw. Het verdwijnen van de telefooncel. Over alles dus, maar geen létter over de hausse van kerststallentochten! En blijkbaar heb ik toen wat gemist.
"In de jaren tachtig en negentig was dat niéuw om met zo'n bus langs die stallen te rijden! Elke bond van gepensioneerden, elke vrouwengilde wou dat doen! Alleman moest dat gezien hebben! Maar nu is het nieuw eraf! De meeste verenigingen hebben die stallen gezien! En wat ook is: de mensen rijden nu zelf! Met hun eigen auto! Wat onnozel is! Want wat voor kerstsfeer is dat nu als ge met zijn vieren in een Toyota zit? Dat is toch nul, dat is toch niks!" Ik moest mijn bron gelijk geven, dat is maar niks.
En ik beloofde alsnog een lans te breken voor die tochten en dat ik - zij het tien jaar later- alsnog een hevig licht zou laten schijnen over dit misschien wel uitstervende cultuurfenomeen. En zo heb ik me in de kerstdagen van 2004 stante pede ingeschreven. Niet in één tocht, maar in twéé tochten. Ik had wat goed te maken.
Kerststallengids Jef moet niet ver zoeken om de teloorgang te illustreren: tien jaar geleden kon hij het aantal tochten "niet bijhouden", dit jaar heeft hij er niet één. Oorzaak: de eigen auto en het boekske. "Bij de provincie Antwerpen zijn ze zo dwaas geweest om al die kerststallen in een boekske te zetten. De mensen hebben geen bus of gids meer nodig, ze stappen in hun auto, ze kiezen een traject en ze zijn weg! Dat boekske, dat is de dood voor ons!"
Vroeger wist niemand die stallen staan, zegt Jef, "ik deed mijn eigen prospectie van gemeente tot gemeente, ik ging op zoek naar die stallen, en zo maakte ik mijn eigen toer." Jef wordt lyrisch als hij over de beginjaren spreekt: "Die bussen zaten stampvol! De ruiten aangedampt van het volk! En er was animatie! Ik las een verhaal voor, de chauffeur zong een lied, dat was ambiance, werkelijk prachtige ambiance!" Ik bel nog enkele gidsen op, hun verhaal is gelijklopend, de tochten zijn op hun retour. Maar! In de Kempen kunt ge nog schone dingen zien! "Vergeet de andere provincies! In de Kempen zijn de meeste en de schoonste stallen omdat ze daar de traditie hebben. Zij waren bij de eersten om de kerststal buiten de kerk te zetten. Ik denk dat er in de Kempen meer dan tweehonderd buitenstallen staan, dat is uniek in Europa."
Van de gidsen verneem ik ook hoeveel voorbereiding zo'n tocht vergt: " Ge moet elk jaar nazien of de stallen er nog staan, en bij nieuwe stallen moet ge rekening houden met de bus: kan onze bus parkeren aan die stal, kan ze draaien op die smalle weg, zijn er soms files in dat dorp, is er misschien een omleiding? Dat moeten wij allemaal nakijken!" De gidsen houden ook steekkaarten bij per stal: wat zijn de bouwmaterialen en wie zijn die bouwers die in zo'n stal-van-een-paar-weken vaak evenveel tijd stoppen als in het bouwen van een klein huis. "Al die informatie moét ge kunnen geven en tussendoor moet ge de mensen in de kerstsfeer brengen. Dat is entertainen en tegelijk ook ernstig zijn, en dat is niet gemakkelijk. Op zo'n kersttocht moet ge niet de brave pater gaan uithangen maar evenmin de Geert Hoste!"
Dinsdag 21 december is de grote dag. Vandaag zal ik de KWB Sint Martinus uit Halle vergezellen op hun tocht. Het is een koude wintermorgen, er ligt rijm op de daken en het pastel van de ochtend samen met de laatste sterren belooft dat het een prachtige winterdag zal worden. In Lier heb ik afgesproken in de kerk van de Heilige Familie. Vanaf daar zal ik de KWB op hun stallentocht vergezellen. De verwarming ronkt al fel in de kerk en dat kan de groep uit Halle op prijs stellen, 't is verdorie goe warm voor zo'n grote kerk! Het Halse gezelschap dat op de kerkstoelen plaats neemt, zie je 's zondags ook in de mis: een paar rijen oudere vrouwen, enkele gepensioneerde mannen met de pet over de knie, wat koppels uit de middenleeftijd en een enkel kind dat mee moet van zijn ouders. Ik maak kennis met onze gids Theo, een man met een groene flappenpet en een onderzoekende blik, het type argwanende leerkracht van het secundair. Hij kijkt vooral achterdochtig als hij spreekt en als ik begin te schrijven. Iedereen in de groep volgt goedkeurend mijn vlijt, maar hij is er niet gerust op, als hij kon zou hij m'n notities opvragen. Theo is echter niet de baas. De baas is Guy, het prototype van de Vlaamse voorzitter, met echtgenote Monique, met ringbaard, met bourgondisch blozende kaken, met joviale gebaren en mét een schat aan gemeenplaatsen.
Voor het altaar van de Lierse kerk heeft een plaatselijke kunstenaar een kerstprocessie gevormd met meer dan honderd beeldjes in klei, het is een lange stoet van Timmermansfiguren en Bekende Lierenaars, en nee madame, Walter Grootaers is er niet bij.
Als alle aanwezigen opnieuw in de bus zitten én geteld zijn, neemt de gids de microfoon, hij zegt dat hij "nog iemand moet verwelkomen, namelijk een journalistieke reporter die nota's zal nemen tijdens deze activiteit en die ook de sfeer zal opsnuiven!" De buskoppen kijken om, ik wuif een hartelijke groet en voorzitter Guy heeft al zijn vrolijke noot klaar, "welkom bij onze Katholieke Werklozen euh... Werkliedenbond!" De bus rijdt traag door de smalle straten van Lier en de gids zegt dat Lier "qua verlichting en sfeer zeker de kroon spant hier in de omtrek". Als hij nadien ook nog meldt "dat de zon intussen van de partij is" en dat we "buiten ook de kans krijgen om het witte tapijt te zien", dan weet ik wel zeker dat we hier met een onvervalste Xavier Debaere te maken hebben. Dat belooft!
Van Lier rijden we naar Itegem, bekend omwille van zijn 54 mini-kerststallen die alle in dezelfde tuinwijk staan. De gids licht toe dat hier iets uitzonderlijk is gerealiseerd "door mensen die de handen en ook de koppen bij elkaar hebben gestoken." Jammer voor ons zijn we hier overdag "waardoor de lichtjes in de stalletjes niét zullen branden." De gids weet dat we daardoor de "unieke kerstsfeer" zullen missen, maar hij kondigt aan dat hij "de tocht van vandaag zo zal opbouwen dat we hedenavond ook aan een mooie verlichting zullen toekomen."
Charel Laureys, de kerststallenbouwer, stapt in de bus en geeft microfonisch zijn visie op het kerstgebeuren: het essentiële ven kerstmis is niet meer "in de running", het gaat teveel "de Amerikaanse toer op ", en daar wil Charel wat aan doen. Omdat hij veel stallekes bouwt en omdat veel mensen zo'n stalleke willen plaatsen in hun voortuin, "zijn de mensen in de wijk terug gaan spreken met mekaar," en dàt is voor Charel de échte kerstmis. Voor de bus heeft hij "een kleine boodschap. Dat kerstmis een lichteke mag zijn in het donker plaatske van uw hart, iedereen heeft dat wel, zo'n plaatske waar stil verdriet is. En verder wens ik u vrede. Niet in de verre landen, want daar kunnen we niks aan doen. Maar vrede in uw huisgezin en vrede in uw familiekring, dààr vooral moet het lichteke van kerstmis uitstralen!" Iemand in de bus roept bravo!, Charel krijgt applaus en terwijl iedereen naar "zijne Kodak" zoekt, zegt de gids dat "er ook een drankstalletje is waar de warme Glühwein of de chocomel naar keuze ons zeker zal smaken" en dat "bij dit alles ook de mogelijkheid voorzien is om naar het toilet te gaan."
Onze groep loopt langs de stalletjes, en bij het zien van de vele figuurtjes en de strooien landschapjes is de unanieme commentaar "dat ge d'r maar op moet komen!" Maar dat niet alleen natuurlijk! "Want ge kunt een gedacht hebben, maar ge moet het nog kunnen maken ook hé!" Verder is iedereen het erover eens dat "zoiets bij ons in Halle geen dag blijft staan of het is gepikt. Nen dag? Nog geen vijf minuten!" Guy komt naast mij lopen met opgestoken duim: "Magnifiek hé vriend, al die detailkes! Die waterputtekes, die houtblokskes met die bijlekes d'rin! Effenaf schoon folklore!" De groep blijft intussen dralen bij een kerststal met een zingende hertenkop: het dier bekt een versie van Stille Nacht die met de minuut trager en valser klinkt, "ik peis dat zijn pillen op zijn!"
Moskeeëntocht
Als we weer in de bus stappen en afscheid nemen "van dit in feite rustige plaatsje Itegem", geeft de gids ook nog mee dat zich hier "de fabriek van Fort met een T bevindt. Ik zeg dit maar voor de dames die in de keuken staan, de keukendames dus."
Voor de volgende vier kilometer stopt Theo een cassette in, een Duitse crooner zingt over Weihnachtszeit und Winterzeit, uit een onzichtbare arreslee komen belletjes gedwarreld, er zwellen ook harpen en violen, maar die zoete voois wordt al na tien minuten onderbroken voor een belangrijke mededeling: " Beste vrienden, we komen nu de Kempen binnengereden. De Kempen, een uitgestrekt zandplateau in het noordoosten van België, omvat nagenoeg drievierde van de provincie Antwerpen en omvat naast folklore ook kerken, musea, natuurdomeinen, recreatieparken, vennen, en niet te vergeten zijn windmolens die her en der zullen opduiken. En hier is het nu de Noorderkempen die uitnodigend als een rijpe vrucht op de bezoeker ligt te wachten." Onze gids, een kruising tussen een leerboek aardrijkskunde en een streekroman.
Daarna rijden we door Olen "dat met zijn SINT JOZEF-Olen en ONZE-LIEVE-VROUW-Olen in het kader van Kerstmis past; alleen Olen-CENTRUM valt daar een beetje buiten." Niet alleen in Olen maar in elke gemeente die we doorkruisen, zal Theo ons opmerkzaam maken op élke kerststal die groter is dan één meter. Jos, die naast me zit, heeft zo zijn bedenkingen: "Wat denkt ge vriend? Binnen een paar jaar zitten gij en ik in dees bus en dan zal het voor een mini-moskeeëntocht zijn!" En dat alleen het Vlaams Belang dat nog kan tegenhouden.
Gids Theo heeft "gerammel" gehoord in de bus en volgens hem "komt het niet van de carrosserie, maar van de honger in de magen heb ik begrepen." Wat mij intussen blijft verbazen is hoe hij alsmaar ronkende verklaringen uit zijn mouw schudt, ook bij de minste "bezienswaardigheid". Zelfs een bushalte(!) ontsnapt niet aan zijn formuleerdwang: "En de jeugd hier op dinsdagmiddag bij de bushalte, zoals u weet zijn het allicht nog examens en hebben zij dus vroeger hun dagtaak beëindigd." Wat ook opvalt is dat de inzittenden zijn meanderende uiteenzettingen en zijn oeverloze zinsconstructies gewillig ondergaan. Blijkbaar hoort die wolligheid bij kerstmis.
In Geel houden we ons middagmaal in De Gasthuishoeve, een brasserie die bedolven ligt onder de kerstbomen, glinsterende ballen, nepsneeuw, dennenappels, slingers en lampjes. In zo'n kerstdecor kunnen natuurlijk ook de levende dieren niet ontbreken, en dus staan er hokken met konijnen ("ja mannekes, met pruimen is dat heel lekker!")
In de gelagzaal zelf klinkt de negenentachtigste versie van I'm dreaming of a White Christmas en op de papieren servetten worden ons Prettige Feestdagen & Een Voorspoedig Nieuwjaar gewenst door "Alexander, Caroline, Mario en het ganse team!"
Guy wrijft zich in de handen en bestelt ijsblokskes bij zijn soep, "want 't is warm buiten!" Mijn directe tafelgenoot is Lode, hij is ondervoorzitter van het Davidsfonds en hij zal me tijdens de dagsoep en de kalkoenfilet met veel plezier onderhouden over de geschiedenis van Halle en over de top-kleinkunst-avonden die “zijn” Jong Davidsfonds in de jaren zeventig organiseerde: Boudewijn De Groot 500 man! Zjef Vanuytsel 500! Raymond VHG, zeven man, ("'t was in het begin van zijn carrière!") Lode somt ook de diverse voordrachten op die ze al gehouden hebben en als hij ook de vele reizen én de vele bedrijfsbezoeken van het Davidsfonds heeft overlopen (de kerncentrale van Doel! de suikerfabriek van Tienen! de Post van Vilvoorde!) klinkt het beleefd "of wij misschien ook eens de Humo kunnen bezoeken?!"
Jezus en de frisco
Als we terug in de bus zitten heeft de gids een klassieker klaar: "Mag ik vragen wie niét aanwezig is?" en natuurlijk roept er iemand: "Ikke!" Waarna Theo een opsomming aanvat van alle stallen die we in de namiddag nog zullen zien en dat ons motto moet zijn: " We proberen zoveel mogelijk mee te pikken, maar we laten wel àlles staan!" Ik kan er niet genoeg van krijgen, van zijn melige grapjes. Maar de bus lacht amper, wat doet vermoeden dat een zekere resistentie ontstaat naarmate een mens aan meer groepsreizen deelneemt.
In Kasterlee stoppen we bij de oudste buitenstal, hij staat er al van 1956, en vier dagen voor Kerstmis ligt er al een kind in de kribbe ("'t is zeker een prematuurke!") In de vlakbij gelegen Herberg Den Leeuw is een "jaarlijks wonder" te zien. Hier stelt de plaatselijke volleybalclub zijn indoor kerststal tentoon en elk jaar ziet die stal er anders uit "alnaargelang de sponsor". Voor dit jaar is dat het Ijsboerke uit Tielen en dus is de stal met friscostokjes opgebouwd en ligt het kind Jezus op een laagje cacao en brésilienne-nootjes. In voorgaande jaren is de stal ook al opgetrokken geweest uit "ca. 16.000 koekjes" (General Biscuits), uit deegwaren (Anco), speelkaarten (Carta Mundi), koffieproducten (Miko), gerecycleerde kunststoffen (Ravago Plastics) en woudvruchten (met dank aan de supermarkten Cash.)
Weer de bus in en nu gaat het naar de abdij van Postel. Op de achterste rij van de bus doet het middagmaal intussen zijn werk, het knikkenbollen neemt een aanvang en in Postel schieten een paar monden met luide snurk overeind. Ze horen Theo nog net zeggen dat we na drie kwartier vrije tijd verwacht worden in taverne De Beiaard "waar het gezellig vertoeven is en waar ieder zijn eigen consumptieverwachtingen kan invullen..." - en waar gij zeker een commissie op den drank hebt , wordt er tussen de zetels gemompeld.
De meeste busgenoten lopen langs de abdijwinkel om kaas en brood te kopen, enkelen stappen binnen in de kerk waar gelijk drie-vier handen op de chauffage worden gelegd: "Amai, zo warm! En in zo'n grote kerk! Die rekening zou ik niet graag betalen!" Guy vindt het een schone kerk en als hij iets schoon vindt, dan is het : ça tombe avec (dat valt mee!) Als we met de bus vertrekken heet dat bij hem: nous sommes chemin (wij zijn weg!)
In de taverne drinken we een tripel en Guy vertelt met begeestering over zijn KWB met honderdtachtig leden "tussen de 18 en de 93 jaar". In Halle zijn er zelfs vier KWB's, ze tellen samen duizend leden! ("Van een verenigingsleven gesproken, dat is er één!") Terug onderweg valt er vanuit de ramen niet veel anders te zien dan donkere dennenbossen en dus doet de gids de geschiedenis van Postel uit de doeken. Na drie volzinnen sist Jos: "Dat heeft 'm niet zelf geschreven! Dat komt letterlijk uit het menuboek van taverne De Beiaard. Ik heb het daarjuist nog zitten lezen!"
Via de kerststal van Dessel komen we bij de kerststal van Mol "waar we niet gaan uitstappen, maar waar onze chauffeur Frans even een rondje gaat maken langs de stal." Dat rondrijden tussen de geparkeerde auto's blijkt geen sinecure, iedereen in de bus is getuige hoe onze chauffeur "centimeterwerk, wat zeg ik, millimeterwerk moet verrichten" om zijn ronde te maken, "proficiat, Frans, proficiat!" Theo is ook nog onvermoeibaar. Bij een verlichte maar voor de rest doodgewone spar heet het: "En deze mooie boom wenst ons blijkbaar een zalig kerstfeest toe en dat is toch meegenomen!"Vanuit de Kempen zijn we nu op weg naar het Hageland en de eerste gemeente die we passeren is Zichem: "Natuurlijk roept dit bij ons allen herinneringen op aan hoe-heet-hij-ook-weer? De Zwarte eh... De Witte van Zichem!”
Van Zichem is het slechts een korte rit naar Scherpenheuvel. Naast de basiliek is een klooster en daar bezoeken we een tentoonstelling van "plusminus 450 stallekes waardoor we ons totaal boven de 500 brengen!" De stalletjesgaanderij wordt bewaakt door een copie van Basil Fawlty, hij beent nerveus door de gangen, roept dat de mensen moeten aansluiten en niks mogen aanraken, en zo sjokken we langs beeldengroepjes uit Polen, Haïti, Egypte, Rwanda, Peru, en vele anderen. De Vlaamse bezoeker is zoals steeds te herkennen aan zijn praktische overwegingen ("Ik zou niet graag die mens zijn die dat allemaal moet inpakken en in bananendozen op de zolder zetten.")
Na de tentoonstelling gaat de helft van de bus nog een grote noveenkaars aansteken in de kaarsenhal bij de basiliek: zo tegen nieuwjaar moeten wenseopslaann en voornemens toch op een hogere waakvlam worden gezet. Theo meldt dat het "tijd is voor de innerlijke mens die nu kan aanschuiven in restaurant De Ram."
Sommige medereizigers staan in het Brabantse Scherpenheuvel "met hun kop naar huis", maar de gids stipuleert dat er nog naar het Limburgse Donk (bij Herk-de-Stad) gereden wordt waar nog eens 45 stalletjes en 400 versierde huizen wachten. De meeste kerstreizigers zijn al om zes uur vanmorgen opgestaan (om het vertrek van half acht te halen) en ze zullen pas rond tien uur weer in Halle zijn. Een tocht van meer dan veertien uur dus. Ik verlaat de groep bij het station van Diest en Theo is geheel zichzelf als hij de microfoon neemt: "We gaan nu afscheid nemen van humor...eh van Humo bedoel ik!" Ook de woorden van de voorzitter zijn passend," nous sommes chemin, makker!" en dat "het wel geen stille nacht zal zijn" als zij straks zullen thuis komen.
Afblijven A.U.B.!
Een week later, het is dan 28 december, sta ik om half één aan de kerk van Herenthout waar het verzamelen is voor de plaatselijke KBG (Kristelijke Beweging van Gepensioneerden, de vroegere Katholieke Bond van Gepensioneerden). De bus vertrekt pas binnen een half uur, maar tweederde van de zetels is al ingenomen door medereizigers die "een goed plaatske willen hebben". In de autocar van de firma Molengalm uit Oelegem is de kerstsfeer danig aanwezig. Op de ruiten kleven stickers met sneeuwlandschappen, tussen de gordijntjes steken takjes hulst en dennengroen en langs de raamranden zijn zilveren slingers aangebracht die blikkeren in de zon. Wat de gesprekken betreft, die zijn nog van alledag: "Hebt ge 't gezien in de gazet? D'r komen weer nief belastingen van 't milieu! Ne mens moet al betalen voor wat 'm in zijn stoof steekt, en straks betalen we ook nog voor de smoor die uit ons dak komt!"
Als alle aanwezigen zijn ingestapt, ik tel hoofdzakelijk vrouwen van boven de zestig, stelt het "team van Molengalm" zich voor. "Allemaal ne goeie middag. Ik ben Mark de chauffeur en ik wens u eerst en vooral een zalig kerstfeest." Naast hem zit de jonge Ingrid die al bijna aan haar vijftigste kerststallentocht toe is in twaalf jaar. Ze beschrijft de gevarieerde route die we zullen nemen, en eindigt met de woorden "dat kerstmis geen kerstmis is zonder een kerststallentocht!" (Applaus!!)
Naast mij zit Gusta, ze is 74, ze vraagt of ik soms voor het parochieblad werk, en wij gaan het vandaag goed met mekaar kunnen stellen, zij is alleen en ik ben alleen, het zijn bomen die mekaar niet kunnen tegenkomen, we babbelen erop los.
De eerste stop is de Willibrorduskerk in Berchem waar veertig stalletjes uit privécollecties staan opgesteld. In de kerkbeuken krijg ik al snel de spuiter van ons gezelschap in de gaten, het is Aloïs, hij zoekt "speciaal" groepjes van vrouwen op "om ze te doen lachen". Aloïs is zo'n klapekster die op àlles commentaar geeft, en hier in Berchem is hij gelijk vertrokken. Bij alle stalletjes staat telkens de naam van de verzamelaar en volgens Aloïs is meneer Afblijven A.U.B. met voorsprong dé grootste verzamelaar!
In de bus vindt Ingrid dat "we reizen om te leren" en dus schetst ze in enkele lijnen de geschiedenis van het kerstfeest en ook van de kerstballen, "die de uitloper zijn van een heel oud gebruik, namelijk dat blinkende voorwerpen de kwade geesten weghielden van huis en erf". Gusta knikt tevreden, "dat weten we weeral", en "dat een mens nooit te oud is om te leren" en dat ze de kruiswoordraadsels van de Humo oplost in de wachtzaal van de dokter. We zijn al kameraden!
Via de kerststal van Schoten-Donk gaat het naar Brasschaat. We rijden langs de villabuurten ("hier ergens moet het stalleke van Jean-Marie Pfaff staan!") en komen op de wijk Driehoek waar de figuren in de stal lookalikes zijn van gekende figuren in de parochie. Een open deur voor Aloïs natuurlijk: Kijk, daar staat onze chauffeur! Oh nee, het is den ezel! De plaatselijke gids legt uit waarom er tralies van betonijzer voor het stalletje staan: "Spijtig genoeg krijgen wij hier ook te maken met stijgende jeugdcriminaliteit en moeten we onze figuren tegen vandalisme beschermen." Hij verwijst naar de stal op de Grote Markt in Antwerpen waar de mensen zich "erger gedragen dan in de dierentuin: in het stro vinden ze pakjes friet en lege champagneflessen" en de levende Jozef aldaar "is al eens afgeslagen door zatlappen!" De groep rilt, Antwerpen is toch een slechte stad!
Op een boogscheut van Brasschaat staat de Sint-Jozefskerk van Gooreind. Naast het altaar wordt "De Kerstnacht van een stroper" uitgebeeld, een kerststal-setting met échte hoge berken en échte hoge dennenbomen, alleman staat te kijken, schoon zeg, heel schoon! Aloïs monstert intussen het grote kruisbeeld aan de muur: " Dat is ne Vlaamse Jezus, dat kan ik zo zien! Ge kent toch het verschil tussen een Vlaamse en een Hollandse Jezus? Een Vlaamse Jezus staat met de voeten naast elkaar, en een Hollandse Jezus met de voeten óp elkaar, dat is goedkoper, dan moeten ze maar één nagel door zijn twee voeten timmeren!" Als reïncarnatie bestaat, dan komt Aloïs terug als scheurkalender.
Omdat we een stukje banale snelweg moeten nemen richting Hoogstraten leest gids Ingrid haar eerste kerstverhaal voor, "de titel is toepasselijk voor de autostrade en heet Het Tankstation". Het gaat over een meisje dat verliefd is op een zacht iemand die ze ontmoet heeft in een tankstation, en na drie minuten van cryptische romantiek blijkt het... om een teddybeer te gaan. Gusta is de eerste om hard in de handen te klappen, wat maakt dat de rest van de bus ook applaudisseert. "Ge moet zoiets aanmoedigen," zegt ze, "een gids moét ambiëren!"
Lichten uit
In het grensplaatsje Meer is er een "koffiekoekenstop" en natuurlijk zit de reporter aan het aparte tafeltje met de gids en de chauffeur. Mark haalt nog een reden aan waarom de bustochten minder volk trekken: "De jonge generatie gepensioneerden is actiever, die wil niet met de bus, die wil met de eigen auto erop uit. Zo'n busreis is typisch voor de oudere generatie, die gaat nog graag in groep weg; en uiteraard zijn daar veel vrouwen bij van boven de zestig, dat is een generatie die nooit heeft leren chaufferen."
Op de middag was het nog country en K3 in de bus, maar nu de schemer begint te vallen, kiest Ingrid voor de kinderkoren en licht klaaglijke liedjes als Susa Nina en Hoe leit dit kindeke. We passeren de kerk van Hoogstraten en stoppen aan het begijnhof. In die kerststal herken ik meteen de grote plaasteren beelden. Dié heb ik als kind ook nog in de kerk gezet, samen met mijn vader die koster en organist was! De os met de grote neusgaten, de schapen met hun riempje om de nek, de jonge herder die buigend zijn hoed afneemt, wat een weerzien na al die jaren.
Onderweg naar Merksplas drukt de duisternis tegen de ramen van de bus, alleen de sneeuw van gisteren is nog te onderscheiden, op de velden en tussen de huizen. Ingrid vertelt haar tweede verhaal: over een arme grootmoeder die met haar kleinkind een kerstboom gaat "stelen" in het bos van de kasteelheer. Mark knikt goedkeurend, hoe ouderwetser het verhaal, des te beter voor de sfeer!
De stal van Merksplas verdient een plaatsje in Schöner Wohnen, het is de zuivere fermettestijl met een interieur vol oud alaam (kafmolen, strosnijder, boterton). De groep keurt de beelden en alleman is het erover eens dat de timmerman Jozef er opvallend vrolijk bij staat, "die mens heeft precies nog niks meegemaakt in zijn leven!"
De groep stapt weer in. Ingrid telt de aanwezigen ("Zijn er geen schapen van mij blijven staan in de stal?") en dan is het tijd voor het derde verhaal, "dat is geschreven door de Kris, de baas van de Molengalm!" Om in de sfeer te komen dooft chauffeur Mark alle licht in de bus, we zien alleen nog het dashboard en het klokje met digitale cijfers en stil wordt het als Ingrid zacht fluisterend in de microfoon praat. En terwijl we langs een drukke weg rijden met schreeuwerig reclamelicht van E5 Mode, Texaco en Delta Lloyd, bevinden we ons in de huiskamer van een oud vrouwtje dat haar man verloren is in de oorlog, het is kerstavond 1955, aan de overkant van de straat zet de huisbaas een gezin op straat en zij nodigt die berooide familie aan de bescheiden feesttafel, waardoor het toch nog écht kerstmis wordt! Het verhaal eindigt ermee "dat een warme gloed zich meester maakt van alle aanwezigen", en dat is ook in onze bus het geval, want er klinkt een luid applaus.
In Turnhout stappen we af bij de Zusters Clarissen die wijd en zijd bekend staan als de "zusterkes van de wassen beeldjes": iedereen die thuis een glazen stolp heeft staan, kent ze! Omdat het intussen flink donker én flink glad is schuifelen onze gepensioneerden voetje voor voetje en arm in arm over het bevroren kloosterpaadje. In de exporuimte is iedereen verrukt, "zo schoon dat het is!" Er wordt gewezen op de kippetjes in was, de eitjes in was, zelfs de rook uit het pijpje van de eierboer is helemaal van was! En ziet die schaapkes en die engelkes, die krullekes en dat haar, zo fijn gekamd! Gusta zegt dat "dit van het schoonste is dat een mens kan zien! Dees is nog echt Kerstmis, dieje kerstman, dat is niks!"
Aloïs is nuchterder gestemd en leest hardop de prijzen: stallen van 50 tot 500 euro, bussel hout een halve euro, nestkastje één euro, schapen gaande van tien tot achttien euro. Een medereizigster vertelt achter de hoek "dat ge toch moet uitkijken met die was". Zij bezit een kindje Jezus onder stolp en in de warme zomer van 2003 "is dat nekske gesmolten en lag dat koppeke d'raf." Ze hebben het niet kunnen repareren, "er steekt nu een stokske in."
In het donker wacht de bus met verlichte ramen en gloeiend achterlicht, sfeervoller kan een autocar niet zijn, en iedereen komt handenwrijvend en kraagschuddend ingestapt, ("amai! goe koud zenne!") Ingrid kondigt aan dat we genoeg stallekes gezien hebben en dat we gaan avondmalen "in een schuur!" Geen echte schuur natuurlijk, maar zo'n doening van bakstenen en balken waarmee een feestzaal voor groepen is gemaakt. En het komt zeker door al die stallen en strooien daken die we vandaag gezien hebben, want tussen de pistolets en de vlaaien gaat het algauw over de levensomstandigheden van vroeger. Straten zonder licht, ge moest zien dat ge niet in de gracht sukkelde! En slapen! Met zeven kinderen op de zolder en drie kinderen in de kelderkamer. En koud! De rijm stond op de binnenkant van uw deken. Het wijwater barste uit de fles. Er was ook geen chauffage, er stond maar één stoof in het hele huis, dat was alle warmte die er was. "Ja, wij zijn gelijk kiekens groot gebracht. In een klein kot, in de kou en in het donker! De jonge soort, die kent dat niet meer, die weet niet hoe het vroeger was, die heeft het véél te goed!" En de slotsom is dan ook: "Wij hadden weinig, maar wij waren gelukkig. Nu hebben ze àlles, maar zijn ze nu gelukkig?!"
Vlucht naar Egypte
Op het marktplein van Turnhout en tegen de gevel van de Sint-Pieterskerk staat de grote kerststal, intussen al zevenenveertig jaar, en in die tijd is er natuurlijk een en ander gebeurd: "Zes jaar geleden hebben ze Jozef uit de stal gehaald en op een bank in een bushalte gezet," dat heeft nog in de gazetten gestaan! Bij de stal verzamelen zich intussen ademwolkjes van het koor Campinaria "dat een aantal liederen ten beste zal geven". De koorleider, een man met lodenjas en tirolerhoedje, spreekt ons lang en onverstaanbaar toe, hij mommelt nààst de microfoon. Aloïs vraagt of ik die mop ken, van de os en zijn kloten, maar hij moet zwijgen van voorzitster Julia, ssssjt! het koor begint! Aloïs houdt de stilte niet lang vol, twee minuten later staat hij weer bij mijn oor, "weet gij waarom dat Jezuskind in een kruiwagen ligt in plaats van in een kribbe?! Met die kruiwagen kan Jozef straks rapper rijen op de vlucht naar Egypte!"
We rijden Turnhout uit via de Bevrijdingsstraat. Chauffeur Mark dooft weer alle lichten want er valt veel te zien! Zowat elke bewoner heeft langs ramen, dakgoten, boomtakken en garagepoorten een spoor van lichtserpentines getrokken, een feeëriek landschap dat ook nog eens dichtbevolkt wordt door verlichte hertjes met gespitste oren. De halve autocar staat recht om beter te kunnen zien, Mark houdt een snelheid aan van drie km per uur en als soundtrack heeft Ingrid gekozen voor een zeer trage versie van I'm dreaming of a white Christmas.
Via de stal van Beerse waar de ezel niet antwoordt als de halve groep i-a! i-a! roept, volgt Mark kleine asfaltwegen tot bij een donker dennenbos. De binnenverlichting gaat uit, ook de koplampen doven en Ingrid duwt een cassette in. Buiten waait een gestage stuifsneeuw langs de ramen, en binnen komt nu een stormwind door de bus geblazen. Het is echt huilen en janken in de stilstaande autocar, en een vrouwenstem fluistert: “Hoort de wind eens fluiten, mensen! De schoorsteen lijkt wel een orgelpijp!" En zo begint een minuten durend ingesproken kerstverhaal. Er zijn vrouwen en mannen die houtgeschaafd Nederlands spreken, er klinken voetstappen, er wordt aan deuren geklopt en er piepen scharnieren. Fascinerend is het om nog eens zo'n luisterspel te horen én terwijl op tweehonderd meter afstand de snelweg te zien met zijn internationale transporteurs die zich door de eenenwintigste eeuw reppen. Wij bevinden ons intussen in een verhaal waarin de dieren nog kunnen spreken. (De uil vraagt: waar is het kindeke gebo-oh-oh-ren? En de geit antwoordt: in het stalleke van Bèèè-tle-hèèèm!) Dan galmen er klokken door de bus, einde van het verhaal, en applaus op alle banken. Gusta is van één ding zeker: "De thuisblijvers weten niet wat ze gemist hebben!"
Ingrid zegt dat we op weg zijn naar onze laatste stop, het gehucht Hemeldonk bij Gierle. Daar zal het kerstspel "En waar de sterre bleef stille staan" van Felix Timmermans opgevoerd worden, en daar zullen we "dus samen met de hoofdfiguren Pitje Vogel, Schrobberbeek en Suskewiet" getuige zijn van een wonder in de kerstnacht, "méér ga ik u nog niet verklappen!!" De bus draait op een zandparking waar al enkele auto's staan en via een pad komen we op een plek waar een grote kerststal staat opgesteld temidden van meerdere drankstallen met soep, warme chocomel en hete Glühwein uit grote thermoskannen. Vlaamser kan de combinatie van devotie en drankverbruik niet zijn. Op het podium en voor de geschilderde sneeuwvelden en knotwilgen wordt een mirakelspel opgevoerd voor onze aandachtige groep, maar op geen twintig meter staan jongere koppels die luidruchtig aan de warme wijn slurpen en over verbouwingen en nieuwe opritten dazen.
Puree van medeleven
Na afloop zeggen de bezwete amateurs dat ze het spel al meer dan dertig jaar "uit hunne frak schudden", maar dat de kerststallen en kerstspelen elk jaar minder volk trekken ("vroeger stonden hier op zo'n avond tien bussen, nu staat er hier maar één").
Dat is natuurlijk onze bus en terwijl we weer huiswaarts rijden, heeft Ingrid nog een laatste uitsmijter, "een heerlijk menu, voor het geval ge niet weet wat klaarmaken met de nieuwjaar". Het gaat over "een voorgerecht met een mootje eenvoud en een maatje vergevingsgezindheid op een bedje van goede wil... een hoofdgerecht van geloof, hoop en liefde gelardeerd met stukjes barmhartigheid en overgoten met een saus die gebonden is met godsvertrouwen... voor de grote eters is er daarbij ne puree van medeleven, mededogen, en medemenselijkheid... en als dessert hebben we een ijsje engelengeduld overgoten met een royale scheut rechtvaardigheid en geserveerd op een bedje van dankbaarheid. De prijs van dit menu is welgeteld nul euro, inclusief BTW, Bezorgdheid, Toewijding en Wijsheid dus. En als ze u vragen van wie ge dat recept gekregen hebt, dan moet ge zeggen: van de man wiens verjaardag we met kerstmis vieren!!"
Waarna heel de bus nog een theelichtje krijgt met opschrift Molengalm :"als ge 't aansteekt zult ge hopelijk met een goed gevoel terug denken aan deze tocht ", en tenslotte nog een applauske wordt gevraagd voor de chauffeur en ook een applauske voor de gids, en ik het onbestemde gevoel krijg dat deze bussen van goede wil binnen tien jaar allicht niet meer bestaan.
We gaan de snelweg af en iemand roept: "We zijn bijna thuis, ik riek de stal al!" Je moet er maar op komen, na zo'n tocht.
Nawoord: Charel Laureys is in 2019 gestopt met zijn tientallen kerststallen in Itegem. Hij en zijn vrouw zijn bijna 80, "we worden te oud voor al dat werk en er is geen opvolging bij de jeugd."
De Grote Glühweinroute (revisited)
Door corona en de lockdownmaatregelen zijn alle kerstmarkten verboden. Kerstmarkten zijn redelijk recent, hun doorbraak dateert van de jaren negentig. Ze komen overgewaaid van Duitsland en wisten zich snel te verankeren in het land van de citroenjenever. Inzoverre dat mensen het nu betreuren dat er geen kerstmarkten zijn en dus gaan ze dan maar “de kerstsfeer opsnuiven" in Brussel! In de Nieuwstraat! Alwaar de dranghekkens bleven stille staan!
Om het gemis aan glühwein en 'spekfakkels' te verzachten, keren we terug naar december 2004. Een inlandse reisreportage!
Humo december 2004 - herwerkt © Jan Hertoghs
Het kerstekind in een kistje van de Veiling Hoogstraten
“Kom gerust binnen! Er zit toch geen deur in deze stal”
Het is een feit: rond kerst en nieuwjaar stijgt het aantal zonevreemde woningen aanzienlijk in de Vlaamse regio. Het begint steevast met de bouw van hutten in zeildoek waar kippen geroosterd en sterke dranken geschonken worden. Zijn deze tentendorpen eenmaal gedoogd, dan is het maar een kleine stap naar het optrekken van allerlei stallen en schuren die al snel worden bevolkt door schapen en ezels, en niet te vergeten de Moeder Maria, de Vader Jozef en het Kind Jezus. Dat heet dan gezelligheid, een staldeur die plots opengaat!
Zaterdag 11 december, kerstmarkt in Wommelgem. In het midden van het oude plein staat een kerststal waar Jezus, Maria en Jozef opvallend grote hoofden die ze hebben. Dat je als volwassene en in je eentje in zo'n stal staat te staren, is not done merk ik gauw: je moet kinderen hebben en je moet ze opheffen zodat ze het schaapke kunnen strelen en het kindje Jezus "een handje kunnen geven".
Achter mij dokkert een hondenkar voorbij. Honden mogen al zestig jaar niet meer als lastdier gebruikt worden, maar op deze dag trekt dit klein uitgevallen rendier toch een kar met een volwassen kerstman erop. Die roept niet ho!-ho! maar "moet er iemand een lolly hebben?!" Na tien minuten is mijn eerste indruk: kerstmarkten zijn er om jenever te drinken uit plastic doppen en dat is een indruk die ik niet meer kwijt zal raken. Om de kelkjes snel en zonder morsen aan grote groepen te kunnen opdienen, heeft men in Wommelgem een spitsvondigheid bedacht: in een plank zijn negen gaten geboord waarin keurig negen glaasjes passen; zo kan men tot achttien drinkers in één keer bedienen.
De kramen bieden een breed gamma aan van gebakken haring tot paardenmelklikeur (in paardvormige flessen), maar het meest valt toch De Goudvink op. Deze club van vogelkwekers verkoopt kaarsen in de vorm van papegaaien en toekans, en ook zelfgetimmerde nestkasten mét een fles porto erin! Een origineel geschenk, zo schrijven ze er terecht bij.
Ik begin me op m'n gemak te voelen, het heeft wel iets om met een plastic telloor en twee warme pannenkoeken bij de kerststal te staan waar schapen op oud brood kauwen en waar een dreumes in het kribbegedeelte stropijlen in de mond van het kind Jezus probeert te voeren, en dàn ook nog John Lennon horen met die ene aanhef: So this is Christmas and what have you done? Het klinkt zelfs. Meer dan dat het botst.
Ik begeef me naar Brasschaat, tot ver buiten de provincie bekend omwille van zijn ambachtelijke kerstmarkt die bijna honderd kramen lang is. Er is een overvloed aan kleinschalige huisvlijt, nog aangevuld met netelkaas, badzout, Zwarte Kerstbeuling, Tsjechische kerstkoekjes, en niet te vergeten Het Echte Boekweit Hoofdkussen (dat goed is tegen migraine, slapeloosheid en "een zwetend hoofd"). Niet ver van de Smoutebollenstal is een echte kerststal mét een offerblok, als je een halve euro in de gleuf stopt, zweemt er stemmige muziek uit de luidsprekers. Ook hier ben ik weer de enige stalbezoeker. Als ik VTM was zou ik die schuur volgend jaar bevolken met de lokale Brasschaatse Heilige Familie, zijnde de Pfaffs. Zo'n kerstspecial zal een massa volk lokken.
Bij deze kerstmarkt hoort ook een kerststallententoonstelling waar de bezoeker wordt welkom geheten door twee etalagepoppen die Jozef en Maria verbeelden. Maria is hoogzwanger en heeft een kopkussen onder d'r kleed met het bordje: Even Geduld - Nog 15 dagen!
Op dit uur van de zaterdagavond is de opkomst voor de kerstmarkt aan de lage kant, en dat is pijnlijk te zien in het kraam van de Funny Mutsen. Man en vrouw staan met gekruiste armen op klanten te wachten, zij heeft een volledige koe op het hoofd, hij een heel rendier, de poten van de pluche beesten hangen lusteloos naast hun oren. Ze lachen naar de foto, maar de Geert Hoste in mij zegt dat ze niet goedgemutst zijn.
Sinte Maria
Herentals heet me welkom op de kerstmarkt met het bord: Opgelet Zakkenrollers! Tussen de kramen hangt de zerpe geur van glühwein, in de ijzeren korven gloeit de houtskool, en sneeuwvlokken uit de zeepsopmachine vallen - pas oep! loempe! - op bordjes versgerookte zalm. Het is een kerstmarkt van het type ook-dit-jaar-kon-men-weer-over-de -koppen-lopen, en de massa volk loopt elleboog aan elleboog tussen de kramen. De centraal opgestelde kerststal heeft veel weg van een carport temidden van een heide- en rietlandschap, maar zijn figuranten maken véél goed. En zeker ook het begeleidende muziekgroepje. Zij hebben Always look on the bright side of life ingezet; Jozef fluit zachtjes mee, Maria tikt de maat met haar dikke wandelschoenen. Het kind Jezus is een pop en ligt in doeken gewikkeld op een kartonnen fruitkistje van de Veiling Hoogstraten. Ik ben gefascineerd door die anachronismen. Dat Maria in een verchroomde stoel zit van het lichtmetalen type dat men op caféterrassen aantreft, dat ze haar sacoche binnen handbereik heeft staan en dat het muziekgroepje op vijf meter van de stal ineens aandoenlijk uithaalt met As the snow flies! On a cold and gray Chicago mornin' a poor little baby child is born...In the ghetto! Dat is... gewéldig!
De kerstfiguranten blijken amateurspelers te zijn van het Theater Spektakel en ze trotseren al voor de tiende keer het gure decemberweer. Vandaag is het amper twee graden, en dat dwingt één van de Drie Koningen al snel tot een bestelling: voor Maria en Jozef een jeneverke, voor de rest van het gezelschap een warme chocomel. Vanuit het publiek wordt Alcoholisten! geroepen. Maar er is ook compassie, vooral met de tengere Maria. Gij hèt zeker kou? Maria knikt: k'hem bevrozen tenen! Op de vraag hoelang ze daar al zit, kijkt ze op haar horloge: 2004 jaar na Christus zit ze hier al bijna twee uur. De derde koning krijgt intussen een digitale camera in handen, hij moet voor een bezoeker twee peuters bij de pop Jezus fotograferen: "Vroeger moesten wij alleen maar een ster volgen, maar ons takenpakket is aanzienlijk uitgebreid!"
Dat geldt ook voor de moeder Maria. "Vorig jaar was ik nog herder", vertrouwt ze me toe, "en nu zit ik hier op de belangrijkste stoel". De reguliere Maria en Jozef zijn ziek, zij moet de moeder-maagd vervangen. De ex-herder doet in elk geval flink haar best om een goede Maria te zijn. Dag flinke jongens, hoe heet gijlie? Simon! En Michiel! Krijg ik een handje? Dat is flink, ik zie dat gijlie flinke jongens zijt! En komt gijlie mijn kinneke bezoeken? Ja? Dan krijgt ge van mij kinnekeskak. Ze haalt een tube suikerbonen en Smarties vanonder haar tuniek: Hier zie! Het kinneke heeft gekakt, zie!
Hoe meer ik ze bezig hoor, hoe meer ik denk dat deze Maria niet alleen herder, maar ook al sint is geweest. Dag meiskes! En hoe heet gijlie? En hebt ge uwe nieuwjaarsbrief al geschreven? Nog niet? Niet vergeten hé! En zijt ge braaf geweest op school?
Wees gegroet, brave Maria, wees gegroet braaf Herentals, en het laatste wat ik van de stad ruik is Tirolerpatatten met worst.
Zothuis
Ik ben geheel in de stemming om Geel te bezoeken. Volgens de krant krijgt de kerststal bij de Sint-Amandskerk een maand lang "het gezelschap van een romantisch Charles-Dickensdorp anno 1830". Omdat het op deze zondag ook kerstmarkt is, is er een grote toeloop bij de poort van het Dickens-dorp: om de vijf minuten worden "maximum honderd toeschouwers toegelaten".
Binnen de wallen van het houten Dickens-decor is er eerst de kerststal. Geen bordje met Vrede aan alle mensen van goede wil maar droogweg: Camerabewaking. Het Dickensparcours is met dranghekkens uit de twintigste eeuw afgebakend, maar verder zijn alle storende elementen zoals parkeermeters met jute afgedekt. Op tien verschillende podia beelden "in totaal honderdvijftig vrijwilligers het verhaal van Ebenezer Scrooge uit". De acteurs zijn in ademwolken gehuld, we zitten dicht bij de nul graden, en tussen de bedrijven door wordt er hardop verlangd naar nen druppel en chauffage volgend jaar!
Dan zit er een stijlbreuk in het 19de eeuwse parcours, want ineens staan we tussen moderne kramen die sokken en portefeuilles verkopen. Het publiek wil zijn Dickens-weg verder zetten, maar dat wordt verhinderd door een marktkramer die ons de weg verspert met een dranghek, "ge moét eerst langs onze kramen, dat is de afspraak!" De Dickens-toeschouwers staan bedremmeld te kijken, en ineens duwt onze Dickens-gids het dranghekken resoluut opzij, "volg mij, mensen!" Dat is absoluut niet naar de zin van de kleine middenstander die nu getergd uitroept dat het allemaal slecht geregeld is: "'t Is van den bok zijn kloten! Ze vragen ons om op een markt te staan, en we komen in dees toneel terecht. !" En dan, om de inwoners van Geel extra te tergen: Geel, dat is een zothuis! Een groot zothuis is dat hier!
Ik zie de wereld ineens weer in het juiste perspectief, op twintig meter is het Merry Christmas everyone, op vijf meter is het volop ambras over standgeld, bedriegerij en dat ze hem niet meer terugzien volgend jaar. Welkom terug in 2004.
Naast het Dickensdorp staan er ruw geschat nog zo'n vijftig alcoholkramen. Eén vent schenkt een jonge klare in al roepend: en waar de jeneverfles bleef stille staan! Ik ga iets eten in één van de overvolle café's, en het is een vreemde gewaarwording om hier als niet-inwoner te komen, in die drukte waar iedereen iedereen kent en kust en op de schouders slaat, de ramen aangedampt van zoveel volk en warm opgediende schotels, en ook buiten gaat het feest door, iedereen babbelend, vertellend, drinkend, de wind blazend in de gloeiende sintels van de vuurkorven, en een zatteman die zijn plastic borrel in de hete kolen mikt. Charles Dickens, waar zijt gij nu?!
Het lammetje Jezus
Dat een kerststal -zoals in Geel - onder camerabewaking komt te staan, is niet verwonderlijk. Ik heb een pakje krantenknipsels van de voorbije jaren verzameld en daarin staat wat een beeldenstal zoal lijden kan. In Brussel, Kontich, Geraardsbergen, Kortessem en Duffel verdwenen de laatste jaren in totaal drie schapen, vier Jezussen, twee koningen, twee Jozeffen, twee Maria's en één ezel. In de Sint-Andreasparochie in Loksbergen werden op 2 januari '98 àlle beelden uit de stal geroofd. De twaalfkoppige groep (Heilige Familie, schapen, herders, os en ezel) werd later alsnog in een gracht teruggevonden. In Deerlijk en Zwevegem werden in 1998 tien Jozefbeelden "ontvoerd" door een groep die zich de Bewust Alleenstaande Moeders noemde. Dat bleek drie dagen later de lokale Chirogroep te zijn die een "Schalkse Ruiters-stunt wilde uithalen". In 1999 verdwenen in Brussel en Wallonië negentien kindjes Jezus uit evenveel kribbes. Die kidnapping werd opgeëist door een groep die aandacht vroeg "voor een menswaardiger asielbeleid".
Soms zijn de dieven niét van goede wil. Zo is de kerststal op de Brusselse Grote Markt jarenlang het mikpunt geweest "van dieven, vandalen en behoeftigen die de mannequinpoppen in de stal beroofden van hun soms dure en modieuze kleren." De kleren waren "een geschenk van een Brusselse kledingzaak" en bij de figuren die ontkleed werden, "waren bijvoorbeeld herders in trainingspak".
In Zellik (2003) gingen dieven tijdens een ogenblik van onoplettendheid zelfs met heel de kerststal aan de haal: "De lokale handelaars hadden de houten paletten met de kribbe en de beelden amper twintig minuten onbeheerd achtergelaten".
Dat er 's nachts nog iets breekbaar en weerloos langs de openbare weg staat, trekt duidelijk ook vandalisme aan. Drie beelden onthoofd in Hamont-Achel (200O) Eén van de Drie Koningen stukgeslagen in Zoutleeuw (2001), Vandalen lynchen Jozef en kleden Maria uit. Dat laatste gebeurde in Oostduinkerke (2003). Men vond Jozef "aan diggelen geslagen" en hijzelf en de andere figuren waren "beroofd van hun typische Oostduinkerkse visserskledij".
Ook in 2003 was er een kleine beeldenstorm in Alken: "Jonge vandalen braken onder andere de oren van de ezel af", plooiden vier grote kerstbomen om, smeten lampen stuk en duwden tot slot zitbanken en vuilnisbakken in de roeivijver. Dat heel de kerststal juridisch tegen de vlakte gaat, is eerder zeldzaam, maar het gebeurde niettemin in Brasschaat (1996). De uitbaters van de Vraeghoeve-taverne bouwden in een aanpalend veld al zes jaar lang een kerststal die veel volk naar hùn herberg trok. De stal bleek echter in een natuurgebied te staan en parket, Vlaams Gewest en een plaatselijke milieuvereniging spanden een kortgeding in. Gevolg: "de eigenaars kregen vijf dagen de tijd om hun zonevreemde constructie af te breken".
Wie een kerststal tentoon stelt, neemt best een omnium . Zo verloor een autobestuurder in Alsemberg (2003) de controle over zijn stuur "en reed pardoes in de kerststal": de stal zelf werd gedeeltelijk beschadigd, de beelden "kwamen er vanaf met de schrik". Elders likten de vlammen aan stal en beelden. In Koksijde werden de polyester beelden door een brand "onherstelbaar beschadigd" en in Essen sprongen "de plaasteren beelden kapot door de hitte". De brand in Essen was het gevolg van "een vuurpijl die op 31 december even voor middernacht in het stro terecht was gekomen". In Waarschoot werd op nieuwjaarsochtend 2002 brand gesticht in de Sint-Ghislenuskerk, een groot deel van de kerk ging in vlammen op, maar... de uiterst brandbare kerststal bleef gespaard. De pastoor: "De kaarsen eromheen smolten, maar het lachende kindeke Jezus bleef met zijn gespreide armpjes in de kribbe liggen. En ook de andere beelden en attributen zijn nog intact!" Sommigen in Alsemberg spraken van "een klein mirakel".
Licht wonderlijk is ook dit laatste bericht uit Niel: "Ieder jaar bouwt de KWB naast de kerk een grote kerststal en vult de stal met levende dieren, waaronder een ezel en zes schapen. Tijdens de nachtmis lammerde een ooi. Na de mis begaven alle kerkgangers zich naar de stal om de blijde gebeurtenis te vieren. Het lammetje kreeg de naam Jezus." (GVA, 27.12.03)
Kerstspel in de natte polder
Terug naar de Glühweinroute! Het weekend van 11-12 december was nog maar de aanloop, dé grote kerstpiek is het weekend van 18-19 december. Naast mij liggen een resem folders en knipsels die de weg moeten wijzen naar kerststallen, kerstmarkten, kersttentoonstellingen, kerstconcerten, kersttochten, kerstnocturnes enzovoort. Een korte bloemlezing.
In Geraardsbergen zal "kunstsneeuw over de straten neerdwarrelen" en zal "het trio Terechkov het beste van zichzelf geven in de Lessensestraat". In Wortegem-Petegem somt de reporter de lekkernijen op: "glühwein, champagne, soep, oesters, goulash, pizza, raclette, wokgerechten, pannenkoeken, jenever, en ook nog bloemstukken worden aangeboden". In Opdorp (bij Buggenhout) zal men kunnen genieten van "vaardige ijssculpteurs, billenkletsende Oostenrijkers alsook een verblindend vuurwerkspektakel". In Oudenaarde "zal de kerstman de kinderen overvallen met gulle grepen snoep". In Humbeek-Sas tenslotte "zal naar jaarlijkse gewoonte een fotograaf bij de stal aanwezig zijn en is er gelegenheid voor jonge ouders om zich om te kleden tot Jozef en Maria en te poseren met hun baby."
De wervende kerstbrochure van de Provincie Antwerpen voorziet "donkere luchten, vroege duisternis, snijdende wind, vrieskou, sneeuwvlokken en ademwolkjes die uit de mond van vluchtige passanten opkringelen." In die sfeer zal alles verlopen. Maar als ik op vrijdagavond 17 december naar een kerstspel in Putte (bij Kapellen) wil vertrekken is het een vreselijk hondenweer. Ik bel naar de initiatiefnemers maar die zijn onvervaard: "Wij trotseren het slechte weer, meneer!" En dus begeef ik me onder rukwinden en bakken regen naar de Vierhoevenstraat nummer negentien. Ik kom nog net op tijd om de geboorte van Jezus mee te maken, het licht gaat uit, er klinkt een beverig huilen, en..."een Kind is ons geboren!" Als het licht opnieuw brandt, weet ik niet waar eerst kijken. In de provinciale folder was sprake van "een kerstspel op een erf", maar ik bevind me niet op een boerenerf, ik sta in een tuinwijk waar iemands halve voortuin is ingenomen door een stal annex hooizolder. En àlle attributen zijn aanwezig: hoefijzers, lantarens, houten bezem, paardenhalster, en niet te vergeten, het karrenwiel. Op het gazon staan ook nog: een hondenkar, melkbussen, een regenton, een ketel waaronder een vuur van rooie lampjes brandt, en een wegwijzer BETLEHEM.
Het spel gaat intussen verder. Aan de overkant van de straat, op het grind van de garage-oprit van de buren, wachten de herders. Die willen toe komen lopen, maar moeten eerst twee auto's laten voorgaan. Na hun komst is het de beurt aan de Drie Koningen, hier vertolkt door drie opgeschoten scholieren op Puma en Adidas. Elke entree van figuranten wordt begeleid met tekst en muziekfragmenten op cassette. Ik tel de toeschouwers onder hun paraplu's, het zijn er negen en dan nog twee buren die met gloeiend sigaretje over de tuinmuur staan te kijken. Er is dus evenveel volk als er figuranten zijn. Ik hoor de vrome liederen aan, kijk naar het prachtige stalcomplex en geraak er niet wijs uit: is dit postmoderne volksdevotie, extra large uitgevallen knutseldrift of niet in te tomen Weihnachtspassion?
Het kerstspel wordt intussen beëindigd met een heilwens en dan, ge zult dat zien natuurlijk!, houdt het op met regenen. Initiatiefnemer Werner Bril (van de KWB Ertbrand en De vrienden van het stalleke) is er het hart van in: zoveel uitnodigingen uitgedeeld en zo weinig volk! Een heel jaar kijkt hij uit naar dit weekend, weken is hij bezig met de ruwbouw ("alleen al de elektriek leggen kost een dàg!") en dan regent het! Hij is ermee begaan, hij zou de jeugd terug bij "het kerstgebeuren" willen betrekken, "maar het is zo'n eenzaam project, hier ver weg in de Antwerpse polder". Er is wel één troost: morgen zijn er nog drie voorstellingen, en er wordt droog weer voorspeld. We drinken Glühwein en de pastoor komt een schouderklopje geven, "amai, Werner, ge hebt afgezien deze avond! - Och, meneer pastoor, dat half uurke, dat is nikske! Jezus heeft drieëndertig jààr afgezien!"
Droevig Kattenbos
De volgende dag is de storm gaan liggen en sta ik bij het begijnhof in Mechelen, bij de levende kerststal mét figuranten van het plaatselijke buurtwerk. Alles is hier picobello in orde: verzorgde coulissen van zeildoek, voldoende hout en stro, uitstekende Maria en Jozef die zich minzaam met de bezoekers onderhouden, lévend kindje van drie maanden oud, mooie witte engelen, en zeker àcht zeer jonge herders in pels en dierenvel die van de stal een tableau vivant: fikfakken met een engel in het stro en ver over de dranghekkens leunen om ezel en schaap te kunnen strelen. Dat alles afgerond met een kinderkoortje dat zingt van vrede, geen vechtende soldaten, geen bommen en granaten. Anton Pieck, kom terug, dit is uw kalender, dit is uw koekendoos!
Iets minder koekendoos is het tafereel dat ik in Lommel-Kattenbos te zien krijg. Ver, heel ver weg zal de operator Banksys 3,3 miljoen transacties noteren voor Mr Cash en Bancontact, maar hier in het kerstdorp De Vijf Linden staat de kassa stil. Om halfzes betreed ik het kerstdorp, met een zo goed als lege feesttent, een eetstalletje met twee klanten, en acht bezoekers die in het halfdonker hun weg zoeken naar de twee kerststallen en de verlichte hokken waarin kippen, lama's, cavia's, pony's en nog wat kleinvee zijn ondergebracht. Kerststal nummer één is afgedekte tristesse: enkele verouderde etalagepoppen hebben scheefzittende pruiken en baarden opgeplakt gekregen en staren met hun modieuze ogen alle richtingen uit. Sommige handen heeft men in gebed willen samenvouwen, maar de vingers zijn uit elkaar geglipt en nu lijkt het alsof ze een onzichtbare paal vasthouden. Eén bezoekster prijst niettemin de dikte van Maria's sjaal, die had ik deze week moeten hebben, met mijn valling! Als ze de ezel voorbijlopen zegt de vrouw tegen haar man: hier zie, uwen broer! De tweede kerststal is mooier met poppen die aan Felix-Timmermans-figuren refereren, maar het verhaal achter die stal is triest. Ooit stond hij in een straat in Duffel, maar de kinderen van de stalbouwer "kregen genoeg van dat spel in de voortuin" en zo is de stal naar Lommel moeten emigreren waar hij asiel heeft gekregen.
Het hele verhaal achter dit dorp is droevig. Ik heb knipsels uit '97 waarin het nog "het grootste kerstdorp van Vlaanderen" wordt genoemd met meer dan honderdduizend bezoekers in drie weken. De top-editie was met het millennium: er waren ijssculpturen en levende everzwijnen, damherten, struisvogels, stekelvarkens, pelikanen en zelfs hangbuikzwijnen. ("Spijtig genoeg waren er ook mensen die ons dieren gaven die ze nadien niet meer terug wilden: ze gebruikten ons als dierenasiel!")
Na 2000 is de terugval ingezet: oudere vrijwilligers vallen af en jongeren worden niet gevonden om drie(!) maanden aan dit dorp te timmeren. Ik eet een boterham met spek en hoor i-a! roepen in een kerststal. Het is niet de ezel.
Hier brandt de lamp
Uit de leegte van Lommel kom ik in de drukte van Donk. In dit dorp bij Herk-de-Stad is de traditionele kerststallenwandeltocht aan de gang en duizenden bezoekers zijn in het duister onderweg langs "veertig kleine kerststallen en 450 versierde en verlichte huizen", over een afstand van 6,5 kilometer!
Zo is een kleine kruidenierszaak omgebouwd tot een bonbonnière van lichtjes, belletjes, engelenhaar, watten en rooie pluche. Elders zijn zes meter voortuin geheel ingenomen door een glooiend landschap me kleine huizen, boerderijen, een kerk en landerijen waar koeien en paarden grazen. Tussendoor leiden alle kronkelwegen naar de kerststal waar een verborgen luidsprekertje steeds weer I'm dreaming of a white Christmas herhaalt.
En overal brandt de lamp. Ik zie lichtjes op brievenbussen, hagen, daken en dakgoten, zelfs de takelwagen van Depannage Boussu is met lichtsnoeren opgetuigd. Wee degene die hier niét met de sierverlichting meedoet! Uit een box in een boom klinkt Down on Main Street van Bob Seger "en iedereejn een zjalige kersjtavond, mensjen!" Het is de vrije radio Oralis-West die hardop uitzendt.
Bij de feesttent die afgeladen vol zit, hoort een toiletwagen waar dertig volle blazen hun beurt afwachten. De urine zal een aftreksel zijn van warme wijn, citroenjenever, bessenjenever, appeljenever, cactusjenever, aardbeienjenever, vanillejenever en chocojenever. En dan is er de parochiekerk, die is één en al licht en warmte en honderden komen ernaartoe geschuifeld. Het moet 2004 zijn, maar het lijkt Kerstmis 1961 en elk moment kan mijn vader nu een plaat opleggen van de Wiener Sängerknaben.
Uit het laatste huis in de straat klinkt een schoon Ave Maria, het is een huis met een ijzeren hek ervoor en zo'n plaatje met een Rotweiler erop: Hier Waak Ik!
Pa-ram-pam-pam-pam
Twaalf kilometer verder is het kerstmarkt in Alken. Er staan haast alleen drankstalletjes tussen kerk en gemeentehuis en verder is er ook één "levende kerststal". De figuranten zijn alle vrouwen die moeiteloos de rollen vertolken van Maria, Jozef en de twee herders. Os en ezel zijn toebedeeld aan twee jonge knapen met een carnavalmasker op (koe en ezel). Het gezelschap stààt al twee uur in wat zij "een benauwd barakske van de gemeente" noemen en dat laat zijn sporen na. De "os" wil zijn masker niet meer opzetten en de jonge "ezel" heeft zelfs de stal verlaten "omdat hij lang genoeg heeft stil gestaan". Ook bij Jozef is zonder enige gêne de baard in de keel komen hangen. Alleen Maria is nog oké, maar zij zit dan ook met een écht kind op de schoot, een baby van vijf maanden, luisterend naar de naam Senna, vandaag vrijwillig ter beschikking gesteld door haar sympathieke ouders. De "baas" van de kerstmarkt komt langs en informeert luidruchtig "wat de dames vinden van hun nieuwe comfort". Er hangt immers een elektrische warmeluchtblazer in de stal ("ene met vier standen!").
Om kwart voor negen komen de ouders hun baby in de Maxicosi stoppen. De hele stal zegt als in koor dat het kindje héél héél braaf is geweest, er wordt gewuifd en dada! geroepen, en dan krijgt Maria een speelgoedpop in de armen ("oei, dat voelt maar koud aan!") De vette schlagers zwellen intussen uit de boxen, de jenevers lopen binnen als water en de spekfakkels (= 35 centimeter spek op houten spiesen) vliegen de tent uit. Ik sta intussen in de licht schommelende toiletwagen-met-muziek - I played my drum for Him! Pa-ram-pam-pam-pam!- en tel uit hoeveel lichtjaren er liggen tussen Alken en Betlehem.
Stallekesbaan
Zondag 19 december is mijn laatste kerstdag en mijn monologue intérieur begint eronder te lijden: ho!-ho! ho! deze reporter rijdt in een arreslee van Peugeot-geot-geot! De bestemming van deze namiddag is het kasteel Alden Biezen in Bilzen. Voor vijf euro krijg je toegang tot deze kerstmarkt die stijlvol heet te zijn, ze vindt plaats in het kasteel. Ik schuif mee in de rij langs geurkaarsen, rozenlikeur, zelfgemaakte kerstkaarten, juwelen, schilderijen, advocaat en peperkoek op grootmoeders wijze, wierook, zelf ontworpen duim-, pink- en teenringen, en tal van andere feestproducten. Op het plein speelt een kleine fanfare Stille Nacht Heilige Nacht, maar mijn belangstelling wordt vooral gewekt door de levende kerststal, starring Jozef en Maria die onder een roodgloeiende gasbrander zitten. "Treed binnen in onze nederige woonst", monkelt Jozef, en daarmee is de toon gezet, we hebben hier met een onvervalste kwinkslagjozef te maken. De kleinsten zal hij nog vaderlijk naar het kindje en de schapen leiden, maar bij volwassen bezoekers zijn de knipogen niet bij te houden. Kom gerust binnen, er zit toch geen deur in deze stal! Mevrouw, zeg mij eerlijk, komt u voor het kindje of voor Jozef? Meneer, u weet toch dat alle vrouwen van dieren houden? Ze willen een nerts om de hals, een Jaguar voor de deur én een ezel die dat allemaal betaalt! Na tien minuten geeft hij al zijn visitekaartje: Leon Kees, secretaris van de Limburgse Vereniging van Handelsvertegenwoordigers. Zijn act wordt wel gecounterd door een parochiaal team. Dat heeft aan de andere kant van de stal plaats genomen en met hun drieën lezen ze om beurten het kerstverhaal voor uit een Nieuw Testament. Het team vindt dat zo'n vrolijke stal wel kàn, maar "wij zijn hier toch vooral om duiding te geven bij het échte kerstgebeuren".
Het is eerder laat als ik in Itegem uit de auto stap. Op zo'n uur is er normaal geen kat meer te zien in dit soort nieuwere tuinwijken, maar in de Rozenstraat en de Leliestraat is nog begankenis, en dat allemaal om in de verlichte voortuinen de miniatuurkerststallen van Charel Laureys te zien. Ik stop bij de Glühweinstube, wat in feite de garage en de oprit is van Charel. Zijn vrouw Rachel schenkt de glühwein, de stalletjesbouwer zelf vertelt dat hij al op Man Bijt Hond en Afrit 9 is geweest en dat ze nu maandag opnieuw komen filmen van de VRT "en 't gaat overgenomen worden door de RTBf!"
Charel is tien jaar geleden begonnen met één stalletje en wat glühwein voor de buren en nu staan er vierenvijftig stalletjes die hij met zijn helpers op gazons en opritten gaat opstellen. Ik maak een kleine rondgang en in elke verlichte kijkkast vouwen Jozeffen en Maria's de handen, liggen kinnekes Jezus op stro en komen herders en drie wijzen in alle mogelijke formaten aangelopen. Twee stallen springen eruit. In de ene zitten Jozef en Maria in een vliegtuighangar mét camouflagenetten en een klaarstaande C-130, en elders hebben ze onderdak gevonden nabij een chalet in Tiroler stijl. De uitleg komt van Charel: "die C-13O-stal staat bij een piloot die met humanitaire transporten vliegt" en die vakantiechalet "staat bij een mens die elk jaar naar Zuid-Tirol op vakantie gaat". Elke kerststal die hij knutselt is gebaseerd op het beroep of de hobby van de bewoners. Zijn vrouw is niet gerust in mijn interesse, "die mens stelt teveel vragen, Charel, die komt hier alles afkijken, me dunkt!"
Vanuit de Stube waar enkele buren zich nog warmen aan de wijn, wordt minzaam geknikt naar wandelaars die voorbijkomen en bij traag rijdende auto's is het loeren of men de inzittenden niet kent. Charel heeft alles al gezien, bussen vol Belgen, en zelfs Russen en Amerikanen ("die hadden Itegem gevonden dankzij mijne website!") En dat hij zijn eerste kerststal al gemaakt heeft toen hij zijn eerste communie deed! Zeshonderd stallen heeft hij al geknutseld in zijn leven, zés-hon-derd! Die staan hier niet in de straat natuurlijk, die zijn verkocht, tot in Duitsland en Zwitserland toe! Wat hem bezielt om zo zijn eigen stallekesbaan te schapen en een heel jaar met kerstmis en kribben bezig te zijn? Voor Charel is het "écht om het geloof en de geboorte te doen". Hij heeft het niet zo voor die "straten die ze volhangen met lichtjes van hier tot in Tokyo, dat is show, ge rijdt voorbij en honderd meter verder zijt ge dat vergeten". Kerstmis is wat anders, zegt hij. En dat het hier tien jaar geleden een stille wijk was, "waar iedereen werkte en niemand klapte" en door die stalletjes is dat veranderd, door die stalletjes zijn de mensen gaan praten met mekaar. En dàt is kerstmis, zegt Charel "dat ge een lichteke kunt zijn in dees donker dagen!" En dat de buurt zich mag klaar houden tegen 6 januari, zegt Rachel, dan is het de laatste dag en dan bakt zij vierhonderd frikadellen!
Mijn laatste ommetje is Kalmthout. "Daar zult gij in een tuin en een stal vinden waar de personages een bietenhoofd hebben", zo is me verteld. Het huis staat aan de rand van de Kalmthoutse hei. Er brandt licht, maar verder is er op dit late uur niemand. Ik duw het poortje open en kom in de tuin. Er staat een stal met enkele ouwe melkkitten, antieke klompen en dito hoefijzers. Er zijn ook twee schapen en twee ezels. En ja, Maria, Jozef en het kind hebben inderdaad een bietenkop met uitgeholde mond en ogen. Maar nu ik zo laat in deze tuin sta, met de rustige dieren en met de suizende wind in de dennen, laat ik de ironie varen. Er is deemoed voor wie hier een traditie behoudt op z'n eigen eenvoudige wijze.
Bij het hek hangt een geschilderde dakpan Rosa en André wensen U Prettige Feestdagen, en ook nog een bordje, Gelieve na uw bezoek de poort te sluiten.
Het kerstbomenbos: hoe de Nordmann de Ardennen inpalmt
Kerstbomen zijn eindig. Ineens zie je ze omverliggen op straat. Met hun takken op de koude stenen. Zopas nog in de warme familiekring en dan gelijk aan de deur. Wachtend op het stompe mes van de vuilniswagen of de glühweinbrand van een gemeentelijk vuur.
Ik ben nogal gevoelig voor die kortstondigheid van dat bestaan en ga op zoek naar de wortels van deze huisvriend en sympathieke spar. Blijkt dat België -binnen Europa- de tweede grootste exporteur van dat geboomte is (4 miljoen stuks per winter!)
Vergeet het engelenhaar. Maak kennis met de kerstboomindustrie.
Humo dec 2013 - licht herwerkt © Jan Hertoghs
M'n bestemming is de provincie Luxemburg. In Marche liggen langs de weg kano's te koop. Op de rug gekanteld. Hun seizoen voorbij. Door de herfst rijdend denk ik aan Jan P. die vannacht gestorven is. Hij tekende de mooiste kerstkaarten. En nu in één keer alle naalden verloren. Hartstilstand. Negenenvijftig.
Kerstbomen benaderen doe je filosofisch. Door ernaar toe te rijden en lang genoeg stil te staan bij die bomen, en bij hen die de bomen groot zien worden en ze daarna omhakken.
Armand legt zijn ruwe handen op de tafel. Hij is een petit propriétaire die alleen lokaal verkoopt en die zo'n anderhalve hectare sapins de Noël heeft staan. Een gemeentewerkman met bomen als bijberoep. Zijn jonge plantjes komen niet uit de Ardense bossen, maar uit Denemarken. Daar worden miljoenen zaadjes gezaaid en tot plantgoed opgekweekt. De Denen zijn de Vikingen van Europa. Overal huren ze percelen, overal hebben ze een voet aan de grond. Aan de Engelse kusten van York en Hull waar de landbouw niet gedijt, staan nu jonge kerstbomen. Al die terreinen zijn van de Denen. Tien jaar geleden was België met Denemarken de grootste exporteur van kerstbomen in Europa, "nu worden we overvleugeld."
Ik leer dat de kerstbomenkweek officieel niet bij de bosbouw maar bij de tuinbouw hoort. Kerstbomen hebben dus meer gemeen met sla, prei en tomaten dan met dennenhout en eikenplanken.
Ook moet ik onthouden dat een kerstboom méér is dan een zaadje zaaien en na tien jaar die boom omkappen. Het is volgehouden tuinierwerk: élke boom moet élk jaar twee keer gesnoeid zodat hij een mooie taille krijgt. Om zijn bomen te beschermen heeft Armand ook schapendraad: dat houdt de herten en de reeën buiten. De reeën eten in het voorjaar de sappige scheuten en de mannetjesherten zoeken graag een volwassen spar uit om het vel van hun nieuwe gewei af te stoten. En zo breken ze de takken af.
Er zijn ook precaire dagen in mei dat Armand geen vogel kàn zien. Dat zijn de tien dagen dat de jonge scheut van de top zijn kop opsteekt. Die scheut is groen en teer, die heeft nog geen hout onder de naalden en wat doet zo'n vogel? Die gaat bij voorkeur op een hoge uitkijk zitten, en bij het landen of wegvliegen breekt die scheut af. En dan is die spar zijn top kwijt. Een zwaar gezichtsverlies. Niemand wil een kerstboom zonder top. En dus hangt Armand in mei vogelverschrikkers in zijn bomen: een snoer van blinkende draaimolentjes en glinsterende cd-schijven. Wegwerpbomen
Ik leer ook het verschil tussen de gewone épicea en de Nordmann-spar. De éne is de vanouds gekende 'kerstboom', maar hij is uit de mode geraakt omdat hij "te snel" zijn naalden verliest. De Nordmann is duurder, maar hij is in heel Europa gegeerd omdat hij naaldvast is. Je vindt hem dus in alle supermarkten, hypermarkten en tuincentra.
Armand heeft nog weinig épicea staan, wat hij betreurt. "Ga met je hand door een épicea en je ruikt het bos." Zo'n Nordmann is bijna zo reukloos als een kunstmatige boom. Maar door zijn naaldvastheid kunnen de grote producenten hem vroeger kappen, langer stockeren en nog altijd "fris" afleveren bij de groothandel en de consument. Het is zoals bij de tomaten: de hardere variëteiten beheersen de markt omdat zij het best de stockage en het transport overleven.
70% van alle gekweekte kerstbomen in België is een Nordmann. Het is de populairste kerstboom van Europa, miljoenen hebben hem in de huiskamer, maar nergens staat een standbeeld voor Alexander von Nordmann (1803-1866) die de boom in de Kaukasus ontdekte en in Europa introduceerde. von Nordmann klinkt als een Duitser van O Tannenbaum, maar hij was een Finse botanicus.
Armand spreekt over de grote grondeigenaars ten zuiden van Samber en Maas. Die verpachten hun gronden liever aan kerstboomkwekers dan aan landbouwers. In de landbouw zit de klad, de boeren zijn slechte betalers omdat melk en vlees zo weinig opbrengen. Kerstbomen brengen meer op en dus kan er aan die boomkwekers meer geld gevraagd worden voor het verhuren van de gronden.
Het is een business geworden. Met grote afnemers die soms ook grote wanbetalers zijn. Hij hoort van producenten die overkop gaan vanwege teveel onbetaalde facturen. Het zal hem niet gebeuren. Hij heeft alleen maar kleine afnemers.
Maar dat het moeilijk concurreren is met sommige dumpingpraktijken. Neem de Ikea vorig jaar. Hun kerstbomen kostten twintig euro en wie hem terugbracht, kreeg een aankoopbon van vijftien euro. Kostprijs van de boom: vijf euro. Twee dagen voor de kerst lagen er nog duizend stuks op de parking. Van zo'n wegwerpgedrag gaat zijn hoofd schudden.
Dertig jaar geleden waren kerstbomen vaak nog de toppen van sparren uit de naaldhoutindustrie. Voor honderd frank (2,5 euro) had je d'r al een mooie. Die tijd is voorbij. Het moeten héle bomen zijn, zonder fouten en met de ideale afmetingen. Topmodellen kortom. De klant is kieskeurig geworden.
Armand en zijn vrouw moeten weg. Ook dat is de kerst, eergisteren is bij hun dochter een kind geboren.
Chris Rea
Middag in Saint-Hubert. Als een cafébaas meefluit met Céline Dion, dan is dat omdat zijn twee klanten zwijgen en bewegingloos naar buiten kijken. Naar de regen en het natte voorbijrijden van auto's. Hier komt weldra ook een kerstboom, zegt ie. Ik hoor Chris Rea al. Driving home for Christmas. Verschaalde rendieren en lege glazen.
In de valleien die ik passeer zijn de rivieren dikgezwollen. De koeien staan te grazen in doornat gras, hun schoften donker van de regen. Nabij Hurtebise zegt een boer dat de kleine kerstboomkwekers "eruit moeten" van de grote supermarktketens. Die boîtes willen hun camions niet meer naar die kleine plantages sturen, waar ze moeizaam in het slijk moeten maneuvreren om een paar honderd bomen op te laden. De grote klanten willen propere laadkaaien waar hun trucks duizend bomen in één keer kunnen opladen. Die groeiende kerstkweek zorgt wel voor extra-inkomens. Hier in de streek zijn een pàk mensen die bij NMBS, TEC of Belgacom werken en die een maand congé nemen om bij te verdienen tijdens de kerstboomkap.
Het is een industrie, die kerstboomkweek. De totale oppervlakte van de Belgische plantages is tienduizend keer de omvang van de Brusselse Grote Markt. In België worden bijna vier miljoen bomen geproduceerd, waarvan 95% in Wallonië. 800.000 bomen blijven op de Belgische markt, de rest is export.
Van de Union Ardennaise des Pépiniéristes verneem ik de productiekost van zo'n huisspar. Een doorsnee-Nordmann van twee meter, verpakt en klaar voor transport: vijftien euro per stuk. Een doorsnee-épicea van dezelfde hoogte: acht euro. De winkelprijs ligt natuurlijk hoger. Met de transportkosten en de winstmarges van de tussenhandel kan een Nordmann in Saint-Hubert 25 euro kosten, maar in Vlaanderen en Brussel tot drie keer zo duur zijn.
In Libin zie ik voor het eerst een grootschalige plantage met tienduizenden bomen. Links en rechts van de secundaire weg strekken de omheiningen zich uit, schouder aan schouder vullen de sparren de volledige helling. Sommige zijn al afgezaagd en liggen in wit gaas te wachten op transport. Bij de ingang staan drie jeeps. Er brandt een houtvuur voor niemand.
Niets is zo romantisch als de verlichte kerstboom. Dit is de prozaïsche kant. Een stijf en onbeweeglijk bos, een quasi-maïsveld. Met boomstengels die niet veel hoger zijn dan twee meter. Terwijl zo'n Nordmann wel zestig meter hoog kan worden.
Twee stemmen naderen. Twee twintigers met laarzen, regenjekker en bivakmuts. Zij zijn de marqueurs, zij taxeren de bomen en binden een gekleurd etiket op de top. De kleur is een code voor grootte, kwaliteitsklasse en bestemming. Blauw, lichtblauw, groen, geel, oranje, telkens een smal doodvonnisje.
Volgende week begint de grote "kap". Daarvoor gebruiken ze een soort bosmaaier, een cirkelzaag op een lange steel. De ene doet het geluid na, bzzz, bzzz, om te laten horen hoe snel dat gaat. Wat tien jaar nodig had om te groeien ligt binnen de seconde omver. Tenzij er sneeuw ligt. Dan gaat alles veel moeilijker. Kerstbomen en sneeuw, dat haten ze.
Ook vorst is een vijand. Voor de bomen dan. De gevaarlijkste vrieskou is de late lentevorst. Vandaar dat plantages meestal op een heuvel liggen. Daar is meer zon en wind, daar kan de kou niet zo blijven hangen als in een vallei waar het donker en vochtig is.
Deze plantage telt tweeëntwintig hectaren. Dat zijn meer dan honderdvijftigduizend bomen. Ik schat de waarde op ca. 1,2 miljoen euro. Ze zeggen dat ze nauwelijks last hebben van diefstallen. Ze bedoelen, we zouden het amper zien als er uit dit pak gestolen wordt.
Ik vraag of ze soms aan al die mensen moeten denken die binnenkort rond die bomen zullen zitten. Nee, daar denken zij niet aan. Bij kerst denken zij aan onderuit liggen in de zetel en aan de opluchting van geen bomen meer te zien. En als ik meer vragen heb, dan moet ik mij wenden tot het bedrijf Greencap in Transinne.
Het regent nog altijd. Een volwassen kerstboom drinkt twee liter water per dag.
Vogelpest
Het grote bedrijfsterrein van Greencap ligt vlakbij de E411. Er zijn hangars, grote parkeerterreinen en grote partijen kerstbomen. Met duizenden staan ze in houten lattenkooien. Het is hier volop kerst en het is pas begin november. Alle bomen zitten in een wit net geprangd. Dat keurslijf is nodig om veel bomen in één kooi te stouwen. En zo begint dan de jaarlijkse trek. Naar de te warme warmere oorden.
Met dat soort gedachten moet ik niet afkomen bij depot-chef Gerald de Wouters. Hij heeft cinq minutes. We nemen plaats in de lege bedrijfskantine. Daar staan naaldentakjes in glazen van SPA (een R ontbreekt!)
Een ideale kerstboom is een volle boom die zijn takken mooi in het rond draagt, taps toelopend en met een perfecte top. De consument wil dat zo. Hij wil een Chiquita-banaan, gaaf en zonder défauts. Om zo min mogelijk défauts en een zo hoog mogelijk rendement te hebben, worden de plantjes van de kerstbomen vanaf hun vierde levensjaar in serres geplaatst. Duizenden miniboompjes in potten naast elkaar. Hun groei wordt geobserveerd en "slechte" exemplaren worden meteen verwijderd. Die vroege selectie voorkomt dat ze gaan opgroeien in de plantage waar die slechte gevallen alleen maar "nodeloze plaatsen gaan innemen".
Ik spreek van de vermaledijde vogels die de toppen kunnen breken. Hij zal me de hélicoptères (=molentjes) laten zien waarmee ze de vogels weghouden. Met haast nemen we plaats in een golfkarretje. Ik hou me vast aan het dakje. Hij had maar vijf minuten en ik denk dat we aan minuut acht zijn. In de magazijnen trekt hij grote buidels open en vindt er dunne bamboestokjes, "dat is om de top te rechten als ie scheef dreigt te groeien". Zo zetten ze d'r elk jaar honderdduizend. Weer een andere zak, daarin zitten honderden rooie "antennes" op een plastic-knijper. Dat brengen ze aan in de top, en dan gaan de vogels daar niet zitten, want die antenne steekt in de weg. Maar waar zijn godver die molentjes?! Weer een andere zak. Daarin zitten buigbare kammen. Dat is om "een gat" te repareren. Met zo'n kam duwen ze de takken dichter bijeen zodat het gat kan dichtgroeien. Corrigeren, dresseren, manicuren. De kerstboom is de poedel onder de naalddragers.
Twintig ton gezelligheid
Ik ben zo'n ziel die zijn boom een langer leven wil gunnen, en er dus één koop met een wortelkluit. Maar ook dat succes van de kluit maakt dat een spar anders zal opgroeien. Omdat de consument géén gesukkel wil als hij die weerbarstige wortels in een pot moet dwingen, stopt men het jonge plantje vanaf het vijfde levensjaar mét pot en al in de aarde. Een potgrond waarin de wortels meteen hun Lebensraum leren kennen.
Ik heb het met Gerald over de korte levenscyclus van de spar-in-de-huiskamer; hij vertelt dat kerstbomen maar heel langzaam doodgaan als ze nog voeling hebben met het bos. "In maart hebben we ooit nog épicea-sparren gevonden. Die waren vier maanden eerder geveld, maar ze lagen daar vergeten in de plantage. Op die vochtige bodem en in de schaduw van andere sparren waren die bomen nog géén naalden verloren! Op de droge en lawaaierige laadkaai hadden ze het nog geen drie weken volgehouden, puur van de stress." En de huiskamer dan? "Dat is uiteraard ook een immense stress." En een spar bij de kachel of de verwarming? Dat is zowat de hel.
Ik heb nog veel vragen. Gerald zegt dat ik maar eens moet terugkomen. Hij parkeert de golfkar en wijst op de grote stroken asfalt die hem omringen. "Al mijn vrienden vinden dit een zotte business. Wie bouwt nu een tarmac van zeven hectaren, als je die maar zes weken per jaar gebruikt?!"
Ik loop weer naar de auto. Langs hefvorken met zwaailichten, langs laadkarren en opliggers. Onze kerstboomtraditie zou teruggaan op de Oude Egyptenaren. Groenblijvende bomen waren voor hen een symbool van eeuwig leven. Maar wie had 3500 jaar geleden deze grootschalige bedrijfstak(!) zien aankomen?
Elke vrachtwagen heeft duizend bomen aan boord. Dat is bijna twintig ton nog op te tuigen gezelligheid. Ik zie pakjes en nieuwjaarsbrieven, maar ook ruzies en conflicten die nu al in de maak zijn. Ik zie eenzaamheid en leegte als enige gezelschap van die bomen. Ik zie de Switel-brand. Ik zie de man van Grapevine (Texas) die als kerstman verkleed zes familieleden doodschoot, "ze zaten met hun net geopende geschenken bij de kerstboom." (25/12/2011). Dat zie ik allemaal opladen. Op deze tarmac van Christmas Airport.
Vaticaan
Een tweede dag onderweg in kerstbomenland. Een gure dag met mist en regen en gestapeld winterhout onder de golfplaten.
Tussen Manhay en Werbomont is de kwekerij Pirothon. Een erf met dikke-banden-voertuigen en aan de overkant het woonhuis en het kantoor. Achter de rustieke deur en de eikenhouten balie is het bureau. Met vader, moeder, zoon en dochter werkend aan de telefoon en de computer. Een familiebedrijf en een aandoenlijk interieur: bovenop de kast met de classeurs en onder het plafond hebben ze toch nog dertig centimeter gevonden om een hertengewei te leggen.
Vader Yves noemt zich een kleine kweker met zijn honderd hectaren. De échte kleintjes noemt hij de kwekers met vijf hectaren. Twintig jaar geleden waren er bijna alleen maar van die kleinen, nu vliegen die eruit. Het is een métier geworden, dat verzorgen van die bomen. Je moet ook grote partijen kunnen aanbieden aan grote klanten, je moet een buitenlandse afzet hebben, en je moet zwakke jaren financieel kunnen opvangen. Jaren dat er een overaanbod is en dat de prijzen zakken. Of jaren zoals 2012, toen een vorstnacht in juni(!) grote schade aanrichtte.
En dat ze volop in de kap zitten, want er wordt sneeuw voorspeld. Sneeuw kost geld. Omdat alles dan zoveel trager gaat: hij moet zijn seizoenarbeiders dan verdubbelen om het werk op de normale tijd gedaan te krijgen.
Ik vraag hem naar de kerstbomen op een houten kruis, die zie ik nog zelden. Is ook passé, zegt Yves. Sinds vijf jaar hebben ze la bûche. Z'n vrouw komt gelijk met een natte blok hout aandragen. Een stronk die in twee is gekliefd. In de bolle kant zit een gat van vijf centimeter, en in dat gat past de stam van de kerstboom waaraan ze een 'punt' hebben gefreesd. In Frankrijk is de bûche al tien jaar doorgebroken. In Vlaanderen slaat ie niet aan. Vlamingen zijn voor wortel en pot. Wat in Wallonië dan weer niet populair is.
Of ik wist dat het Waalse Gewest in 2009 de jaarlijkse kerstboom van Sint-Pieters aan het Vaticaan heeft bezorgd? Een boom van negentig jaar oud en dertig meter hoogte. Pirothon leverde toen de "entourage", bomen van zes meter groot. Door die roomse gift weet hij het wel zeker, "ik kom later in de hemel!"
Hij is verbaasd als ik vraag of hij van de kerstsfeer houdt. Natuurlijk houdt hij ervan! J'adore l'ambiance de Noël! In hun huis zetten ze wel vijf bomen, die staan er al vanaf de tiende november. En op de chauffageroosters leggen ze takken van de meest geurende soorten, heel het huis ruikt naar het bos!
Green rush
Samréee ligt op 450 meter. De regen gaat over in smeltende sneeuw. Het is een kerstbomenbos zoals ik het me vooraf had voorgesteld. Zo'n bos waar 's nachts de duisternis komt met vossen, egels, reeën, en uilen.
Zo'n bos ziet er altijd berustend uit. Het leidt een plantaardig bestaan en heeft daar vrede mee. Ook kerstbomen zijn een en al berusting. Ze denken niet aan hun korte leven en dat ze op een dag op een kruis gaan genageld worden. (Die symboliek kon ik niet laten liggen, Jezus.)
Op het bospad staat een kleine grijpkraan, een auto en een gele-jekker-man. Hij vult de olie van zijn kettingzaag en noemt de grote kwekers de boomfabrieken. "Hun massaproductie is enkel gericht op bomen tussen één en twee meter. Dat is hun format en daarop is heel hun logistiek berekend." Hij is atypique. Hij verkoopt bomen van twee tot zes meter. Daar houden die groten zich niet mee bezig. Op zo'n groei moeten ze té lang wachten, zo'n boom neemt overal teveel plaats in, dat past niet in hun sjabloon.
Ook atypisch is dat hij gras, varens en bramen zomaar laat woekeren, "dat zal je bij die groten nooit zien, die verdelgen zelfs het gras tussen de bomen." Dat het bij hem zo woekert, heeft een reden. Hij koopt plantages op die door anderen in de steek zijn gelaten. Rond het jaar 2000 kwam er ineens een rush in de kerstboomkweek. Veel boeren dachten ze hun appel voor de dorst gevonden hadden. Van arme grond maakten ze een plantage. En dan rekenden ze zesduizend bomen per hectare en tien euro per boom. "Op rekenpapier zag dat er goed uit. Maar geld groeit niet aan de bomen, en bomen groeien niet op rekenpapier." Toen de bomen volwassen waren, was er ineens een overproductie omdat veel boeren hetzelfde idee hadden gehad. Ze raakten hun bomen niet kwijt en het jaar daarop is hij die percelen gaan opkopen. In België, Frankrijk en Duitsland, en tegen een zachte prijs.
Veel bomen zijn doorgeschoten, te groot voor de huiskamers. Dat is nu zijn product geworden. Hij heeft een réseau van dorpen en gemeentes die zo'n grotere boom wel op hun marktplein willen. Zelfs als ze tien meter groot zijn, kan hij d'r nog geld van maken. Het bovenstuk van zes meter zaagt hij af als kerstboom. Het onderstuk verkoopt hij als brandhout. "Bij mij gaat niks verloren".
Hij gaat eraan beginnen. Zijn jekker lekkend van de regen, de gummihanden rond de greep van de zaag. Hij stapt op een boom af, twintig seconden de ketting erin, een duw, en dan de volgende. En zo dieper het bos in. Dat gesmoorde janken en snerpen van de zaag in de sombere dweil van deze regendag.
Klassenmaatschappij
Bij Greencap heeft chef Gerald vandaag meer tijd. Greencap is één van de vijf groten in België. Met meer dan zes miljoen bomen die staan te groeien op 450 hectaren in Wallonië, 450 in Bretagne en 3O0 in Schotland. Die 'hubs' in Frankrijk en Groot-Brittannië zijn er om de transportkosten te drukken. Zo moeten zijn camions niet telkens vanuit Wallonië al die grote afstanden afleggen. Maar soms rijden hun bomen tot helemaal in Finland. "Zo'n land kan ineens te weinig bomen hebben, en dan mag dat transport kosten wat het kost." Maar Finland stikt toch van de naaldbossen?! "Ja, maar ze hebben niet de knowhow om de echte kerstboom massaal te produceren" en zo kan het zijn dat ze ineens naar Helsinki moeten rijden. Ik zie het later op de kaart. Een reis van tweeduizend kilometer met drie veerboten ertussen. Dat is ver voor bomen die nooit uit hun bos zijn weg geweest.
Gerald legt ook uit dat er drie boomklassen zijn. Klasse I mag een lichte défaut hebben, klasse II mag één grote défaut hebben, klasse III heeft twee grote défauts. Die komt in winkelstraten terecht, tegen palen gebonden, of soms op promotie-acties van de discounters en de grote supermarktketens. Die klassenmaatschappij vind je bij alle kwekers, "niemand cultiveert alleen maar eerste-klasse-bomen. Je hebt diverse klanten, en dus moet je àlle klassen kunnen aanbieden."
De klasse-indeling begint al vroeg. Vanaf midden juli doen twaalf medewerkers niks anders dan dat markeren met die etiketten. Een buitenstaander zal alleen maar een hectare bomen zien, voor hem zijn dat zesduizend individuen. Grootte, taille, takken en poten zijn bij elke boom verschillend. Elk land heeft ook een ander ideaalbeeld van een sapin de Noël. Wat eerste keus is in België (een volle ronde boom) kan toch tweede keus zijn in Duitsland: "Daar hebben ze liever geen te volle boom, maar liefst eentje met étages tussen de takken. In die 'gaten' leggen de Duitsers dan hun pakjes." Engelsen willen de perfecte kegel alsof die met de haagschaar gemodelleerd is. Parijzenaars willen grote volmaakte exemplaren terwijl de bomen voor het Franse platteland eerder klein en "naturel" zijn, ze mogen gerust een défaut hebben. Moeilijkste klanten "van heel Europa" zijn de Nederlanders: "die willen de knapste bomen voor een zo laag mogelijke prijs".
Nederland heeft ook meer bomen staan. Drie miljoen op 16,5 miljoen inwoners, dat is bijna één op vijf. Wij hebben "maar" één miljoen bomen staan op elf miljoen Belgen. De kunstboom heeft bij ons al harder wortel geschoten.
Grote patron Louis Greindl komt binnen. Hij zegt dat die kerstboom-industrie in de jaren negentig begonnen is. Vijfentwintig jaar geleden zag je alleen maar kerstbomen in de huiskamers en in bepaalde winkels. Nu zijn de kerstbomen overal. In ziekenhuizen, banken, bedrijven, spoorstations, overheidsgebouwen, en zelfs op straat. Elke dienst, elke onderneming moét meedoen. Wie geen bomen heeft staan, is asociaal.
Maar het is geen gemakkelijk product. Eén: zo'n boom is fragiel, je moet 'm een heel jaar soigneren. En twee: wat je nu als vierjarig plantje in de grond zet, kan je pas binnen zes jaar verkopen terwijl je niet weet hoe de markt zal evolueren. Als je op de groei van je bedrijf mikt en 100.000 bomen meer plant, dan moet je binnen zes jaar wel de klanten hebben om dat extra-aanbod te kopen. Kerstbomen zijn bomen met een risico.
Zwarte pest
Ik ben faunagewijs benieuwd naar de dieren in zo'n kerstbomenbos. Zij verstaan dat meteen als “de schadelijke dieren”! Hert en ree hadden we al, en daarbij komen nog de mulot en de campagnol, de bos- en veldmuis. Zoals die wortels vreten, niet normaal! Een paar muizenfamilies kunnen een heel perceel kapotmaken. Je knikt die bomen zo uit de grond omdat ze hun wortels kwijt zijn. Met een vork stoppen ze muizenvergif in die kleine holen, maar je krijgt ze "nooit helemaal weg".
En dan de vogels natuurlijk! De kraai is erg, maar de merel is toch de zwarte pest van de lente! Hij landt bovenin de boom, de top knakt, de merel schrikt, vliegt naar een andere top, opnieuw knak, en zo zet hij een hele reeks neer. Daar moeten we om lachen, om dat domino-effect van al die pieken die knakken. Serieus nu. Zo'n geknakte top is nooit meer te herstellen. Cassé, c'est cassé. Die boom verliest zestig procent van zijn verkoopwaarde. En dan moeten de réparateurs komen. Zes voltijdsen zijn er en zij doen niets anders dan oplapwerk. Met een bamboestokje dresseren ze een tweede scheut naar die top, een soort van bypass. Dure bricolage, allemaal vanwege die vogels. Vandaar: beter voorkomen dan genezen. En dus klemmen ze die vogelschrik-molentjes in de boomtoppen, en dan zeker bij de klasse-I. Elk jaar zo'n honderdduizend molentjes in België, Frankrijk en Schotland. Maakt driehonderdduizend maal twintig eurocent per stuk! De patron heeft een andere oplossing en zwaait met een denkbeeldig geweer: on flingue tous les oiseaux!
Er valt dunne sneeuw op de plantage. In het slijk tussen de bomen zitten diepe bandensporen. De arbeiders heffen de steel met de cirkelzaag uit de pick-up. Eén gaat voorop, ik kan hem niet anders omschrijven dan The Grim Reaper. Vanwege de kap over zijn hoofd en hoe hij stuurs en duister tussen de bomen loopt en alles neermaait als met een zeis. Zo snel gaat hij door het bomenveld.
Twee letterlijke handlangers volgen hem. Ze grijpen de gevallen bomen waar ze kunnen en mikken hen op kleine stapels.
Het is serial killing. Ik heb vage compassie met de bomen, maar neem de werklui niks kwalijk. Dit zijn seizoenarbeiders en hun werkritme kan voor een mens ook moordend zijn.
Op het uitgedunde veld blijven alleen nog kreupelbomen achter. De sukkels met een scheve kop, manke rug of gewoon teveel rosse haren.
Terug op weg naar huis in de vallende schemering. Een vos steekt de weg over, een laag verdwijnen tussen de donkere bomen. De koplampen verlichten een verkeersbord. De stilte. De jingle bells veraf.
Down the Road en de winter in Lapland (2): Onze Man valt van de hondenslee
“Jij zit hier met je gat gezellig bij dit vuur, maar ik heb in augustus al dat hout gekapt!”
In Zwitserland heb ik op ski's gestaan, in Lapland wilde ik me in de geest van Amundsen ook een keer achter een hondenslee spannen. Kyösti Pietikäinen is de man die ons een voormiddagje huskie offreert. De honden en twee sledes worden op een trailer geladen en om tien uur in de morgen staan we in de heuvels van Pallastunturi waar zes Siberische huskies voor de houten slee worden gespannen. De honden in het tuig janken en springen om op pad te gaan, het span wordt met een touw om een boom gebonden zoniet schieten ze zonder berijder het bos in. Roger doet de eerste rit voorafgegaan door Petri, de hondenbegeleider met de Davy Crockettmuts en dubbele vossenstaart. Ik neem plaats op de rappe motorslee van Kyösti en we knoeren door jonge dennenbosjes vanwaar ik een mooi uitzicht heb op de twee jakkerende hondensledes. Vandaag is het geen koude dag, min zes of zoiets, maar de wind is zoveel Beaufort toegenomen dat hij de sneeuw in jachten over het bevroren meer blaast. Vijf kilometer verder houden we halt bij een prachtige hut waar toeristengezelschappen hele of halve rendieren aan het spit kunnen roosteren. Er is ook een sauna met een talud van 15 meter die uitgeeft op een plons in het ijs, alle comfort dus. Dan is het mijn beurt op de slee. Roger zegt dat het een makkie is, in het begin een beetje op de ijzeren traprem staan, wat links en rechts sturen met de knieën, je zal wel zien. Kyösti maakt de honden een beetje zot, laat ze sneeuw happen die hij in de lucht gooit, en ook hij zegt dat het simpel is, easy, no problem!
Ik neem plaats op de twee latten van de slee, trossen los, en de honden schieten weg als pijlen uit een boog. Vijftig meter verder, bij de eerste bocht, kiepert de slee al om en slinger ik op mijn buik liggend achter de slee en de voorthollende honden aan. Vanuit mijn trekhaak-positie slaag ik er toch in om half lopend, half vallend overeind te krabbelen, de honden sjezen gewoon voort en ik moet -vastklampend aan de slee- sneller dan die meute rennen om een sprong naar de latten te wagen. Dat lukt, maar honderd meter verder en nauwelijks bekomen, botsen we over een boomstronk, kantelkantel, daar gaat onze Belgische kandidaat weeral onderuit, en weer kan ik vanuit de zogenaamde hond-sleept-man-positie terug rechtkomen en op de latten jumpen. De derde valpartij is er een courtesy Donald Duck & Pluto. Ik zie de honden naar rechts afslaan en ik ga gewoon rechtdoor, pààf, de dennen in. Het schokeffect van deze valpartij is pas na honderd meter overeind-knielen te overzien, twee honden zijn door mijn geslinger zodanig verstrikt geraakt dat één hond op de rug van een andere hond hangt te klauwen. My life as a dog! De twee pikkelende honden matigen de snelheid van het span met twee-zesde zodat ik in staat ben om rustig om hulp te roepen. Ik gooi het rem-anker uit, de honden worden uit de knoop gehaald en van dan af gaat het zonder ongelukken en met een fijnsuizende vaart verder. Niets gemakkelijker dan een ritje op de hondenslee, wij nemen Bona mee!
1OO jaar eenzaamheid
De dag daarop maken we ons klaar voor een trip met de magic bus, de bibliotheek-bus van het hoge noorden. De bus is een unicum op deze planeet, zegt coördinatrice Sirkku Seppänen . Ze bedient drie landen (Finland, Noorwegen en Zweden) en bezorgt boeken in vier talen (Fins, Noors, Zweeds en Same). De boekenbus kostte bij aankoop 6,6 miljoen Bfr, de jaarlijkse kost aan onderhoud en personeel bedraagt 3,8 miljoen Bfr. De eerste rit dateert van 1979,"er was toen economisch optimisme, er was toen veel geld voor cultuur, nu zou zo'n initiatief niet meer mogelijk zijn." Het gebied dat de bus bestrijkt is 27.5OO km² groot, dat is bijna zo groot als België, en daarbinnen wonen amper 1O.OOO mensen, dat is éénderde van een inwoner per vierkante kilometer.
Deze week vertrekt de bus voor drie dagen naar Noors Lapland, we gaan voor twee dagen mee aan boord met chauffeur Oula en co-bibliothecaresse Elli. In het ijskastje stoppen we worst en kaas en hamburgers, het brood vindt een plaatsje naast de microgolfoven. Ik loop langs de rekken met vijfduizend(!) boeken. Er zijn kinderboeken (Astrid Lindgren), strips (Tintin, Lucky Luke), er is non-fictie (filosofie, essays, geschiedenis, reisliteratuur, cassettes met volksmuziek, tijdschriften over de jacht en de visvangst) en er zijn romans waaronder Robert Pirsig's "Zen Ja Moottorypiörän Kunnossappito", u raadt het, "Zen en de Kunst van het Motoronderhoud". Een boek dat jaarlijks zo'n 3O.OOO km aflegt! Kort na de middag vertrekken we, de schemering hangt al in de lucht, de sneeuw jaagt in sluiers over de weg.
Ik zit op een boekentrapje en kijk vanuit deze donkere rijdende leeszaal door de grote voorruit naar buiten. Heel soms zien we de glimp van een rood huis in de sneeuw, het soort huis waar ze puzzels van maken, het huisje heb je meteen in elkaar gelegd, maar dan komen nog honderden witte stukjes van de sneeuw met hier en daar wat zwart van het bos. De ene verlaten weg na de andere maalt voorbij, de koplampen schijnen honderd meter ver in het schemerblauw en de sneeuw is zo fijn dat hij in myriaden glinstertjes naar het licht van de bus wordt gezogen. Dat het leven zo eenvoudig kan zijn: een lichtje dat hoog op de aarde door de sneeuw rijdt om een boek weg te brengen.
We stoppen in Siebe.In Siebe staan vier huizen, twee ervan zijn niet langer bewoond, in de twee overige wonen samen vijf mensen. Eén vrouw stapt op de bus, ruilt haar gelezen boeken voor nieuwe lectuur, en dan is het weer stil. Reglementair moet de bus nog een half uur in Siebe blijven staan en dan duurt het weer een maand voor ze hier terugkomt. Die namiddag en avond stoppen we nog op een zestal plaatsen. Zo gauw de bus ergens stopt, maken zich figuurtjes los uit het donker, meest kinderen met een volle plastic tas boeken, ze stampen hun sneeuwlaarzen af op de treeplank, gaan een half uur in een Donald Duckje zitten lezen en scharrelen de laatste vijf minuten nog gauw wat andere boeken mee. Om halfnegen stoppen we in Kautokeino, we zijn acht uur onderweg geweest, zesendertig mensen zijn in de bus gestapt, we hebben 2OO km afgelegd.
De dag daarop rijden we naar schooltjes en dorpjes tussen Kautokeino en Alta, de verwarmde en op lucht verende reuzenbus rijdt gestaag door een landschap waar geen mens, geen kraai, geen plankje dat op een ander plankje genageld is te bekennen valt. The middle of snowhere.
In het kerkdorpje Màze krijgen we bezoek van een journalist en fotograaf van de Noord-Finse krant Pohjolan Sanomat, ze willen weten wat ons in de winter naar hier drijft en hoe we over de EG denken, want dat is de vraag die hier op ieders lippen ligt nu Finland eraan denkt om aan te sluiten. Kari heeft als journalist een gebied dat zo groot is als België, maar er wonen misschien 2O.OOO mensen. Tegen dat ik op pensioen ga, heb ik ze bijna allemaal geïnterviewd, lacht hij. Ik vraag of er in deze immense leegte ooit al twee auto's tegen elkaar zijn gebotst, en ja, "dat komt voor!"
Tegen vieren rijden we met hen naar Muonio, de weg is donker, en forse windstoten met volle vlagen sneeuw rukken aan de auto. Tien keer heb ik al gevraagd of dit een sneeuwstorm is. Nee, zeggen ze, dit is gewoon wind. Ineens lopen tien kinderen als verweesd langs de weg, honderd meter verder steekt een schoolbus als een grote verlichte barak in de sneeuw, van de weg afgeraakt en tot boven de wielen vastgelopen. De leraar loopt honderd meter voor de kinderen uit, naar het enige huis op de heuvel, daar kunnen ze schuilen en op hulp wachten.
Witte sneeuw, zwarte sneeuw
In dit hoge noorden wonen hoogstens tien niet-Skandinaven. De Vlaamse Katri (zie vorige aflevering) is er één van. Dan heb je nog een Oostenrijker met sleehonden, een Russische muzieklerares, een Russische karate-leraar, en een handvol Duitsers: één die geiten houdt, één die glas beschildert, één die met een Finse actrice samenwoont, en één die Roman Bloch heet, hij wacht ons op in Muonio. Roman is een Duitser uit de buurt van Keulen, in 1968 vertrok hij up the country, hij wou "als Fin onder de Finnen gaan leven". Roman pikt ons op in zijn ouwe Volvo, een voertuig dat onder de verf zit waar roest moet worden tegengehouden.
-Je ziet eruit als in een film van Wim Wenders.
-Ach, nichts Wim Wenders, steig ein!
Ik heb Roman in 1987 leren kennen toen ik met Ingrid twee weken door Finland liftte. We mochten toen bij hem blijven logeren. In 1985 is Roman in Muonio komen wonen, samen met Marianne Nieuwenhuis, een Nederlandse die uit een vorige relatie twee kinderen heeft van een Engelse vader, Justin en Julian. De familie woont in een houten huis boven een meer, ik herinner mij hoe de jongens zes jaar geleden in een roeibootje stapten en "nog even een kwartiertje gingen vissen voor het avondeten". Om de vijf minuten zag ik daar Tjörven en de Kinderen van De Zoutkreek.
Op die zes jaar is er één en ander veranderd in Finland. In '91 en in '92 hadden grote devaluaties plaats. Finland had zijn welvaart binnen eigen grenzen kunstmatig hoog gehouden met protectionistische maatregelen, de banken hadden met het geld gejongleerd in plaats van geïnvesteerd, de consument had gekocht en gekocht en veel minder gespaard, en ineens bleek dat er wel geldbedrijvigheid was, maar veel minder economische bedrijvigheid. En de Finse mark die in 1987 nog tien Bfr waard was, is nu nog 6,5 Bfr waard. De economie stagneerde en de werkloosheid steeg de laatste twee jaar van vijf naar twintig procent! Toerisme is er goedkoper geworden, de export floreert, maar kleine inkomens, jonge gezinnen en pas afgestudeerden worden zwaar geraakt.
Roman:" Komt daarbij de factor Rusland. Vroeger waren wij de bevoorrechte handelspartner van de Sowjet-Uunie. Wij verkochten hen ijsbrekers en ferryboten, wij hebben hen kerncentrales en mijnen helpen bouwen en zij gaven ons goedkope energie en natuurlijk ook zinken badkuipen die we niet nodig hadden. Maar sinds die ouwe sovjets in een vrije val zijn geraakt, moeten we daar ook niet meer op rekenen. In Finland is de werkloosheid 2O%, hier in Muonio hebben we dertig procent werklozen. Weet je wat dat betekent, dertig procent? Sommige mensen hebben nog hout en een bos, maar de houtprijs ingezakt; sommige hebben rendieren, maar de vleesprijs is ingezakt."
"Haha, en intussen hebben de heren uit België op de hondenslee gezeten, mooi zo! Van het toerisme moeten we het hebben. We slepen Duitse bejaarden naar hier voor 998 mark, -twee mark onder de schaamtegrens!-, we laden ze in rubberboten ,smijten ze van een waterval en piloteren ze nadien in een bus naar de Noordkaap. We inviteren Engelse businesslui op kerstavond, laten ze landen in het luchthaventje van Kittilä, met een Concorde notabene!, Santa Claus wacht op de startbaan, de zakenlui krijgen een sneeuwscooter onder hun gat, en dan gaat het vroemvroem richting haardvuur en champagne, maar voor het middernacht is ijlen ze weeral terug naar The Big City. Genoeg kou en platteland gezien.Ik heb niks tegen toeristen, Lapland is fantastisch om rond te reizen, maar ik heb wel schrik voor dat soort uitverkoop van Lapland, voor een Euro-Lapland "waar alles mogelijk is".
Humo: Het zal toch altijd een bepaald type toerist zijn dat naar het noorden wil reizen. Lapland is toch geen land voor het massatoerisme.
Roman: "Ik hoop het. De mensen hebben trouwens meer schrik van de Russen dan van de toeristen. Dit land is nog maar 76 jaar onafhankelijk en die grollende Russische beer ligt nog altijd vlakbij. Moet je maar eens zien hoe de Russische mafia hier adverteert. (neemt de nationale koopjeskrant) Alles kan je kopen in Helsinki: koper, goud, diamanten, uniformen, wapens, munitie. Dat ligt hier allemaal uitgestald voor heel West-Europa. De Finnen hebben altijd gevreesd dat de Russen militair nog eens zouden binnenvallen, maar nu vallen ze op de platst mogelijke kapitalistische wijze binnen. In Helsinki lopen Russische prostituees rond die geen woord Fins spreken, die hun prijs met bic op hun hand schrijven!"
" Even kijken, waarover hebben we het nu al gehad: over de recessie, over de EG, over het toerisme, over Rusland,(lacht). Zoals wij nu zitten te babbelen-babbelen-babbelen, van het ene onderwerp naar het andere, zo zit hier niemand. Hier heerst een ander ritme. Hier gaan ze zitten en hier zeggen ze: "Het is dit jaar geen koude winter." Stilte. "Nee, het is geen koude winter." Stilte. "En weinig sneeuw dat we hebben." Stilte. Zo gaat dat. Met jullie spreek ik op twee uur over twintig thema's, tsjaktsjak, van de hak op de tak. Met jullie spreek ik op twee uur over meer dingen dan met mijn buren op een heel jaar! Jullie hebben de Middle European Speed , de "speed" van de grootstad. De mensen hier kopen die "speed" al- microwaves en mobilofoons en afwasmachines- maar qua mentaliteit en levenswijze zijn ze hoegenaamd niet aangepast aan die "speed". Al dat snelle gedoe staat haaks op de niet-snelle manier van leven hier.
Ik merk dat ook aan Marianne en mij. Wij staan op en het eerste waar wij over praten, is over de schapen. Is er nog genoeg hooi? Mankt schaap Anka nog? Is de omheining in die hoek nog altijd los? Dat is ons ochtendgesprek! Dieren en natuur, het leven draait daarrond bij de meeste mensen hier. En daarover spreek je dus. Nooit over de psyche, nooit over persoonlijke problemen, dat blijft altijd gesloten, dat blijft in het gezin. Verwonderlijk is dat niet. Iedereen woont hier geïsoleerd, woont hier ver van de anderen. En als er een probleem is, moet je dat zelf oplossen. Ik zal je een voorbeeld geven. Op een dag reed ik met mijn tractor vast in het slijk. Driehonderd meter verder staat een man aardappelen te rooien. In Duitsland of België zou die man naar je toe komen. Hier niet. Hier wachten ze tot je onder het slijk zit, tot je een plank onder die wielen hebt gestopt, tot het zweet van je gat loopt en je desondanks nog niet wegkomt. Dàn komen ze je helpen. Nadat je eerst alles zélf hebt geprobeerd. Je moet je problemen hier zélf oplossen, en als je dat niet kan, als je dat alleen staan in de wereld niet kan verdragen, dan moet je een revolver tegen je kop zetten of verdwijnen, weg van hier. Ja, jongens van de stad, hier bestaan geen zelfhulpgroepen. Hier is het: help uzelve, zo helpt u God!"
Marianne:"Er zijn toch uitzonderingen, Roman. Als je werkelijk door rampspoed wordt getroffen, dan helpt iedereen. Enkele winters geleden is hier een huis bedolven onder loskomend ijs van een waterval, de mensen konden door het raampje van hun sauna ontsnappen. Wel, de volgende dag lagen er spontaan en ongeorganiseerd, fondslijsten in alle winkels, tot tientallen kilometers in het ronde. Duizenden marken heeft dat opgebracht en die mensen hebben met dat geld en het geld van de verzekering een nieuw huis kunnen bouwen. Nog iets. Loop in de winter maar eens alleen naast de weg. Elke auto zal stoppen om je mee te nemen."
Wintergraf
Roman:"En natuurlijk is Lapland fantastisch en natuurlijk is het noorderlicht mooi voor wie hier de eerste keer komt, maar hier in huis wonen ook twee tieners, die willen geen noorderlicht zien. Die willen de stad zien, die willen de wereld zien. En die rijden op zaterdagavond 15O km naar de dichtstbijzijnde discotheek. Met de schoolbus, met de andere jongelui van hier, die ook allemaal de wereld willen zien. Die jongens staan nog veel dichter bij de "Middle European Speed" dan hun ouders.
Marianne:"Hoe dan ook, wij blijven hier. Met zijn vieren of met zijn tweeën. Eens je hier een tijd gewoond hebt, kan je niet meer terug, kan je niet meer wonen tussen veel mensen."
Roman: "Financieel hebben we het niet breed, maar we houden we het wel. We bakken ons eigen brood, we hebben vlees en wol van de schapen, we krijgen wat subsidies voor het grasland dat we hooien en voor het kleinvee dat we houden; we vangen vis uit het meer, we hebben rendiervlees in de diepvriezer, bessenconfituur, gedroogde paddenstoelen."
Marianne:" Dat zeg je nu nadat we hier acht jaar wonen, maar makkelijk is het niet geweest om hier te integreren."
Roman: "Het is gebeterd toen jij hier kwam met de jongens. Eerst was ik hier alleen, die rare Duitser die hier nooit in de winter was, die in Duitsland ging verdienen om hier in de zomer te kunnen wonen. Ik was ook die "veelwijvenman", want elke zomer had ik in hun ogen een ander lief bij. Wat ben ik allemaal geweest! Duitse stroper! Daar is iets van waar. Duitse dranksmokkelaar! Dat is helemaal waar, dat was ook het begin van de integratie, toen kwamen ze van heinde en verre aan mijn deur kloppen voor schnaps! Mijn moeder stuurde dat op vanuit Duitsland. Heelder pakketten. Dat ging van mond tot mond, iedereen leerde mij kennen en ik had meteen een kennissenkring. Tot de politie hier op een avond aan de deur klopte, en toen was het gelijk gedaan met drankendiscount spelen. Maar intussen ging mijn naam verder en verder de toendra in. Tot twee jaar later zijn ze hier nog aan de deur komen kloppen voor sterke drank. Soms midden in de nacht!
Duitse spion ben ik ook geweest. Omdat ik met mijn camera naar plaatsen zocht waar de Duitsers tijdens WO II lelijk hadden huisgehouden. Maar zoals gezegd, sinds Marianne met de twee kinderen bij me is, is de integratie wel gelukt."
Marianne: "Er is een gezin, de kinderen gaan normaal naar school en ze hebben gezien dat we doorgebeten hebben, dat we niks van schapen en van hooien wisten, en dat we toch doorgedreven hebben, ze hebben gezien dat geen van ons bang is om zijn handen vuil te maken, we kunnen een auto herstellen, we kunnen een dak timmeren, we zijn OK."
Roman: "Nu je hier toch bent, kan ik jou wat kritiek geven. Jij hebt hier een leuke tijd, jij wordt overal goed ontvangen, kopje koffie, rendiersoep, fijne foto's, verhaaltje hier, verhaaltje daar, en na zes dagen denk jij: hm, Lapland, toffe story. Maar jij zou hier geen zes dagen, maar zes maanden moeten zijn. Nu kom je hier alleen wat aan de oppervlakte krabben. Je zit hier in dit huis, tof huis, gezellige sfeer, lekker warm, maar weet jij wat dit "lekker warm" betekent? Dat betekent dat wij al in augustus het bos zijn ingegaan om bomen te hakken. Dat is vellen, takken wegkappen, kettingzaag erin, blokken kleinzagen, blokken op de tractor laden, blokken stapelen achter het huis, klieven achter het huis, drogen en luchten achter het huis en elke dag dat hout ook op onze armen binnendragen tot bij dat vuur daar, achter jouw gat daar. Dat werk en dat leven kan je maar tenvolle begrijpen als je hier zelf een half jaar komt wonen. Alles is hier op die lange winter gericht. En de winter is lang. En als ie gedaan is, dan valt er een zware last van je schouders, oef, we zijn 'm doorgekomen. Alsof je een zware ziekte hebt overleefd. En dan is het zomer, en dan zou je kunnen genieten, maar je vist, en je hooit en je maait, en je werkt en je werkt en tussendoor word je nog anderhalve maand geplaagd door de muggen, The Mosquito Air Force,haha! En dan is het eind augustus en dan zie je de mensen het bos weer ingaan, hout kappen...voor de winter. Dàt zien jullie niet als jullie hier even de neus aan het venster komen steken. En nu is het nog zacht, min tien, maar je moet hier maar eens bij min dertig aan een sneeuwscooter staan sleutelen, dan vries je uit je broek, jongen! Onthoud van mij één ding: het leven is hier niet makkelijk, het leven is hier hard. Zelfs als je doodgaat. Want een graf, dat graven ze hier niet, dat springen ze met dynamiet. Zo knochgefroren is het hier!"
On the rocks
De laatste namiddag in Muonio rijden we met z'n zessen naar het meer. Veiko, de schoenmaker, Reino ,de PTT-werkman, lerares Sirkka en bibliothecaresse Sirkku. Het meer van Olostunturi is zo uitgestrekt als de sterrenhemel boven ons. We stappen één kilometer tot bij een stok die als merkpunt in het meer steekt. In het ijs is een bijt gekapt dat kunstmatig wordt opengehouden met een blok piepschuim. Vijftig meter verder is nog een bijt en tussen die twee open plekken hebben Veiko en Reino een net gespannen dat ze om de drie dagen bovenhalen. In het licht van de zaklamp glinsteren tientallen spieringvisjes. Als het laatste net is opgehaald, komt de maan als een gele lamp boven de dennen en waaiert ook het poollicht weer door de lucht.
Daarna rijden we naar een ander meer waar de familie van Reino een eeuwenoude vissershut heeft staan. Tweehonderd jaar oud is ze, een beschermd monument. Sirkku steekt een kaars aan, het licht valt door de ijsbloemen naar buiten. Reino geeft me de zaklamp, hij gaat water putten voor de koffie. Met een ijzeren punthouweel moet hij tot veertig centimeter diep door het ijs stoten voor het water opborrelt. Hij schept ijs en water in een blikken kom, en zegt "drink!" met een zwaar Engels accent. Ik drink met de gedachte dat mijn tanden uit mijn mond zullen vallen van de kou, maar het water is niet ijskoud en bovendien zo puur als kristal. Dan haalt Reino met een triomfantelijke grijns een halve fles wodka uit zijn jaszak en giet dat over de ijsschotsen die nog in de kom zijn gebleven. Drink! Ik giet ijs en vuurwater naar binnen, on the rocks unplugged!
In de hut is houtvuur gemaakt en daarboven stoven de visjes in een grote pot met boter en ajuin. Reino gaat buiten hout kappen, de anderen kijken veelbetekenend naar mekaar: hout kappen is drank kiepen. Met elke arm hout komt Reino luidruchtiger binnen gestommeld. Hij wijst op de stoofpot:" Een arm land zijn wij. Wat wij te eten hebben is vis en brood en rendiervlees en brood. Dat is alles." Sirkka zegt: "Vroeger zouden we dit nooit gedaan hebben, netten uithangen in de winter, maar door de recessie zijn we wel gedwongen. Alle middelen om aan vis of vlees te geraken, zijn goed." Reino steekt zijn duim op naar ons, met de EG zal het allemaal beter gaan, my friends. Hij krijgt van de anderen op zijn kop, niks EG! "Ik wil mijn land aan Duitsers verkopen," houdt Reino vol," ik heb land en de Duitsers hebben geld."
De anderen zwijgen en drinken koffie. Het is een zachte winter dit jaar, zegt Veiko. Ja, zegt Sirkka, er is dit jaar maar weinig sneeuw.
Down the Road en de winter in Lapland (1): de Belgische die de jaarlijkse ijstijd en rendieren trotseert
In de voorbije afleveringen van de populaire tv-reeks “Down the Road” zag je de downers na een sauna bloot in de sneeuw flikkeren en een bad nemen in een ijsbijt van een meer. Ze gingen ook nog eens een hondenslee mennen. Dat ze daar zijn komt door Dieter Coppens die gefascineerd is door het Hoge Noorden. Hij deed een Erasmusjaar in Rovaniemi (Fins Lapland) in de winter van 2000.
Onze Reporter heeft eenzelfde fascinatie voorde witte winters in het Hoge Noorden maar in 1993 bracht hij het er minder soepel vanaf dan de downers qua kouwelijk blootrennen én qua sleehonden mennen.
In deze eerste aflevering : de Belgische Katri Mortelmans die rendieren bij de horens pakt en baby’s die buiten slapen bij min twintig!
* De reportage is opgedragen aan m'n vriend Roger Van D'Huynslager, de fotograaf van toen die vijf jaar later overleed *
Humo dec. 1993 -licht herwerkt © Jan Hertoghs
“Hier wonen amper mensen. Iemand op 100 km afstand, dat is een buurman.”
Het is acht uur in de avond als het toestel van Finnair met een korte knik zijn wielen op de besneeuwde landingsbaan zet. Vanuit Helsinki zijn we duizend kilometer naar het noorden gevlogen, naar Kittilä, één van de vier luchthavens van Lapland. Geen grijze sluis hier naar de exit, gewoon het trapje af en met de ribschoenen in de sneeuw. De een wil in een luchtballon kruipen, de ander wil een piramide bestijgen, een derde zoekt zijn geluk tussen onbewoonde palmbomen, ik wil de winter, de echte winter zien. Niet van dat grijze snot waar je hier drie maanden natte voeten van krijgt, maar ouderwetse stapels sneeuw, kilometers ijs en de donkerste dagen voor Kerstmis die er te vinden zijn. En daarom zit ik nu met een lange thermolactyle onderbroek in het redelijk hoge noorden van Finland, waar ik onder andere die ene Belgische ga bezoeken die hier in Rendier Country de jaarlijkse ijstijd trotseert.
De chauffeur van het minibusje brengt ons naar Muonio. De volgende dagen zullen we nog honderden kilometers over witbevroren wegen rijden, maar nu het de eerste keer is, is het een kleine sensatie. De weg knerpt van al wat al weken aangevroren is ,maar omdat alle auto's hier spijkerbanden met koppen dragen en alle chauffeurs hun rijbewijs op skipistes halen, suizen we met tachtig per uur over deze secundaire weg. En zie, de maan schijnt door de bomen en in het licht van de koplampen schieten 7O kilometer hoge venen voorbij. Onderweg laden we één toerist met koffer en skilatten uit, hij stapt moedermens de sneeuw in zoals iemand de zee instapt op het einde van een film. Ik hoor de wolven al huilen om het zitvlees dat hij heeft meegebracht. Dan zijn we in Muonio, op dit uur van de avond niet veel groter dan drie verlichte tankstations en een supermarkt. Sirkku Seppänen ,bibliothecaresse en onze plaatselijke gids, wacht ons op met een potkukelkka, een slee die je niet moet trekken maar duwen. Vooraan krijgt de bagage of de passagier plaats op een stoeltje, zelf kan je achter de schuiflatten lopen om te duwen. Ik spring op de latten, de slee glijdt vanzelf op de verharde sneeuw. "Je hebt geluk dat het nacht is," roept Sirkku ," hier rijdt geen man met zo'n ding. Alleen moeders-met-kinderen en ouden van dagen." Laat mij maar, roep ik terug, thuis staat ook een slee, maar ze wordt amper gebruikt, ze staat in de slaapkamer om mijn kleren op te hangen!
Vrijdag 26 november Vannacht was het nog min tien, nu is het min vijftien op de buitenthermometer. We zitten in het ontbijtzaaltje van de dorpscamping waar we een houten huisje met douche, tv, ontbijt plus sleutel met rendiergewei huren voor 17OOfr, (iets meer dan 40 euro,jh) De Finse mark is niet meer wat ie geweest is. Bij de koffie die in dit land van de duizend meren meer water bevat dan elders, zit ook een meisje dat vraagt vanwaar we komen. Ze zou graag België zien, zegt ze. Ik verwittig haar, de laatste witte kerst is geleden van 1976 (een feit dat nog de hele week voor meelij en consternatie zal zorgen) en het is er zeer dichtbevolkt, geen anderhalve inwoner per km² zoals hier, maar 323 inwoners per km². En de zee, vraagt ze. De zee, zeg ik, zestig kilometer appartementsgebouwen waar overal mensen met hun handen op de rug naar de regen staan te kijken. Might be interesting, vindt ze. Om halfelf arriveren Katri Mortelmans en Mia Länsman. Katri (24) is allicht de enige Belg boven de poolcirkel, ze komt uit Schoten en werkt als verpleegster al meer dan vier jaar in het noorden. Katri is content met de witte pralines en met de videocassettes van de tv-reeks "Moeder,waarom leven wij?" . Vriendin Mia (22) is een collega-verpleegkundige, ze komt uit een Samen-familie. (Samen is de ethnisch correcte benaming voor Lappen; het pejoratieve "Lap" betekent letterlijk "hij die vodden om zijn lijf draagt".)De familie van Mia heeft rendieren en onze eerste vraag is dan ook, hoeveel rendieren. Mia kijkt verlegen, Katri lacht:" Zoiets vragen is als in België vragen hoeveel iemand verdient." Mia geeft toch antwoord: "We bezitten een paar moerassen vol."
Onderweg in Muonio zien we een kinderwagen op straat. De baby ligt er nog in, zegt Katri. We tillen het geruite dekentje op om het te geloven. In wat op zijn minst polaire lucht mag genoemd worden, laten moeders hun ingeduffelde baby's buiten staan voor het middagslaapje, tot min twintig doen ze dat, en je hebt nergens zo weinig verkoudheden als hier.
Ik voel de kou tot in de haarwortels van mijn neus. Als je je neushaar voelt, is het gewoonlijk tussen min vijftien en min twintig, zegt Katri. Honderd meter verder hangt het kwik naast de supermarkt. Min zeventien, goeie schatting! In het tankstation waar we winterdiesel (tot -35°) tanken, staan de motorsleeën, de Polar Panthers en de Wildcats, in rijen opgesteld. Gisteravond stonden ze hier nog onder zeil als scooters op de kermis.
Het is middag en half één, de zon komt nu pas boven de horizon. Mia zegt dat het de laatste dag is dat zij de zon zal zien. Haar familie woont in Nuorgam, het meest noordelijke dorp van Finland, en daar is de zon weg van 26 november tot 14 februari. Om halftwee staan we bij een uitgestrekt bevroren meer, ansichtkaarten zover het oog reikt. In het westen gaat de zon onder in een roze nevel, in het oosten komt de maan op in het schemerblauw waarmee je Chinees porselein beschildert, zo licht.
In Kittilä, 40 km verderop, doen we inkopen. Ik heb het gevoel dat het een vrijdagavond is en dat de supermarkt laat open is tot negen uur, zo donker lijkt het wel. In werkelijkheid is het vier uur in de namiddag. Bij het uitrijden van het stadje, zien we huizen met vensters die paars en roze verlicht zijn: een red light district voor bloemen en planten. De mensen hangen die gekleurde TL-buizen in hun living om hun flora UV-licht te gunnen, anders gaat alles kapot in de winter.
We stoppen in Pokka, een klad huizen in het bos met een baari waar bier en koffie is. Als we weer buitenkomen, staat de Grote Beer pal boven ons hoofd. De Grote Beer heet hier Ottawa.
Mia is de eerste die het ziet, het noorderlicht! Aanvankelijk is het slechts een lange lichte nevelbaan onder de sterren, dan wordt het een feller blinkende slurf als van een tornado, en dan weer zachter, een sluier van een uitwaaierende fontein. Het noorderlicht beweegt en toch is er geen zuchtje wind, de kou staat als een glas zo stil. Katri fluit. Als je fluit, gaan de sluiers soms dansen, zegt ze. Ik sta midden op de weg, mijn hoofd in de nek om niks van het lichtspel te missen en ik fluit op mijn vingers zo hard ik kan. Niks beweegt, maar het is magic, zo'n natuurverschijnsel dat tot honderden kilometers ver in de lucht spookt. Stoute kinderen dreigen ze ermee dat het noorderlicht hen zal komen halen. Mia heeft het één keer meegemaakt dat het poollicht -violet en groen en geel- zo dicht boven haar hoofd vonkte en sprong, dat ze dacht dat het op haar zou vallen.
Om halftien zijn we in Angeli, 3OO km noordwaarts van Muonio. Het houten huis in het bos is van Urho, de vriend van Katri. Urho zit in het buitenland maar is aanwezig op foto's met reusachtige zalmen die hij uit het ijs peurt en met kuddes rendieren die hij hoedt met een grote bontmuts op. Katri klieft blokken hout voor de centrale verwarming, Mia haalt kop en hals van een rendier uit de diepvriezer en met ze zaagt schijven uit de nek voor ons avondvlees. Katri (vrouw, 24 jaar) ververst de olie van haar wagen en sakkert omdat de oliefilter niet meteen loskomt. Noch Roger (man, 45 jaar) noch ik (man, 4O jaar) hebben al een oliefilter vervangen, laat staan in handen gehad. Katri leert ook lassen, zegt ze, voor als de schop van de sneeuwruimer het begeeft.
Rond elven krijgen we bezoek van Ertki, de oudere buurman die alleen woont. Uit zijn jaszak diept hij een fles brandewijn en giet die meteen door onze thee. Of we hem verstaan of niet, maakt niets uit, aangedreven door de alcohol blijft hij babbelen, en het gaat over rendieren, want ineens neemt hij een dolk uit de schede, en tsjak tsjak, zo snij je een rendier de keel over. Een plechtig moment wordt het wanneer hij papier vraagt om zijn naam te schrijven. Eerst schrijft hij Ertki Iirarikitti en daarnaast tekent hij het oormerk van zijn rendieren. Dat oormerk is zijn visitekaartje, dat oormerk kennen ze hier allicht beter dan zijn familienaam. Loopt een rendier verloren, dan kan je aan zijn oor-inkepingen zien van wie ie komt. Alle rendierfamilies hebben een adresboekje waarin alle oormerken van de omgeving staan. Er zijn slechts zeven type-inkepingen, maar daarmee kan je toch 2O.OOO "oor-combinaties" snijden. Toen Ertki klein was, heeft hij het oorsnijden geoefend op de bast van een berk. Nu leren de kinderen het op een kwartschil van een appelsien. Toen Ertki klein was, waren er nog geen appelsienen.
Katri komt zeggen dat ze de sauna heeft opgezet, alsof wij zouden zeggen: ik laat het bad vollopen. Om middernacht gaan we erin. Het is een kamertje, niet groter dan een bergplaats, met in de hoek een vierkante houtkachel die ronkt van vlam en hitte. Op dat duveltje liggen lavastenen waar we straks water in stoom zullen veranderen. Het is de eerste keer dat ik een sauna neem en ik ben een beetje benauwd voor de hitte die op mijn adem gaat slaan. Roger gaat op de uil van de houten tweemanstribune zitten, ik zit een paar warmtegraden lager. Door het venster zien we de dennen rond het huis roerloos in de sneeuw en het maanlicht staan. De kurkdroge hitte kruipt in mijn vel. Roger giet een pollepel water op de kachel en het is alsof ik heet water inadem. Als het mijn beurt is om te gieten, maak ik zoveel stoom dat ik Roger van zijn zolder jaag. Zotteke! Na twintig minuten hitte en stoom loopt het zweet redelijk tappelings van mijn rug en billen. Roger springt onder de kouwe douche, ik heb zin om rond de blok(hut) te streaken, maar de vrees om na tien meter met een bevroren saucijsje op de sneeuw uit te schuiven en met mijn reet op een verdwaalde nagel terecht te komen, is te groot. Buiten is het nu min eenentwintig.
Zaterdag 27 november De mensen die we vandaag gaan ontmoeten, zijn haast alle Samen. Vanwaar het Samen-volk komt, weet niemand met zekerheid te zeggen. De oudste sporen van hun taal dateren van 5OO jaar voor Christus en oorspronkelijk waren het trappers en hertenjagers die over heel Finland woonden. Rond het jaar nul werden ze uit het zuiden van Finland verdreven door de huidige bewoners die vanuit Estland kwamen overgestoken om bossen in ontginning te brengen en zelf op pelzen te jagen. En zo werden ze mettertijd meer naar het noorden gedreven tot ze niet meer verder konden. Nu wonen er ca. 35.OOO Samen in Noorwegen, Zweden, Finland en een stukje Rusland. Binnen de Finse grenzen wonen zo'n 3OOO Samen. De Samen hoeden al rendieren sinds de late middeleeuwen. Vroeger volgden ze als nomaden de dieren naar de zomerweiden en in de winter naar de bossen waar het mos minder door sneeuw bedekt is. Nu hebben alle rendier-Samen een vast huis, en de dieren worden met de jeep, met de motorslee of soms met de helicopter van het ene mosgebied naar het andere gedreven.
Als we 's morgens naar de auto stappen is het min zesentwintig en waait het stevig. Een week geleden heb ik thuis voor de spiegel gestaan, in mijn donsgevoerde jas, met mijn namaak pelskap over mijn hoofd, bivakmuts eronder, en ffwoeiiiii, toen floot ik mezelf om de oren. Nu is het echt zo koud dat de sneeuw onder onze voeten kriept als piepschuim. Katri trekt haar zelfgemaakte rendier-mocassins aan en geeft mij een paar van Urho. Het zijn aan elkaar genaaide huidlappen met een krul op de tenen en rood geborduurde windels om de benen. Heel de dag zal het zijn alsof ik op kousenvoeten loop, wàrme kousevoeten.
We rijden pal naar het noorden, richting Utsjoki, 15O km ver. Of ze dat nooit vervelend vinden, die lange afstanden? Welke lange afstanden, vraagt Mia.
Vandaag is het poro erotus, rendier-"round up" in Skalluvarri, en de vader van Mia heeft gebeld om te komen helpen. We rijden nu al een uur en hebben vier of vijf tegenliggers gezien. Weer eens wat anders dan de Kennedytunnel, zegt Katri. De poolcirkel ligt 4OO km onder ons, de boomgrens ligt achter ons, de toendra naast en voor ons. Hier groeien alleen nog door de natuur verminkte dwergberkjes en kreupelsparren. Een steenarend kantelt uit een telefoonpaal, op de radio schettert het volmaakt anachronistische Yes Sir, I can boogie, boogie woogie, all night long!
Skalluvarri ligt op een kale heuvel temidden van de blote wind. Twintig huizen die in het ijs zijn vastgelopen. Hier komen twintig rendierfamilies van midden oktober tot eind november wonen, er zijn twee sauna's en ook een schooltje. Tijdens de herfst zijn de rendieren met duizenden tegelijk van heinde en verre bij elkaar gedreven en dag na dag worden ze hier in het dorp "gesepareerd". In het midden van het dorpje staat een corrall omgeven door grotere houten omheiningen. Katri en Mia lopen ons voor, we houden mee een langwerpig zeil achter de rug, en stappen tussen de kudde die kringen draait in de grote kraal. Het is net geen stampede met neuzen die schichtig in de lucht steken, flanken die mekaar wegduwen en een over mekaar heen krabbelen van dieren die opgestuwd worden door de vaart van de anderen. Zo'n zeventig rendieren worden gescheiden van de rest: met het doek drijven we ze naar een aparte binnenste corrall. De rendierhouders met hun familie, vrienden en ingehuurde dagloners die eerst nog tegen de balken van de omheining hebben staan leunen, stappen traag naar het midden en hun ogen zoeken naar oren die van hen zijn. Hebben ze een van hun dieren gezien, dan zetten ze twee stappen door de hollende meute en pakken ze het beest bij zijn gewei alsof ze een tak van een boom pakken. Het dier wordt met ijzeren greep in zijn draf gestopt en naar één van de poortjes geleid, ofwel om later weer uitgezet te worden ofwel om geslacht te worden. De dieren die straks weer in het wild mogen, krijgen een snelle pistool-injectie van de veearts. Male! (verf!) wordt er geroepen en onder de ingeënte ‘gatspiegel’ wordt een rooie of blauwe streep getrokken met een spuitbus. Af en toe wordt een rendier op de rug gedwongen en met een tang gecastreerd. Rijbewijs ingetrokken, zegt Roger. Tot de jaren zeventig werden veel stieren nog met de tanden gecastreerd, zowel door mannen als vrouwen. Met de tanden en de lippen vond je vlugger de zaadleiders, maar je had nadien wel heel veel haar op je tanden. Er zijn bijna evenveel mannen als vrouwen in de corrall en ook Katri en Mia pakken geregeld een dier uit het pak. Zelf wagen we het niet om zo'n rendier -tot 5O kilo- aan zijn handrem te trekken. Je moet het niet alleen vastpakken, je moet meteen laten voelen dat het dier bij jou niks mag proberen, zegt Katri, en ondertussen oppassen dat het met zijn gewei niet in je ogen en gezicht steekt.
Zij doen het met z'n tweeën, maar in de loop van de dag valt het op dat sommige jongemannen de hevig spartelende dieren liefst alleen en met één hand naar de uitgang leiden. Ogenschijnlijk is iedereen aan het werk en wordt er niet naar mekaars huzarenstukjes gekeken, maar ik voel dat er meer is: hier zien de jonge vrouwen een man die sterk is, hier zien de jonge mannen een vrouw die van aanpakken weet. Katri vertaalt het tegen Mia, ze schieten allebei in een lach en wijzen ieder een ex-boyfriend aan.
Of er geen rendierrodeo's bestaan, vraag ik. Of niemand ooit op het idee komt om op de rug van zo'n dier te rijden. You don't play with your food, zegt Mia met grote ernst. Er zijn wel "rendierkoersen" in de lente, met speciaal uitgezochte beesten en met racers die op ski's achter die poolherten hangen.
Om kwart na één wordt het donker, de maan komt op boven de hijgende dieren, boven de kinderen met hun rode konen en snot en tranen op de wangen, boven de pick-ups met een deken op de voorruit en boven de slachterij waar het bloed tot rooie sneeuw bevriest. Het is koud, het ijs staat op onze wimpers en gelukkig is er een "break". In het huisje van de familie Länsman schuiven we de stoelen rond een ketel dampende soep met grote brokken rendiervlees en bikkels wortelen en aardappelen. Wij halen een fles Wortegemsche citroenjenever boven, die we tien minuten tevoren nog gauw in de sneeuw hebben gezet, bang dat die druppel niet koud genoeg zou zijn. Jana, de zus van Mia kan niet begrijpen dat ik ook in Antwerpen woon en dat ik Katri tevoren nooit gezien heb. Als jullie op vijf kilometer van mekaar woonden, dan waren jullie toch buren, zegt ze. Hier ben je buren tot op honderd kilometer. Hier is een winkel op vijftig kilometer nog altijd "dichtbij". Als ik zeg dat er tussen mij en Katri bijna 100.000 mensen wonen, schudt ze ongelovig en meewarig het hoofd.
Om drie uur stappen we weer in de kirnu. De maan is groot en geel en in de corrall worden schijnwerpers ontstoken die een groen en vreemd licht werpen op de dierencarroussel. Het snuiven van de neusgaten, het getik van geweien tegen mekaar, sneeuw die in losse kluiten wordt opgeworpen, het is al wat je hoort. De bedaarde mannen en vrouwen in het midden lijken bedoeïnen, op hun manier gesluierd met diep over het hoofd getrokken pelskappen die alleen ogen, neus en mond vrij laten.
Als de lichten 's avonds gedoofd worden en we weer 15O km verder thuis zijn, lees ik dat die toendra van vandaag een groot lemmingengebied is. Om de vijf à zeven jaar wordt het territorium van de knaagdieren te klein en slaan ze met honderden tegelijk in alle richtingen op de vlucht. Ze vormen een gemakkelijke prooi voor rondcirkelende roofvogels en vallen van de rotsen in rivieren waar ze worden opgegeten door zalmen.
Zondag 28 november Rustdag. 's Middags met de sneeuwscooter een ritje gemaakt en 's namiddags komen buurman Jounien buurvrouw Kaija op bezoek. Kaija heeft in 1986 Helsinki verlaten. Ze vertelt over de vooroordelen: "In het zuiden van Finland denken nog veel mensen dat de "Lappen" in tenten wonen, dat ze vuil zijn en dat ze niks hebben. En dan komen ze hier, en dan zien ze onze huizen en onze voertuigen, ze eten gerookt rendiervlees en verse zalm, en dan zijn ze verlegen dat ze zo dachten." Kaija is vertaalster. Ze vertaalt romans en soms ook VN-rapporten over de Samen-cultuur. Met de zware recessie in Finland worden haar nauwelijks nog boeken gestuurd en nu vertaalt ze brochures van toerismebureaus in het Engels. (In de maanden juli en augustus passeren er elke dag 2OOO toeristen door de streek, alle op weg naar de grote parking van de Noordkaap.) Ze moet ook bordjes maken met Warning, Keep Out en No Fire ,"niet meteen het grote vertaalwerk". Ondertussen heeft Kaija enkele werkloze vrouwen bij elkaar gezocht om samen een cursus rendier slachten te volgen. De mannen kunnen er niet om lachen, lacht ze.
Kaija is hier één keer op vakantie geweest om er uiteindelijk te blijven wonen. Katri had het al eerder te pakken, "ik wou al op vijf jaar in een houten huis in een bos wonen." De omgekeerde beweging van haar moeder. Die is Finse en ze verliet als 22-jarige haar land om in Duitsland en België te gaan werken. Katri's moeder woont al bijna dertig jaar in België.
Katri: "Wij gingen elk jaar op vakantie bij grootmoeder, die woonde op het land op dertig km van Helsinki en vandaar heb ik dat idee dat ik in een bos wou wonen. In '86 toen ik zeventien was, ben ik de eerste keer door Lapland getrokken. Elke nacht sliep ik in een andere boshut, heel alleen. Ik weet nog dat ik op 1 september wakker werd en dat ik dacht, in welke hut slaap ik nu? Ik was thuis in Schoten en de school begon! Hoe ouder ik werd, hoe meer ik naar Finland taalde. Op school sprak ik niet anders dan over Finland, ik had Finse pennenvrienden, ik moést daarnaartoe. Nadat ik in Antwerpen mijn verpleegkunde-diploma heb gehaald, ben ik in Utsjoki gaan werken, in een ziekenhuisje met 12 patiënten: als iemand een speciaal geneesmiddel nodig had, kwam het pas de volgende dag met de postautobus."
Dat was in 199O en in dat hospitaaltje heeft ze Mia en haar vriend Urho leren kennen, die kwamen op bezoek bij een familielid. Met Urho is ze naar haar eerste rendier-separatie geweest: "Lang heb ik niet aan de kant gestaan. Ik ben in de kraal gesprongen en heb de dieren die Urho aanwees mee bij de horens gepakt. Ik weet wel wat die andere mannen toen dachten: ha, weer eentje van de stad, benieuwd hoelang ze het hier uithoudt! (lacht)
Humo: Wat weten de mensen hier van België?
Katri: Niet veel. Als ik zeg dat er in België tien miljoen mensen wonen op een oppervlakte die tien keer kleiner is dan Finland, dan denken ze dat wij allemaal in stapelbedden slapen! Ze vragen ook of ik daar geen claustrofobie had. Dat had ik soms. Ik weet nog dat ik na een jaar Lapland weer thuis was en dat ik door de drukke Kennedytunnel reed. Ik wil hieruit, ik wil hieruit, was het enige wat ik dacht. België is niet slecht, hé, ik heb er veel vrienden en kennissen, het is mijn thuisland, maar ik wil niet tussen huizen wonen, ik wil in de natuur leven. Ik wou ook weg uit België vanwege de "Belgische routine", op vrijdag schoonmaken, op zaterdag naar de supermarkt, op zondag op familiebezoek en op maandag weer vroeg gaan werken. Hier heb je een ander tempo. Als je eet, dan eet je en als je slaapt, dan slaap je. Je bent veel minder aan vaste uren gebonden. Een kwartier te laat komen op mijn werk, niemand die daar wat van zegt. In het ziekenhuis mag je je tijd nemen om je patiënten te wassen, je hebt tijd om met ze te praten. In België heb je daarvoor géén tijd, je spurt van het ene bed naar het andere. Dat komt door de besparingen. In België werken ze met een minimumpersoneel voor een maximale bezetting van de bedden. In Finland besparen ze anders. Als daar in personeel gesnoeid wordt, dan wordt er ook in het aantal patiënten gesnoeid zodat je je werk nog naar behoren kan doen. Het nadeel is wel dat hier ellenlange wachtlijsten van ziekenhuispatiënten bestaan. Maar niemand werkt hier tegen de klok. Ik draag hier ook geen horloge, alles heeft hier nog zijn tijd. Daarstraks vertelde Jana over de buschauffeur die hen 's morgens naar school brengt. Hij steekt hun cassette van Guns 'n Roses in zijn radio, hij stopt onderweg bij een winkeltje zodat ze snoep en cola kunnen inslaan, hij wacht aan de bushalte als je te laat bent, hij komt zelfs aan de deur van je huis kloppen als hij denkt dat je nog niet wakker bent. Dat is het tempo van hier.
Humo: Hoe heb je de Same-taal geleerd?
Katri: Als verpleegster praatte ik dagelijks met bejaarden en elke dag vroeg ik opnieuw: wat is tafel in Same, wat is stoel in Same.Tot ik op de duur zwarte-mannekes-Same kon spreken: "Ik eten. Ik honger." Met die woordenschat ben ik in '92 een cursus Same gaan volgen en nu spreek en schrijf ik de taal.
Humo:Wat is voor hen het belangrijkste in hun bestaan?
Katri: "De vrijheid. Je eigen leven kunnen leiden. En dat geldt voor man en vrouw. De vrouw runt thuis het huisgezin. De man is soms dagen met de rendieren onderweg en komt laat of helemaal niet thuis. Geen vrouw die haar man zal vragen wanneer hij thuiskomt. Vaak springt de moeder in bij het rendierwerk en nemen ook de oudere kinderen vrijaf van school. Kinderen van twaalf, dertien jaar die dan alleen op het huis en de dieren passen, dat is hier heel normaal. Kinderen worden hier heel zelfstandig opgevoed. Mijn vriend Urho en ik leiden ook ieder een eigen leven. Ieder zijn vrijheid, daar is niks verkeerds aan. In Finland is men minder jaloers, vind ik. In België waren er meisjes die niet meer met een ander meisje naar de cinema mochten gaan van hun vriend. Ik ben in België "op zijn Fins" opgevoed, heel zelfstandig dus. Als ik zestien was, dan zei ik: ik kom niet naar huis, ik blijf bij een vriendin slapen, en dan was dat OK. Belgische meisjes moesten altijd zagen of ze niet een keer wat langer mochten wegblijven. Ik zei thuis: ik ga naar de stad. Andere meisjes vroegen thuis: màg ik naar de stad? Op de school verpleegkunde had ik één jaar zeven buizen. De directeur stuurde toen een brief naar mijn ouders: uw dochter moet beter studeren, anders geraakt ze er niet. Mijn moeder lachte daarmee: die brief moeten ze niet naar ons sturen, maar naar u. Als ik aan België denk, moet ik toch vaak aan dat vastomlijnde alledaagse denken. Als ik ergens bleef eten, moest ik dat vooraf zeggen, dan wist die mama dat ze een paar aardappels meer moest schillen. Of je viel ergens ongevraagd binnen: oeioei, nu gaan we niet genoeg vlees hebben! Voor de rest toffe mensen, hoor, maar zo'n dingen ben ik altijd raar blijven vinden.
Humo: Hoe denken ze over geld?
Katri: "Samen zijn niet zo materialistisch. Dat zie je aan de eenvoudige inrichtingen van hun huizen, nog niet zo lang geleden leefden ze een groot deel van het jaar in tenten en in de smoor van het houtvuur. Kleren zeggen hen weinig. Hier is geen sprake van dit jaar lichtgeel en volgend jaar herfstgroen te dragen, hier is geen mode, hier zijn geen modekleuren. Niemand schminkt zich of steekt zijn haar op, je bent wie je bent. Wie zich schminkt, is "van de stad", in de natuur is geen dier dat zich opmaakt. Geld zegt hen ook niet zoveel. Ze ruilen nog veel. Urho ruilt zijn rendiervlees soms voor varkens- of schapenvlees. Of een rendierhuid voor een zilveren broche op zijn Same-kostuum. Ze hebben natuurlijk geld nodig. Om buiten-overalls te kopen, om een stevige auto en een stevige motorslee te kopen, en brandstof. Dat slorpt veel geld op. Eigenlijk gaat hun geld alleen naar dingen die met het werk te maken hebben. Geld sparen voor vakanties of zogenaamde vrijetijdsbesteding, dat houdt hen niet bezig.
Humo: Wat bedreigt hun bestaan het meest?
Katri: "Finland denkt eraan om bij de EG te komen. Zij hebben schrik van de EG. In Helsinki weten ze nauwelijks hoe wij hier leven, zeggen ze, wat zal dat dan in Brussel zijn? Ze hebben ook schrik van Rusland, van Murmansk waar dat kerkhof van nucleair afval is en waar ook die atoomduikboten liggen. Dat is hier maar op 2OO km vandaan. Eigenlijk hebben ze meest vrees voor wat hun milieu kan schaden. Met de ramp van Tsjernobyl zijn Noorwegen en Zweden wel zwaarder getroffen dan Finland, daar zijn duizenden rendieren geslacht. Hier was dat veel minder, maar nog elk jaar komt een man uit Helsinki de becquerels meten bij de rendierhouders. Omdat er veel cesium in het rendiermos zit, zouden ze niet zoveel rendiervlees mogen eten, zegt hij. Maar ze eten al eeuwen bijna niks anders dan rendier, wat moeten ze dan doen?
Een andere bedreiging zijn de grote waterreservoirs die worden aangelegd voor elektriciteit. Dat water doet grote mosgebieden verloren gaan voor de rendieren. De rendieren zijn hun leven, de natuur is hun leven. Het zijn nog echte natuurmensen. In het begin toen ik hier woonde en vroeg hoe heet die plek, hoe heet die heuvel, dan zegde Urho: maar dat heb ik toch al tien keren gezegd! Voor mij waren al die heuvels, al die bomen hetzelfde, ik kon ze niet uit elkaar houden. Voor hen is elke rots, elke kruin ànders. Hier zijn nauwelijks wegen of paden, elke Belg verdwaalt hier gegarandeerd, maar zij kennen blindelings de weg.
Het omgekeerde is ook waar. Toen Urho in Antwerpen was, liep hij ook verloren. Voor hem zagen al die huizen er ook eender uit. Wij hebben heel veel namen voor stenen en bouwstijlen, zij hebben heel veel namen voor dingen in de natuur. Voor soorten sneeuw of voor de leeftijd van rendieren. Een pasgeboren kalfje heet anders dan een kalfje van een half jaar of van één jaar, en van dan af verandert de naam van het dier elk jaar dat het ouder wordt. Met voor wijfje en mannetje nog eens een andere benaming. In alles van de taal zie je dat hun bestaan helemaal rond dat ene dier is opgebouwd. Als ze over andere mensen spreken, dan spreken ze ook in "rendiertaal", dan zeggen ze : hij heeft een stevige snuit of hij heeft zwakke poten. Rendieren hoeden is geen beroep, het is een levensstijl. Zelfs een peuter van twee jaar heeft al zijn rendier met zijn oormerkje. Van kleinsaf worden ze daarin grootgebracht en voorlopig zijn er nog genoeg jongeren die willen voortdoen.( Het aantal families dat uitsluitend van de rendieren leeft, neemt nochtans af. De meeste verdienen in de zomer wat bij: in de houtkap, visvangst of het toerisme,jh)
Humo: Je leeft hier ook meer met de seizoenen.
Katri: "Ja, dat hoor je aan de gesprekken. In juni-juli spreken we over de zalmvangst, in augustus over de pluk van de poolbessen, in september over de pluk van de bosbessen en in oktober begint het weer over de rendieren. In België is het jaar ingedeeld naar tv-programma's en sport. In de winter is het voetbal en wat is het in juli ook weer? Ha ja, de Ronde Van Frankrijk! (lacht)
Humo:Hoe denken ze over de dood?
Katri: "Heel simpel, "als het eindigt, dan eindigt het". De dood hoort bij het leven. Voor ons komt dat hard over, ze hebben niet die westerse sentimentaliteit. Onlangs verdronk er hier een jonge man in de rivier. "Zijn weg is daar gestopt," zeggen ze dan. Of een mens sterft of een dier, het is de natuurlijke gang van zaken. Soms worden er rendierkalfjes gedood door beren of arenden. Dat is een financieel verlies voor hen, maar ze zullen zich niet wreken op die beer of die arend. "De natuur moet zijn part hebben," zeggen ze heel nuchter.
Humo:Voor ik hierheen kwam, dacht ik dat het hier dag en nacht donker zou zijn zoals het in juni dag en nacht licht is omdat de zon dan nooit ondergaat. Maar eigenlijk heb je één lange schemerperiode: voor de middag is dat ochtendschemer en kort na de middag gaat dat over in avondschemer.
Katri: "Die schemerperiode is het kortst rond Kerstmis, dan heb je maar één à anderhalf uur schemer per dag. Maar de meeste mensen hebben een verkeerd idee van de duisternis hier. Met de koude klaarte van de open sterrenhemel en met de maan die op de sneeuw schijnt, is het hier 's nachts lichter dan in België. In de winter is het nooit echt donker. Je kan 's nachts zelfs goed zichtbaar langlaufen. Ik heb ook langlaufski's gekocht, maar liever zit ik op de motorslee, dat gaat sneller, tot 12O km per uur.
Humo: De winter duurt toch wel lang. Na de twee weken herfst in september valt de eerste sneeuw en die blijft liggen tot in mei.
Katri: "Maar de winter duurt niet tot mei. Vanaf maart spreken we over lente. 's Nachts vriest het dan nog tot -25, maar overdag is er een flinke zon en voel je dat het geen winter meer is.
Humo: Wat vindt men hier een strenge winter?Katri: "Wanneer het een paar maanden min veertig is. Toen hoorde ik de mensen zeggen: 't is koud. Nu is het al een tijdje rond -1o -2O, dat vinden ze een zachte winter. Er ligt ook maar 2O cm sneeuw. Normaal ligt hier minstens een halve meter sneeuw.
Humo: Op vraag van iedereen: wat doe je tijdens die lange winteravonden?
Katri: "Als ik mijn werk gedaan heb, ga ik Urho vaak helpen. In deze tijd van het jaar gaat het werk 's nachts verder, soms zijn ze tot middernacht in de weer met de separaties. Eigenlijk ben je heel het jaar door bezig met vlees, met vis, met bessen, met hout, met reparatie van netten. In februari zet men bijvoorbeeld een blok ijs in een met plaggen afgedekte ijshut. Op dat ijs kan je dan zalmen van de lente bewaren tot in de zomer. Is er geen werk, dan kijk je tv, maar veel is er niet in het noorden als je geen satelliet hebt. In Humo beslaat het programma van één dag tien bladzijden. In Finland beslaan de programma's van één week hoogstens één krantenbladzijde, er zijn maar drie zenders. Wat je ook vaak doet in de winter, is op bezoek gaan bij buren en vrienden. Als we op bezoek gaan, zitten we soms gewoon rond de tafel en wordt er nauwelijks wat gezegd. Dat zouden Belgen heel raar vinden. Belgen willen naar de stad gaan, naar de cinema gaan, op een terrasje zitten. Je voelt dat als Belgen hier op bezoek zijn, ze kunnen niet stilzitten, ze willen altijd wat doen. 's Winters ga ik ook wat vroeger slapen, net het omgekeerde van de zomer. Als het zomer is -van mei tot half augustus- schijnt de zon dag en nacht en lig je maar een paar uren per "nacht" in je bed. Mia en ik hebben in de zomer een hele nacht op zalm staan vissen, geen moment slaap. In de lente en de zomer voel je ook hoe het licht je energie geeft. In de winter moet de energie helemaal uit je eigen lijf komen, alles gaat wat trager, wat moeizamer.
Is het interview gedaan? OK! Mag ik dan nu via Humo de groeten doen aan iedereen die ik ken in België? Dan moet ik geen kerstkaartjes sturen, dan moet ik geen hele dag binnen zitten om te schrijven. Ik ga liever hout kappen."
Nawoord: Katri is nog steeds verpleegkundige, ze heeft een gezin en drie kinderen, en ze woont nu net over de grens, in het Noorse Karasjok. Ook daar is het dunbevolkt. In haar gemeente was er één coronabesmetting sinds de uitbraak in
maart.
Sint en Piet in het echt: uit koets gevallen, van baard beroofd en andere waargebeurde feiten
Humo november 2017 - licht ingekort - © Jan Hertoghs
Vanwege Hun Heilige Bekwaamheid om op vele plaatsen tegelijk te zijn, komen Sint en Piet ook op vele plaatsen iets tegen. Maar niet de donkere decemberdagen, natte wegen of gladde daken zijn hun grootste gevaar. Het meest dreigen er ongelukken overdag en in de nabijheid van scholen. Een onthullend krantenonderzoek van de jaren 2000 – 2015. Met hier al een korte greep uit de zak met tegenslagen.
Bij de achtervolging van de valse Sint viel Zwarte Piet over haar eigen jutezak. De kinderen dachten aan en komische sketch, maar Piet Jeffie moest wel degelijk overgebracht worden naar het hospitaal, daar werd een dubbele enkelbreuk vastgesteld.
Sint en Zwarte Piet werden aangevallen op het St-Nicolaasplein (!) in Sint-Niklaas: “Eén van de schelmen rukte de pruik van de Sint af en ook zijn mijter en gewaad werden beschadigd.
Schrik en consternatie gisteren op de Christelijke Borgerschool in het Nederlandse Joure. Sinterklaas werd voor de klas getroffen door een acute hartstilstand. Bewusteloos werd hij naar de hal gedragen en door Zwarte Piet en een leerkracht geanimeerd. Nadien werd hij overgebracht naar het ziekenhuis van Heerenveen. De kinderen schrokken van de ernstige situatie, maar ook van het feit dat het hun eigen schoolhoofd betrof.
Dat laatste bericht stond in de kranten van 7 december 2000 en zo extreem ben ik het nergens meer tegengekomen. Maar het zegt genoeg: de Sint is soms ook maar een mens. Wat wellicht nog meer geldt voor Zwarte Pieten. Die huppelen het dek op en neer, die zingen en die springen en die zijn zo blij, maar in hun uitgelatenheid zien ze soms de zwaartekracht over het hoofd.
Dat gold alvast voor de Zwarte Piet van de Basisschool Nieuwstad in Veurne. Deze Piet die in de Veurnese volksmond Jef Goens wordt genoemd, vatte het idee op om vanuit de tuin van de buren koekjes te werpen op de speelplaats van de kleuters: “Ik stond op een ladder, maar die schoof weg.“ Al wat de kleuters zagen, was een Piet die wel heel plots achter het muurtje verdween, maar niettemin was het “een kwalijke val”: in het AZ Veurne werden twee gebroken ribben vastgesteld.
Ook in Assenede en Kuurne kwam het tot een tuimelperte. De ene Piet tuimelde van het podium (rugblessure), de andere Piet struikelde op het podium “waardoor het Rode Kruis méé op de bühne moest”.
Een Nederlandse Stichting maakte in 2011 een analyse van “Sinterklaasongevallen” en zij kwam op gemiddeld tien ongevallen “per Sinterklaasseizoen”. Nog geen risicoberoep voorlopig, maar voorzichtigheid is toch geboden.
Ook in Elingen liep een en ander slecht af. Naar jarenlange traditie voert men Sint en Pieten rond in een paardenkoets en volgens een Piet die thuis Andy Geerts heet “zat de sfeer er zaterdag goed in.” Maar door een “roekeloze chauffeur” moest de koetsier bruusk uitwijken waardoor een tweede Piet van de koets viel. “Zijn been stond scheef. Zijn voet leek gebroken.” Op vier plaatsen zelfs, en dus werd “de onfortuinlijke helper overgebracht naar het ziekenhuis van Halle”. Daar was het opnieuw schrikken, want deze S.O.S. Piet bleek een echtgenote te hebben die daar verpleegster was.
Break a leg
In Geistingen (Kinrooi) liep het mis na het aanmeren van de boot en de serenade van de fanfare: “de Sint en zijn knechten gingen aan wal, maar één piet viel over de uitgestrooide apennootjes.” Hij bezeerde zijn enkel zo erg dat een ziekenwagen ter plaatse kwam “om een vakkundig gispverband aan te leggen”. De ongelukkige Piet legde de rest van het parcours af “in een rolstoel”.
Ruikt u ook onraad bij die snelle revalidatie? Inderdaad, dit is geen écht ongeval, maar een nep-ongeval om de aanwezige kinderen in een verhoogde staat van opwinding te brengen. De intrede van de Sint is op zich niet spectaculair genoeg: laat ons er een enkelblessure en een ziekenwagen tegenaan gooien.
Het is allemaal begonnen met de Sint-intochten op de Nederlandse televisie. Zij zijn scenario’s gaan schrijven met verdwaalde Sinten, zoekgeraakte heilige boeken, en zeezieke schimmels die niet meer op de daken durven. De VRT en de Vlaamse scholen zijn hen op dit pad gevolgd.
Een Sint komt dus niet meer aan, nee, een Sint komt Ondanks Alles Toch Nog Aan. In Brecht (2004) had Zwarte Piet “onderweg” zijn been gebroken, waardoor hij met loeiende sirene werd afgevoerd naar het ziekenhuis. “Veel pijn zal hij wel niet gevoeld hebben,” schrijft Het Volk, “want op de draagberrie wierp hij nog kwistig met snoepjes”. En verder “klopte het vooraf uitgewerkte draaiboek tot in de puntjes”. U leest het goed: een draaiboek, géén heilig boek.
In Koksijde wilde de “pakjespiet” aan de kinderen enkele trucjes tonen “die hij op de turnschool in Spanje had geleerd”, maar “in zijn enthousiasme kwam hij zwaar ten val.” Ook daar werd een beenbreuk vastgesteld, maar al de volgende dag was Piet weer fit ”dankzij een paardenmiddel”. Dat had goed gewerkt, “maar af en toe hinnikte hij nog.”
Ook de Sint-Hubertusschool in Niel bleef niet gespaard van nep-tegenslagen. Hun Piet was zogezegd “van het dak gevallen” waarbij hij (geeuw!) zijn been had gebroken. En dus arriveerde hun schijnheilige aan de schoolpoort met “loeiende sirenes” en met een “piet op krukken”.
De basisschool Heilige Familie in Oudenburg deed er nog een schep bovenop. Niet de hyperkinetische Piet werd gewond, de Goede Sint zelve was “het slachtoffer van een valpartij” wat noopte tot een aankomst “in een ziekenwagen van de Dienst 100”. Zo klopt het natuurlijk dat ruim 40% van alle ambulanceritten in Vlaanderen nodeloze ritten zijn.
Soms krijgt zo’n fictief schoolscenario ongewild een écht en hardhandig einde. In de Stedelijke Basisschool van Beveren-Leie was een valse sint opgedoken en bij diens achtervolging viel Piet “over haar eigen jutezak” (zie boven). Door de dubbele enkelbreuk steekt de onfortuinlijke piet maar liefst zes weken in het gips”. Echt gips welteverstaan.
Piet met handboeien
Soms steken die schoolscenario’s ook in een actueel jasje. In Heestert voerde de basisschool een “actie voor trager rijden” in haar zone 30 en ze had haast een crisiscentrum nodig om alles in goede banen te leiden. Eerst reed Zwarte Piet te snel door de bewuste straat. Dan veroorzaakte hij een ongeval. Daarna moest hij getakeld worden naar de speelplaats, en om af te ronden kwam nog een ziekenwagen ter plaatse.
In Zingem werd de suspense nog meer opgedreven. Daar dreigde de Sint-intrede “in het water te vallen omdat Zwarte Piet geflitst was in de zone 30 voor de school”. Aan de kinderen werd gezegd dat Sint en Piet “op het politiekantoor vastzaten voor verhoor”. Uiteindelijk reed een politiecombi “met zwaailichten en loeiende sirenes” de speelplaats op. “Agent Jan zorgde zelfs voor Sinterklaasmuziek via de luidspreker van de combi. (…) De heilige man en zijn geflitste knecht stapten bedremmeld uit.” Maar volgens Het Nieuwsblad, “werd de boete voor één keer door de vingers gezien”.
In Aarschot (Basisschool Zonnedorp) kwam Zwarte Piet op school aan terwijl hij “in de boeien was geslagen”. Hij was ook vergezeld door een politieagent omdat hij verkeerdelijk “de schoenen van een paar juffen had gestolen”. Een duidelijk lik-op-stuk beleid en dan is men verwonderd dat er omtrent de Zwarte Pieten geradicaliseerd wordt. Inderdaad, over Sint en Piet schrijven is dezer dagen onmogelijk zonder een hoofdstuk te wijden aan racisme en integratie. En de geesten zijn flink geëvolueerd sinds 2000. In 2002 (= het Europees Jaar van mensen met een handicap) werd aan de Nederlandse gemeentebesturen gevraagd “om rolstoelpieten aan de sinterklaasintocht te laten deelnemen. Dit om de participatie en de integratie te bevorderen.” De Morgen kon toen nog sarcastisch opmerken dat de krant “het ook zou melden als de eerste piet met zijn rolstoel in de schoorsteen blijft steken”.
Intussen zijn integratie en discriminatie dé sleutelwoorden bij àlle intochten. Zwarten zijn volwaardige burgers, die laat je niet als geverfde knechtjes opdraven. De voor- en tegenstanders van de traditionele Piet dreigden in Nederland met zodanige acties dat bij de nationale intocht in Gouda (2014) gewàpende Pieten werden ingezet: “Het zijn agenten van aanhoudingseenheden vermomd én geschminkt als Zwarte Piet. De undercover-Pieten zijn bewapend, maar wel zo onopvallend mogelijk”.Ook in Vlaanderen was het Antwerpse stadsbestuur er al heel vroeg bij om de niet-discriminatie van de Zwarte Man bijzonder ernstig te nemen. Bij de tv-intrede van de Sint in 2000 bleek het slot van de stoet gevormd te worden door “de veegdienst die volledig uit Afrikanen bestond. Zij moesten de rommel van paard en Pieten opvegen.” Op zijn minst een bizar gezicht, zo schrijft De Morgen. Maar de keuze voor de donkere Afrikanen was een bewuste keuze van de stad: “Wij wilden hiermee aantonen dat de integratie van allochtonen in de stadsdiensten een normale gang van zaken is. (…) We hebben die mensen ook goed gebrieft over het feest en hen uitdrukkelijk gevraagd of zij het gênant zouden vinden om dat werk te doen.” Dat bleek geen probleem, genoeg vrijwilligers boden zich aan, maar de stad besloot wel “om hen geen Piet-kostuum aan te trekken”.
Staf gebroken
De perceptie van Piet is een heikel thema, maar de erosie van het kinderlijk ontzag is dat ook. Al in 1997 meldt De Morgen dat in Borgerhout Zwarte Piet en Sint “beroofd zijn door zo’n dertig Marokkaanse kinderen en pubers”. De jongeren hielden op zondag een Golf Cabrio tegen “die volgestouwd was met lekkers voor kansarme kinderen. Onder bedreiging moesten Sint en Piet alles uitladen en overhandigen”;
Nog een triestere mijlpaal is 8 december 2004 toen de Sint “in zijn eigen residentiestad Sint-Niklaas hard werd aangepakt”. Toen de Sint (aka F. Dupon) en Zwarte Piet (aka W. Perdaen) om 22 uur “het uitgaanskwartier betraden op het Sint-Nicolaasplein” sprak een groep jongeren hen aan “of ze drugs of een BMW cabrio voor hen hadden. Neen, niet voor stoute kinderen, was het lachende antwoord. Waarop de moeilijkheden begonnen. (…) Het werd trekken en duwen en één van de schelmen rukte de pruik van de Sint af en ook zijn mijter en gewaad werden beschadigd.” Sint en Piet moesten zich anderhalf uur verschansen in een café, en beiden waren nadien boos op de politie die niet was komen opdagen.
Twee jaar eerder was er een gelijkaardige agressie, en nog wel in de kardinaalsstad, het aartsbisschoppelijke Mechelen. “Niemand minder dan Sinterklaas en Zwarte Piet werden door een twaalfkoppige jongerenbende aangevallen”. De Sint en zijn (vrouwelijke) Piet hadden net enkele huisbezoeken afgelegd toen “twaalf allochtone jongeren” dreigend op hen afkwamen. Het bleef niet bij verbale agressie, de jongeren begonnen de Zwarte Piet “te betasten en trokken haar pruik af.” Dat ging de Sint te ver, “en toen ben ik met mijn staf beginnen slaan. Tot die zelfs in twee brak.” De belhamels rukten intussen zijn mijter en rode cape af, “en ze dreigden ermee van m’n baard in brand te steken.” De opgeroepen politie kon later vijf jongeren oppakken en het PV werd overgemaakt aan het parket en de jeugdrechter.
Een heel enkele keer slaat Zwarte Piet terug. Zo was er in het Nederlandse Finsterwolde een autobestuurder die “veel te dicht” langs de stoet reed waardoor “het regenwater uit de plassen op de sint en zijn helpers spatte”. In een eerste reactie gooiden de pieten “koekjes tegen de auto” en toen de 21-jarige bestuurder stopte, gingen twee Pieten verhaal halen. Daarbij kwam het tot een handgemeen “waarbij één Piet de bestuurder een klap in het gezicht gaf, voor de ogen van de kinderen”. De automobilist werd “met een hersenschudding in het ziekenhuis opgenomen”.
Hoor wie klopt daar kind’ren, het is de vuist van Pieterbaas.
Vermomde overvallers
Zwarte Piet zijn is tegenwoordig een stresserende bezigheid en dus wil zo’n Piet wel eens stoom aflaten. In Grobbendonk ging Piet (aka Koen V.T.) na een sinterklaasfeestje “nog op herbergbezoek en wel in zijn kostuum”. Jammer genoeg reed hij na dat drinkgelag tegen een geparkeerde auto. “Uit de ademanalyse bleek dat Piet teveel gedronken had”. De politierechtbank “trakteerde Koen VT op een rijverbod van 60 dagen”.
Dat de perceptie van beide verklede kindervrienden evolueert, blijkt ook in Zwitserland. Daar besloten twee grote banken al in 1999 om “Sinterklaas en helpers geen toegang meer te verlenen tot hun kantoren, uit vrees voor overvallen. In de maand december worden vanaf nu ook kerstmannen geweerd”.
In 2006 pleegde een kindvriendelijk duo effectief een overval in Bergen-op-Zoom. Daar werd aan de deur geklopt “rond acht uur ’s avonds en Sint en twee Pieten drongen een huis binnen en bedreigden de bewoners met een vuurwapen. Toen ze geld kregen, maakten ze zich uit de voeten. Volgens de politie waren in het huis geen kinderen aanwezig.”
In Koksijde werd een Piet gearresteerd die inbrak in een vakantiehuis. De politie kende hem al langer: “Hij doolt rond aan de Westkust en wordt Zwarte Piet genoemd omdat hij altijd in het zwart gekleed is en zijn gezicht verbergt onder zwarte schoensmeer.”
In maart 2013 riskeerde C.D. drie jaar cel voor gewapende overvallen, onder meer op een kruidenierszaak in Geluwe. De overvaller drong de winkel binnen met een alarmpistool “en eiste de inhoud van de kassa”. Hij kwam daarbij oog in oog met de uitbaters, én ook met Sint en Piet die daar hun opwachting maakten. De kruidenier kon “de kerel een klap geven” waardoor hij op de vlucht sloeg.
In Dessel-Witgoor “kruisten Sint en Piet het pad van een inbreker”. Die zette het op een lopen, achternagezeten door een buurtbewoner en Zwarte Piet. De Sint zelf moest afhaken, wegens “helemaal uitgedost en niet in staat om achter de dief aan te rennen”. Met de hulp van een agent kon de man opgepakt worden: hij liep “recht in de handen van de politie en in de zak van Zwarte Pïet.”
Ho-ho-ho!
Gezien hun mobiliteit én menslievendheid zijn Sint en Piet vanzelfsprekend eerstelijn-hulpverleners. Toen in Sint-Truiden brand uitbrak in een conciërgewoning, was Zwarte Piet één van de eersten ter plaatse dankzij een nabijgelegen Sinterklaasfeest: “Ik wilde net het paard van de Sint eten geven toen ik rook uit de woning zag komen. Ik heb meteen de brandweer verwittigd.” Die trof bij aankomst een bewusteloze vrouw aan en deze werd door de “brandweer en drie Zwarte pieten naar buiten gesleurd.” Een heldhaftig optreden, roetzwarte gezichten incluis.
In Moorslede raakte een chauffeur van de weg “en ramde daarbij een kapelletje”. Daarmee trad een bijzondere alarmprocedure in werking, want algauw kwam een verpleegster ter plaatse, gevolgd door een passerende Zwarte Piet. “Ik vervoerde de Sint en ben direct gestopt om hulp te bieden aan de gewonde.” De barmhartige Piet was vroeger brandweerman-ambulancier.
In Maasmechelen knalde een bestuurder tegen een boom en toen hij uit zijn wagen krabbelde, stopte een brandweerwagen “mét de Sint en Zwarte Piet aan boord”. De brandweercommandant was de Sint zelve vergezeld van twee spuitpieten; ze waren op weg “naar de kinderen van de brandweermannen”.
In Ardooie stopten Sint en Piet bij een ongeval “met een benevelde chauffeur”. Die vroeg met dubbele tong “of hij soms al in de hemel was”. De Sint die ook voltijds politieman was “regelde het verkeer met zijn staf”.
Dat is de ware geest van edelmoedigheid.
De compleet foute spirit troffen we bij de vrije basisschool De Bijenkorf in Sleidinge. Daar brachten vijf Pieten de Sint binnen “op een ziekbed. Volgens de dokter was de Sint depressief omdat hij altijd cadeautjes moet geven en er zelf nooit ééntje krijgt.” Een krankzinnige diagnose gezien zijn eeuwenlange altruïsme, maar de komedie ging nog verder. “De kinderen wilden de Sint opbeuren en ze overlaadden hem met dansjes en geschenken. Ook probeerden ze de Sint te verkleden in een Indiaan of Zwarte Piet. Maar zonder succes. Tot de kinderen op het idee kwamen om de Sint als kerstman te verkleden. Toen klaarde zijn gezicht op. Voor de Sint ging een droom in vervulling: hij was nog nooit kerstman geweest.”
Een Sint die een kerstman moet worden: lager kan je niet vallen. Een bijbelse straf verdienen ze in Sleidinge. Alle tien plagen van Egypte moeten op de Bijenkorf neerdalen.
En zonder zwaailichten a.u.b.
Sint en Piet gaan hard méé met hun tijd: van schimmel tot bulldozer en parachute
Stel aan tien mensen de vraag hoe de Sint aankomt en je zal de antwoorden “boot” en “paard” krijgen, soms aangevuld met “koets”. Een enkeling zal ook “huifkar” zeggen. Die kar wordt immers obligaat getrokken door een paard, en dat dier behoort al decennia tot het patrimonium van feestelijke transportmiddelen.
De realiteit is echter dat het hoefgetrappel stilaan verdwijnt en dat de de Kindervriend en Zijn Knecht een disruptieve technologische evolutie hebben ondergaan: steeds meer worden ze in gedurfde vervoermiddelen gedwongen.
De Sint arriveerde al te land en ter zee, maar opeens moet iemand gedacht hebben: waarom komt ie niet door de lucht?! Pausen, presidenten en alle andere grote vedetten verplaatsen zich toch ook zo?! En aldus geschiedde ook met de Sint. In Pittem (2002) ging hij te laat arriveren met z’n paard en koos hij “voor de snellere helicopter”. Ook in het Oost-Vlaamse Nokere en het Kempense Balen kozen de basisscholen voor de heli. Wat in Balen (2006) toch een geweldige ommezwaai was, want daar opteerde het oudercomité in de eerdere jaren nog voor “een bus, paard en kar, en een tractor annex hooiwagen".
In Mol-Achterbos (2012) was een helicopter verwacht, maar was er allicht te weinig geld. Aan de vele naar de lucht starende kinderen werd volgens Gazet Van Antwerpen verteld dat De Goedheilige “vanwege motorpech een noodlanding had moeten maken in een weide”. Een boer met een tractor bracht hem naar de ongeduldige schooljeugd.
Ook in Lichtervelde en zelfs in het botenrijke Oostende kwam de Sint al aan per tractor. Een evolutie die ze bij de Boerenbond al langer zagen aankomen: ook in die middens is het paard inmiddels verdrongen door de mechanische trekker.
Motoren zijn gewoon niet meer weg te denken bij een intrede. Vaak zijn het personenwagens met enige allure (oldtimer, limousine, cabrio) maar in Berchem (2001) had die motor een propeller en twee vleugels. De Sint landde per vliegtuig op de nabije luchthaven van Deurne wat voor Agalev-Berchem een stap te ver was: "De Sint zou beter kiezen voor bus, tram of trein.”
Riksja
Eigenlijk arriveert de Sint op best veel plaatsen met de trein. Zowat sinds 2006 komt dat volwassen elektrisch speelgoed meer en meer in aanmerking in gemeentes die een station hebben: Bornem, Boechout, Hove, Leuven, Lissewege, Roeselare, Tielt, Tienen en Wervik. De stad Zottegem heeft zelfs een jarenlange treintraditie. De plaatselijke stationschef wist in Het Laatste Nieuws ook nog te melden dat er “elke dag” een pendeltrein is tussen Spanje en Zottegem “met haltes te Parijs, Rijsel en Gent-Sint-Pieters”. Een NMBS-informatie waar weinig volwassenen geloof aan zullen hechten. Zottegem is een geval apart: daar had de Sint vorig jaar een gevolg van 99 pieten en zes praalwagens.
Ook Waarschoot (2009) had een aankomst per trein. Het heette daar dat “de Sint en zijn pieten voor het openbaar vervoer kozen”. Dat duurzame aspect komt vaak aan bod, zeker in basisscholen. In Diepenbeek, Hamme, Essen, Tielt en Turnhout kwamen Sint en Piet met de fiets naar de school, of zelfs met de bakfiets. In de gemeenschapsschool van Avelgem arriveerde de Sint per riksja (2008). Aan Het Laatste Nieuws verklaarde de directeur dat de school “de milieuzorg hoog in het vaandel draagt”, vandaar het milieuvriendelijke vervoermiddel. De riksja werd getrokken door Zwarte Piet, die zodoende ook het neokoloniale aspect hoog in zijn vaandel voerde.
Met fietsende sinten en pieten komt men in schoolmiddens automatisch uit op verkeersopvoeding. In Brecht (2015) moesten de fietsende pieten zelfs vluchten voor de politie “omdat ze geen fluohesje droegen”. Dat de politie bij zo’n onschuldig Sintenbezoek optreedt, is verwonderlijk, maar ook elders zijn er opvallende combiregelingen. In Wetteren en Scheldewindeke zat de Sint eveneens in een combi en wijl de sirene loeide en het zwaailicht zwaaide moest hij toezien hoe een snelrijdende Zwarte Piet politioneel “werd geflitst”. Na die interventie kwamen de schooldirecteur en de politiecommissaris gezamenlijk pleiten voor een betere naleving van de zone 30 aan de schoolpoort. De Sint is politiek en politioneel correct geworden.
Parachute
“Sinterklaas laat zien dat hij meegaat met zijn tijd”, schreef de correspondent van Het Nieuwsblad, want in Evergem kwam De Gemijterde aanrijden in een trike (= driewielige motorfiets). Elders kwam de Sint met een Vespa, een Honda-motor, en op drie plaatsen verscheen hij ook al op een motor met zijspan. “Een originele verrassing”, schrijven de kranten, “een hilarisch gezicht.”
De motorisering én het stuntgehalte zetten zich in elk geval door, want Sint en Piet zijn al vaak op een brandweerwagen gesignaleerd (Genk, Heusden-Zolder). In de gemeenschapsschool van het West-Vlaamse Spiere-Helkijn durfde Zwarte Piet niet meer van het schooldak ”tot plots de Sint kwam aangereden met een brandweerwagen en de grote ladder.” In een Brugse lagere school (2006) zaten wel twintig pieten op het dak. Die "moesten met een hoogtewerker naar beneden worden gehaald”.
Ook op het water moet gestunt worden. Zo had de jeugdraad van Zomergem het plan opgevat om pieten op jetski’s in te zetten bij de Sint-intrede (2001). Enig probleem: de vaarroute ging door een stiltegebied en dus verbood de politiecommissaris die jetski-deelname: “Dat is alsof de Sint mij zou vragen om voor één keer tegen 200 per uur over de snelweg te mogen, dat zou ik evenzeer verbieden.” Om een lang verhaal kort te maken: de commissaris moest inbinden en de Sint arriveerde in het wildschuimend zog van jetski-pieten. In Zele (2006) was er eenzelfde spektakel, “soms botsten de jetskiënde en waterskiënde pieten bijna op elkaar of tegen de boot van de Sint.”
Vanwaar die toenemende zucht naar stunt-en vliegwerk? Ligt het aan de kinderen die geen ontzag meer hebben voor een man met een trage schimmel? Of ligt het aan de volwassenen die denken dat de kinderen-van-tegenwoordig gepaaid moeten worden met technisch geraas? Een hedendaagse Sint mag in elk geval geen bange wezel zijn. In Lummen (2010) werd de Sint in een helicopter verwacht. Het had gesneeuwd en de kinderen hadden “een kruis geruimd” zodat de piloot wist waar te landen. Maar het “barre weer weerhield hen en dus sprongen Piet en Sint met een parachute naar beneden. De Sint kwam echter op het dak van de kapel terecht en de onderhoudsploeg van de basisschool moest hem met de langste ladder eraf halen.”
Toch wel een tikje heftiger dan een boot die met wat ouwe stoom uit Spanje wéér aankomt.
In Halle is een middelbare school waar de directie de Sinterklaasfiguur nog hip wil houden voor de middelbare scholieren (12-18). Daar is de Sint al gearriveerd met een quad, een pocketbike, en een “zware moto”. In 2011 werd hij op de speelplaats gedropt via de laadbak van een hoge bouwkraan. “Om de spanning erin te houden viel Zwarte Piet vanop grote hoogte uit de bak, het bleek gelukkig een lappenpop”.
Het wachten is op een Sint per bulldozer wilde ik schrijven. Maar wat zie ik in een Youtube-filmpje?! Sint en Piet die in Wilsele arriveren op de schep van een bulldozer. In Lennik (2007) kwam hij "vanwege de slijkerige wegenwerken" al aan per graafmachine.
Het wachten is op de hulp van het leger. Zie ginds komt de tank. Zie ginds komt de 1evende kanonbal.
Op huisbezoek met Sint en Piet (2) : in Antwerpen
"Sint Niklaas kapoentje, geef ons een miljoentje, zet het op de rekening, dan maken wij een tekening!"
Plaats van afspraak is de koekenstad Antwerpen, meer bepaald een pluralistische stadsschool waarbij onder pluralisme verstaan wordt dat de sintenmijter géén kruis heeft en dat hier drié Sinten en zés Pieten klaarstaan om op huisbezoek te gaan. Onze sint voor vandaag stelt zich voor als Erik. De twee pieten mag ik gemeenzaam aanspreken als Fred en zelfs Magda.
In de schoolrefter heet Sint Erik me hartelijk welkom. Zijn stem was me aan de telefoon al opgevallen en nu hoor ik het heel duidelijk: deze sint klinkt als Clement Peerens, dus ook dat ongemeen forse dialect en evenzeer die gruizige korrel in het timbre. Hij zegt dat Humo van geluk mag spreken aangezien ik op pad zal gaan "met het Dreamteam". Dat team bestaat uit Fred, restaurateur in de stadsmusea en éénendertig jaar piet-ervaring. Magda, kinderverzorgster in een peutertuin, en tien jaar knecht-ervaring. En Erik (werkzaam op de personeelsdienst van het OCMW) en al éénentwintig jaar in het vak: "eerst veertien jaar Piet en dan stilaan opgeklommen" De anderen smoezen dat Erik graag Sint is omdat hij overal de mama's op zijn schoot noodt. Erik grijnst, the Saint is a tough job, but someone's gotta do it!
We staan klaar bij de auto, maar Fred moet nog eerst even plassen ("heuj heuj, hier staat een Zwarte Piet met een wit pietje in zijn handen!") Ik ben nu wel zeker dat we op schoolreis vertrekken.
Megaflinke kinderen
Chauffeur Tom (dagelijks "op de baan" als vertegenwoordiger) houdt de deur van de VW Passat open. Erik zegt dat zo'n chauffeur en extra-man geen luxe is: "Ge zit hier in de stad, ge komt in wijken waar ze de sint al eens willen provoceren, dan is het goed dat er een 'burger' bij is. Die kan dan gendarm spelen en orde op zaken stellen. Sint en Piet mogen zich op zo'n moment niet moeien. Als er gescholden wordt op straat, moeten wij sereen blijven, mogen wij niet uit onze rol vallen." En dat zij overàl komen, zowel in de villa's in Aartselaar als in de klein huizekes van de Seefhoek. Dat noemen zij "het plezante van dees job, die mix van sociale milieus". Voor Fred zijn de marginale gezinnen zelfs de plezantste gezinnen, "daar zijn ze nog ongecompliceerd, daar spreken ze niet van: o ja, Sint, zou u ook nog willen vermelden dat..." en hij mimeert een pruimig ABN-mondje. Dan liever de marginale bomma's! "Daar was er één bij die wou de sint opvrijen! Die ging op zijn knie zitten en die ging er niet meer af! Sintnikloas, ik wil mè a mee nor Spanje! Gaj zè ne farme vent!"
De Sint knikt: alles is beter dan de overbezorgde bomma's van de middenklasse, "dat ge binnenkomt en dat ze tegen u al beginnen dat de kinderen toch méér zouden moeten helpen thuis. Ik zat nog niet op mijn stoel!"
We komen op het eerste adres. Erik belt aan en bij het binnengaan schakelt hij moeiteloos over op een geschaafd Nederlands dat met een belegen brom uit zijn baard komt. Dag Mama! Dag Lieve Kinderen! Er wordt een mooie stoel aan de keukentafel geschoven en de Sint zegt dat hij flinke, heel flinke en megaflinke kinderen onderscheidt, en uiteraard zijn we "hier bij de mega's beland". 't Is jeugdig jargon en de sint zal later zeggen dat hij "beroepshalve" regelmatig naar Ketnet kijkt. Er moet een nagelbijtertje bij de Sint komen: wat ze vorig jaar hadden afgesproken? Een lipje gaat trillen, een traantje blinkt en Erik moet het opkomend verdriet sussen, "dan proberen we dit jaar ermee te stoppen, afgesproken?"
Traantjes worden zeldzaam, zal het gezelschap later zeggen, "kinderen van nu zijn veel assertiever, die zijn niet langer bang of onder de indruk van ons".
Onderweg naar het tweede adres neemt Erik zijn blad Nuttige Inlichtingen en hij oefent alvast de voornamen van de volgende kinderen (Sietse, Matthias, Fenne) alsook de juiste aanspreking van de grootouders. Hier is het oma-opa, maar het kan ook vake-moeke zijn of bomma-bompa, én alle variaties die we vandaag nog gaan tegenkomen: pépé-mémé, bonnie-bompie, omie-opie, en zelfs grootmoeders die "bomsie" en "mimie" heten!
Flaptop
In dit huis en in àlle huizen van vandaag gaat Erik gebukt naar binnen. Niet dat de huizen te klein zijn, maar "lusters zijn làstig" voor een mens met een mijter. In het stijlvolle interieur zitten opa en oma, twee paar ouders en alle kleinkinderen aan een feestelijk ontbijtbuffet. Dat is de trend, zal Erik later zeggen, "Sinterklaas is stilaan een familiefeest aan het worden" en zo kunnen de vele geschenken van de verschillende gevers "gecentraliseerd worden op één adres". De Sint vraagt om Sinterklaas Kapoentje te zingen. Hij vindt het goed dat de kinderen 'gooi wat in mijn laarsje' gezongen hebben, en niet "gooi wat in mijnen bottien, want daar kan meer in." Dat heeft hij eens twee hebberige kindjes horen zingen, "met name Didjeeke Reynders en Iefke Leterme!"
Wat nu al opvalt, is dat de knechten Fred en Magda een stille rol hebben. Normaal nemen de Zwarte Pieten àltijd de flauwe woordspelingen en de gekke lapsussen op zich, maar hier doet de Sint het hele werk: flaptop in plaats van laptop, Megawindy in plaats van MegaMindy, of zijn geliefkoosde stopwoord: alle gekheid op een stafje! Met die scherts mikt hij op de grotere aanwezigen. Zo ook met de berisping dat die groten bij het zingen van de stoomboot juist moeten zingen. Dus niét "hoe huppelt zijn paardje, het dekt op en neer". En als iemand zich afvraagt wat dat rode boek is op zijn schoot: "Dat is het boek van goed en kwaad, en niet den Humo van deze week!" Voor elk wat wils, dat is de core business van de huursint.
Mondje dicht!
Bij het volgende gezin zitten de kinderen in hun pyjama op de sofa? Dee armpjes rond de knieën geslagen, de ogen nog groot van ontzag en verbazing, de stemmen veel bedeesder dan op gewone dagen. Het is een vertederend gezicht en als we in de auto stappen, kunnen we alleen maar verzuchten dat dit een modelbezoek was. Ook de geschenken waren niet overdreven groot of bombastisch wat Erik op het vorige weekend brengt. "We kwamen bij een papa en mama met één kind. En dat gastje kreeg een Wii met vijf accessoires en dan nog een Playstation 3. Dat was toch een dikke zevenhonderd euro voor dat ene kind. Ik geef dat allemaal af en tot slot vraag ik hem: moet gij nog iets zeggen tegen de sint? Ge verwacht dan een dank-u, maar hij zei dat hij eigenlijk "nog iets gevraagd had". Zijnde een draadloze muis voor zijn laptop. Dus dat gastje van amper zeven-acht jaar hàd ook al een laptop! Ik keek eens schuin naar die ouders, ge zoudt toch wel verlegen zijn met zo'n inhalig kind, maar nee, die leken dat precies normaal te vinden."
Plotse ontsteltenis in de auto als ze het volgende adres horen, oh nee, toch niet opnieuw bij dat hyperkinetisch manneke! En inderdaad, bij het binnenkomen rukt één van beide kinderen het boek van de sint bijna uit zijn handen, het maakt lawaaierige koprollen op de sofa, en zijn mond staat geen ogenblik stil. Omdat de ouders amper ingrijpen moet de sint het doen: "We spreken af dat we éérst goed gaan luisteren. Dus vinger aan de lippen en mondje dicht!" Dat helpt veertig seconden en dan lanceert het kind zich alweer voor een kopstand tegen de muur ("ik heb een pietendiploma!") Fred en Magda knikken beleefd, de sint vraagt een rustig lied, en broer en zus zetten een contrair refrein in: "Zwarte Piet Kapoentje! stàmp eens in mijn schoentje!" Fred rolt bedenkelijk met de ogen, de sint trekt een hoge wenkbrauw: "Dat is een eh... mooie remix, kinderen!" Intussen is ook een kat in de kamer verschenen, een bijkomende springveer in het gezelschap. Als dan onder fel geroep de geschenken worden uitgepakt (racebaan, prinsessenbed en roller blades) is er nog amper omzien naar de sint. Het wordt een rommelig afscheid, zeker als de sint ook nog eens per ongeluk op de poes trapt. Hij wijst op de zijflappen van zijn pruik: "ik zit ier verdoeme mè nen dooien hoek!"
Bakje witlof
De volgende halte is een bescheiden woning in de randstad. De huiskamer zit helemaal vol met de bomma en bompa, twee koppels en hun vier kinderen. Het gaat er plezierig aan toe, het is er klein maar gezellig. Chauffeur Tom die op de klok moet kijken, geeft de sint een stille wenk dat het tijd is om op te stappen. De Sint zet zijn hand aan het oor: "Hebt ge dat gehoord, Piet? Dat was de stoomboot in de haven. Tijd om te vertrekken zou ik zo zeggen!"
Na het bezoek krijgen we een bussel wortelen, bier en een fles wijn mee ("dank u! die fles neemt de Sint mee naar Spanje, dan kan ik dat opdrinken met de bomma's van Benidorm!") De peekes zijn voor knecht Fred, die ons toevertrouwt dat hij "thuis een konijn heeft zitten." Wat Erik aan een andere groente doet denken. "Weet ge nog die mensen die ons een kistje witlof hadden meegegeven voor het paard? Bedoeling was dat we dat bakje stilletjes terug zouden geven aan de voordeur, maar dat waren we vergeten. En die mensen hebben 's avonds natuurlijk wat anders moeten eten: kaassaus met hesp!"
Magda zegt dat ze zojuist een compliment hebben gekregen voor de "schone kostuums". Dat krijgt ze wel meer te horen, en ook dat de mensen appreciëren dat "zij deftig en fatsoenlijk zijn". Zij hoort vertellen welk slecht sintenvolk er soms op de baan is: "Mensen zeggen: de sint was zat, zijn mijter viel af, hij stootte met zijn staf tegen de luster, en ook van een Zwarte Piet die de kinderen nog in de zak stak, dakanna toch nie hé!"
Hier zijn geen kindjes
's Middags rijden we terug naar onze uitvalsbasis. In de schoolrefter staan de tafels gedekt voor de chauffeurs, sinten en pieten. De heiligen en hun knechten zetten de pruiken af en we eten rijst met kip en groentesoep met extra véél wortelen ("die komen van de schoentjes van gisteren".) Het zijn de vrijwilligers van Simoc (vriendenkring van stadspersoneel en stadsonderwijs) die in de potten roeren en die al tientallen jaren deze sinten-huisbezoeken organiseren.
Aan tafel komen natuurlijk de anekdotes los, dat ge in de armere cotés wat kunt meemaken. Van gezinnen die in het ene jaar nog broederlijk bij de bomma zitten en die het jaar daarop slaanden ambras hebben en "dan moet ge die ineens allemaal apart bezoeken". Of die vader die hen stond op te wachten bij de deur, "ja, mannekes, 't zal niet doorgaan dees jaar want al het speelgoed is gepikt! En we weten wie de dader is, hij woont hier in den blok!" Of dat triestige verhaal van die moeder van wie de vijf kinnekes allemaal bij een verschillend pleeggezin zaten, en de dag dat de Sint kwam, was dan de enige dag "dat die broerkes en zuskes mekaar zagen, op een heel jaar tijd!"
Erik herinnert zich een bezoek waarbij hij een fles jenevel aan de bomma-in-de-rolstoel moest afgeven. Het was "in naam van de kinderen" en toen de bomma verrast was van iéts te krijgen, klonk het gemeend: "Ja bomma, da's voor u want voor 't zelfde geld zijde gij d'r volgend jaar niet meer bij hé!"
Of van die keer op den Dam ! Ze bellen aan een huis, daar wordt opengedaan, ze mogen binnen, ze mogen gaan zitten in de zetel, en dat zij beginnen rond te kijken, euh, waar zijn de kindjes!? - Ik denk dat gij verkeerd zijt, Sinterklaas, hier zijn geen kindjes. Dat was een verkeerd huis dus, tien nummers te ver. Ja màn, ge komt wat tegen!
Wat de bankencrisis betreft en of die zich sterk laat voelen in de geschenken, daarover zijn ze het oneens: bij sommigen wel, bij anderen niet. Over één ding zijn ze wel unaniem: de kinderen krijgen nog altijd tevéél!
Nonkel Van Grauwel
In de namiddag volgen de huisbezoeken aan de buitenrand van de stad. In Wommelgem doet er na drie keer bellen nog altijd niemand open, het zal toch weer niet het verkeerde huis zijn? De sint bonkt dan maar op de voordeur en ineens doet men wel open ("Sint: "Ja, ik moest kloppen, want de bel doet het niet!") We betreden een oerklassiek Vlaams interieur, wat toch altijd weer die onuitgegeven combinatie is van donkere meubelen, ingelijste trouwfoto's, ingelijste kleinkinderen, een groot verlicht aquarium met dun opstijgende belletjes, het gedroogde bruidsboeket uit 1970 achter glas én tenslotte de onverslijtbare spreuk: Wie werkt voor vrouw en kind en wordt door hen bemind? Dat is vader!
In dit stilleven schijnt de zon door de gordijnen en zijn alle zitplaatsen bezet door (groot)ouders en (klein)kinderen. Of de kinderen flink zijn, dàt zullen ze nu moeten bewijzen met een liedje voor onze Sint. En ook hier krijgen we een alternatieve versie te horen: Sint-Niklaas kapoentje, geef ons een miljoentje, zet het op de rekening, dan maken wij een tekening! (Sint: "Hm, een kapitalistisch refrein van vraag en aanbod, daar moet de sint toch eens diep over nadenken.")
Bij de vele geschenken is ook een bewegend hondje (Sint: "En dit is voor u. Een hondje met Parkinson!") Zo is deze sint: er huist in hem een kleine onderhuidse Nonkel Van Grauwel die graag een scherp kantje zet aan deze zoete dag.
Dikkenekken!
Het volgende bezoek zal ons gezelschap onderdompelen in gif en opbrekend maagzuur en de aanleiding is een groot herenhuis in Brasschaat waar alle meubelen en alle aanwezige ouders en kinderen de sfeer uitademen van geld, veel geld uitgeven. Er heerst een vanzelfsprekende luxe die we algauw associëren met de arrogantie van donkere BMW's, van mama's die Vuitton dragen in terreinwagens en van kinderen die op heelblanke scholen zitten en dure namen dragen als Sébastien en Valérie. En wij zijn de stumperds van de pokdalige grootstad, wij moeten hier ons nummertje opvoeren voor die lifestyle-mama's en loft-papa's die fluiten champagne drinken en die eigenlijk maar een half oog hebben voor ons. De sfeer in dit huis is ook koeler dan elders, er is meer aandacht voor de drank en de borrelnoten dan voor de uitsloverij van de sint en zijn pieten. De interesse steekt pas op als de Sint een mama op de schoot vraagt. Braaf zijn hé Sint! Och, laat 'm doen, hij heeft toch zijne staf niet vast!
In de auto breekt het los. Wat een snobs! Wat een dikkenekken! En die was een zuur, en die was een bitch en die andere keek alleen maar op van haar gsm als hààr kinderen bij de sint stonden. Tom de chauffeur heeft nog wat anders in de mot gehad en hij richt zich voluit tot Piet Fred: amai joenge, gelijk gij naar die vrouwen keek! Uw witte oogbollen draaiden nogal! Gij waart ze weer allemaal aan 't uitkleden hé! O, o, o, wat zijn we pissig en afgunstig en de zwartzak heeft het dan gedaan natuurlijk.
Ambiance!
Ook in het volgende huis in Kapellen valt er een kilte op onze nek. Het is een groot en nieuwgebouwd huis, ruimte genoeg, maar de gezelligheid ontbreekt. De twee kinderen staan bij de grote zetel van de sint, de twee ouders verschansen zich zwijgend achter een film- en een fotocamera. En dan zit er ook nog een ongeïnteresseerde bompa aan een afgelegen tafel. Hij zit met zijn rug naar het gebeuren en laat af en toe zijn vingers op de tafel trommelen, een hol en akelig geluid. Alles wat Erik hier vertelt, valt plat, gewoon omdat er geen reactie, geen weerklank is. De kinderen hebben zelfs geen zin om te zingen, dat is de éérste keer dat dit vandaag gebeurt. De sint kijkt eens naar de ouders, maar die halen hun schouders op.
De cadeaus zijn ook ongewoon: veel nuttig ondergoed van de Hema en weinig speelgoed. De afwezige bompa is intussen ook fysiek afwezig, hij staat nu op het terras een sigaret te roken en kijkt intussen met belangstelling naar de dakgoot en de interessante lucht daarboven. Hoe unheimlich kan een familiesfeer zijn! Gelukkig is de tafel gevuld met boterstaaf en petits fours, dat verzoet het onbehagen.
In de auto breekt het opnieuw los. Wawasda, jong! Hedde zoiets al meegemaakt?! Amai, gezelligheid troef! En als die bompa zo al is met een kinderfeest, wat voor nen asociale neurk moet die zijn in de rest van het jaar?! Ik krijg ook zwaar op m'n kop. Alleman heeft gezien dat ik TWEE STUKKEN boterstaaf en een HEEL petit fourtje heb gegeten. Gij vetzak! Gij dikke profiteur! Gij schooier van den Umo! Behandelen ze hun werkvolk daar zo slecht dat gij hier uw kas moet volfretten ?!
De lach en de slappe lach gaan niet weg als we al bij de volgende voordeur staan. Eigenlijk moeten we deftig en braaf kijken, maar dan zegt Fred: "Ik moet eigenlijk ne scheet laten, maar ik durf niet want die mensen staan boven al aan het raam te zien." Het is zo'n dwaze opmerking dat iedereen weer in een wilde lach schiet, en slechts met grote moeite slagen we erin om met uitgestreken gezicht binnen te komen.
Zazawie!
Ook hier is de trend zichtbaar: de sint komt aan huis en dat is een familiefeest waarbij (groot)ouders en (klein)kinderen en zelfs grote kinderen met hun lieven aanwezig zijn. De jonge grootouders heten hier bompie en bomsie, maar ik heb vooral oog voor de oude bomma die stil en peinzend aan tafel zit. Je ziet haar zo denken hoe eenvoudig zij het in haar leven gehad heeft, en zie alles hier nu eens staan: cake en toastjes en chips en wijn en Duvel en ook nog sjampieter, die flessen liggen klaar in de koelkast.
Het is een gezellige bedoening, de geschenken vallen juichend in de smaak, en de familie gaat wat rechter zitten als één mama op de schoot van de Sint wordt gevraagd. -Niet van profiteren hé Sint! -Zeker niet, mama, de Sint is een goedgeilig man!
Tom doet weer teken van te vertrekken en Erik zegt getrouw: "Hebt ge dat gehoord, Piet, dat was de stoomboot, denk ik." Waarop één kind laconiek: volgens mij was da nen ond!
We stommelen weer lachend de auto in en na al die gespeelde heiligheid moet de stille bomma het eerst ontgelden ("amai gast, die was helemaal zazawie!") en daarna volgen de mama's: Wow joeng, dat één wèfke, da was een hete, die zag ik wel zitten! Ge bedoelt: liggen! Het is de praat en platte geestigheid van de voetbaldouche. Bij deze: de grofheid en balorigheid als je lang bent opgesloten geweest in braaf zijn en goed gedrag.
Stoomboot
De slappe lach is nog niet uitgewoed als Erik op de volgende huisbel duwt. Fred roept: heuj heuj 't is SOS Piet! En dat is weer een aanslag op de lachspieren. Ook op de trap naar de eerste verdieping wordt nog in de rug gepord en tegen een hiel getikt, ik kan er niet bij hoe zij pokerface in die woonkamer arriveren. Vandaar dat mijn kop gecorrigeerd moet worden: Janneman, serieus nu, die zotte smile van uw gezicht!
De woonkamer is in een vorig leven een living geweest maar nu ligt alles vol Lego, dino's, kindercd's, kinderdvd's en kindervideo's. In de houten speelbox zal soms een baby zitten, maar daar huist nu een grote kolonie pluche beesten. 't Is het domicilie van de bomma die duidelijk vaak op de kleinkinderen moet passen. Voor de eerste keer geven de kinderen geen obligate kindertekeningen af, maar een heel mooie kartonnen stoomboot met een rookpluim in witte watten. Prachtige old skool!
Dit was het laatste huisbezoek van het weekend, het zit er weer op voor dit jaar. Makkers, staakt uw wild geraas. We zijn het erover eens, we hebben weer veel gezien, oud en jong, rijk en arm, modern en rustiek, de Vlaming op zondag zoals het in honderdduizenden gezinnen op zondag aan toegaat, in die huiskring van magneten op de koelkast en overledenen op het dressoir.
In de schoolrefter kleden de drie sintenploegen zich om. De mijter dicht geplooid, de staf in twee delen uiteen geschroefd, de Zwarte Pieten luidruchtig in hun onderbroek. Is dat daar geen stoomboot?! Is dat daar geen harde fluit?
<k> Op huisbezoek met Sint en Piet (1): in de Kempen
Nog een dikke week en dan is het Sinterklaas. In die laatste week is het traditie dat allerlei sinten huisbezoeken afleggen. Ze zijn ingehuurd door ouders, grootouders en verenigingen die een Sinterklaasavond houden. Dit jaar is het anders met corona. Geen feestelijke intrede in Antwerpen, geen troonheilige in de supermarkt, en ook de huisbezoeken zijn verboden. Op internet vind je brave sinten die via videogesprek in de huiskamer komen, maar evengoed zijn er stoute stafdragers die "coronaproof" willen binnenkomen. Ze beloven plechtig dat "alles veilig gebeurt" en dat het contact met de aanwezige kinderen en volwassenen "volgens de regels van de social distancing" zal verlopen. Of de Sint en Piet een mondmasker dragen staat niet aangegeven.
Elf jaar geleden hadden Sint en Piet geen virus te vrezen. Er waren vrolijke huisbezoeken én een zak met anekdotes!
Humo december 2009 - licht ingekort - © Jan Hertoghs
"Ik denk dat ze volgend jaar nieuw oorkes moet krijgen, Sint! Want ze luistert niet goed!"
Het is een koude decemberzaterdag, kort na zeven uur. Op dit licht onchristelijke uur staan we bij de voordeur van de Sint die blijkbaar niet in Spanje, maar in Herentals op een appartement woont. Een snelle aanblik leert dat de goedheilige man al een tijdje ingeburgerd moet zijn in onze contreien (rekeningen van Belgacom, folders van de Colruyt). Er wordt aan de deur geklopt. Dat is Zwarte Piet die op sommige dagen ook Kurt blijkt te heten en die de Sint gemoedelijk aanspreekt met Sus. Kurt heeft klein oogskes, volgens de Sint. Ja, zegt Kurt, het is gisteren laat geworden, hij had een drink met zijn kameraden.
Beide trekken hun gewaden aan. Kurt heft het "Zie ginds komt de stoomboot" aan, maar zijn ochtendhumeur geraakt niet tot bij het zwa-haaien van de wimpels. In de badkamer dept Sus zwarte schmink op Kurt's bleekgezicht. Met het sponsje gaat hij diep in de oorschelpen en de neusgaten, "er mogen geen witte plekskes zijn, want ge hebt van die kinderen die nog maar half geloven en die beginnen gewoonlijk te staren naar uw gezicht". En dat Kurt na zes december altijd naar de sauna moet: dat gaat er niet meer af in de douche, dat zit te diep in de poriën.
Sus trekt intussen lange witte kousen over zijn spijkerbroek zodat die heidense blue jeans niet onder het witte kleed "komt piepen". Aangezien hij een oude man is, moeten zijn zwarte wenkbrauwen wat witter gemaakt worden, wat niet zo goed lukt, maar een zeurpiet die daarover valt.
Aan tafel klasseert Sus zijn papieren in volgorde van de huisbezoeken. Het zijn lange mails waarin de ouders inlichtingen verstrekken over hun kinderen en die de sint straks zal voorlezen uit zijn grote rode boek.
We laden een monsterzak toffees op onze rug en trekken de deur dicht. De stoomboot voor vandaag is geen al te ruime Ford gezinswagen. En andere sinten mogen een chauffeur hebben, hier is sprake van een tweemansorganisatie en dus komt de knecht Kurt aan het stuur te zitten. Het grote rode boek en de dichtgevouwen mijter krijgen een plaatsje op het dashboard, de staf steekt dwars door de auto, van de pook tot tegen het derde remlicht waar hij nog de hele dag tegenaan zal kletsen bij het overschrijden van de verkeersdrempels. Ik zit op de achterbank naast een kinderzitje, ook weer zo'n accessoire dat je niet verwacht bij een bisschop uit de vierde eeuw na Christus.
Sus tikt het eerste adres in de gps, die hij "onze beste knecht" noemt. Nogal wat beter dan met zo'n dik stratenboek op je knieën zitten. Ze zeggen dat het precies een zonnige dag gaat worden en ik kom iets meer te weten over het duo. Sus is 39, Kurt 37. Ze doen "het" al negen jaar en zijn "op mekaar ingespeeld". Sus staat in het onderwijs "en is dus gewoon van met kinnekes te werken", en wat Kurt betreft, "die is vertegenwoordiger en dus gewoon van hele dagen te lullen". Kurt is daarenboven vertegenwoordiger in snoep, "dat scheelt in de inkoopprijs!"
Ze zuchten dat ze straks blij zullen zijn als het gedaan is. Dit is al hun vierde weekend dat ze op stap zijn. En gisteren hadden ze vijf huisbezoeken, vandaag veertien en morgen nog eens tien. Kurt steekt zijn vierde sigaret op. Ja, hij rookt als een schoorsteen.
Crisis in de zak
Sus leest de inlichtingen van de kinderen nog eens door. In het eerste huis drie kinnekes: Emma negen, Simon zeven en Hanna vier. Van Emma moeten we onthouden "dat ze de ware identiteit van de Sint ontdekt heeft". Oppassen dus, en bij de kleinste moet er niet gevraagd worden of de sint soms zijn tutje moet meenemen. "Tutje is al meegegeven aan de tutjesfee", leest Sus hardop. De voorbije dagen hebben ze al twintig tutters van kleuters mogen ophalen.
Op het inlichtingenblad is ook de plaats aangegeven waar de geschenken 'verborgen' staan. Dat moet de koffer zijn van de auto voor de deur, maar als we bij het huis komen, is die auto nog op slot. Ze hebben het al straffer meegemaakt, zegt Sus, op een andere locatie stond géén auto met de geschenken. De papa had de ochtendshift, en was gewoon gaan werken mét de cadeaus nog in de koffer. De sint belt aan, piet roffelt met zijn knokkels op het raam, en binnen klinkt de gil, Zwarte Piet!, Zwarte Piet is daar!
Het is een mooi huis in een florissante wijk, met een klimrek in de tuin, papa in de fauteuil, kindjes verrukt en opgewonden op de grote sofa, en mama constant achter de Sony Handycam. Het volgende half uur stopt ze alleen met filmen om een andere camera van tafel te nemen en foto's te maken.
De sint leest intussen dat ze alledrie flink zijn, maar toch heeft hij "kleine opmerkingen": ze moeten minder plagen, meer de mama helpen en ook wat beter luisteren naar de papa en de mama. Dan komen de geschenken door de deur. Ik zie een Barbie-set (mét cd-rom om kleedjes te ontwerpen), een auto die je kan omtoveren tot robot en een glimmend laserpistool waarmee het kind Simon al direct de tv gaat treffen. Ook is er een do-nut-machine waarmee Emma "echte do-nuts kan bakken!" Hola, op één van de geschenken kleeft nog het prijsetiketje van de winkel! De alerte Kurt ziet het op tijd en klit het op de bloes van de mama.
Bij het verlaten van de opgewonden woning schat Kurt de totale speelgoedkost op zo'n driehonderd euro. Het is december 2008, kort na het banken-debacle, en ja, ze voelen de crisis wel. "Er zijn minder cadeau's per kind. Vorig jaar kwamen we nog met onze armen vol naar binnen gestapt, nu is het zuiniger". Maar niet overal. Gisteren was er nog zo'n uitschieter, een koppel met drie kinderen en daar hebben ze "vijf vuilzakken vol speelgoed moeten binnen dragen".
Nieuw oorkes
De volgende vijftien kilometer hebben we tijd om de koffiekoeken aan te spreken. Sus laat zijn baard onder zijn kin zakken, dat eet makkelijker en op straat zijn toch geen kinderen te zien. Kurt zegt dat ge zoudt verschieten waar zij zoal gevraagd worden, bij mensen van wie ge 't helemaal niet verwacht. Dat ge binnenkomt in dat huis, "zo arm en zo onderkomen", en elk kind krijgt dan enkel zo'n stukske speelgoed van de Wibra of De Prijzenklopper, dat wij ons afvragen: waarom laten ze ons hier komen? En dat ze gegeneerd zijn als die vader hen betaalt. Voor die dertig euro had ie toch iets anders, iets nuttig kunnen kopen?! Maar dat hebt ge met die mensen, "die zijn arm, die willen dat voor de kinderen camoufleren en dan gaan ze dat compenseren en overdrijven."
We rijden een woonwijk van Nijlen binnen waar kerstmannen tegen de gevels klimmen en verlichte rendieren de kleine voortuintjes bevolken. We moeten bukkend naar binnen in het kleine huis, een smalle gang door en dan staan we in de woonkamer, één grote tafel waaraan vava, moemoe, de vier koppels en hun zeven kinderen zitten. De sint roept de kleinen bij zich, er is een Shanaya, een Kaïla en een Lexy bij. In zo'n huishoudens staat de gaskachel altijd op 25 graden, er staan bronzen babyschoentjes onder een stolp en er hangen genoeglijke boerentafereeltjes aan de muur.
De Sint leest voor, en sommige mama's roepen nog wat voetnoten na. Ik denk dat ze volgend jaar nieuw oorkes moet krijgen, Sint, want ze luistert niet goed! Eén kind wordt ook ondervraagd over geweld op school: "Ik zie hier dat gij de kindjes pijn doet in de klas! Dat ziet de Sint niet graag!"
Daarna ontspint zich een duo-presentatie. Sint vermaant de kinderen, Zwarte Piet deelt de aloude onverwoestbare knipogen uit aan de volwassenen. Aha, gij zit bij een juf. En zeg eens, is het een knappe juf?! En hoe heet ze?! En doe haar zeker de groeten van mij! Waarop de Sint dan quasi bestraffend: Zwarte Piet, zijt gij daar weer met uw juffen!! Enzovoort.
Nog meer standaardgrapkes volgen wanneer blijkt dat een kindje liever bij zijn ouders slaapt dan in zijn eigen bedje. - Zeg eens! Zoudt gij niet graag een broertje of een zusje willen?! Kind knikt verward van ja. Ha ja!? Dan zou ik toch maar rap in uw eigen bedje gaan liggen! Het kind niet-begrijpend, de volwassenen hardop in de lach. (Later zal Kurt zeggen: "Ge moet ook de volwassenen entertainen, want zij zijn het die ons volgend jaar terug moeten vragen!")
Ook hier wordt alles gefilmd door een papa die duidelijk niks moet hebben van experimentele film. Hij heeft één vast camerastandpunt (zittend aan tafel) en zo filmt hij een half uur aan een stuk (" voilà, het staat erop.")
Nadat de geschenken uit de jutezak zijn gehaald -onder andere een grote doos Lego City en een familiepak plasticine- is het tijd voor een afscheidslied. De Sint zet de stoomboot in, maar bij de strofe "wie braaf is, krijgt lekkers, wie stout is de roe", roept Piet keihard de moemoe in plaats van roe, tot jolijt van de groten. Dat van die "moemoe" is ook één van hun vaste jokes, zegt Sus, "maar ge moet weten waar ge zo'n grapke placeert. Bij volkse mensen kan dat, die kunnen daartegen". Hier in Nijlen krijgen ze ook vijf euro drinkgeld, "dat krijgt ge gemakkelijker bij de gewone mensen, die zijn guller dan het rijk volk".
Stress en ambras
We zijn het erover eens dat dit een ontspannen bezoek was, wat tegenwoordig niet vanzelfsprekend schijnt te zijn. Bij zo'n dag komt ook al stress kijken, want er mag niks mislopen. "'t Is nu meestal zo dat de grote mensen zenuwachtiger zijn dan de kinderen!" Er is stress of de kindjes wel content gaan zijn met de geschenken en er is ook bezorgheid over het heilig huisbezoek: gaan ze op tijd zijn? gaan ze fatsoenlijk gekleed zijn? gaan ze wel alles zeggen wat wij opgeschreven hebben?, en ook: ze gaan toch niet zat zijn?! Kurt heeft zelf ooit eens een sint aan huis laten komen die zat bleek te zijn, "hij mommelde én zijn baard zakte af!" Het was om te ontploffen, zegt hij, maar ge kunt niks doen, ge kunt de Sint toch niet buitengooien waar uw kinderen bij zijn?!
Aan borrels drinken doen zij niet mee. Het gaat 'm om het verbale plezier, een woordje placeren, een dubbelzinnigheid debiteren. "In feite mogen wij àlles zeggen. Van ons is alles gepermitteerd. De mensen zullen nooit kwaad zijn." En dat het gezelschap soms zelf de schuine kant opgaat. Allez Zwarte Piet, maakt uwe zak maar eens leeg! En dat de bomma's het hardste moeten lachen als de grappen schuin worden. Kurt en Sus knikken, die één bomma, zo'n slappe lach, die piste in haar broek!
We stoppen voor een rood licht. De twee vrouwen in de auto naast ons zwaaien heftig naar Sint en Piet, zij wuiven plechtig terug. En of ik al weet dat niet alleen de ouders geschenken geven, maar ook de bomma en de bompa, en soms ook de peter en de meter. "Dan komt de sint dus op vier adressen voor zo'n kind". En dat de tijd van de eenvoudige gezinnen voorbij is, zij moeten nu ook leren rekenen met de nieuw samengestelde gezinnen! En daar kan al eens gepuzzel en ambras van komen. Sus laat het papier zien: die mama heeft gisteren in paniek gebeld of zij in plaats van zaterdag alstublieft zondag wilden komen? Eigenlijk was zondag al volgeboekt, dat wist die mama ook, maar de papa wilde de dochter niet afstaan op zaterdag. Zaterdag was ze bij hem. Zaterdag was zijnen dag, sint of gene sint. Ja, een kindervriend maakt wat mee tegenwoordig. Later hoor ik een collega-sint vertellen van een vechtscheiding waar de papa de dag voor het huisbezoek (bij mama) haarfijn uitlegde wié de sint wel was. Aan een kind van vijf. Gewoon om dat feest bij de mama te torpederen. "Een trauma voor dat kind, 't vertrouwde niks meer van wat de grote mensen zegden!"
Klontjes in de wei
In een nieuwe wijk bij Grobbendonk worden we ontvangen in een kleine kamer. Sus en Kurt weten van de autistische jongen, "hier moeten we niet gek doen, hier moeten we ons zo rustig mogelijk gedragen". De jongen kijkt ons gezelschap niet aan, kijkt weg, kijkt naar het vasttapijt, kijkt naar zijn filmende mama. In de achtergrond is ook nog een zwijgende grootvader aanwezig. Het kind krijgt een dino-omgeving van Playmobil en een robot. Het is een droef tafereel. Dat ene in zichzelf gekeerde kind, die ene zacht bemoedigende moeder en die ene hulpeloze roerloze grootouder. Het kind heeft zijn schoentje gezet en bij het weggaan wordt de inhoud leeggeschud, acht klontjes in de hand van Zwarte Piet. We zijn maar net de hoek van het huis om of Kurt gooit de klontjes met een nonchalante zwaai in de wei. Ik kijk ontdaan. Hij lacht, hij kan ermee toch niet in zijn broekzak blijven zitten, dat gaat plakken! Ook de wortelen "vliegen straks in de compostbak, ik ga geen drie weken peekesstoemp eten!" Ik had het kunnen weten, in de coulissen woont de ontnuchtering.
De kerk van Playmobil
Onderweg naar het volgende adres legt Sus uit dat deze ouders "een plot hebben bedacht". Sint en Piet zijn daar vannacht al langs geweest "voor de grote cadeau's", maar de stoute knecht heeft zogezegd "een paar kleinigheden achter gehouden" en nu gaan ze dat computerspel van MegaMindy en die dvd persoonlijk aan huis bezorgen. In Zandhoven staat de grote villa en bij het dessertbuffet zitten papa, mama, de drie kinderen, oma, opa en moemoe. ("Vava niet vermelden", staat er op de mail, "hij is deze week naar een dementie-afdeling gebracht").
In alle hoeken van het huis staat duur en duurzaam speelgoed, waaronder een villa van Playmobil en een design blankhouten poppenkast. Die hebben vannacht het gezelschap gekregen van een grote houten garage met autootjes, een Playmobil paardenranch en een tachtig centimeter hoge dorpskerk, ook van de parochie Playmobil. De mama commandeert druk met de handycam, kijkt eens naar de sint! luistert eens! amai, hoe schoon! en wat zeggen wij? dank u Sinterklaas! Ook opa fotografeert voortdurend. Zo is deze tijd. Niets zal ons ontglippen. Het leven moet niet denken dat het zomaar kan voorbijgaan.
Het kleinste kind overhandigt intussen fier en forever zijn fopspeen aan Sinterklaas, en Zwarte Piet moet nu plechtig beloven dat hij niks meer mag achterhouden tijdens de nacht. Als we buitengaan, port de mama de dochter aan, "toe, laat de kerk eens werken!" Het kind drukt op een torenluikje en dan begint het spitsje te bimbammen. Welke toekomst heeft de kerk als ze op voltapijt moet staan naast het circus en de paardenranch?
Bompa in de hemel
In Vosselaar komen we in een kleiner huis met stille, brave mensen. De koffietafel van vanmiddag staat al gedekt en de twee koppels, met ieder twee kindjes zijn hier samen in het huis van de moemoe. De vier schaapjes zitten geduldig te wachten, de beentjes tegen de sofa gedrukt, de handjes plat op het fluweel ("dat zijn hier vier flinke kindjes, Piet!") Een jongen van vijf zingt -met zijn armpjes stijf- van de stoomboot, ik zie de kinderen bang en opgewonden tegelijk, hier heerst nog het geloof en volle ontzag. Om de kinderen toch op het laminaat te krijgen, stort Kurt bij het vertrek een lading toffees op de vloer.
Amai, hier was het nog braaf en stil, zeggen ze in de auto. Dat is niet meer overal zo, "er is minder respect dan vroeger". Soms zijn de kinderen zo ongeduldig "dat ze ons niet eens zien staan. Ge ziet ze dan kijken: kom! geeft dat speelgoed maar hier! dan kunnen wij beginnen!" Ja, dan voelen zij zich niet Sint en Pint, "dan voelen wij ons de facteur!"
De zon schijnt door de canada's, de torenklok slaat twaalf uur, en in het vriendelijke dorp Tielen houden we middagpauze. Vanwege m'n stadskledij mag ik de broodjes gaan bestellen, een kip curry special en een martino, we eten het op in de auto die op de lege stationsparking staat gestald. Hier zijn we "uit het zicht van de mensen", dus beiden zetten met een zucht hun pruik af, "miljaar, dat kan toch jeuken!" Na de lunch stapt Sus uit voor een plas, er is de plotse blasfemie van een man in kazuifel die wijdbeens watert tegen een rioolbuis.
Nadien worden nog wat mails doorgenomen. Sus zegt dat hij veel negatieve dingen eruit gooit: "Sommige ouders denken: laat de sint het maar eens goéd zeggen! En dan zetten ze werkelijk àlles op papier. Alsof wij in dat half uurke àlles kunnen recht trekken wat daar in een heel jaar is misgegaan!"
Sus wil wel sint zijn, maar Sus wil geen boeman zijn. En dat mensen soms lastige dingen kunnen vragen. Neem die avond in die voetbalkantine. Op hun papier stond: "De bompa van onze jongen (7 jr) heeft zich dit jaar verhangen. Kunt u zeggen dat u hem gezien hebt in de hemel? Om onze jongen toch wat te troosten." In een huiskamer zou dat nog gegaan zijn, zegt Sus, maar zeg dat maar eens in de micro van zo'n volle kantine! Dat was gênant geweest. En dat we maar eens aan vertrekken moesten denken. In hun gemeenplaats heet dat: kom, we gaan eens zien zei den blinde!
Geef een schoon handje!
Het begint een vast ritueel te worden. Als sint en piet uit hun wagen stappen, wordt er steevast geclaxonneerd vanuit de voorbijrijdende auto's. Zij spelen perfect hun rol en wuiven minzaam naar het vertragende verkeer. De vrouw van de buren schuift het gordijntje opzij, knikt gemaakt eerbiedig naar de zegen die ze krijgt en dan stappen we een klassiek huis binnen waar een slinger van grootouders, ouders en kroost in de zetels heeft postgevat. Wat zegt gij tegen de Sint?! En, geeft eens een handje?! Een schoon handje, ja, dat andere handje, dat is flink! Sus mag op de troonzetel plaatsnemen en vraagt gelijk wie er brààf is geweest. Alle kinderen steken hun vinger op, Kurt ook natuurlijk. ("Gij, Piet, vinger omlaag, want gij moet uw rommel in uw kajuit nog opruimen!") En daarna begint de sint aan zijn kleine vermaningen. -Flink op het potje pipi en kaka doen, is dat beloofd? - Vanaf nu ook de korstjes opeten! Is dat afgesproken?! Dan gaat gij later zo groot en sterk worden als uw papa in den bouw!
Als die les achter de rug is, worden de geschenken uitgedeeld. Er zijn twee trainingspakjes bij, één voor een zesjarige veldrijder en één voor een zesjarige motocrosser. Verder zie ik een pop (om te schminken en aan te kleden), een auto met vakantiecaravan en een kinderlaptop met grote toetsen.
Eén peuter sleept het kartonnen boekje Stevige Voertuigen voort en als ie op een toets drukt, klinken er claxons van camion, tractor en bulldozer. De salontafel staat intussen overvol en dan moeten de dozen met chocola, marsepein en speculoos nog komen.
Sint: Zijn jullie blij?
Allen: Jàààà!
En de mama's en de oma intussen maar souffleren, en wat zegt gij tegen de sint? zegt eens dank u sint! De papa's helpen intussen met uitpakken: met scharen en cuttermesjes gaan ze de weerspannige plastic verpakking te lijf. Maar als dat gedaan is, staan ze daar werkeloos. En zo zijn die jonge vaders aandoenlijk. Met gekruiste stoere armen en tegelijk glunderen bij al dat plezier van die bengels. Goedlachs en tegelijk geen houding weten bij deze verkleedpartij. Te groot zijn ze, te struis en te getatoueerd. Venten die zich even geen raad weten met wat ze vroeger zo goed gekend hebben.
Na het zingen van een lied onder de deskundige begeleiding van een politiesirene (de nieuwe combi!) stappen we op. Ik neem afscheid van Sus en Kurt. Zij moeten nog naar een feestje met allemaal kinderen van onthaalmoeders "op een uur tijd met vijfendertig kinnekes een apart gesprekske hebben, dat wordt doorboksen!" En dan nog een paar huisbezoekskes en dan langs het tankstation. Voor de kinderen aldaar? Neenee, "om al die tekeningen van vandaag in de vuilbak te gooien." Ge moet dat verstaan, dat is tevéél om allemaal bij te houden! En thuis kan dat niet bij 't oud papier, stel dat ons kinderen het zien!
Zatte Piet
Hoe haal je nu een Sint en Piet in huis? Soms huren ouders de sint via een lokale vereniging, maar meestal wordt de huursint gezocht op internet. Humo deed hetzelfde en kwam terecht op sites van rood fluweel, gouden krulletters, ijle muzak van Hammond-orgels en een keur van rudimentaire gedichtjes ("Elk jaar komt de sint, hij is de vriend van ieder kind.")
De eerste Sint die we tegenkomen pretendeert almeteen dat hij de échte is ("Vraag eens de échte Sint bij U thuis!") Op zijn startpagina zit hij ernstig kijkend bij een Bokrijk-schouw met een open boek voor zich. Hij behoort duidelijk tot die groep van selecte sinten die met veel tekst willen aantonen dat ze pedagogisch verantwoord zijn. Op hun site tref je meestal een soort charter, zeg maar een eigen-heiligverklaring. Zo is hier sprake van een professioneel en pedagogisch gevormd Hemels Gezelschap dat bij u aanklopt en dat voor een krachtig en vooral kwalitatief hoogstaand bezoek zal zorgen. Uiteraard is dit een "kindvriendelijk initiatief" dat een tegenreactie wil zijn tegen "alle vroegtijdig, amateuristisch en commercieel gedoe".
Dezelfde afkeer van amateuristische schertsfiguren komt ook tot uiting bij de Antwerpse Sinterklaascentrale. Deze centrale draagt een keurmerk en is officieel erkend als Cultureel Erfgoedvereniging "dankzij inzet, zorg voor kostuums en regelmatige bijscholingen". De sinten en hun stafmedewerkers besteden ook bijzonder veel aandacht aan de kleinste details van de vertoning. Onze mooie kostuums zijn van velours of fluweel en voor 7O% met de hand gemaakt! Ook onze Pieten vertonen zich steeds in de klassieke stijl. Geen gympies dus, maar nette, klassieke schoenen! De centrale stelt ook dat zij geen boeman voor de kinderen wil zijn. Wij komen steeds langs als kindervriend en dus zijn de roede en de zak bij ons compleet uit den boze, evenals het nuttigen van versnaperingen en alcoholische dranken!
Dat er soms een drankprobleem is bij de decemberheiligen, blijkt ook uit andere sites. Vandaar dat u de Sint en Zijn Pieten nooit zult betrappen op het aannemen van alcoholische dranken. Het gaat hier tenslotte om kinderen en zij hebben recht op het beetje onschuld dat hun nog rest. Dat vooral zwarte piet na verloop van tijd een zatte piet kan zijn, bleek uit een Nederlandse site. Daar biedt een Sint zich aan "met twee ervaren alcoholvrije pieten".
Blingblingpieten
De Sinten die niet met charters of keurmerken kunnen zwaaien,, kunnen de ouders nog altijd met karamellenversjes paaien. De grote kampioen op dit gebied is De Superpiet! Hier gaan we!
Een Sinterklaasbezoek wordt pas echt een feest, als de Sint samen met Superpiet bij u is geweest!
Ons succes is niet meer te dempen,daarom zijn wij ook dit jaar actief in de Kempen
Of u nu woont in Turnhout, Arendonk, Geel of Mol,niets is ons te dol, en de agenda is nog niet vol.
Stuur Superpiet vandaag uw elektronische post En hij vertelt u alles, inclusief wat het kost!
Toen ik hem contacteerde, bleek hij trouwens in een kleiner stuk Kempen actief te zijn ("Geel en Mol, dat was maar om het rijm erin te houden!")
Die beperkte actieradius is trouwens typerend voor àlle sinten. Dat één sint zich beperkt tot "Sint-Niklaas en omstreken", daar kunnen we nog inkomen. Maar wat te denken van "De Enige Echte Sint uit Spanje" die verderop zegt dat hij "liefst de provincie Antwerpen bezoekt"?! Elders klinkt het vanonder de kerktoren: "Wij zijn van Opglabbeek, maar proberen overal te komen!" Ook redelijk kleinschalig is "de regio Ardooie", en dan zijn er de lamme sinten die amper hun gemeentegrens oversteken: "Wijnegem en omgeving", "enkel Knokke en Blankenberge" of botweg "Balen".
Wat meer varieert zijn de prijzen. Je hebt Aldi-Sinten van 12 à 15 euro, gemiddelde sinten van twintig à vijftig euro voor een half uur en dan schieten we door naar het segment vip-sinten met prijzen van 400 à 500 euro. We spreken hier dan wel over totaalpakketten waar de sint "niet met een stoomboot komt, maar sneller: met een limo (of heli, indien gewenst)".
Bij een ander select sintenbedrijf (tot 625 euro) is zelfs sprake van "professioneel opgeleide medewerkers". De Sint is "perfect tweetalig" en hijzelf en de knechten beschikken over "een pedagogisch en artistiek diploma". Zo'n dure sint beschikt natuurlijk niet over Zwarte maar Luxepieten!
En daarmee zijn we bij een nieuw zeer beland. Het zijn alleen nog de ouderwetse sinten die een Zwarte Piet in dienst hebben. De anderen zijn fashionable geworden en op hun website moet je contact opnemen met de hulp-piet, de agenda-piet of hoofdpiet Jens.
En die éne piet is niet genoeg natuurlijk. Sinds ze in Holland begonnen zijn met meer dan één knecht, is ook hier het hek van de dam. Je krijgt niet langer een duo op bezoek, nee, het is: de Sint en zijn Pietenploeg, de Sint en zijn Pietenclub of de Sint "en zijn veertien Pieten". Daaronder bevinden zich dan danspieten, acrobaatpieten, muziekpieten, ballonpieten, blingblingpieten en zelfs abseil-pieten "die van de gevels afdalen". In Eeklo is het al helemaal de omgekeerde wereld, daar huur je "een bende pieten" met de sint erbij: Welkom bij Pieten Projects!
Deel 2: De Sint van 't stad
Van deur tot deur (4): de verkopers van stofzuigers en gebakken lucht
“Wij moesten de mensen overvallen, bij de keel grijpen en niet meer loslaten.”
Als er een archetype bestaat van de huis-aan-huisverkoper dan is het wel de stofzuigerverkoper. Ook al zijn ze bijna veertig jaar uit het straatbeeld verdwenen, toch ontmoet je ze nog steeds in de beeldspraak wanneer een politicus hard met zijn ideeën leurt, of wanneer Lernout of Hauspie de West-Vlaamse middenstand bewerkten met hun aandelen. Die reputatie van hardnekkigheid en lichtjes opdringerig zijn is in de jaren vijftig en zestig opgebouwd: toen hebben de stofzuigerventers onophoudelijk bij de Vlaamse mens aangebeld. Lees er maar eens het Suske en Wiske-album De Texasrakkers op na. In dat verhaal uit 1959 is een hoofdrol weggelegd voor Theofiel Boemerang, stofzuigerverkoper van beroep (“kleine percentjes maken rijke ventjes”). Theofiel duikt overal op: wordt een deur ingetrapt, een venster stukgeschoten of een pleit beslecht met een knokpartij, hij is er als de weerlicht bij om zijn handelswaar aan te bieden. (“Mijne heren, voor het uitstoffen van uw tegenstanders, koop mijn ideale stofzuiger!”)
Ik heb de oldtimers gezocht, zij die in de jaren vijftig en zestig de deuren hebben platgelopen met de steel-en-stofzak-zuiger, onder andere van het merk Balex. Na een zoekertje in Het Belang van Limburg meldden zich de zestigplussers Jozef, Leopold en Frans.
Jozef: «Balex was een merk dat alléén aan de deur werd verkocht en ons werkterrein waren de cités van de mijnwerkers."
Frans: «Alle regio's waren onderverdeeld in sectoren en de Chef de Vente Régional zei dan welke dorpen en welke straten ge moest bezoeken."
Jozef: «Ik deed dat allemaal met de fiets. Elke morgen laadde ik die stofzuiger met al zijn wisselstukken in een koffer, ik bond die tien kilo onder mijn snelbinder en ik reed naar de dorpen die ze opgegeven hadden. Soms vijfentwintig kilometer ver, en ‘s avonds ook weer terug met die zware bak op mijn fietske."
Leopold: «Ik deed elke dag wel honderd kilometer met die koffer op mijn pakdrager! Door alle weer en wind, in zomer en winter!"
Frans: « Dat was voor mij ‘s morgens om zes uur vertrekken en zestig kilometer rijden naar de beginpost. Ge moet u dat voorstellen, slecht verlichte wegen, het vriest stenen uit de grond, en gij sputtert daar rond met zo’n grote kist achterop uw brommerke."
Leopold: « Het systeem zat simpel in elkaar: wie niks verkocht, had niks verdiend. Tijdens de dag moesten we eerst op prospectie gaan: ge belde aan bij moeder de huisvrouw en ge vroeg of ge ‘s avonds eens mocht komen demonstreren als de man thuis was van de mijn. Het was immers verboden om alleen aan de vrouw te verkopen. De handtekening van de kostverdiener was vereist op de bestelbon."
Jozef: « Wij kwamen bij Italianen, Polen, Grieken, Duitsers en Oekraïners. En soms lieten ze ons gemakkelijk binnen, maar soms leek het of wij de schrik van de wijk waren. Vooral de Italiaanse vrouwen hadden het niet op ons begrepen. Ge belde aan één huis en dat ging als een tamtam door die wijk, aspirapolvere! aspirapolvere!, de man van de stofzuigers is er, attenzione! Laat hem niet binnen! Vandaar dat we nooit met onze koffer aan de deur mochten staan. We mochten niet zeggen dat we iets kwamen verkopen, en zeker geen stofzuiger!"
Frans: «Ge belde aan met een bundel papieren in de hand, “Mevrouw, wij doen een enquête in de streek, wij komen u vrijblijvend vragen hoe het in uw gezin gesteld is met de progressie op elektrisch gebied”? En dan lieten de mensen u binnen en dan begon ik met mijn vragen. Hebt u een radio? Hebt u een tv? Hebt u een wasmachine? Een droogzwierder? Een stofzuiger? En als ze nee zegden, dan moesten we uit onze pijp komen. En als ze ja zegden, dan vroegen wij: bent u tevreden over uw stofzuiger? Welk merk is het? Hoelang hebt u hem al? En dan eindigde het ermee dat we een nieuw en modern toestel kwamen voorstellen, en dat we hun oude toestel tegen een prijsje wilden overnemen."
Wonder van de techniek
Jozef: « Als de vrouw overdag geïnteresseerd was geraakt, vroegen we wanneer de man thuiskwam en maakten we een afspraak voor een demonstratie. Zo’n demonstratie duurde meestal een uur."
Leopold: « Ik had avonden dat ik van negen uur tot één uur ‘s nachts aan het demonstreren was. De mensen waren natuurlijk ook nieuwsgierig naar dat nieuwe apparaat. De meeste hadden qua elektriek alleen maar een radio in huis, een minderheid had ook een televisie."
Frans: « Het was toen 1960, en dus een goeie tijd voor ons vanwege de opkomst van de salonnekes; veel mensen hadden tot dan alleen maar tafels en stoelen in hun living staan, maar nu begonnen ze een zithoek met sofa en zetels te kopen om bij hun radio of televisie te kunnen zitten. En dat waren onze klanten hé, want uit een stoffen salon komt nogal wat stof hé!
Meestal begonnen we met te zeggen, het is hier proper in huis, mevrouw, maar denkt ge dat het echt proper is? Ja, daar waren ze zeker van! En dat tapijt? Ja, vrijdag nog uitgeklopt! En dan namen we de mond van de stofzuiger, we hielden er een fijn doekje voor, we stofzuigden een stukje van dat tapijt, en dan zagen de mensen dat doekje, en hoe zwart het was, nog zoveel stof in dat tapijt! Soms vroegen we ook om de as van de asbak op de vloer uit te kieperen, aan de vrouw vroegen we dan om die as met borstel en blik zo goed mogelijk op te vegen, en dan gingen wij eroverheen, wéér zwart stof op dat doekje! Ja, dat begint op het gemoed van de huisvrouw te werken hé, als ge zoiets kunt laten zien!"
Jozef: « Zo’n Balex was er in verschillende versies. Ge hadt de kleine, de standaardversie van 2500 frank die alleen maar kon stofzuigen, en ge hadt de grote van 4000 fr, daar kondt ge alles mee doen."
Frans: « Dat was een wonder van de techniek, daar uit de rue de l’Indépendence in Brussel. Ik zal u eens opnoemen wat die Balex allemaal kon. Hij kon zuigen, én hij kon blazen! Ge kondt op die blaasmond bijvoorbeeld een verfspuit aanbrengen. In een soort bokaal zat verf verdund met thinner, en daarmee kondt ge een plafond of een deur spuiten. Was uw fiets verroest, dan met de Balex erover! Ge kondt er ook mee boenen, en hem als kamerverfrisser gebruiken; met zo’n flaconnetje, een sponsje en parfum ging de kamer heerlijk ruiken. "Speciaal voor als u vis, friet of biefstuk hebt gebakken! Die etensgeuren verdwijnen direct uit uw huis!" En ook speciaal voor de dames, was de droogkap. Dat zag eruit als een opgevouwen regenkapje, maar als je dat aansloot, dan blies dat zich op tot een droogkap met warme lucht. En als de vrouwen dat wilden, dan konden ze tegelijk ook een geurbommetje aansluiten, dan werd hun kapsel ook nog eens geparfumeerd!"
Jozef: « Als de mensen vroegen, kan ik er ook soep mee koken, dan zouden wij bijna ja gezegd hebben!"
Frans: « Het was een vernuft, ik denk dat er wel twaalf hulpstukken bij waren. Dan zei ik tegen de man, mijnheer, doe uw zondags kostuum eens aan en kam nu eens uw haar. En dan kamden ze hun haar, en dan lagen er schilfertjes op hun kostuum en dan zoog ik dat weg met een speciaal afzuigborstelke voor de kostuums. Ik zeg het u, dat was een ingenieus toestel, die Balex! En ik ging helemaal op in dat demonstreren. Ook als de mensen geen woord Vlaams verstonden, ik legde dat uit met hand en poot, dat was écht: zién is kopen, en dus liet ik de mensen héél véél zien. In die tijd hadden ze ook weinig stopcontacten, dat was één stopcontact voor twee-drie kamers, dat was draad en nog eens een verlengdraad, jongen, ge had mij moeten zien vliegen met dat toestel, ik zou over de tafel hebben gesprongen om toch maar te laten zien hoe makkelijk en handig dat het ding was!"
Leopold: « Ge kunt wel geloven hoe moe wij waren. Ge liep al de hele dag van huis tot huis, dan waart ge nog eens een hele avond aan het demonstreren, en dan moest ge zoals ik in het gat van de nacht nog eens vijftig kilometer naar huis fietsen! Maar ja, ge moest er wat voor over hebben om een frankske te verdienen.”
Frans: « We hebben schoon geld verdiend. We kregen 25% commissie op die stofzuigers, dus ge verdiende tussen de zeshonderd en duizend frank per stofzuiger. Er waren maanden dat ik met 15.000 à 20.000 frank naar huis kwam in een periode dat een bediende misschien drie à vierduizend frank salaris kreeg."
Boem binnenvallen
De stofzuigerverkoper was een wereldwijde beroepsklasse. Ook Captain Beefheart (echte naam Don Van Vliet) verkocht stofzuigers. Volgens ingewijden zou de Captain zelfs een stofzuiger verkocht hebben aan de schrijver Aldous Huxley en hij zou daarbij de legendarische woorden gesproken hebben: “I assure you, sir, this one really sucks!”
Onze Vlaamse verkopers van de jaren vijftig verklaarden dat hun deur-aan-deur-modellen duurder waren dan wat zo’n stofzuiger normaal in de winkel zou kosten: die meerprijs ging voornamelijk naar de commissie van de verkopers. "Dus! Als je iets verkoopt dat te duur is, dan moet je maar wat harder aandringen bij de mensen." Aldus spreekt Maurice (80) die op de duur lichtjes malafide tewerk begon te gaan in de stofzuigbranche.
Maurice: "Het was in ’48 of ’49, het waren de moeilijke jaren na de oorlog dat een mens zonder werk maar drie keuzes had: of ge sprong in het kanaal om u te verdoen, of ge ging dood in de mijn aan een stoflong, of ge werd verkoper van stofzuigers (lacht). Ik heb het laatste gekozen, en ik ben met het Duitse merk Lutinus in de mijncité’s gaan verkopen. Dat was een heel geschikt gebied. Want ge had daar een overvloed aan Italianen, Grieken en Polen, allemaal mensen die uit arme landen kwamen, allemaal mensen die nooit een cent gezien hadden en die in de Limburgse mijnen ineens geld begonnen te verdienen. Die mensen zaten in het beloofde land en zij waren het meest tuk op al die moderniteiten en noviteiten die er te koop waren. De mensen waren ook trots op hun nieuwe status. Ze wilden dat laten zien aan hun buren: kijk maar eens, ik kan dat allemaal hébben, ik kan dat allemaal kopen!!
Een opleiding hadden we niet. We moesten een halve dag met een ervaren verkoper meegaan, en de les was: horen, zién en zwijgen! Wat ik zag, was een verkoper die de mensen overrompelde. Het systeem van Lutinus was de vente à l’arrachée, boem binnenvallen, en direct terzake komen. Geen complimentjes, geen amai, wat woont ge hier schoon. Nee, wij moesten de mensen bij de keel grijpen, overdonderen, en niet meer loslaten. Zij moesten niks zeggen, wij bleven de hele tijd aan het woord. Over de kwaliteit van de stofzuiger, over zijn uitzicht, hoe mooi hij wel was, en hoe klein, en hoe gemakkelijk in het gebruik, en hoe licht om op te bergen, àlles, alles was gemakkelijk. Over de techniek moesten wij het niet hebben, wij moesten zelfs niet demonstreren hoe hij werkte, wij moesten alleen maar praten, praten, praten, de mensen omverpraten.
Een Lutinus-verkoper sprak zelfs niet over zijn toestel, die sprak voornamelijk over hoe vuil en stoffig het bij de mensen was. En de mensen waren nochtans proper, ge hadt huismoeders die écht bezwaar maakten, meneer, alles is hier heel proper! Maar dan had ge verkopers die met hun vinger over de plint boven de deur gingen, waar altijd stof ligt, en dan zegden ze: ah, mevrouw denkt dat het hier proper is?! En wat is dat dan! Dat is hier vuil! Dat is hier vies! Dat stinkt hier! Ja, dat was werkelijk de mensen van hun stuk brengen.
Koelkast voor Eskimo
Soms hadden de mensen al een stofzuiger, en soms zelfs een betere dan wat ik verkocht, maar dan moest ik zeggen dat het een waardeloos stuk was, een prul, het trekt op niks, dat is geen stofzuiger, dat is een koffiemolen met een draad eraan! En dat ze blij mochten zijn dat ik ‘m voor een zacht prijsje wilde overnemen!
Zelf verdienden wij het grote geld. Wij verdienden duizend frank op een stofzuiger die 4000 à 5000 frank kostte, en die in feite veel te duur werd verkocht. In de eerste vier maanden had ik honderd stofzuigers verkocht en honderdduizend frank verdiend. Dat was een schat aan geld, ik had 25.000 frank per maand, terwijl een goeie bediende eind de jaren vijftig 4000 frank verdiende!
Ik was zo goed dat ze mij regionale agent-inspecteur hebben gemaakt. Ik moest jongemannen aanwerven en de baan opsturen, maar ook dat systeem was niet helemaal eerlijk. Je zette een annonce in de krant: U KAN PER MAAND 40.000 tot 60.000 FRANK VERDIENEN! En ja, daar kwamen in de jaren vijftig hopen jonge mannen op af! En die begonnen dan porte à porte, maar het liep veel moeilijker dan ze dachten, en om toch maar te tonen dat ze wat konden verkopen, verkochten ze een stofzuiger aan hun moeder, hun zuster, hun tante en hun grootmoeder, en na één week zagen ze het niet meer zitten, maar ze hadden voor mij wel vier stofzuigers verkocht. Eigenlijk was mensen aanwerven gewoon een techniek om stofzuigers te verkopen, dat is een truuk die nu ook nog wordt gebruikt.
Ik ging zelf ook nog van deur tot deur en ik begon er prat op te gaan dat ik aan iederéén kon verkopen. Ze zeggen soms, hij kan een koelkast aan een Eskimo verkopen, wel, mij is dat gelukt. Ik was op een keer bij een jonggetrouwd koppel en ik heb hen een stofzuiger verkocht terwijl ze niet eens elektrische stroom in hun huis hadden! Die mensen hadden niks, die hadden zelfs geen waterleiding, maar ik had ze omver geklapt. Dat was zo in die “goeie ouwe tijd”, de mensen waren toen veel naïever dan nu.
Op de regionale vergadering van de verkopers was dat natuurlijk dé mop van Maurice, een stofzuiger verkocht zonder één stopcontact!! En ik kom thuis en ik vertel dat ook aan mijn vrouw, maar zij kon er niet om lachen. Ze zei: ik denk dat ge stillekesaan met maffiapraktijken bezig zijt, en ik zou willen dat ge een normale job zoekt. En toen ben ik er van de ene week op de andere mee gestopt. En binnen twee dagen had ik ander werk, ik kon direct als handelsreiziger chocolade gaan verkopen voor een grote fabriek. Dat ik stofzuigers had verkocht, dat had de grote doorslag gegeven!”
De Nieuwmarkters van Roeselare
Ik heb ook gemeentebesturen gebeld om te weten of ze recent nog leurhandelaars hadden ingeschreven en steeds kwam dezelfde reactie: "Dat is een uitstervend ras, dat zult ge niet meer vinden." En toch zijn ze er nog, de mannen die bijvoorbeeld met lakens en linnengoed, zeep en badschuim, bestekkoffers en oosterse tapijten leuren. Maar je vindt ze niet in de stad en de randgemeente, ze voyageren vooral in de dorpen en de landelijke regio’s.
Zo waren er veel aanwijzingen naar Roeselare. Daar wonen de Nieuwmarkters, “een heel speciaal ras, mannen die linnen- en beddengoed verkopen, tot in Wallonië, tot in Frankrijk en Italië!” Het blijkt een familieclan te zijn die al generaties lang van deur tot deur gaat, met als meest voorkomende namen Plancke, Houthoofd en Deckmyn. Ik heb menigeen van hen gecontacteerd, maar ik had evengoed gesloten deuren kunnen aanspreken, dat interesseert mij niet, ik hou me daar niet mee bezig, wij hebben uw boekske niet nodig, ons bestuur heeft nee gezegd! De heftigheid waarmee het gezegd werd, was niet te omzeilen.
Alleen de vroegere politiecommissaris van Roeselare die in de Nieuwmarkters-buurt is opgegroeid, wil iets zeggen over deze in zichzelf gekeerde groep: “De Nieuwmarkters zijn altijd een gesloten clan geweest. Vroeger trouwden ze bijvoorbeeld alleen onder mekaar. Als een Nieuwmarkter met een burgerjongen of -meisje trouwde, dat was een schande. Die werd uit hun midden gebannen. Het zijn ook fiere mensen die al heel vroeg vanonder de kerktoren weggingen om hun handel te drijven. Eerst met de trein en later met de auto. Met hun stoffen en linnengoed gingen ze heel ver, tot in de Elzas, de Vogezen, Luxemburg, Normandië en Bretagne, dat doen ze nu nog altijd. Hier in Roeselare zijn ze vooral gekend door hun pracht en praal op het kerkhof. Er is volgens mij geen enkele bevolkingsgroep in België die zoveel geld besteedt aan de graven van zijn overledenen. Op één november komt de hele familieclan bij elkaar, en dan liggen er bloemstukken van vijftigduizend frank en méér op het marmer en bladgoud van hun grafkapellen. Hoe dan ook, de groep die maandenlang van huis is om te leuren is klein geworden. Vroeger waren er meer dan honderd, nu zijn het er nog hooguit tien of vijftien.”
Rapalje aan de deur
Er is vroeger met alles geleurd: stofzuigers, encyclopedieën, haring, pudding, legkippen, touwen en zelen, koffie en Koloniale Waren, ik hoorde het allemaal vertellen, maar het is ook allemaal voorbij. Maar die teloorgang geldt niet voor de oplichters aan de deur, dat rapalje lijkt allerminst uitgestorven.
Ik hoorde een eerste vage hint toen ik op ronde was met de winkelwagen van Maleco (zie deel 3) Klant Louisa die (belangrijk detail!) niet ver van de snelweg woont, heeft al enkele keren Nederlanders aan de deur gehad die bestekkoffers en potten en pannen kwamen verkopen. Aanvankelijk kostte de hele rimram 30.000 fr, en dan 10.000 fr en uiteindelijk had ze maar 4500 fr betaald voor houd u vast: een stel pannen, achttien casserolles, een 72-delig bestek én een messenkoffer. De messen waren van Solingen, en ze hadden een gouden biesje gehad, "een schonere cadeau kunt ge niet vinden voor een jong koppel dat gaat trouwen."
Jan van de winkelwagen kende die verhalen. Hij had er geen goed oog in, “ik denk dat er al veel goedgelovige mensen zijn geweest die véél teveel geld hebben betaald voor dat gerief dat allicht ook geen 4500 frank waard was.”.
Ook zijn collega René hoorde zijn klanten regelmatig klagen over oplichterij aan de deur.
René: « Wat de mensen ons allemaal vertellen! Ze bestellen één doos wc-papier en een week later staat er een camion voor de deur die een palet toiletpapier komt leveren. Ja madammeke, ge hebt het zelf getekend! Een andere mevrouw liet me een zak ‘waspoeder’ zien, dat was wit zand, in een jutezak geleverd, nog geen vijf procent was waspoeder. Zoiets lappen ze vooral bij oudere mensen, die durven niet reclameren en daar profiteren ze van.”
Patrick De Meulder (Onyx Group) heeft voltijdse verkopers in dienst die wenskaarten, stickers en kalenders verkopen. Hij heeft meer dan eens te maken met schuimers die de markt verzieken.
“Wij zijn met alles in orde. Ik sta geregistreerd bij het Ministerie van Economische Zaken, mijn verkopers hebben een leurkaart om ambulante handel te verrichten, én ze overhandigen aan iedereen een folder met adres, telefoonnummer én doelstellingen van de organisatie waarvoor ze colporteren. Als zelfstandige hebben ze ook een btw-nummer en een nummer in het handelsregister."
"Maar er zijn de rotte appels en de sjoemelaars. Zo zijn er nog altijd echte mindervaliden die van huis tot huis zeep en onderhoudsproducten verkopen. Maar er zijn ook bedriegers, gasten die hun handicap mimeren en acteren, en die waren van het slag, hoeveel zeep moet u hebben, één kilo, en dan zetten ze een eentje, maar op hetzelfde lijntje staat x 100 kg, en dan levert de vrachtwagen 100 kg zeep aan je deur. Of honderd dweilen. Of honderd pakken wc-papier. Je hebt getekend, en dus zal je betalen."
De eerste beurzensnijders die om de zoveel jaar opduiken, zijn de oplichters van de asfaltmaffia. In ’92 doken ze al eens op in de Kempen, in 2000 en 2001 kwamen ze terug, onder andere in Noord-Limburg. Engelsen en Ieren waren het, vergezeld van een enkele Nederlander en ze boden zich aan bij huizen met een onverharde oprit. Naar hun zeggen waren ze in de buurt “wegen aan het verharden”, ze hadden nog wat “warm asfalt” over en of ze de eigenaar misschien met een oprit konden plezieren? De asfalt was “van de beste kwaliteit” maar wegens teveel wilden ze hem uitstrijken tegen de helft van de prijs. Wie ja zei, kreeg van dan af het statuut van gedupeerde, want de asfalt was van slechte kwaliteit. En in plaats van zes centimeter werd een laagje van twee centimeter gelegd, en bij de afrekening (zonder factuur) werden veel teveel vierkante meters aangerekend; de bedragen liepen in de honderdduizenden. Ook de ondergrond werd nergens geëffend, aan de randen zaten dikke uitstulpingen, en al na enkele weken begon het asfalt -dat afval van een asfaltbedrijf bleek te zijn - te verkruimelen.
Bij een eigenaar in Beerse was de “pechstrook” zo bruut tegen de grond gekwakt “dat hij zijn garagedeur niet meer open kreeg”, en verder was “de gehele gevel besmeurd met teerspatten” (Gazet van Antwerpen, 21.4.01). Slachtoffers die weigerden te betalen, werden zwaar afgedreigd, in enkele gevallen werd hun oprit geblokkeerd door de vrachtwagen van de valse stratenmakers. De kwalijke firma zou ook al actief zijn geweest in Duitsland en Nederland.
De consumentenorganisatie Test-Aankoop wordt regelmatig aangesproken over allerhande gesjoemel aan de deur. Meestal betreft het de brutale verkoop van veel te dure veranda’s, “ultrasone” afwasmachines, turbo-stofzuigers, of “waterzuiveraars die goedgekeurd zijn door de NASA”. Het aantal misbruiken loopt zo hard op dat Test-Aankoop al meer dan tien jaar pleit voor een volledig verbod op alle huis-aan-huis-verkoop.
Nepagenten
Het moet zijn dat onze voordeuren een ongeëvenaarde aantrekkingskracht uitoefenen op allerhande galgenaas. Zo is er de kwalijke rage van de nepagenten. De scenario’s zijn bijna steeds heel gelijklopend. Er wordt, meestal in Brussel en meestal bij bejaarden, aangebeld door een “wateropnemer”. Die komt zogezegd de waterstand opmeten, en hij neemt een kleinigheid weg, een geldbriefje of een klokradio. Enkele minuten later staan er twee “agenten in burger” aan de deur; ze hebben de nep-wateropnemer gevat, en ze geven de “buit” terug aan de bejaarde. Maar om te controleren of de man niet nog meer gestolen heeft, zullen ze “de woning even aan een onderzoek onderwerpen”. Aan de bejaarde wordt dan gevraagd waar hij of zij z’n waardevolle spullen bewaart, en dan is het een koud kunstje om ermee vandoor te gaan. Tussen 1997 en 2000 stelde de politie van Brussel al driehonderd pv’s op . In sommige gevallen werden er geldbedragen, kasbons en juwelen gestolen voor een waarde van twintig miljoen frank (“het zijn immers bejaarden die nog steeds hoge geldbedragen in huis verstoppen”.) Volgens de politie verkeren de gedupeerden “nadien lange tijd in shock en hebben ze het vertrouwen in alles en iedereen verloren.”
In november ’91 waarschuwde de (echte) Antwerpse politie voor een Nederlander en zijn namaak-camera’s. De man bood zich huis voor huis aan, liet een Sony-videocamera zien die te koop was voor de belachelijke som van 10.000 fr maar in de authentieke Sony-dozen die hij uit zijn auto haalde, zat iets heel anders. “Drie camera’s had de klant gekocht, hij had ook enkele familieleden een plezier willen doen, en toen hij de dozen openmaakte, zaten er drie blokken hout in”.
Theofiel Boemerang liet weten dat hij zich ten stelligste distancieerde.
NAWOORD: Er zijn deze week ook nep-verpleegkundigen opgedoken die in Brussel van huis tot huis gaan met zogezegde sneltesten voor corona. De slachtoffers zijn vaak bejaarden of hulpbehoevenden. Ook de Engelstalige asfalt-oplichters zijn nog steeds actief. Het laatste krantenverslag over hun malafide werk dateert van mei 2019 - omgeving Kortrijk.
Van deur tot deur (zonder corona) (3): de getuige van Jehova en de huis-aan-huis-winkelier
“Laat mij gerust met uwen bijbel! Ik heb genen tijd!”
Als schooljongen ben ik zelf ook van deur tot deur gegaan. Voor de de Vlaamse missiepaters die ergens tussen de rijstvelden van Indië dorpen bouwden en het woord Gods brachten met een brommer. Eén week per jaar was het missiespaarweek en begon de nietsontziende competitie op het Xaveriuscollege: de klas die het meeste geld ophaalde, dat was de felbegeerde titel. Ik heb in die schooljaren met alles geleurd: met kalenders, gemalen koffie, ballonnen in de vorm van een konijn, zoete spekken, maar vooral met dunne boekjes waarop bruine kinderen stonden afgebeeld, glunderend boven een dun teiltje rijst. Voor mij was het één van de beste weken van het schooljaar. Er was geen huiswerk, in de lessen werd geld geteld, en elke dag liepen we na de schooluren (en soms tot negen uur ‘s avonds) door de straten, nieuwe deurbellen en nieuwe avonturen tegemoet. Een vent die krakend vloekte op de klootzakken van paters, een dure madam die honderd frank uit een Chinese vaas haalde, een vrolijk en verwarrend meisjesgezicht, o zachte donkere oktoberstraten, waar zijt ge gebleven.
Nu is het een zonnige koude woensdag in januari en ik heb me deftig gekleed: een braaf wit hemd, een bescheiden grijze pull en een donkere jas. Hij arriveert met das en hemd en een fijne wollen jas. En zo gaan we, twee heren langs de huizen, één Getuige van Jehova, en één stille getuige. Ik vermoed dat mijn meegaan een zeldzaam privilegie is; elders hoorde ik dat beginnende getuigen pas na één jaar bijbelstudie gevraagd worden om een keertje mee te gaan. En ik ben dan nog een werelds persoon, een ongelovige!
“Er zijn op dit ogenblik zes miljoen gedoopte Getuigen van Jehova op de wereld”, zegt Leo Moonen (55)” Daarvan wonen er 26 à 30.000 in België, en negentig procent daarvan gaat prediken van deur tot deur.” Leo is één van deze verkondigers.1975 was zijn beginjaar. Voor deze namiddag staan enkele straten van Berchem op het programma. Leo heeft die straten niet zelf gekozen, een ouderling heeft de straten én de huizen waar aangebeld moet worden op blaadjes geschreven. Wat maakt dat Leo tijdens de rondgang voortdurend papier uit zijn jaszak diept om te zien welke straat hij moet nemen en welke bellen hij moet duwen. Bij de belletjes staan ook streepjes, en daaraan kan Leo zien hoe vaak de persoon bij vorige bezoeken afwezig is geweest.
In het eerste huis doet een Turkse man open. Leo vraagt enigszins cryptisch of de man geïnteresseerd is in de mensheid en in het ontstaan ervan, maar onze Turk moet direct gaan werken. Leo vraagt dan of hij later eens mag terugkomen. Dat mag gerust, “altijd welkom!” De deur gaat dicht en Leo glundert van oor tot oor, Wat denkt ge daarvan?! Als dat geen positief begin is! En dat al bij de eerste deur!
De volgende tien belletjes doet niemand open. Leo zet streepjes.
Een jongeman doet open met een glas Rodenbach in de hand. Leo zegt dat de aarde ooit goed was en dat er nu problemen zijn, maar dat de aarde toch weer goed zal worden. De jongeman vraagt “van welke instantie hij is”. Als hij hoort dat het om Jehova gaat, is hij “niet geïnteresseerd”. Het deert Leo niet; hij vindt dat “we toch een goed gesprekske hebben gehad”.
Weer vijf huizen niemand thuis en de volgende die opendoet is een Turk die alleen maar Turkish kan zeggen. No problem, zegt Leo, We! Will! Come! Back! Later! En hij steekt wel vijf keer zijn duim op.
Als ’t maar waar is
Op nummer 29 mag hij NIET BELLEN staat op zijn papiertje, WANT VIJANDIG! Op 31 komt een bejaarde man in de deur. Leo heeft een boodschap voor een nieuwe wereld, maar onze man heeft genen tijd, ik ben bezig, ik ben aan ‘t kuisen, komt maar zien als ge me niet gelooft! Leo vraagt of de man misschien graag leest. Nee! Voor lezen heb ik genen tijd. Ik ben maar alleen. En ik ben alles kwijt, mijn vrouw, alles! Dan heb ik goed nieuws voor u, zegt Leo, “binnenkort gaat u uw vrouw terugzien!” De man houdt op met nee schudden. Mijn vrouw terugzien? Ik zal u iets zeggen, kameraad! In de Diepestraat is een café! En daar hangt een bordje! En weet gij wat daarop staat? Als ‘t Maar Waar Is!! Dankuwel, zegt Leo, en nog een aangename dag verder.
Leo belt bij huizen waarvan ik zeker weet dat niemand thuis is: het reclamedrukwerk zit nog dik in de bus, maar hij drukt onverdroten op de bel, “het werk moet gedaan worden”. Een Turkse vrouw is ook al “niet geïnteresseerd”, maar Leo vindt het niettemin “toch positief dat ze zo goed Nederlands spreekt.” Na één uur en twintig minuten hebben we zo’n veertig bellen gedaan en daarvan waren amper zeven mensen thuis. Leo vindt het niet erg. “ Al is er maar één mens die luistert, dan nog is er vreugde bij de engelen in de hemel!”
Na twee uur rondgang stoppen we ermee. In de auto duwt hij een cassette in. Het is het boek Prediker, hoofdstuk vijf. Leo heeft de hele bijbel op cassette staan, Oud en Nieuw Testament, honderdtwintig bandjes, honderdtwintig uren bijbel “voor als ik onderweg ben”. Humo had ook een cassetje bij en veel vragen.
Humo: Hoe vaak worden de mensen deur aan deur bezocht?
Leo: «Berchem telt 40.000 inwoners, en toch slagen onze zeventig Getuigen erin om al die mensen op zes maanden tijd te bezoeken. Soms na één keer aanbellen, soms na drie keer aanbellen. En zoals je gezien hebt, bellen we bij iedereen, Turken, Marokkanen, Russen, we slaan niemand over. We gaan ook in de grote blokken. Hier in mijn buurt zijn een paar blokken met honderdtwintig belletjes. Die doen we niet in één keer, maar in schijfjes. Elke zondag een tiental belletjes en na twaalf zondagen is zo’n blok gedaan."
Humo: Daar moet een flinke boekhouding achter zitten?
Leo: «Oh ja. Dat is een fantastisch systeem om dat allemaal bij te houden: alle straten, alle huizen en alle bellen van Berchem staan bij ons op steekkaarten. En telkens als je vertrekt, wordt dat op papiertjes overgeschreven, welke bellen nog gedaan moeten worden, en als die mensen dan bezocht zijn en thuis zijn, dan rapporteer je dat bij je terugkomst, en zo slagen we erin om niemand te vergeten. Zo’n systeem is echt noodzakelijk als je georganiseerd wil prediken. Het zou ondoenbaar zijn als elke getuige zo’n beetje zijn straten en zijn belletjes zou uitkiezen."
Humo: Je begint aan de deur over een goede boodschap en een nieuwe wereld, maar je zegt nooit meteen dat je een Getuige bent.
Leo: «Nee, want dan zijn de mensen te snel om de deur dicht te doen. Ik begin meestal met een vraag. Goeiemorgen, mevrouw of mijnheer. Mag ik u enkele vragen te stellen? En dan vragen ze, voorwadist eigenlijk?! En als je dan zegt, voor Jehova’s Getuigen, dan is het och god, zijde daar weer? Meestal ga ik dan verder door te vragen of ik een paar zinnen mag voorlezen uit de bijbel, een paar zinnen die heel actueel zijn. Maar dan begint het dikwijls al, Watte? Den bijbel?! Da kennekikal! Laat mij gerust! Ik heb genen tijd! Ik ben bezig! En dat geloven wij allemaal, want een mens is altijd bezig, maar in onze opleiding leren wij om ons zo te introduceren dat de mensen wel even tijd maken om naar ons te luisteren. We zullen dan bijvoorbeeld inspelen op de directe actualiteit.
Neem dat het verkiezingen zijn, dan zal ik zeggen: u gaat binnenkort stemmen voor een nieuw politiek stelsel, maar weet u dat weldra alle wereldstelsels zullen vervangen worden door één stelsel dat afkomstig is van degene die alles gemaakt heeft?! En dan zijn ze verrast, wadisdadallemaal meneer?! Over wat zijt u bezig?! Wie zijt u eigenlijk? En als je dan zegt dat het over een stelsel gaat dat door Jezus Christus als Koning is ingesteld, ja, dan weten ze het weeral, Den bijbel zeker?! Dat interesseert mij niet! En op dat moment mag je niet meer aandringen. Je kan niet met omwegen bezig blijven, je moet na korte tijd durven zeggen wat de boodschap is.
Paradijs
Leo:«Soms begin ik ook wel eens humoristisch. Op een keer kwam ik aan een huis met een tuin vol prachtige bloemen, die mevrouw doet open en ineens kwam dat eruit: Mevrouw, dat is hier een paradijs met al die bloemen! En zij moest lachen om die openingszin, en ik heb daar wel een kwartier staan babbelen over de bijbel en het paradijs dat ons te wachten staat."
Humo: Hebben jullie een handboek met tips voor het predikaat?
Leo: «Ja. Dat boekje heet Redeneren aan de hand van de Schrift, dat is een intern document en daarin staat geschreven hoe wij de mensen kunnen aanspreken en wat je moet zeggen als de mensen een gesprek willen afwimpelen. Dat zijn dan opmerkingen als Ik interesseer me niet voor Jehova of Ik heb mijn eigen geloof of Ik heb het te druk of Waarom komen jullie zo dikwijls? Op al die opwerpingen vind je een repliek in dat boekje. Ook als de mensen zeggen, ik ben katholiek, jood, moslim of boeddhist, in dat boekje staat steeds wat de beste reactie is.
Je vindt er ook alle soorten van aanleidingen die je kan aangrijpen om een gesprek te beginnen. Neem dat er in de buurt een overval of een inbraak is gebeurd, dan zullen wij zeggen: u hebt toch gehoord van die overval, en dat is dan een aanleiding om het over de criminaliteit en andere actuele problemen te hebben, maar vooral dat er een oplossing mogelijk is.
Theocratische School
We hebben ook nog de Theocratische School en in de opleiding leer je hoe je met de mensen moet spreken en redeneren. In feite is dat een permanente scholing. Ik ben nu zevenentwintig jaar bij de Getuigen, en ik volg dat nog altijd. In die school oefenen we ons in (neemt zijn lijstje): duidelijk zijn, begrijpelijk zijn, enthousiasme, warmte en gevoel, belangstelling wekken bij de inleiding, geschikt thema zoeken als inleiding, en zo nog twintig punten. Wie de quotering “goed” wil halen op al die punten is toch wel één à twee jaar bezig. Maar niemand is verplicht om die school te volgen.
Humo: Worden Getuigen verplicht om van deur tot deur te prediken?
Leo: « Niemand wordt verplicht, maar negentig procent van de Getuigen gaat prediken. Alleen wie er vierkant tegenop ziet, omdat hij stottert of te verlegen is, blijft thuis."
Het kind en de bijbel
Humo: Mag een Getuige dialect spreken aan de deur?
Leo: «Nee. Je moet 'geschaafd' spreken, daar moet je op letten, en je moet ook met gebaren spreken. Het is heel overtuigend als je met je handen spreekt. Dus geen armen langs het lichaam zoals een houten klaas, maar beweeglijk spreken is de boodschap."
«Je kan die Theocratische School volgen van jongsaf, je ziet daar zelfs kleine kinderen die al vanaf vier-vijf jaar toespraakjes leren houden. Dat zijn voordrachtjes van zo’n vijf minuutjes. En ze staan dan tegenover een andere Getuige, die speelt de rol van huisbewoner, en dat kindje houdt dan zijn toespraakje over bepaalde toestanden in de wereld."
Humo: Wordt dat kind qua rollenspel al eens bars onderbroken door die ‘huisbewoner’?
Leo: «Neenee! Die luistert en die stelt vragen aan dat kind. Ah ja? Is dat zo? En waarom is dat zo? En dan antwoordt dat kind met teksten uit het evangelie. Je zou ervan verteld staan hoe goed sommige kinderen zijn! Dat zijn uiteraard ook de kinderen die van jongsaf met hun ouders van deur tot deur gaan."
Humo: Jullie verschijnen steeds deftig gekleed aan de deur.
Leo: «De kledij moet deftig zijn. Dus geen slordige jeans of zo, maar een kostuum voor de mannen en een rok voor de vrouwen. En tot onder de knie hé, geen minirok! En liefst ook geen make-up of juwelen voor de vrouwen; een Getuige en uiterlijk vertoon, dat gaat niet samen. Als dat natuurlijk een bescheiden collier met parels is, dan mag dat. Als het maar bescheiden is."
Humo: Jezus had lang haar. Mag een Getuige lang haar hebben?
Leo: «Dat mag. Als het maar verzorgd is."
Deurzetters
Humo: Waarom zijn de Getuigen altijd met twee?
Leo: «Dat is geen must, maar de meeste mensen gaan liefst met iemand samen. En de regel is dan dat je om beurten spreekt. Zodat je van mekaar kan leren. Ik ben onlangs met een pionier op stap geweest. De pioniers zijn de meest bedrijvige Getuigen, dat zijn mensen die maandelijks minimum zeventig uren prediken. Die zijn dan gepensioneerd of werken deeltijds en die gaan elke dag enkele uren prediken. Vrijwillig en onbezoldigd! Als je zo’n pionier hoort spreken, man, dat is met zo'n enthousiasme en zo'n overgave, dàt is leerrijk! Je hebt er zelfs die honderdtwintig uren per maand prediken. Of honderdvijftig! Dat zijn de voltijdspredikers."
Humo: De Top-Getuigen.
Leo: «Denk nu niet dat zij een medaille krijgen of dat er een competitie is “om ter meeste van deur tot deur gaan”. Ze doen het vooral als voorbeeld voor de anderen, zij zijn de aanspoorders. Onder de pioniers heb je dan nog de hulppioniers, zij die minstens vijftig uren per maand prediken. En daaronder heb je de gewone predikers of verkondigers, zij die minder dan vijftig uren prediken. Een Belgische Getuige gaat per maand vijf à tien uren rond, dat is zowat het gemiddelde. Ik ben een heel bescheiden Getuige, want er zijn maanden dat ik maar één of twee uur van deur tot deur ga."
Ambeteren
Humo: Welke notitie maak jij als ik zonder iets te zeggen de deur dichtknal?
Leo: «Dan zetten we een streepje bij je bel, en dan gaan we de maand daarop terugbellen. Slechts als jij zegt : GE MOOGT HIER NIET MEER BELLEN, dan gaan wij effectief niet meer aanbellen. Dat wordt op een aparte fiche genoteerd."
Humo: En dan kom je daar nooit meer terug?
Leo: «Mja, dat durf ik niet zeggen. Soms raakt die kaart verloren of vergeten, en gaat men daar toch nog eens aanbellen. Het kan immers zijn dat die weigerachtige persoon intussen verhuisd is, dat kan toch!"
Humo: Wat denk je van al die mensen die zeggen, ik heb geen tijd?
Leo: « Ik kan dat niet begrijpen. En meestal zeg ik dat ook: hebt u dan niet even de tijd om eens na te denken over uw leven?! Over uw toekomst?! Maar blijkbaar staan de mensen niet graag stil bij die zaken."
Humo: Als mensen boos worden omdat je hen op zondagmorgen uit hun bed belt, wat moet je dan zeggen?
Leo: «Dan moeten wij ons verontschuldigen. Sorry, wij wisten niet dat u nog in bed lag. Onlangs hebben we daarover nog een algemene opmerking gekregen: als de rolluiken naar beneden zijn, dan mag er zeker niét gebeld worden!"
Humo: Dankuwel hoor!
Leo: «Ja, dat is de moderne tijd. De mensen slapen langer in het weekend en in de week zijn ze afwezig. Vandaar dat wij ook de moderne communicatie gaan gebruiken. In plaats van nog eens voor die deur te staan, zullen we die naam van die persoon gaan opzoeken in de Witte Gids. En dan wordt hij "geambeteerd" aan de telefoon. Dat is de moderne prediking. We moeten met onze tijd meegaan."
Geest van Satan
Humo: Heb jij al een emmer water over je hoofd gekregen?
Leo: « Ikzelf nog niet, maar andere Getuigen al wel. Daar is dan wel politie bijgeroepen en zij hebben die bewoner een uitbrander gegeven."
Humo: De appelverkopers in de eerste aflevering vonden dat de agressie aan de deur was toegenomen.
Leo: «Dat klopt. Onder mekaar hebben wij het daar dikwijls over dat de mensen zich zo snel belaagd voelen. Het is precies alsof wij ze van hun vrijheid beroven door aan te bellen. Ze willen niet dat iemand zich met hen moeit, ze willen honderd procent met rust gelaten worden."
Humo: Zien jullie aan de deur een verschil in belangstelling tussen jongere en oudere mensen?
Leo: «De jongeren zijn meer geneigd om naar ons te luisteren. Die staan nog open voor alles in het leven, die zijn nog zoekende, die zijn nog niet vastgeroest. Die zijn ook nog niet teleurgesteld in het leven zelf. Ouderen wijzen je soms af omdat het leven niet gebracht heeft wat ze ervan verwachtten. Die hebben dan een wrok tegen alles en iedereen."
Humo: Zie je een verschil in belangstelling voor en na elf september?
Leo: «Oh ja, de mensen staan veel meer open voor onze boodschap dan ervoor. Toen het pas gebeurd was, zagen we het ook aan de mensen, ze waren kwaad, Waar gaat de wereld naartoe? En waarom heeft God dat toegelaten?! En wij zeggen dan dat God dat niet gewild heeft, maar dat het mensen zijn die zoiets bedenken en uitvoeren. Mensen die niet geleid worden door de geest van liefde , maar door de geest van Satan die de hele mensheid wil vernietigen."
Preaching in the rain
Humo: Hoe incasseren jullie al die onverschilligheid, al die niet-geïnteresseerde deuren?
Leo: «Wij trekken ons dat niet aan, wij blijven optimist. Wij zien niet naar de reacties, maar naar het predikingswerk dat gedaan is: de mensen hebben ons gezien, de mensen hebben ons gehoord, er is in elk geval over Gods Woord gesproken. En die positieve ingesteldheid behoedt je ervoor om teleurgesteld te zijn. Je mag ook niet aanbellen vanuit een negatieve gedachte, -het zal weer zijn van “laat me gerust” en “ik heb geen tijd”-, want dan ben je verkeerd bezig. Je moet steeds hoopvol gestemd zijn. Bij elk belletje opnieuw."
Humo: Maar zo’n hele voormiddag onverschilligheid moet toch zwaar wegen?
Leo: « Nee. En als dat wel zo is, dan moet je d’rmee stoppen. Je mag ook niet denken dat je d’r alleen voor staat. Je moet erop betrouwen dat er een engel meegaat als je gaat prediken; dat staat zo in de bijbel. En ik zal je nog wat vertellen. Een moeder was met haar dochter op ronde en overal kregen ze de deur op hun neus. En het werd middag en de moeder wou naar huis, maar dat meisje zei, toe mama, nog één deur. Die moeder wou niet, maar dat meisje bleef aandringen, en ze deed ook een stil gebedje, Jehova, zouden we alstublieft die ene bel nog mogen doen?!, oké, de moeder geeft toe, ze bellen aan en daar doet een mevrouw open, en die heft de armen in de lucht, eindelijk! de hele voormiddag heb ik gebeden dat iemand met mij over de bijbel zou willen spreken en nu is mijn gebed verhoord. Dat is echt gebeurd, hiér in Berchem, en zulke verhalen moet je voor ogen hebben. Dat ergens iemand op de boodschap zit te wachten."
Humo: Maar voor een kind dat met zijn ouders gaat prediken moet het toch erg zijn om in die warme huizen binnen te kijken en andere kinderen bezig te zien met spellen en stripverhalen?
Leo: «Ik durf toegeven dat dat niet zo makkelijk is. En sommige kinderen gaan dan zeuren, en als ouder moet je daar oog voor hebben en ze al eens een keertje thuis laten. Maar je hebt ouders die fanatiek zijn, en die hun kinderen élke zondag méénemen; alsof het robotten zijn. Zo’n dwang leidt soms tot een breuk met het geloof."
Humo: Gaan jullie prediken als het regent?
Leo: «Als het geen pijpenstelen giet, waarom dan niet?! Bij regen krijg je de meest uiteenlopende reacties. Je hebt mensen die met hun armen in hun zij gaan staan, hoe isda na meugelak? In zo’n strontweer rondgaan?! Hedde gijlie niks beters te doen? Zoude niet beter thuis gaan zitten bij uw vrouw?! En twee deuren verder zeggen ze, awel, daar heb ik nu eens bewondering voor, zie! In zo’n weer rondgaan, chapeau! Zie je. Veel mensen zeggen dat ze niks van ons geloof moeten hebben, maar ze bewonderen wel ons doorzettingsvermogen."
Tientje
Humo: Hoeveel mensen heeft jouw gemeente al tot “het ware geloof gebracht”?
Leo: « Op die zevenentwintig jaar dat ik Getuige ben, heb ik tien mensen gedoopt weten worden."
Humo: Zo weinig?! En daarvoor zijn dan zeventig Getuigen meer dan twintig jaar lang van deur tot deur gaan prediken?
Leo: «Zelf moet ik ook zeggen dat ik nog niemand heb kunnen aanbrengen op al die jaren."
Humo: Is dat geen teleurstelling?
Leo: «Nee. Je moet dat aanvaarden. België is een moeilijk land omdat veel Belgen financiële problemen hebben. De mensen kopen heel veel op krediet, kunnen het dan niet afbetalen en dat zorgt voor ruzie in de gezinnen en voor een slecht humeur aan de deur. De mensen luisteren ook niet meer zo goed omdat ze zoveel aan hun kop hebben. In feite doen ze de deur alleen nog open om naar de supermarkt te gaan, raprap dat karreke vol en raprap terug naar huis. Zeker in de stad is het zo. Op de buiten zijn de mensen iets relaxter, iets meer geneigd om tijd te maken."
Humo: Jullie zijn bijna een anachronisme in deze tijd. De laatste handelsreizigers van God.
Leo: «Het is inderdaad moeilijk en lastig, maar we houden vol. Want het is Jezus die gezegd heeft: de ware christen moét het woord Gods prediken!"
De huis-aan-huis-winkelier: “ Een hele dag afgewezen worden, daar moet ge tegen kunnen.”
Bij het bedrijfje Maleco in Dessel zal je geen bijbelcitaten vinden, wel groenten en fruit en kruidenierswaren De familie Lenaerts heeft een traditie op te houden. In 1929 reed grootvader al met paard en kar langs de boerderijen om groenten en fruit te verkopen. En nu rijden ze bij Maleco met vijf winkelwagens rond. Mobiele superettes zijn het, met conserven, appelen, waspoeder, margarine en kauwgom, alles heeft zijn plaats. De klanten die ze bevoorraden, hebben ze deur voor deur moeten werven. Dat klantenbestand zit ook nog eens verspreid over zo’n vijfenzeventig dorpen en gehuchten in de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant. Conny Lenaerts (38), haar man Jan Goossens (40) en oudgediende René Slegers (52) weten hoe moeilijk het is om huis voor huis aan te bellen.
René: «Als er in een bepaalde wijk teveel van onze klanten verhuizen, sterven of om andere redenen wegvallen, dan moeten we nieuwe klanten winnen. Eerst stoppen we in die wijk overal reclamefoldertjes in de bus en de week daarop gaan we langs. Ik heb in dat opzicht maar één regel en die is: komt langs voren, en ‘t is verloren. Dat is zo op de buiten. De voordeur is voor de vreemden, dat is iets dat ge op een kier trekt en direct weer dicht doet. Ge moet dus langs achteren gaan en hopen dat ge daar de man aan het werk treft. Prutst hij aan zijn auto of staat hij tussen zijn prei, des te beter, ge stapt erop af, en ge begint over die auto of over die prei. Belangrijk is dat ge nooit direct terzake komt. Ge moet altijd een kat of een hond of een gazon gezien hebben waarvan ge kunt zeggen dat het een braaf beestje of een schoon gazonneke is, de mensen horen dat graag. En zelfs al is die kat een mottig beest, dan nog zal ik zeggen, da vein ik na eens een schoon poes, sè!
Na een paar minuten zal die mens uiteraard vragen wie ge zijt en wie u gestuurd heeft, en dan kunt ge zeggen dat ge met een winkelwagen rijdt. Als de man dan zegt dat hij ons Rosalie eens zal roepen, dan is het voor zestig procent gelukt. Want als ge het vertrouwen hebt van de man, dan volgt de vrouw ook wel. Mannen zijn altijd gestreeld als ge aandacht hebt voor hun werk; vrouwen zijn slimmer, die voelen direct, dat is iemand die iets komt verkopen.
Ik bén al weg!
Er zijn wel twee dingen waarvoor ge moet oppassen. Laat een tuinder altijd voortwerken in zijn serre, want die mensen hebben weinig tijd. En ga zeker nooit een boer zoeken in zijn varkenskot, want hij schiet u dood. Zeker nu met al die varkenspest en mond- en klauwzeer haten ze het als er een vreemde in hun stallingen komt. Gij zijt immers de man die alle ziektes meebrengt, want gij rijdt rond, gij komt overal!
Ik zal dus overal langs achteren komen, behalve bij mensen waar alles fijn gerijfd is en netjes opgekuist is. Zo’n mensen zijn secuur, die willen dat ge aan de voordeur belt. Een nadeel bij dat vooraan bellen, is dat de mensen dan makkelijker doen alsof ze niet thuis zijn. Er brandt licht, er beweegt een gordijntje, ge hoort een gerucht, en toch doen ze niet open. Mijn voorganger lapte dan altijd iets terug. Voor hij wegging, stak hij een lucifer tussen de bel, dan kon het daar nog lang bellen en ding-dongen bij die ‘afwezige’.
Humo: Hoeveel klanten “win” je op één dag rondgaan?
René: « Het gebeurt dat ge zeventig huizen doet en dat ge zeven klanten wint, maar het gebeurt ook dat ge twee dagen de deuren doet en geen enkele klant wint! Dan wordt het lastig, zeker als ge veel wordt afgesnauwd, ‘t is allemaal bedrog wat aan de deur komt. Als ik dat te dikwijls op één dag moet horen, dan word ik sikkeneurig. Te dikwijls weggestuurd worden gaat op de zenuwen werken. Soms zeg ik dan, ge moet al niet meer zeggen dat ik weg moet gaan, ik bén al weg! Tegen een ouwe paljas die me wegstuurde, heb ik ook al eens gezegd, wacht maar tot binnen een jaar of vijf, tot gij niet meer kùnt gaan! dan gaat ge nog blij zijn dat ge mijne winkelwagen ziet komen!! Ik ben niet verlegen om dat te vertellen, ge maakt u soms kwaad omdat het zo hard is van deur tot deur."
Conny: "Ge moogt het gerust weten. Het is keihard. Ik heb dikwijls zitten schreien in de camion omdat ik op een hele dag gene klant kon maken. Dat altijd afgewezen worden is het ergste; daar moet ge karakter voor hebben om daartegen te kunnen. Ge moet uzelf verkopen, ze moeten u en uw gezicht vertrouwen, en dat is hard als dat niet lukt. Ik heb het al gehad op een slechte dag dat ik een menske op de fiets zag rijden met vijf kabassen aan het stuur, ze verongelukte bijna, en dat ik dacht, nu moest ge eens hard vallen, dan kwaamt ge bij ons! Ik meende dat niet, maar ik heb het wel gedacht. Om u maar te zeggen hoe hard het kan zijn.”
Boeren en boerinnen
René: «Ge ziet het bijna nergens meer, dat van deur tot deur gaan. Als ik aan jonge mensen vertel dat het een broodwinning is, dan willen ze me niet geloven. Het lijkt iets uit dezekes tijd. Garen! nestels! lint en blink! En paternosters met grote bollen aan. Om recht naar de hemel te gaan! (lacht) Dat rijmpje van die leurder ben ik niet vergeten.
Humo: Waar zoeken jullie je klanten?
Jan:" We zoeken in de oudere dorpsgedeeltes, nooit in de nieuwbouwwijken. Daar wonen teveel jonge mensen. Die werken overdag, die zijn weinig thuis en die gaan naar de supermarkt.”
René: « Ge kunt in die nieuwe wijken ook niet meer langs achteren gaan, het zijn allemaal voordeuren met een bel, of hekkens met een parlofoon, het rottigste wat er is!"
Jan: « Wij zoeken onze klanten in wijken waar nog boeren zijn en mensen met een grote hof. Die gaan meestal niet graag naar de winkel, want dan moeten ze zich omkleden en iets deftig aantrekken, zo is dat op de buiten: ge gaat proper naar de winkel. Bij ons weten ze dat ze in hun werkkleren en op hun laarzen binnen mogen, het slijk vegen wij wel op."
René: « Dat cliënteel van boeren heeft het de laatste tien jaar wel moeilijk gekregen. Ze krijgen slechte prijzen voor de melk en het vlees, ze kunnen hun beesten beter doodslagen dan nog eten te geven, en ja, dat voelen wij aan hun portemonnee. Ook bij de boerinnen is er veel veranderd. Vroeger zat de boer op zijn veld, en de boerin zat thuis en die was blij met de winkelwagen, die was blij dat ze iemand op den hof kreeg. Vijftien jaar geleden kondt ge nog zeggen, zo’n ouwe boerin, die kan alleen maar koken en wassen en aan de steert van een koei trekken, maar die tijd is voorbij. Nu stappen die ook in een auto, en prrrrt, ze zijn ermee weg, naar de winkel of naar de supermarkt. De boerinnen van nu zijn veel zelfstandiger."
Conny: « Bij ons cliënteel zit toch nog altijd een generatie vrouwen die nooit auto heeft leren rijden. Als ze dan naar de winkel in het dorp moeten, dan moet hun man rijden, en dat ze hunne vent moeten meepakken naar de winkel, daar zien ze tegenop."
René: « Een trouwe groep klanten zijn ook de dikke moeders en die soigneren wij goed, want wij zorgen ervoor dat we steeds onderbroeken hebben tot maat 57. Daar gaat al iets in hé vriend!"
Borstbollen en panty’s
Conny: «Zeventig procent van ons cliënteel zijn zestigplussers. En die weten dat we niet in alles goedkoop kunnen zijn, maar die zien de voordelen, ze moeten zich niet verplaatsen, en er staat nooit volk aan te schuiven, ze zijn altijd alléén in onze winkel. Maar hùn kinderen zijn er soms wel tegen: moe, ge moet wat beter op uw centen letten, maak maar een lijstje, dan zal ik dat wel van de supermarkt meebrengen, dat is goedkoper ook. En die kinderen kopen dan heel gericht dat lijstje, maar ze vergeten dat die ouwkes ook wel eens in een winkel willen rondstappen en een pralinneke of een koekske kiezen. Het gaat ‘m ook niet puur om die boodschappen, het gaat ‘m dikwijls om dat babbeltje met ons. Aan ons kunnen ze veel toevertrouwen. Wij zijn niet van het dorp, wij zijn geen buren of familie, dus tegen ons kunnen ze gerust vertellen. Ik zeg dat dikwijls: het is winkel hebben én mensen helpen, kruidenier zijn en psychiater tegelijk. Ik voel me daar ook goed bij, ik leef mee met hen, zij leven mee met mij, en vandaar dat die mensen zo’n trouwe klanten blijven. Ik wil dat werk ook nog jaren blijven doen, ik ga hen zeker niet in de steek laten.”
Als ik die klanten eens wil zien, dan moet ik maar eens meerijden. Het is een koude donkere wintermorgen in Gierle als Jan me oppikt. Op de winkelwagen staat in grote letters Algemene Voeding Fruit & Zuivel, maar het assortiment is veel groter. Er is roomrijst in blik, er zijn balpennen, pralines, wijn en “rouwkaartjes voor bij een begrafenis”. Er zijn ook een anorak, een pull, enkele T-shirts en een sweater, van alles één stuk, “de andere maten kunnen besteld worden”. Plus daarbij de zakdoeken, sokken, panty’s, voorschoten, donsdekens en pyjama's. En nog een apart gamma uit grootmoeders tijd: echte borstbollen, echte linnen koffiebeurzen (=koffiefilters), vliegenvangers met lijm, alsook geruite flanellen hemden met slip, onderbroeken met lange pijpen en noveenkaarsen (“die lang branden").
Jan stopt bij een huis en zorgt dat hij niet te dicht bij de wei staat, “want dan bijt dat paard het plastic van mijn spiegel”. Hij tikt bij de donkere huizen op luik of venster, en dan komen ze binnen, de vrouwen die nog Wiske, Treske, Virginie en Rosalie heten Ze spreken een dialect dat ik hoorde als kind, een snoepje is hier een pik, een snoepje zonder papier een blote pik. Jan spreekt over het weer, de prijs van de zakdoeken, en hij sust de gemoederen die nu al effenaf bang zijn voor de euro, “ge gaat dat zien, het is geld gelijk een ander; ge zult het ook naar de belastingen moeten dragen!”
Jan kan klappen en voortdoen, hij laadt de boodschappen in en kent zijn klanten zo goed dat hij de koffie en de roltabak al van het rek neemt nog voor de klant het gevraagd heeft. Iemand klaagt over een zere rug, Jan betoont medeleven. Sommige klanten gaan ook dood, en dan gaat Jan naar de begrafenis, “of op zijn minst naar de gebedswake”. Ja, hij heeft een binding met zijn mensen en hij kan dat rondreizen met de handelswaar niet missen. “Ik ben vrij, ik sta niet in een vaste winkel, ik rij naar de klanten in mijn eigen tempo. Als de zon schijnt, zit ik in een T-shirt met het raam open, en als het sneeuwt, kom ik op de schoonste plekskes die er zijn. Ik ben ook direct mee met de actualiteit. Op elf september riepen de klanten mij binnen, ik kon het overal volgen op hun tv.”
Nawoord: Over Maleco was niets meer te vinden op internet of in de kranten van de laatste 10 jaar. Enige navraag in Dessel leerde dat ze "al zeker vijf jaar gestopt zijn met hun winkelwagens".
Deel (4): de stofzuigerverkopers en de oplichters
Van deur tot deur (zonder corona) (2): Hans de Booij (zanger-boekenverkoper) en een Franciscaanse bedelbroeder
“Ik schrok ervan hoe bezorgd de mensen waren. Dat kwam echt op ons af: een berg van zorgen.”
Wie in de jaren tachtig twee oren en een radio had, kan Hans de Booij en Annabel onmogelijk gemist hebben. Zanger en liedje werden toen onherroepelijk in de collectieve jukebox bijgezet. Daarna werd het echter stil rond de Booij; hij bleek naar de Antillen te zijn uitgeweken. Maar in 2001 zag Nederland hem ineens terug in menige stad en gemeente. Een podium had hij niet meer nodig. De zanger trad gewoon op aan de voordeur, hallo, ik ben Hans de Booij en ik heb een boek geschreven: Het Ministerie van Liefde. Wéken en wéken heeft hij met die titel geleurd, én met die 142 bladzijden waarin gesmeekt wordt om meer liefde en mededogen met het kwetsbare menselijk bestaan. Onderweg heeft de zanger/schrijver veel balsem voor de ziel gekregen, maar tegelijk is hij geschrokken, “de mensen gaan gebukt, er is zo weinig blijdschap en zoveel zorg in hun leven”. Soms ging de Booij (43) alleen op elf-en-dertigstedentocht, soms was hij vergezeld van een compagnon de route, de Antwerpse goudsmid Emiel Henry (54).
Hans: « Toen ik het boek geschreven had, en ik bij gebrek aan geld zat te dubben over de verkoop en de promotie, kwam Emiel met dat verhaal van honderd jaar geleden over goudsmeden die in de stad geen winkel konden bekostigen en die met hun juwelen van deur tot deur gingen. Dàt wil ik doen, heb ik gezegd, ik wil van huis tot huis gaan."
Emiel: «Die eerste dagen liepen wij over van enthousiasme, maar ergens was er toch ook de twijfel, is het wel een goed idee, gaan de mensen ons niet weglachen, hoelang zullen we het volhouden, we hebben toch enige drempelvrees moeten overwinnen."
Hans: «Maar ik geloofde in die titel, ik geloofde dat je daarmee voor de deur kon staan. Dat woord “liefde” heeft ook veel gedaan, dat heeft vaak voor een heel direct contact gezorgd, zelfs al sta je dan maar op de stoep. Het begon al bij de eerste klant. Die kende me niet als Bekende Zanger, maar die zei meteen dat het de hoogste tijd was dat er een ministerie van liefde kwam en hij kocht het boek."
Humo: Maar als een schrijver met zijn boek langs komt, geeft dat toch de indruk: hij raakt het aan de straatstenen niet kwijt.
Hans: « Sommigen zullen dat zeker gedacht hebben, maar ik was niet aan het eind van mijn latijn, nee, ik zag het als een geweldig avontuur dat ik absoluut wilde beleven en achteraf kan ik zeggen dat ik de tijd van mijn leven heb gehad."
Emiel: «Ik ook. Het was fantastisch. We hebben veel gezien, veel geleerd, veel gelachen ook. Neem de eerste keer dat iemand zei, ik heb geen geld in huis, maar wandelen jullie even mee naar de pinautomaat?! En dan stap je met zo’n wildvreemde door een onbekende stad, kaartje in de automaat, geld eruit, alsjeblieft heren, en nog een goeiedag! Dat is toch geweldig!"
Hans: « We haalden zelfs het journaal op de Nederlandse televisie! Ja, toen ging de verkoop helemaal omhoog."
Emiel: « Mensen voelden zich vereerd dat we aan hùn huis aanbelden, kom een boterhammetje eten, kom een kop koffie drinken! Mét een spritsje erbij. En dat we nog eens mochten langs komen als er wéér een boek was. En nog dikke kussen aan de deur. Ja, dat is euforie en wolkjes lopen hé."
Hans: « Maar ook toen die belangstelling van de media wegviel, ging het nog onverwacht goed. In Rotterdam zijn we een keer een architectenbureau binnengestapt. We meldden ons bij de receptioniste, de baas zat in een algemene vergadering met zijn medewerkers, en toch mochten we de trap op, we komen in die sjieke vergaderruimte, mooie stoelen, grote glazen wanden met zicht op de Maas, en die baas zegt tegen die mannen met deftige maatpakken en allemaal een laptop voor hun neus: heren, ik ga de vergadering nu even stil leggen, want ik ga vijftien boeken kopen, en veertien daarvan geef ik hiér kado!"
Emiel: « Nou, dat was werken voor Hans! Vijftien boeken signeren én dan ook nog eens koffie drinken (onbedaarlijke jongenspret)."
Brandend zand
Humo: Welke provincies hebben jullie zoal bezocht?
Hans: « Limburg, Noord-Brabant, Zeeland, Noord-Holland, Friesland, Groningen…"
Emiel: « We hebben ook over de stranden van Zeeland gelopen. Tussen Vlissingen en Westkapelle. Stralend weer! Hans en ik in zwembroek en zo liepen we tussen de badgasten."
Hans: « (met lijzige stem) Moet er nog iets te lezen wezen?!! Soms nog interesse in Het Ministerie Van Liefde? Ijsjes! Boeken! Ijsjes! (beide in een lach) Dertig boeken hebben we zo verkocht en tegelijk was het prachtige mond-aan-mond-reclame. Al die mensen die ons gezien hebben, die zijn overal gaan vertellen, moet je horen wie we vandaag gezien hebben op het strand!!"
Emiel: « Het moet ook een merkwaardig gezicht geweest zijn. Je ligt plat in het zand en ineens zie je in de laaiende hitte twee boekenverkopers aankomen. Maar het werd op de duur wel zo bloedheet dat we naar een terrasje zijn gevlucht."
Hans: « Het allerplezierigste was dat je op de terugweg mensen in je boek zag lezen. Dat was prettig! Dat je je eigen lezers kon zien lezen! Hoeveel schrijvers maken dat mee?!"
Humo: Er zijn misschien nog schrijvers geweest die hun boek of of andere boeken van deur tot deur verkochten?
Hans: « Het zijn er zeer weinig. Willem Elsschot heeft het gedaan en Henry Miller ook, maar verder ken ik er geen een."
Emiel: « Iemand vertelde me van de kunstenaar Kurt Schwitters. Die was vanwege de nazi’s uit Duitsland gevlucht en die heeft in Engeland van deur tot deur geschilderd! In feite leurde hij met landschapjes, maar als de mensen dat niet mooi vonden, dan schilderde hij ter plekke een tableautje dat bij hun interieur paste; hij had altijd doek en verf met zich mee. Dat moet toch fantastisch geweest zijn om zo’n man aan je deur te krijgen!"
Privé-optreden
Humo: Zijn jullie met Het Ministerie Van Liefde in rosse buurten geweest?
Emiel: « Verdomme, Hans! Dat we daar niet eens aan gedacht hebben! Dat hadden we moeten doen, jong! Maar we hebben wel terrasjes en cafés gedaan. Daar kreeg Hans zelfs een aanbieding: een man vroeg hem om Annabel te komen zingen op een feestje, kan je duizend gulden vangen!"
Hans: « Ik heb het niet gedaan. Je weet niet waar je terechtkomt. Ooit stond ik te tanken langs de snelweg. Stopt er ineens een sjieke auto naast me, met twee mannen erin, een kerel stapt uit en gaat recht op me af: Hans de Booij, als je nu met me meegaat, dan kan je op een feestje wat komen zingen. Ik zei dat ik dat niet wilde, maar hij zei, ik denk het wel, kijk hier maar eens! En toen haalde die gozer een grote, mooie zilveren Magnum vanonder zijn jas, ik denk dat je nu wel meegaat hé?! En dat ik me verder geen zorgen moest maken, ga nu maar lekker daar geparkeerd staan, we brengen je straks wel terug en je gaat nog een heleboel centen verdienen ook! Ik ben dan maar ingestapt en ik kwam op een feestje met allemaal van die patsers die geen ene cent in hun leven eerlijk verdiend hadden, ik heb enkele liedjes gezongen, ze gaven me een enveloppe, en brachten me netjes terug naar het tankstation. Had ik op tweeënhalf uur tijd wel vijfduizend gulden verdiend. Maar sindsdien hoed ik me voor dat soort organisatoren…"
Geengeldwijken
Humo: Kregen jullie onderweg veel levensverhalen te horen ?
Hans: « Heel dikwijls zelfs. En niet alleen trieste verhalen, ook hele opgewekte. Of hele korte, mijn vrouw is vier jaar dood, mijn kinderen wonen in Canada, wil u alstublieft heel snel oprotten? En knal, de deur dicht."
Emiel: « Waar ik wel van schrok, was van het aantal mensen dat zei: ik kan helemaal niet lezen, ik ben analfabeet."
Hans: « Ik ben alfabeet! Zo zegden ze het! Je mag dus zeggen dat we bij alle lagen van de bevolking zijn geweest. Eén dag per week gingen we zelfs bewust in de geengeldwijken. Daar hadden ze dan geen geld voor het boek, maar daar zijn de mensen vaak het hartelijkst, daar krijg je de meeste aanmoedigingen. In de betere wijken bekijken ze je vaak als een armoezaaier, maar in de arme buurten hebben ze gelijk sympathie voor je. Die mensen weten alles van tegenslagen en deurwaarders en eindjes aan elkaar knopen, dus die hebben zoiets van: voort doen kerel, laat je niet kisten! Maar af en toe was het wel schrijnend. Doen er twee kindjes open waarvan je meteen denkt, mijn god, kindjes hoe zien jullie eruit? Tegelijk komt een vrouw de trap afgestormd, zulke ogen van de speed, ze scheldt ons voor rot en smijt de deur dicht. Ja, dan loop je wel een tijd te piekeren."
Emiel: « Maar die dopie in Maastricht, dat was toch grappig.”
Hans: « Ja! Die gooit de deur open, Hé, jou ken ik! Jij bent verslaafd hé! Ik was ook verslaafd! Jaja! En je boek! Heb ik van gehoord! Heb ik van gehoord! Ik wil het wel kopen! Ik wil het wel kopen! Maar ik heb geen geld! Ik heb geen geld! En die vogel maar in de deur springen, en dat hij geld ging halen bij zijn makkers. Bleek dat huis een afkickcentrum te zijn, en al die junks zijn hun laatste guldens bij elkaar gaan leggen, heel dat huis op zijn kop, en roepen en lachen. Als die deur dan dicht gaat, dat is lachen, dat zijn toch geweldige dingen!"
Mijn leven glimt niet meer
Humo: Waar sliepen jullie?
Emiel: « In een tentje op de camping. En dan was het echt wel liggen en uitblazen, pompaf waren we dan. Maar vaak hadden we ook goed verkocht. Op goeie dagen als de zon scheen, kon je twintig-dertig boeken verkopen. Dat is toch makkelijk vijftienduizend frank."
Hans: « Alles bij elkaar hebben we toch zevenhonderd boeken verkocht. Als ik erover nadenk is het vreemd dat niet meer mensen van deur tot deur gaan. Het is zo simpel. Je hebt geen winkel of investering nodig, je stapt gewoon op de huizen af en je belt aan."
Emiel: « Er zijn ook huizen genoeg in België en Nederland. Waar je maar rondkijkt, overal huizen, keuze te over!"
Hans: «Ze noemen dit het internet-tijdperk waarbij iedereen zich zogezegd verschanst achter zijn computer en nog weinig échte contacten zoekt, maar wij hebben gemerkt dat de mensen best wat aanspraak willen, dat ze nog graag een verhaal horen aan de deur."
Humo: Waren er vrouwen die ineens wat zagen in die twee doorleefde heren met hun “liefdes-titel”?
Hans: « Nee. Geen huwelijksaanzoeken, niets. Ik had wel een vrouw die de titel las en die metéén zei: wat doe je met je Ministerie van Liefde als een man dertig jaar getrouwd is en er met een ding van 28 vandoor gaat?! Daar wist ik niet meteen wat op te zeggen. Er is iets uit mijn leven verdwenen, zei ze. Mijn leven glimt niet meer. En toen heb ik gezegd: mevrouw, als u zo tegen een wildvreemde kan spreken, dan zou ik me maar geen zorgen maken om de glans in uw leven. En toen kocht ze drie boeken, waarvan twee om cadeau te doen.
Dat zijn dingen die je niet meer vergeet, maar tegelijk zijn dat de momenten die zwaar beginnen wegen. Als je zo’n hele dag mededogend moet luisteren en aandacht geven, en alert zijn voor elke opmerking die gegeven wordt, dan ben je ‘s avonds helemaal leeg, helemaal uitgeteld. Van deur tot deur gaan, dat is als huis voor huis optreden, het doek in casu de deur gaat open, je kijkt je ‘publiek’ -dat je nooit eerder gezien hebt- recht in de ogen, je maakt een openingszin, en dan kan het alle kanten uit. En we hebben moeten leren om méé te gaan met dat publiek, eerder dan zelf een ‘show’ te verkopen."
Emiel: « Ik had dat zeker in het begin. Ik had een product en ik wilde dat verkopen, en als iemand niet geïnteresseerd was, dan wou ik hem overtuigen. Maar dat is fout. We hebben geleerd dat je minder moet verkopen en meer moet luisteren."
Hans: « Jij staat er met je boek, maar zíj willen hun verhaal doen, en als ze dat gedaan hebben, dan kopen ze. Al kon dat wel eens tegenvallen. Stond er iemand een half uur tegen me te lullen om dan toch maar niet te kopen."
Humo: Kwamen jullie onderweg andere verkopers tegen?
Emiel: « Nee. Niemand gezien. Het is niet meer van deze tijd. Van vroeger herinner ik me wel dat er thuis zigeuners aan de deur kwamen. Met soms een vrouw die je hand wilde lezen!"
Bij de intellect-tevelen
Humo: Je woont nu opnieuw in Antwerpen, maar in België ben je nog niet rond geweest met je boek.
Hans: « Ik ben het ook niet zinnens. Het verhaal situeert zich helemaal in Holland, met alleen maar Hollandse personages, en dat gaat niet klikken in België. Intussen heb ik ook uitnodigingen van Nederlandse scholen en bibliotheken om over het boek te spreken, dat wordt het nieuwe publiek dat ik ga aanspreken."
Humo: Is er nooit slijtage gekomen op jullie jeugdig enthousiasme?
Emiel: « Je wil wel dat het een enthousiaste belevenis blijft, maar het wordt op de duur toch een routine. Je gaat niet meer langs de mensen, maar langs de deuren. En je duwt op dat belletje en je gezicht gaat in een vriendelijke plooi en ineens is er die automatische piloot."
Hans: « Los van die routine was elf september de grootste domper op ons enthousiasme. Uit een vorm van schroom hebben we toen een maand gewacht om weer te gaan verkopen, maar dan nog was het schrikken van de dofheid die we tegenkwamen. Het leek wel alsof de mensen een slag in hun gezicht hadden gekregen en helemaal dicht zaten. Al die weken en maanden ervoor waren de mensen heel open geweest en nu was het alsof ieder zich in zijn huis had opgesloten en geen contact meer wilde met iemand uit de buitenwereld. Toevallig waren we toen in Amsterdam, dat was de uitdaging, om een keer aan te bellen bij de literaire intellect-tevelen in de grachtengordel. Wel, we hebben géén enkel boek verkocht. Ze keken op mij neer alsof ik - in tijden van oorlog- met de allerlulligste boodschap kwam aandraven. Je zag het: haat en oorlog kregen nu de meeste aandacht ; het was gedaan met de liefde. Ik ben dan nog in andere provincies geweest, maar overal was er dat negatieve gevoel. Ineens was het gedaan, ineens verklaarde men mij en mijn avontuur voor gek. Een drukkende ernst was over het land gekomen."
Humo: Is het een avontuur dat sporen heeft nagelaten?
Hans: « Ja. Je krijgt mensenkennis en je krijgt ineens een beeld van de maatschappij dat je niet vermoedde. Ik vond dat de mensen enorm bezorgd waren. Dat kwam echt op ons af, een enorme berg van zorgen. En het gaat om hun kinderen, om hun huis, om het verkeer, om alles. Voor heel veel mensen is het leven één grote zorg. Maar wat vaak als eerste kwam, was een materialistische zorg: schrik om hun werk te verliezen, schrik om hun inkomen te verliezen, schrik voor inbraak, die materialistische beslommeringen stonden duidelijk voorop. Altijd die schrik om iets niet meer te hébben. En wat ik persoonlijk ook scherp zag: ze wilden niet in mijn situatie verzeilen. Ooit was hij een ster op radio en televisie en nu loopt hij langs de deur. Ikzelf zie daar géén zorg in, maar ik zag mensen naar mij staren van: ik hoop niet dat dit mij overkomt (lachje).”
Emiel: « En opvallend, in de arbeiderswijken was die schrik een stuk minder. Je trof het vooral in de betere wijken."
Hans: « In de wijken waar men het gemaakt heeft! In de wijken waar de zekerheid van de mensen niet in hun hart zit maar in alles wat in hun huis en hun bank is opgeslagen. Neem Amsterdam. Daar hadden ze zoiets van, nou, pik, waar ben jij nou mee bezig?! Dat is het calvinisme hé. Dat werkt zich te pletter om God te behagen, en dat soort volk houdt zich dus niet op met gevallen engelen zoals ik. Rotterdam was veel leuker. Dat is een arbeidersstad en daar was het de hele tijd van, geweldig, kerel! Onvoorstelbaar goed! Als je d’rdoor zit, dan moet je terugvechten! Dan moet je knokken! Dan moet je niet op je kop laten zitten!"
Emiel: « En zo zijn we toch veel liefde tegengekomen. Dat mag je niet vergeten, Hans!"
De kalenderverkopers: “Het is keihard aan de deur.”
De Booij en zijn compagnon trokken eenmalig met een boek langs de huisdeuren, hoe moet het bestaan dan zijn voor verkopers die het hele jaar door en jaar na jaar "de deuren doen"? Patrick De Meulder is bedrijfsleider van Onyx Group. Hij heeft vierentwintig voltijdse verkopers in dienst die wenskaarten, stickers en kalenders verkopen ten voordele van Het Oranje Kruis Vlaanderen en de organisatie Dierenwelzijn vzw (die o.a. 8 dierenambulances heeft rijden).
De Meulder: "Onze zelfstandigen werken dag na dag, winter en zomer, zo’n 37 à 40 uren per week. Het is werken op commissie en dat is de grote aantrekkingskracht. Op het einde van de dag hebben ze cash geld in handen en kunnen ze hun commissie direct op zak steken. Niettemin is het heel moeilijk om goeie verkopers te vinden. Ik moet immers geen gasten hebben die van geen hout pijlen weten te maken, ik moet rasverkopers hebben, die graag buiten werken, en die niet opzien tegen de fysieke inspanning om elke dag zo’n vijftien kilometer van deur tot deur te stappen. Het moeten ook mensen zijn met een doorzettingsvermogen. Ik heb zelf tien jaar met wenskaarten gegaan, en het vraagt een grote discipline om élke dag de straten af te stappen. Je staat er ook alleen voor, er zijn geen collega’s op het werk, er zijn geen babbeltjes bij de koffiemachine, geen vergaderingen in goed verwarmde ruimtes, nee, je staat op straat en je hebt vijfhonderd deuren te doen. En de dag daarop weer vijfhonderd. Ik heb sollicitanten die het na twee dagen al opgeven. Grote mond bij het begin, maar allemaal onderschatten ze dat het zo hard is.
Je moet stevig in je schoenen staan om al die nee’s te verteren, en je mag je je zeker niet opwinden als mensen je agressief behandelen, dat moet je kunnen relativeren. Vandaar dat ik niemand zal aannemen die jonger dan vijfendertig is, want die hebben die stabiliteit en nuchterheid nog niet.
Ik stapte ooit binnen bij een slager en die zei, als ge niet rap buiten zijt, steek ik u op mijn mes! En een collega kwam bij een Chinees, die haalde een groot samoerai-zwaard en begon ermee door de lucht te klieven! Daar moet je dus rustig onder blijven. Ook onder verwijten als Hebt gij niks beters te doen?! of Ge zoudt u beter een job zoeken! Dat moet je kunnen incasseren. Vaak is dat lastig als je zelf niet sterk staat in die job. Ik heb verkopers gekend die in hun eerste jaar niet eens durfden rondvertellen dat ze van deur tot deur gingen.
Blote polaroid
Je moet ook tegen miserie bestand zijn, want je komt wat tegen. Botte armoede, kinderen met snottebellen en amper kleren aan hun lijf, en verdoken armoede, villa met auto en nieuw dak, maar binnen rolt het behang van de muur. Af en toe geloof je je ogen niet. Ik kwam bij een boerderijtje in de Kempen, op het eerste gezicht pittoresk ouderwets, de houten deur piepte open, en binnen zag ik vier figuren rond een tafel, geen borden, ze aten de aardappelen nog met een lepel uit de pot. En er was geen vloer in dat huis, alleen gestampte klei. ‘t Is tien jaar geleden, maar ik waande mij in de tijd van Priester Daens.
Je ziet ook veel eenzaamheid. Mensen die blij zijn met een babbel, kom binnen, hier is het warm, en dat ze geopereerd zijn, hier zijn de littekens en hier zijn de platen van de radiografie, er komt geen eind aan die babbel. Dat zijn ook de beginnersfouten, dat je nog compassie hebt met iemands miserie, dat je nog teveel een sociaal assistent bent, en te weinig een verkoper.
Elk huis is anders. Achter elke deur kan iets te wachten staan. Een verkoper belde ergens in Limburg en daar deed een vent open, compleet in zijnen blote en met een polaroidcamera in zijn hand, hij neemt een foto van onze verkoper, en die ging hij naar het koninklijk paleis sturen, “en ik schrijf erbij dat gij een bedrieger zijt!” Boem, de deur dicht. Pure Monty Python! Maar als je daar staat, ben je wel efkes uit je lood geslagen.
Wat ik ook zie bij al mijn verkopers is dat ze een léven hebben naast die job. Dat werk, dat verkopen aan de deur, dat is hun inkomen, maar echt léven doen ze na hun uren. De ene is een gedreven sportvisser, de andere een provinciale snookerkampioen, allemaal hebben ze een heel actieve hobby om dat werk van zich af te kunnen zetten. Vandaar dat ik u zeg, vergeet de romantiek van “ge zijt vrij” en “ge zijt altijd buiten”. Het is gewoon werken, heel hard werken.”
Bedelbroeder Stephanus, zwerver langs Gods wegen
Het is een bel die je met een verbogen trekstang moet beroeren, dan knarst er een scharnier en doet broeder Stephanus Straver (72) open. Dezer dagen is hij koster en broeder portier maar veertig jaar van zijn leven heeft hij door Vlaanderen en Nederland getjoold om aardappelen te schooien of abonnementen te werven voor De Klok. Dat “breed franciscaans” maandblad wordt sinds 1928 uitgegeven door de Minderbroeders Conventuelen in Halle, een van de drie ‘takken’ die de Eerste Orde van Sint Franciscus van Assisi vormen, samen met de kapucijnen en de franciscanen.
Broeder Stephanus leidt me naar de spreekkamer waar de tafel gedekt staat met linnen en koffie en wel dertig stukken speculoos en waar ook pater Mark Brusselaers is aangezeten; hij heeft een boek over het klooster en zijn orde geschreven en hij was de laatste hoofdredacteur van De Klok (tot eind 2000).
Broeder Stephanus is zonder twijfel de breedste van de twee, ik zie hem zo het deurgat vullen van menige Vlaamse woning, goedlachs, blozende kaken, honderd kilo koekebrood. Maar tegelijk was hij ook “den eeuwige zwerver die langs Gods wegen de boodschap draagt”.
“Ik ben in 1928 geboren in Lopik (nabij Utrecht) en op mijn achttiende ben ik bij de orde ingetreden. Een jaar later was ik al bedelbroeder en ging ik op termijn, dat betekende bedelen bij de boeren. In september en oktober ging ik om aardappelen, in november en december haalde ik eieren op, en in januari kwam ik om graan want dan hadden de boeren gedaan met dorsen. Ik ging van dorp tot dorp, de pastoor riep het ‘s zondags van de preekstoel, iemand nam me mee op de kar en zo reden we het hele dorp af, boer voor boer. Later ben ik dan met “De Klok” beginnen rondgaan in Nederland; en in ’74 in België."
Stephanus: "In de beginjaren was ik nog zo’n echte broeder in habijt. Ik droeg de lange donkere pij met kap, de witte koord met paternoster om mijn lenden en stevige stapschoenen. In de jaren zeventig ben ik in clergy beginnen gaan, een burgerkostuum met een kruisje op het revers.
Ik vertrok altijd op maandagmorgen uit het klooster, ik zette mijn fiets op de trein, naar Lier of Aalst of Sint-Truiden, en van het station fietste ik dan naar een dorp om de huizen te doen. De dorpskern deed ik te voet, de afgelegen boerderijen met de fiets. En ‘s middags ging ik eten in een bevriend klooster, en ‘s avonds zocht ik daar m'n bed voor de nacht. Op vrijdagavond had ik gedaan en vertrok ik terug naar ons klooster in Halle, en maandagmorgen zat ik wéér op de fiets. En zo ging dat week in week uit, alle maanden van het jaar.
Ik liep ook in alle seizoenen, herfst en winter, regen en sneeuw, dat kon me niet deren. Als ik door de sneeuw kwam en ik met een witbestoven pij aan de deur stond, dan kochten de mensen zelfs gauwer een abonnement (lacht)! Soms waren ze verbaasd dat ik hun huis of boerderij gevonden had, maar ja, ik stapte en fietste overal doorheen, een weg mocht duister zijn, een karrenspoor vol slijk en plassen, dat hield me niet tegen.
Zwartrok en kommunist
In Vlaanderen deed ik alle provincies behalve West-Vlaanderen. Daar zijn veel kloosters en daar werden ze tot in de jaren zeventig ziék van de paters en de broeders die aan de deur kwamen. Elke dag kregen ze d’r wel twee of drie aan de bel. Je moet niet met teveel zwartrokken rondlopen in hetzelfde gebied, dan krijg je de deur, dan verdien je niets.
Er zijn ook altijd wel parochies geweest waar ik niet ging omdat de pastoor me niets gunde. Zo’n pastoor wist dan dat ik ging komen en zei dan ‘s zondags op de preekstoel dat zijn parochianen “maar niks moesten geven”! Zie je, zo’n pastoor hield aan zijn territorium. Hij alleen mocht daar colporteren en niemand anders."
Humo: Wat voor een blad was De Klok?
Pater Mark: «Er stonden liedjes in, poëzie, verslagen over reizen naar Assisi, er was een prijskamp, én we hadden moppen, elke maand twee bladzijden moppen. Daar hebben we ook wel eens kritiek op gekregen. Het ging nogal dikwijls over vrouwen en hoe ze zeurden en zaagden tegen hun man (grinnikt)."
Broeder Stephanus: "Ik kwam bij goeie mensen en bij minder goeie mensen. Het gebeurde dat ze me zegden, in dat huis moet je niet gaan want daar woont een kommunist! Nou, dan ging ik daar zéker aanbellen. Vaak vielen ze dan uit tegen de kerk, en eigenlijk vond ik dat plezierig als ik iemand duchtig kwaad kon krijgen. Je had toen meer van die antiklerikalen die geweldig tekeer gingen tegen broeders, paters, pausen en de hele kerk. Dan zei ik, wacht maar tot je laatste uur geslagen is, dan wil ik je nog wel eens spreken, dan zal je maar wat grààg een priester aan je bed hebben (schatert het uit)!!
Ik was ook niet bang van kwaaie honden. Kwam ik soms bij de mensen binnen, hé, hoe ben jij voorbij de hond geraakt, dat beest is door en door vals, hij bijt elke vreemde! Nou, die had ik recht in de ogen gekeken en ik was er pal op afgegaan, en dan loopt zo’n hond weg. Maar buitengaan dorst ik niet. Zonder omkijken wist ik dat die hond achter de deur klaar zat om in mijn been te bijten. Ze laten je binnen omdat je toont dat je geen schrik hebt, maar ze bijten je bij het buitengaan. En dan moest het baasje ze eerst aan de ketting leggen.
Ik ben niet bang gevallen. Dat heb ik van jongsaf. Ik ben op de boerderij groot geworden, daar ging ik veel om met de paarden, en liefst met de wildste paarden, allicht omdat ik zelf een wilde jongen was. Ik was ook voor niks verlegen, in de klas was ik zelfs een rebel, als de zuster een kind sloeg met de lat, dan zette ik een mond op, dan stoof ze naar mij en dan trok ik die lat uit haar hand, mag ik u even van de lat geven (lacht)? Dat was schrikken, dat werd niet verwacht van een kind en zeker niet in 1939!
Rooie buurten
Eén mevrouw begreep niet dat ik het kon uithouden in een klooster, zo’n kerel en dat laat zich opsluiten achter dikke muren. Ik zei, mevrouwtje, als u de deur dichttrekt, dan zit u tussen vier muren, ik loop vrij rond!
Ik kwam bij rijkelui en bij de armen. Heel vaak werd in het dorp gezegd dat ik maar niet in de armenbuurt moest gaan, want “het zijn daar allemaal rooie die niet naar de kerk gaan”. Maar ik ging altijd naar die volksbuurten en in de regel werd ik daar goed ontvangen.
Pater Mark: "Eigenlijk hadden die mensen niks tegen het geloof maar wel iets tegen de pastoor. Pastoors kwamen vaak uit een betere sociale klasse, die keken dan neer op zo’n arbeidersbuurt en ze kwamen er weinig. Paters en broeders hadden niet dat elitaire; wij zijn meestal zelf van gewone komaf. Vandaar dat wij ook die volksbuurten opzochten en de mensen apprecieerden dat."
Stephanus: «Op de duur had ik zovele duizenden abonnees dat ik alleen nog maar lidgeld ophaalde, en amper de tijd had om nieuwe te werven. Bij de abonnees was het vaak “komt u toch binnen, broeder!” En eerst gaat het dan over ‘t boekje, maar daarna over de tante die ziek was, en de oom gestorven, en de dochter aan het studeren; de mensen moesten hun verhaal kunnen doen aan de broeder van de Klok. En terwijl werd natuurlijk koffie gedronken, ik werd elke dag overgoten met koffie (lacht). Soms mocht ik ook blijven eten. En vaak kreeg ik dan meer dan ik op kon. Zeker in de dagen dat het carnaval, of kermis was. Of plechtige communie! Dan werd je aan tafel gevraagd en dan was je de eregast.
Er waren ook wel dagen dat het slecht ging. Dan dacht ik, Onze-Lieve-Heer plaagt me weer vandaag. Dat gebeurde meer in Nederland dan in Vlaanderen. Nederlanders zijn minder gul aan de deur. Nederlanders zijn gul als het op de televisie komt, dan is het een massagebeuren, en dan wil de één niet onderdoen voor de ander. Op straat was het net zo. Als niemand kocht, dan kocht niemand. Maar als de buren zagen dat één of twee mensen een abonnement kochten, ja, dan kon het zijn dat degenen die eerst nee gezegd hadden, me toch terugriepen. Maar dan zei ik: u had daarstraks maar moeten kopen, en ik liep verder. Ja, zo was ik wel eens.
Ik liep elke dag door de wijde wereld, maar ik dacht nooit, nu doe ik net zoals Franciscus van Assisi. Zo verheven ben ik niet. Ik ben slechts een broeder die dienstbaar is aan zijn orde. En mijn taak was colporteren. En sommigen vonden dat zwaar, dat dagenlange stappen, maar ik niet. Ik ben altijd een boerenzoon gebleven, gewend om buiten te zijn en hard te werken.
Ik heb het gedaan tot in 1989, dat was niet meer met de fiets, maar al met de auto. Maar toen de motor het begaf, heb ik het ook maar opgegeven, zestig jaar zijn en eenenveertig jaar op de baan zijn, het is niet niks. Ik dacht ook, als ik nog langer op de baan blijf, dan lukt het me niet meer om me aan te passen aan het kloosterleven. Ik was al zolang op mijn eentje, door nog langer rond te gaan was ik zeker een eenzaat geworden.
Pater Mark: "Het tijdschrift hebben we behouden tot in het jaar 2000 en op het ogenblik dat we stopten, hadden we toch nog zevenduizend abonnees. En reacties dat we gekregen hebben! De abonnees waren niet content, ze misten hun patersboekske. Maar ja, aan alles komt een einde."
Stephanus :"En nu zit ik thuis. En ik hou me bezig als koster en als broeder-portier, dan zie je ook veel mensen. Maar ik denk nog vaak aan die dagen, aan dat zwerven over het land. Als boerenzoon dreef ik elke dag de koeien in de stal en zelfs al regende het pijpenstelen, ik had er altijd vreugde in, ik liep graag over het land. Ik liep ook steeds te zingen, zo zachtjes voor me uit. Liederen uit het Gregoriaans maar ook schlagers van de radio, De Zangeres zonder Naam, of Mieke Telkamp. Dié heeft een mooi liedje geschreven! Waarheen leidt de weg die wij moeten gaan / Waarvoor zijn wij op d’aard’ / Wie weet wat er is achter ster en maan ? Dat is een mooi liedje, dat heb ik dikwijls gezongen.
NAWOORD: Hans de Booij (62) treedt nog steeds op. En schreef intussen vijf boeken.
Broeder Stephanus is in mei 2012 in het klooster overleden. Hij was 84.
Twee jaar later kwam er een einde aan het bestaan van de Minderbroeders Conventuelen in Halle. Na 170 jaar staan klooster en kerk nu leeg.
Deel (3): op stap met een getuige van Jehova
Van deur tot deur (zonder corona) (1) Martin Heylen en de Appelleurders
Tijdens de corona-lockdown mogen er wel maaltijden en webshop-pakjes aan huis geleverd worden, maar tegelijk mag er niet meer van huis tot huis verkocht worden. Een redelijk gewrongen redenering. De gedupeerden van dit deur-aan-deur-embargo zijn o.a. de bewegingen zoals 11.11.11, de jeugdbewegingen en scholieren die marsepein, vlaaien en wafels verkopen, en straks allicht ook de kinderen die met oudjaar en Driekoningen van huis tot huis gaan zingen.
Redenen genoeg om onze serie "Van deur tot deur" uit 2002 te hernemen.
Onze eerste deurenmens is een bekend tv-gezicht: Martin Heylen die nu te zien is in "Zelfde Deur, 20 Jaar later". Het programma is gebaseerd op zijn Man Bijt Hond-reeksen waarbij hij diagonaal door Vlaanderen trok.
Een estafette van duizenden deurbellen. We volgden hem 18 jaar geleden op de rechte lijn van Voeren naar Adinkerke.
Humo januari-februari 2002 herwerkt en ingekort © Jan Hertoghs
“Best niet bellen bij half gesloten rolluiken. ‘t Zijn allicht ook half gesloten mensen.”
Voeren-Adinkerke heet het vaste onderdeel van “Man Bijt Hond” waarbij reporter Martin Heylen bij onbekende Vlamingen aanbelt en waar hij drank noch goed gesprek afslaat. In de voormiddag heeft zijn ploegje in Bertem van deur tot deur gelopen, vanmiddag is Kortenberg aan de beurt.
Niet iedere buurt komt zomaar in aanmerking, eerst wordt op verkenning gegaan. De mensen moeten om te beginnen thuis zijn, en dus is het zoeken naar een buurt met rokende schoorstenen, leeggemaakte brievenbussen en opritten bevolkt met personenwagens. Tegelijk wordt gezocht naar huizen met karakter. Dat valt niet mee. Te clean. Te burgerlijk. Te groot dak. Te proper gerijfd. Alles in dezelfde lichte baksteen. Niks versiering op de vensterbank. En dus valt de buurt af wegens “te saai”, want hoe onpersoonlijker de huizen, hoe onpersoonlijker de bewoners. Het klinkt wreed, maar zo gaat het.
"Halfgesloten rolluiken, niet doen, ‘t zijn zeker ook halfgesloten mensen." "Hm, dat ronde torentje en die ronde veranda, dat zou iets kunnen zijn." "Basketpaaltje! Plaasteren hert! We zitten al wat beter." "Glas in lood, donkere ramen, nee, als ge niet in dat huis kunt kijken, kunt ge ook niet in die mensen kijken." En dat ze niet te dicht bij de kerk gaan blijven, "daar wonen vaak de diepgelovige mensen en die zijn wel authentiek, maar we hebben er al voldoende gehad in de voorbije maanden". Ook huizen van bejaarden, feilloos herkenbaar aan Chinese vazen voor het raam, worden deze namiddag gemeden, "we hebben de twee vorige weken al gepensioneerden gehad". We passeren nog een strakke groene afrastering rond een tuin, de getuigen van Heras, "daar moet je aan het hek en de parlofoon je uitleg doen, dus nee", en dan vinden we na twintig minuten rondtoeren toch een buurt met de juiste mix van klimrekken, kerstlichtjes, en plaasteren reigers bij een visvijvertje. Cameraman Jef van de Langenbergh schoudert tien kilo camera, geluidsman Hans Tourné steekt zijn hengel in de lucht en Heylen belt bij een huis met een gekke koe en twee cactussen voor het raam, dat ziet er expressief uit. Vanmorgen hebben ze vijftig minuten gestapt en gebeld voor ze een pand mochten betreden, ik schat dat ze hier direct binnen mogen. "Direct binnen? Ga weg gij! Eén kans op twintig." De deur gaat open, Man Bijt Hond ?, ja, kom maar binnen.
Soixante neuf
Vier jaar geleden begon Heylen met Ophoven-Mariakerke, dan volgde Watou-Vroenhoven, Kotem - De Panne en nu reist de ploeg in negenendertig etappes van het Limburgse Voeren naar het West-Vlaamse Adinkerke.
Heylen: «De mensen willen dat niet geloven, maar wij nemen die lijn heel letterlijk, we leggen een lat op de landkaart, we trekken een streep, we zien welke dorpen en steden daarop liggen en we wijken daar nergens vanaf. Het centrum van Antwerpen mag op vier kilometer liggen maar als de lijn door een randgemeente gaat, dan gaan we naar die randgemeente en niet naar ‘t stad. Ik ben zelfs zeker dat veel kijkers die lijn ook trekken en vooraf weten dat hun dorp één van de weken aan de beurt zal zijn. We kwamen een keer in Stekene, we bellen aan, die vent ziet ons, en hij roept gelijk naar achteren, had ik het niet gezegd! ‘k heb van de week nog zitten meten met mijn lat! ‘k Had het gezegd hé! Hup, gelijk zijn moeder bellen, ze zijn hier!, en maar roepen dat hij het altijd gezegd had.
Dat ik me zo strikt aan die lijn hou, komt van vroeger en van de radio. Toen werkte ik voor een programma op Radio 2 waarin ik elke week iemand ging opzoeken die in een huisnummer 69 woonde. En vaak was men niet thuis of wilde men niet meewerken, en moest ik van de ene straat naar de andere om “een goeie 69” te vinden, en collega’s zegden dan, stap toch binnen in 71 of 67, er is geen kat die dat merkt, maar ik heb me altijd rigoureus aan mijn uitgangspunt gehouden. Ik wou bewijzen dat élke mens iets te vertellen heeft. Zelfs al was dat een schuchtere, hakkelende puber, dan wilde ik dat verhaal van die schuchtere, hakkelende puber.
Veel mensen die naar “Man Bijt Hond” kijken, denken ook dat wij vooraf een afspraakje maken met die bewoners en dat zij dan zogezegd verrast de deur opentrekken, maar er is niks afgesproken, niks geënsceneerd. Wij bellen echt huis voor huis en ik kan je hopen tapes laten zien waar je mij op een bel ziet drukken en waar de deur dicht blijft."
Humo: Maar jullie bellen niet in alle buurten. De buurten met onpersoonlijke huizen laten jullie liggen wegens “onpersoonlijke” inwoners.
Heylen: «Ik besef dat dat een vreselijke stelregel is en dat ik daarmee tienduizenden, honderdduizenden mensen tekort doe, maar voor televisie moeten we liefst expressieve mensen vinden, en de ervaring uit de eerste reeks was dat onpersoonlijke huizen vaak weinigzeggende mensen en dito gesprekken opleverden."
Humo: Bellen jullie aan bij een bordje “Hier waak ik”?
Heylen: «Ik zal niet zeggen dat het per se wantrouwige mensen zijn, want mijn eigen moeder had een bordje met Als de hond komt, leg u plat op de grond, beweeg niet meer en wacht tot er hulp komt, en zij had een dwergpoedel! Het kan dus ook een grap of bluf zijn. Hoe dan ook, dat bordje zegt ons dat er een hond is en een hondenliefhebber kan vaak passioneel vertellen over zijn dier, maar het nadeel is het blaffen van dat dier. Dat stoort het gesprek en ik moet ook zeggen dat ik niet altijd even aandachtig kan luisteren als zo’n beest voor de zoveelste keer in mijn kruis staat te snuffelen."
Humo: Ga je bij mensen met pompoenen aan de voordeur, of zeg je, dat is té klassiek, te weinig origineel?
Heylen: «Ik ga daar bellen, ik heb geen vooroordelen. Die mensen willen iets vertellen met die decoratie aan de deur, en ik lach daar niet mee. Want het is hun vorm van versiering in de herfst en zelfs al is het niet origineel, toch hebben ze daar plezier in om die vaardigheid uit te stallen. Een intellectueel zal zich verheven voelen boven die pompoenencultus, maar is hij dan zoveel beter, zoveel openhartiger?! Stel dat hij poëzie schrijft, zal hij de deur opendoen voor ons? En zal hij zijn poëzie durven voorlezen op tv?!
Je raakt nu een heel gevoelig punt bij mij. Ik ben zelf van gewone komaf, ik heb geen intellectuele opvoeding gehad, ik heb ook in een fabriek gewerkt, en automatisch zal ik het opnemen voor de gewone mensen en voor de dingen die zij mooi vinden. Dat bezielt mij. Er komen veel slimmeriken en vedetten op televisie, die worden uitgebreid en herhaald geïnterviewd, maar intussen wonen er in Vlaanderen honderdduizenden mensen die allemaal een leven hebben, die allemaal een ervaring hebben, en die mensen wil ik één keer per week hun verhaal laten doen. En wij zoeken huizen met karakter, maar de mensen kunnen nee zeggen of niet thuis zijn, en dan kan het zijn dat je na een uur rondstappen aan àlle huizen begint te bellen, ook de ogenschijnlijk nietszeggende; en dat zijn de mooiste overwinningen, als je toch met een goed verhaal uit zo’n huis buiten komt. Dat hoeft geen avontuur of straffe belevenis te zijn, als de mensen maar open en eerlijk vertellen over hun leven zoals het is. Die authenticiteit, die moeten we hebben."
Humo: Je komt af en toe verdriet tegen. Kind verloren, man verloren.
Heylen: «Dat zijn mensen die je binnen laten en die zeggen dat ze eigenlijk niet zo veel te vertellen hebben. Want ze hebben iemand verloren, en hun leven is leeg, en wat moet je dan nog met je leven? Vaak merk ik dat die mensen zonder schroom kunnen vertellen over dat grote verdriet. Wat hebben ze immers nog te verliezen? Ze hebben niets meer te verliezen, want ze hebben het dierbaarste al verloren. En omdat alles weg is, denken ze dat ze niks meer te vertellen hebben. Maar omdat ze zich blootgeven, zijn het vaak de schoonste mensen die wij tegenkomen."
Humo: Welke zijn de streken waar het makkelijk of moeilijk binnenraken is?
Heylen: «Limburg is zonder twijfel een zéér gastvrije provincie waar mensen je snel vertrouwen schenken, en waar ze ook makkelijk in hun binnenste laten kijken. Met uitzondering van het uiterste zuiden van Limburg waar de mensen zeer op hun eigen zijn. De provincie met de meeste geslotenheid zal wel West-Vlaanderen zijn, Roeselare, Tielt, dat zijn stuggere streken. Daar ben je de vreemdeling waarvan ze niet begrijpen waarom hij voor hun deur staat. Ze zien daar ook nauwelijks cameraploegen. Dat in tegenstelling tot Antwerpen en Leuven, waar de tv-ploegen vaak mensen op straat gaan interviewen. Omdat het vlotte babbelaars zijn, maar ook omdat het maar een half uurtje rijden is van de studio’s in Brussel en Vilvoorde! Maar nog eens, als je in die stuggere streken toch binnen raakt, dat zijn vaak mooie verhalen; het zijn de moeilijkste, maar wel de schoonste."
Humo: Als mensen nee zeggen, wat zijn dan de redenen?
Heylen: « Dan krijg je dooddoeners als Dat interesseert me niet. Dat is niks voor mij. Ik heb niks te vertellen. Ik kom niet graag op tv. Ik ben juist aan ‘t kuisen, kunt ge niet op een andere dag terug komen? Enzovoort. En soms merk je ook een lichte aarzeling, ze willen je wel binnenlaten maar er is net een Poolse poetsvrouw of een klusjesman in huis bezig die ze in het zwart betalen, en die mag dan niet in beeld komen. Dat is ook typisch Vlaanderen. Ik ben me trouwens altijd bewust dat ik ongelegen kan komen. Mensen die huilend de deur opendoen, ze hebben net een sterfgeval in huis, dat is al gebeurd."
Humo: Hou je contact met de mensen waar je geweest bent?
Heylen: « Nee. Er zijn nochtans plaatsen geweest waar ik met kippenvel zat te luisteren. Mensen die recht uit hun hart spraken en die daardoor de kijkers ook recht in hun hart hebben geraakt. Als ik daar zit, dan denk ik voortdurend, vertel verder, hou alstublieft niet op met vertellen. Maar eens dat gesprek afgelopen is en wij daar opkramen, is dat hoofdstuk afgesloten, hoe geroerd ik ook was. Zoals bij die moeder die vertelde waarom ze bij haar vier kinderen thuis was gebleven en die ineens zo’n bengel tegen zich aantrekt. Dat was zo uit het hart gegrepen dat ik -toen het uitgezonden werd op het scherm-, ineens de tranen in mijn ogen kreeg, zo schoon, miljaar, zo schoon dat het was."
Schoon kindje, schoon hondje
Humo: Als jullie aan de deur zeggen “’t Is Man Bijt Hond”, volgt dan een stortvloed aan woordspelingen en flauwe grappen?
Heylen: « Je mag gerust zijn. Ik heb genen hond! Of Ik zal mijnen hond eens roepen! Of Wie is den hond? Zijde gij den hond? Enzovoort enzoverder. Maar tegelijk is het wel een goeie entree, je komt al lachend binnen. En dat heb je nodig, want er moet toch altijd wat ijs gebroken worden. Ik ben ooit met een verkoper op pad geweest en die zei vlakaf: als ge ‘t ijs wilt breken, dan moet ge de mensen pakken op hun zwakke plekken. Streel alle kinderen, ook de lelijkste donders over hun bol, en zeg: wat een schoon kindje. Of zeg: wat een schone hond, ook al is dat het vettigste mormel dat je ooit gezien hebt. Ik doe dat niet, maar ik heb wel gemerkt dat je met een compliment een flink pak ijs kan breken."
Humo: Jullie komen in de stad en op het platteland. Zie je een verschil in bezigheden en hobby’s?
Heylen: « Op de buiten zijn zeg maar zestig procent van de mensen bezig met hun tuin. Daar kan je in de zomer dus heel wat opsteken over gazon, bloemen en tomaten, maar daar valt het in de winter een beetje stil. In de stad vind je een uiteenlopender gamma aan bezigheden. De mensen gaan er meer op reis, naar theater of museum, en ze houden verzamelingen bij van de gekste dingen. Ik sprak ook een man die figurant was in de opera, “dan had hij ‘s avonds wat omhanden”. Dat vind ik typisch de stad. De kans dat je zo iemand op de buiten vindt, is heel klein."
Humo: Wat ik niet vaak zie is dat je bij rijke mensen komt, dat is een ondervertegenwoordigde categorie .
Heylen: « We proberen het wel, maar het is lastig. Zo zijn we de dag voor Kerstmis een keer door Keerbergen gedwaald, kasten van villa’s, her en der werd de Mercedes opgeblonken, maar nergens kwamen we verder dan de videofoon of de afrastering; én de opmerking dat er “tegenwoordig al genoeg vreemd volk langs de baan liep” en “dat er ook veel werd ingebroken”. ‘t Was echt het verhaal van de kerst en dat er nergens werd opengedaan. Van “armoe” hebben we toen aan een klein huis gebeld en daar zijn we drie uur lang met open armen ontvangen geweest. Voilà."
Drempelvrees
Al die mensen die schrik hebben voor een inbraak mogen trouwens gerust zijn, want bij de montage haal ik alle beelden van grendels, sloten of deurcodes weg. En als mensen toch eens dure dingen laten zien, dan knip ik de sequentie waarin je ziet hoe het wordt opgeborgen. Eén keer had een mevrouw ons nogal wat rijke interieurstukken laten zien, en nadien was haar familie zo benauwd geworden dat ik de cassette persoonlijk aan een familievergadering heb moeten voorleggen voor het op antenne mocht komen."
Humo: Ondervind je nog geen metaalmoeheid na al dat aanbellen?
Heylen: « Nee. Het is voor mij nog altijd alsof het de eerste keer is. Ik heb plankenkoorts, ik heb drempelvrees, ik sterf bijna van ongemakkelijkheid. En dat komt omdat ik nog altijd gegeneerd ben. Ik ben nog altijd beschaamd dat ik de mensen moet storen in hun privéleven. Tegelijk heb ik een niet te bedwingen nieuwsgierigheid naar hoe mensen hun leven léven, en dat weegt door: ik sta voor die deur en ik wil op dat moment héél graag weten wie er open komt doen. Eens ik binnen ben, kijk ik naar alles wat er staat en stel ik over alles vragen, en als mensen dan aan het praten gaan over hun leven, dàn pas verdwijnt mijn schroom.
Maar! Het kan nog afspringen als we binnen zijn. Iemand laat je binnen in een interieur vol fascinerende reissouvenirs, de man is wereldreiziger en gehuwd met een Nigeriaanse vrouw, hij gaat al een fijne fles wijn halen en hij zegt dat hij fantastische verhalen heeft en in je binnenste wrijf je al in je handen, “maar”, zegt hij dan, “ik wil daar niet mee uitpakken op tv, ik wil dat alleen maar vertellen zonder de camera erbij”. Tja, dan zijn wij weg hé. Kwaad. En verdrietig. En dan maken we maar weer iets in het huis ernaast. Over de moestuin. En de klein mannen die van school moeten gehaald worden. Dju toch!"
De leurders met appelen: “Er is veel armoe in België”
Eind november stond hij voor de deur. Of ik appelen moest hebben, goei appele?! In mijn hoofd woei een geweldige deur open; nog geen week eerder had ik me voorgenomen om een serie te maken over de uitstervende mensensoort die nog van huis tot huis verkoopt, en hier waren ze! Ik zag zijn compagnon bij de buren: die brak tussen zijn knuisten een dikke Jonagold in twee. Mijn verkoper hield een kwart appel voor zich uit, "om te proeven" en hij kneep zo hard op het stuk fruit dat het sap op het voetpad liep. Goei appele, sappige appele.
Zo en niet anders raakte ik in gesprek met de robuuste Limburgers Luc (41) en George (40), fruitboeren-van-huis-tot-huis die de appelen per kist verkopen. Van hen zijn de verhalen over bijtende honden, bittere armoe, en een revolver op de neus, ge maakt wat mee!
Luc: "Achttien jaar geleden zijn we begonnen en toen waren er in onze streek nog makkelijk twintig, dertig mannen die met fruit leurden. Nu zijn het er nog zes of zeven.
George: «Het gaat slecht, heel slecht. Er zijn dagen dat we negen uur rondgaan en dat we maar twee kistjes verkopen. De mensen kopen alsmaar minder aan de deur, ze zijn veel te wantrouwig geworden. “
Luc: "Er is teveel oplichterij aan de deur. Mannen die een blauwe stofjas aantrekken en die zogezegd de gas of de elektriciteit komen opmeten en die dan direct geld vragen aan de mensen. Zo’n bedrog maakt de stiel kapot."
George: "En iedereen gaat werken. Hele wijken zijn overdag stil en leeg. Als ge daar met een camionette komt gereden, dan denken veel mensen: het zullen dieven of inbrekers zijn!"
Humo: Gaan jullie door heel België?
George: «Luik en Antwerpen, Brussel en de Oostkantons, de Kempen en Henegouwen, wij komen overal.
Luc: « De enige streek waar we niet komen zijn de Vlaanders, dat dialect, dat ligt ons niet. We hebben het geprobeerd in Kortrijk en aan de kust. Daar zei iemand sulle tegen ons, en wij stonden te gapen, maakt die ons uit of hoe zit dat? Terwijl hij alleen maar een emmer ging halen om de appelen in te doen. Voor de rest verstaan wij bijna alle Vlaamse dialecten, en in Brussel spreken we met twee woorden, goeiendag bonjour. Frans is voor ons geen probleem, en Waals ook niet. Het dialect van Namen of van Luik, we kennen het. Vandaar ook dat we tot diep in de Ardennen gaan. De Ardennen kennen we als geen ander. Geen weg of we zijn hem gegaan. Geen wegwijzer of we zijn er ingeslagen."
George: « Maar het zijn wel lange dagen. Om vijf uur uit uw bed, en voor tien uur zijt ge niet thuis."
George: « Het hardste om te gaan is de winter. Dan moeten we een campingvuurtje laten branden in de camionette; anders bevriest het fruit."
Luc: «We hebben een keer door Saint Hubert gelopen, twintig graden onder nul! Het ijs stond in pegels in mijn baard. En op de Hoge Venen had het een keer zo hard gesneeuwd dat ie één meter lag opgehoopt. Ik kruip over zo’n sneeuwbank om naar een boerderij te gaan en ik tuimel met appelen en al in een dichtgesneeuwde greppel, tot aan mijn schouders in de sneeuw. Man, man toch! "
Humo: Jullie komen ook in de grote steden. Dat doet bijna niemand. De meeste huis-aan-huis-verkopers mijden de stad.
Luc: «Wij mijden de randgemeenten. Daar gaan ze met zijn tweeën werken, daar is overdag niemand thuis. Maar in de echte stadswijken vindt ge nog genoeg volk, en de mensen zijn er redelijk joviaal. Maar staat er Abdel op de bel, dan gaan we voorbij. Die mensen kopen liever bij hun eigen volk."
George: « In Wilrijk, randgemeente van Antwerpen hebben we iets lelijk meegemaakt. Ik had aan twee huizen tegelijk gebeld en terwijl ik bij het ene huis sta, doet een vent aan die andere deur open. Hij kijkt rond, ziet me staan, wenkt mij dichterbij en als ik bij zijn deur ben, haalt hij een Magnum 44 tevoorschijn en richt die op mijn hoofd. Ik heb niet gewacht, ik heb die vent een appel tegen zijn kop gegooid, ik heb zijn pols vastgegrepen en ik heb het wapen uit zijn hand gewrongen. Luc is me bijgesprongen en samen hebben we die kerel in bedwang gehouden. De buren hebben dan de rijkswacht gebeld."
Luc: « Dat was een zot, jong! De rijkswacht vond in zijn huis nog kogels en granaten en op de koffer van zijn Magnum kleefde een papier, Ik schiet alle Marokkanen terug naar Marokko."
George: « Die man was dus agressief geworden omdat ik aan zijn huis gebeld had en niet voor zijn deur gewacht had."
Luc: « Weet ge wat het is? De mensen zijn gefrustreerd. De brievenbus zit elke dag vol reclame van wat ge allemaal kunt kopen, en de mensen kopen maar. Meer dan ze geld hebben. En ineens gaat het niet meer en dan worden ze zuur. Wij voelen dat. Wij voelen het ook als de economie slecht gaat."
George: « Premier Verhofstadt mag zeggen wat hij wil. Voor de gewone man gaat het slecht. Eerst die stijging van de mazout en nu die oorlog, ge ziet dat aan de mensen."
Luc: « De dag na die ramp in New York (11 september, jh) zagen we het al: de mensen waren triestig. Lang gezicht bij het opendoen, weinig zeggen. Omdat ze daarop zitten te prakkezeren: er komt een slechte tijd, ik ga misschien mijn werk verliezen, ik ga misschien mijn afbetalingen niet kunnen doen en misschien komt die oorlog wel tot hier?"
George: « De mensen kijken tv, horen dat slechte nieuws en worden bang. Vroeger zouden ze direct bij de buren zijn gaan praten. Nu blijft iedereen met zijn schrik in huis zitten. Dat is het kwaad."
Achter de gordijntjes
George: « Wat ook heel slecht was voor onze commerce was de varkenspest, de dioxinecrisis en dat mond-en-klauwzeer. Ergens gaat iets verkeerd in de landbouw en ineens is het alsof ge met vergiftigde appelen voor de deur staat, ze durven niet meer kopen. De jaren tachtig, dat was nog een schone tijd. Dan stonden we ‘s middags op het dorpsplein om een boterham te eten en dan kwamen de mensen al op het raam van de camionette kloppen, we zijn aan ‘t eten, madame, we komen seffens."
Luc: « Op de buiten zijn de mensen zelfs wantrouwiger dan in de stad. Ze horen van inbraken en carjacken en ze doen hun deur niet meer open. Als wij horen dat er in een wijk pas is ingebroken, dan zijn we weg, rondgaan heeft geen zin."
George: « De schrik zit erin op de buiten. Vanachter het gordijntje zien ze ons bellen aan de huizen, ze zien onze camionette staan en ze denken: die gaan inbreken als ze een huis vinden waar de mensen niet thuis zijn, en ze bellen de politie. Want wie zit er achter de gordijntjes? Niet de mensen die gerust zijn. Altijd de mensen die wantrouwig zijn. Vandaar dat wij zoveel last hebben. En dan komt de politie om onze papieren te zien en alles is dan wel in orde, maar ge wordt er krikkel van."
Humo: Wat als jullie uren na elkaar niks verkopen? De deuren slaan dicht, mensen zeggen nee of snauwen jullie af?
George: « Ook als ze mij afsnauwen, dan nog blijf ik zeggen, ‘t is niks madame, de volgende keer misschien. En ik draai me om en ik ga weg."
Luc: « Maar dat afsnauwen, dat raakt u wel. En soms, heel soms zeg ik iets terug. Zoudt ge niet wat beleefder kunnen zijn, madame?"
Humo: Hoe rijden jullie naar huis na zo’n dag dat jullie maar twee kistjes verkopen?
Luc: « Dan wordt er weinig gezegd en dan is het goed dat ge met zijn tweeën zijn: dan draagt ge dat ook met zijn tweeën. Op uwen alleen de baan doen, dat is slecht, dat gaat knagen in uw kop, dat houdt ge nooit vol. Met twee kunt ge meer verdragen. En er zijn van die dagen dat ge uren aanbelt voor niks en dat ge zo moe zijt dat ge geen woord meer kunt zeggen. Dagen dat ge denkt, ik stop ermee, ik ga naar huis, ik geef het op. Maar ge moogt niet opgeven. Anders hebt ge geen eten in huis.
Van het stappen worden wij nooit moe, maar wel van de slechtgezinde mensen. Het omgekeerde is ook waar. Als zo’n vrouw opendoet die niet wegkijkt maar u aankijkt, die een opgewekte blik en een vriendelijk gezicht heeft, dat geeft u weer moed. Ze moet nog niks kopen, maar gewoon ons vriendelijk te woord staan, dat maakt veel slechte deuren goed."
Borinage
Luc: « Maar armoe dat wij zien! Dat is niet te geloven. Ze zeggen dat België bij de zes rijkste landen is, maar ik zeg u, d’r is nog armoe in België. Ge moet maar eens in Charleroi of de Borinage komen. Daar is precies nog niks veranderd. De mensen doen de deur open en ge ziet de kinderen met blote knieën en voeten over de stenen vloer kruipen, hun mond zwart van het vuil. De mensen lopen daar nog met een kindervoituur rond om stookhout te rapen voor hun kachel. Zo’n miserie, zo’n sukkelaars dat wij zien! Een oud madammeke doet open in de winter. Geen schoenen, alleen maar lange sportkousen, een lange jas, en een muts op haar kop, ze heeft geen verwarming. Ik kan geen appelen kopen, mijnheer, ik heb geen geld. Maar jong toch! D’r zijn dagen dat wij meer appelen weggeven dan dat we d’r verkopen!"
George: « Neem de kleine boeren, die hebben het overal lastig. D’r zijn er waar de koeien beter eten dan de boer zelf. Een boterham met gelei, ‘t is al wat er op tafel komt."
Luc: « Dat is zo. En in de provincie is er ook veel kleine nijverheid die kapot is gegaan. De kleine witlooftelers in Brabant, de steenbakkerijen rond Boom, de diamant in de Kempen, daar is het vet van de soep. Vroeger kwam je in die achterhuizen waar ze witloof kuisten of diamant bewerkten, daar zaten ze met vijf of tien tesamen, daar verkochten we fruit als vanzelf, maar dat is gedaan."
George: «In de stad zelf ziet ge ook veel miserie."
Luc: «We stonden in Antwerpen een friet te eten. Zie ik daar een man met zijn hand in de vuilnisbak gaan. Is er iets vriend, hebt ge problemen? Ik heb drie kinderen, mijnheer, en ze hebben geen eten. Ik heb die mens geen geld gegeven, maar wel vier pakken friet, en hamburgers en bouletten."
Humo: Hebben jullie soms last van kwaaie honden?
George: « Honden! Ik had er in Mol eens zeven aan mijn jas en mijn broek hangen. Zéven beesten! Mijn broek kapot, mijn jas kapot, maar gelukkig nergens gebeten. (Stroopt zijn broekspijp op) Die beet ziet ge nog wel. ‘t Was van zo’n klein schipperke. De mensen hebben hun beest niet altijd in de hand."
Luc: « Het ergste is wanneer een kind open doet. Ineens schiet er een hond door de gang en dat kind kan zo’n beest onmogelijk tegenhouden. Dan is het lopen hé. Bij Namen ben ik in mijn been en mijn arm gebeten door een Mechelse scheper. Die hond maakte een sprong, ik week achteruit, ik viel op de mesthoop en hij liet niet meer los. Gelukkig kwam die boer uit zijn stal, en die begon gelijk met een casserolle op dat beest te kloppen, anders wou hij niet lossen."
George: « Er zijn ook mensen die de honden achter u aansturen om u weg te jagen. Niks compassie hebben ze."
Luc: « Weet ge nog? Die hond in Tervuren? Die had u bij uw jas en die zette zich schrap met zijn vier poten, (groot jolijt) en gij maar snokken om vooruit te komen en die hond maar slepen met zijn handfrein op!"
George: « En dan dat kasteeltje in de Walen!
Luc: « Ik ging daar naar de grote poort, en ineens schiet er een labrador naar mij, grommen en willen bijten. Maar ik geef mijn hand, ik krieuwel dat beest in zijn pels en ik was gelijk kameraad met ‘m. Die mevrouw doet open, ze ziet haar hond kwispelen en ik mocht gelijk binnenkomen. Hoeveel kistjes appelen hebt ge nog in de camionette? Laad ze maar af, ik koop ze. Ik kon het niet geloven! Omdat die hond mij mocht, mocht ik in huis komen. En de hele vestibule stond vol foto’s van koning Boudewijn, haar man had nog gewerkt bij de koning. Ja, dat zijn de schone momenten, dan kunt ge weer een paar weken verder."
George: « Soms komen we per toeval aan de deur van een bekende Vlaming. Bob Savenberg (ex-Clouseau), dat was een vriendelijke mens, maar Carl Huybrechts was de onbeleefdste. Die joeg ons van de oprit, maak dat ge weg zijt!"
De zwarte madam
Humo: Zijn er vrouwen die avances maken aan de deur?
Luc: « Op twee minuten tijd als ge wilt. Het kan gebeuren dat ge goed verkoopt, ge gaat wat vrolijker langs de deuren, ge maakt al eens een complimentje en ineens hebben ze het in u gezien. Daar moet ge mee oppassen. Ik heb ooit een vrouw weten opendoen, die had bijna niks aan, alleen panty’s en nog iets doorzichtigs. Kom maar binnen, zei ze, zet die appelen maar in de kelder, ik maak het bed boven. Ik stommelde die kelder in, zij liep de trap op naar boven. En een speciaal huis dat het daar was, het was te zien dat dat vrouwlie van Afrika hield. Hier hing een masker, daar een schild, wat verder een bos pijlen en een speer; ik dacht, seffens komt haar vent thuis en die smijt zo’n speer los in mijn rug. Dus ik was gauw uit die kelder en weg uit dat huis."
George: « Ge moet die aanleidingen mijden, hé."
Luc: « Vandaar dat wij uit principe nérgens binnen gaan. Wij nemen ook geen tas koffie aan, wij blijven uit de huizen. Een huis, dat is privé, daar hebben wij geen zaken mee. Alleen als mensen vragen om appelen naar de kelder te dragen, dan doen wij dat. Maar ik kijk nooit rond! Ik kijk niet naar de vazen, de schilderijen en het kristal, ik kijk naar de grond. Want als ge naar die dure dingen kijkt, dan geeft ge aanleiding; dan kunnen ze denken: komt hij hier voor de appelen, of komt hij hier rondkijken om later in te breken? Het is spijtig, maar zo is de tijd van tegenwoordig."
Humo: Hebben jullie ooit iets anders willen doen?
George: « Nee. Wij kunnen niks anders dan fruit verkopen van deur tot deur. Wij zijn mannen van de baan."
Luc: « Stop mij één dag in een bureau of in een fabriek, en ik ben dood."
Deel (2): Hans de Booij leurt met een boek.
Broeder Stephanus (bedelmonnik) colporteert met een tijdschrift
Jodelen: de nieuwe superverspreider van corona
Het stond op 20 oktober in de Frankfurter Allgemeine en op tal van nieuwssites. Het Zwitserse kanton Schwyz dat totnogtoe één van de minst besmette regio's van Zwitserland was, kende ineens een uitbraak "die te vergelijken was met de zwaarste uitbraken in Italië en Spanje". De oorzaak was een "jodelmusical" die door 600 personen was bijgewoond. De mensen zaten ver genoeg uit elkaar, maar niemand van de zangers of de toeschouwers droeg een mondmasker. En zo konden de "virus-aërosolen zich langdurig verspreiden in de polyvalente zaal". Het jodelfeest werd een superverspreider. Meer dan 300 aanwezigen raakten besmet, het hospitaal van Schwyz kon de toevloed van patiënten niet aan.
Dat jodelen populair is in Zwitserland is geen nieuws. Maar dat het jodelen een zeer ernstige zaak is, dat zal u misschien voor het eerst kunnen lezen. Het Zwitserse jodelen kent bijvoorbeeld een even zware landelijke competitie zoals het voetbal bij ons. Je kan promoveren en je kan degraderen. En zoals met de beste voetballers: je kan er nu ook ziek van worden.
Humo augustus 1991 - licht herwerkt en ingekort © Jan Hertoghs
“Jodelen is aan zeer strenge regels gebonden. Elke zanger moet zijn handen diep in zijn zakken hebben."
Ik moet u het relaas doen van mijn persoonlijke zoektocht, een queeste naar één van de meest bespotte, belachelijk gemaakte en onnozel voorgestelde vormen van muzikale expressie, met name: het jodelen.
Dit is een serieus artikel, we gaan het ernstig met mekaar menen en en om u te tonen van hoever ik gekomen ben, moet u met mij meegaan naar een januarimorgen in 1986. Ergens in Midden-Zwitserland, meer bepaald nabij Einsiedeln rijdt een gele postbus naar een wedstrijd "sneeuwbeeldhouwen"; aan boord zijn dertig jongelui uit meerdere Europese landen. De zon komt roze op boven de besneeuwde bergen, en de chauffeur die elke voetganger langs de weg al met opgestoken hand begroet heeft, zet plots een jodel in. Geen korte jochei zoals hij die allicht vermag af te steken bij een overmoedig genomen haarspeldbocht, maar een echt zangstuk van bijna tien minuten. Op de achterste bank schieten vier Belgen, waaronder mezelf, in een besmuikt lachen en ze sturen van diep achter de zetels gekwelde kattenkreten naar voren: mi-auw! mi-auw! De bestuurder jodelt verder alsof hij het niet hoort. Hoe diep we hem in zijn ziel geraakt hebben kom ik pas op 31 januari 1989 te weten. Op die dag is er op de RTBF een documentaire over de traditionele jodelzang in een kleine vallei in Centraal-Zwitserland. In die kleine vallei volgen de filmmakers een familie van authentieke zangers, ze beoefenen het "natuurjodelen". Het beeld dat ik onthou: in een idyllisch bergdorpje staat een mooi houten huis en in dat huis zitten twee jonge ouders met hun drie kinderen rond een tafel, en die ouders leren hun kinderen zachtjes jodelen. Toon voor toon, zoals de letters van het alfabet. Ik schaam mij ineens diep over mijn gedrag: dat jodelen van die buschauffeur was geen toeristen-jochei, dat jodelen van hem is even ernstig te nemen als a capella zingen of gedichten schrijven.
Ik neem mijn ideeënschriftje en ik noteer. WAT: Jodelen (ernstig) WAAR: Muotatal (Ch) WIE: Hugo Zemp (RTBF).
Meer dan anderhalf jaar later bel ik regisseur Zemp die niet op de RTBF, maar in een wetenschappelijk instituut in Parijs blijkt te werken. Heel bekend is hij er niet, want ik moet hardop zijn naam blijven herhalen (Zinc? Senf?) voor ik hem aan de lijn krijg. De heer Zemp is niet blij dat ik zijn programma een goed programma vind. De heer Zemp vindt dat ik niks te zoeken heb in het Muotatal. De heer Zemp wil geen adressen geven van jonge families die rond de tafel jodelen. De heer Zemp gaat mij zeker niet helpen, zegt hij, "want journalisten zijn niet te betrouwen. Eén keer heb ik mijn adressen in vertrouwen aan een journalist gegeven en nadien mocht ik bijna niet meer binnen in het Muotatal omdat mijnheer de journalist zo'n onnozel stuk had geschreven." Zie zelf maar hoe je er geraakt, sneert hij nog. Zempathieke man. Wil het jodelen zo'n beetje voor zich houden. Heeft zijn eigen onderzoeksterreintje tussen de alpenroosjes en de edelweissjes ontdekt. Brengt er goedkoop zijn vakanties door ("het is voor het werk!") en ik mag niet op zijn privé-territorium komen of hij zorgt ervoor dat de plaatselijke bevolking gesloten is.
Ik begeef me dan maar naar de Zwitserse Dienst voor Toerisme: weet Anne-Marie Harms waar men het oerjodelen nog aan de kinderen leert? En kent ze jodelaars die mij de Filosofie van het jodelen kunnen uitleggen? Ze weet van mijn volgende reportage over de "redders van de Eiger" en ze zegt dat ik beide moet combineren. In datzelfde Grindelwald (bij de Eiger) is een jodelclub "en daar zitten zeker mensen tussen die u over het traditionele jodelen kunnen vertellen".
Om me voor te bereiden stap ik alvast naar de bibliotheek en daar vind ik het naslagwerk "Volkskunst der Schweiz", in 1922 door ene professor Richard Weiss geschreven. Ik lees dat jodelen "vaak voorkomt bij eenzame herders in de bergen die in urenlange jodelmonologen uiting geven aan hun gemoedsstemming." Ha! Geef mij de eenzame herders! De gegroefde voorhoofden! De getaande wangen! De grijze stoppelbaarden! Eenzame herders, bestaat gij nog? Zeg mij, waar kan ik u vinden in 1991?
In dat naslagwerk alvast één heel vreemde illustratie op pagina 227. Een man staat allenig te jodelen op de rand van een vrij hoge rots. De man staat er met een baard, een gezwollen borst én een gestrekte vinger in zijn oor. Het onderschrift: "Alpler jodelt ins Tal hinunter -den Finger ins Ohr." Het is een bijzonder gezicht, die ouwe geitenboer die daar als Paul McCartney staat te zingen op 1200 meter boven de zeepsiegel. Elders lees ik ook dat "kleine groepjes jodelaars mekaar soms bij het Ohrläppchen vatten bij het gezamelijk jodelen". Dat vind ik aandoenlijk, dat er ergens in Europa nog mensen bestaan die mekaar tijden het zingen bij dat allerkleinste lichaamsdeeltje vasthouden. Dàt moet ik zien!
Ik reis naar Grindelwald, een toeristenoord in het Zwitserse Berner Oberland. Voor mij zitten twee leden van de plaatselijke jodelclub, Samuel Michel (53) is leraar, Christian Egger (69) is gepensioneerd spoorwegbeambte.
Ik val met de deur in huis. In België, zeg ik, is jodelen synoniem voor slecht zingen, voor onnozele refreinen, en voor ha-la-li met een hoed op. Belgen lachen als ze het woord jodelen horen. Beiden kijken ze mij aan, zichtbaar geschokt: denkt men er werkelijk zo over in uw land? Ik knik zachtjes van jawohl. Nee, dat hadden ze niet kunnen denken van België. Zijzelf kunnen niks kwaads over ons land verzinnen, hoe komt het dan dat de Belgen? Ik zeg dat mijn arikel iets aan dat Grote Misverstand wil doen, dat mijn blad honderdduizenden lezers heeft en dat die na het artikel wel ànders zullen denken .En zo zijn ze maar al te bereid om mij te helpen.
Egger: "Onze familie woonde in een kleine vallei. Ik ben daar nogal eenzaam groot geworden. Op een dag voelde ik me heel weemoedig, ik was zo'n jaar of zeven, en terwijl ik de koeien hoedde, welden die jodeltonen ineens in mij op. Niemad had ze mij geleerd. Het waren tonen uit mijn innerlijk, uit mijn onderbewuste. Dat prangde en dat gonsde in mij en dat moest eruit."
Michel kreeg het ook met de koeienmelk binnen: "Als kind stond je 's avonds bij zo'n hut war ze kaas maakten en dan hoorde je dat jodelen bij die bezige handen die melk goten en boter karnden. Oh, ik hoorde dat zo graag, en dan die trage bellen van d koeien erbij, dat was allemachtig mooi."
Hij heeft gelezen dat jodelen ontstaan is als groet in de bergen. Boeren die verspreid in de bergen woonden en die mekaar over die honderden meters afstand groeten wilden, deden dat met een gerekte melodie."
Hij vindt dat de bergen zélf ook tot jodelen noden: "Een mens die boven op een berg komt, die kan toch niet anders dan juichen?! Die vreugde van naar alle kanten te kunnen kijken, dan zingt het van binnen en dan wil het naar buiten! Dat is het wezen van het jodelen, iemand jodelt wanneer zijn innerlijke natuur blij is met de natuur rondom."
De oudste jodel en tegelijk de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie is de natuurjodel. Die worden gezongen bij het melken, bij het vee hoeden, bij het houthakken enzovoort. Natuurjodels worden overgeleverd van vader op zoon en dat gebeurt uitsluitend mondeling. Tot voor dertig-veertig jaar was het totaal verboden om ook maar één jota van een jodel op papier te zetten. Een jodel op een partituur was zoveel als een vlinder op een speld gespietst.
Een jodel is een ingeving van het moment, het springen van de ene toon op de andere, het sneller dan weer trager 'overslaan' van borststem naar kopstem, dat is niet op een muziekblad te vatten. Notenbalken zijn als tralies voor de jodel. Een jodel komt uit de natuur, is het gezegde, en mag enkel op een natuurlijke wijze bewaard worden. Papier was zonde.
Tot meer en meer mensen het zonde vonden dat jodels verloren gingen omdat steeds minder en minder mensen jodelden. Rond 1950 is men begonnen natuurjodels op te schrijven. In het geheim en met een slecht geweten. Hadden de voorvaderen niet gezegd dat de jodel dood zou gaan als hij zwart op papier kwam te staan!
Jodelen in Bevordering
Ondertussen is de natuurjodel bijna uitgestorven. Men jodelt meer in de beslotenheid van het zanglokaal dan in de wijdsheid van de bergen. Deels omdat het isolement van de kleine berggemeenschappen afneemt, deels omdat de natuurjodel verdrongen is door het 'jodellied' (=jodel met strofe en refrein). Het jodellied is zo'n honderd jaar geleden vanuit Oostenrijk komen aanwaaien. Aanvankelijk was het niet meer dan een "en-de-boom-staat-op-de-berg-hali-hallo!- maar allengs werd het verfijnder en kunstzinniger. Zo kunstzinnig zelfs dat de natuurjodel nu als een "platte boerenjodel" wordt beschouwd.
Wie tegenwoordig lid wil worden van een jodelclub moet een opleiding klassieke zang gevolgd hebben, moet speciale stemtrainingen ondergaan en een aantal ademhalingstechnieken beheersen. Het gevolg van deze 'academisering' is dat vele natuurjodelaars niet langer in het openbaar durven te jodelen uit schrik voor 'boerenjodelaar' te worden versleten.
In 1991 zijn er in Zwitserland 700 jodelclubs. "En er komen er nog altijd nieuwe bij," zegt Michel, "in deze retro-tijd is jodelen in. Zoals men opnieuw de oude meubelen van opa opboent,zo haalt men ook weer het jodelen uit de kast. Het heeft dezelfde sfeer van authenticiteit."
Om de drie jaar houden de jodelclubs een Eidgenossisches Jodelfest, met tiénduizend deelnemers. Dat 'fest' is niet zomaar een zangfeest, maar hét grote competietreffen tussen de clubs uit de nationale jodelliga. Op het feest komen clubs uit eerste, tweede, derde en vierde klasse tegen mekaar uit. Wie goed zingt, promoveert. Wie slecht zingt, degradeert. Grindelwald zit samen met 250 andere clubs in de hoogste klasse. En in die eredivisie mogen ze geen steekje laten vallen. De uiterst strenge Kampfrichter letten niet alleen op zangritme en dynamiek, maar ook op de zuiverheid van het lokale dialect alsmede op kostuum en voorkomen. Elk ribje fluweel, elk kraagje moet heemkundig verantwoord zijn!
Nog een hoofdregel: iedereen moet met de handen in de zakken jodelen. De volledige hand moet in de broekzak. Geen duim aan de broeksriem! Geen pink overboord! Een jodelaar staat ook kloek rechtop, het hoofd lichtjes in de nek, het gezicht monter en opgewekt. Flauwe mondhoeken kosten punten!
De jodelsongs van de clubs ontstaan niet langer achter de koe, maar achter de schrijftafel van een heuse jodelcomponist. Er is zelfs een landelijke 'Sabam' die over de auteursrechten waakt als een jodel ergens wordt opgevoerd. Anderzijds bestaan er geen jodelzangers die de nationale hitparade bestormen. Dat is te commercieel, dat is tegen de principes. Nog zo'n principe: je vertolkt alleen materiaal van eigen bodem. Jodelaars uit Appenzell mogen enkel jodels uit Appenzell ten gehore brengen. "Mijn Kempenland" mag dus niet door West-Vlamingen gezongen worden.
Desondanks zijn jodelcomponisten in heel het land beroemd. En hun begrafenissen worden door honderden jodelaars uit heel Zwitserland bijgewoond. Op mijn eerbiedige vraag of er ook gejodeld wordt bij het graf blijkt er een verschil te zijn. Zij zijn protestant in Grindelwald, en daar is niet bon ton om te jodelen op een uitvaart. Maar in katholieke streken nemen ze alles wat losser, die doen het wel. Die componeren zelf volledige jodelmissen!
De meeste jodelclubs vind je in landelijke streken, maar grote steden hebben evengoed hun clubs. Dat zijn de zogenaamde Heimwehjodler. Veelal Zwitsers van het hoogland die om den brode in de grootstad wonen en werken. "Hun liefde en verlangen naar de bergen kunnen ze kwijt in het jodelen," zegt Michel. "Dat is echt heimwee. Die jodelen met de tranen in de ogen. Er zijn ook Heimwehjodler in Australië en Amerika. Voor al die emigranten is jodelen een manier om zich verbonden te voelen met de natuur van hun geboortestreek. En stedelingen die hele dagen een duffe kantoorbaan hebben, die wandelen als het ware door de bergen als ze 's avonds met hun koor kunnen jodelen."
Egger somt wat titels op uit een liedboekje, het gaat altijd over de natuur. Over een Murmelend Bergbeekje, over een Zonnige Morgen, een Stralende Dag, een Zoete Zomeravond, een Sneeuwwit Wolkenveld, of het Hagelwitte Edelweiss. Over het werk ook? Ja, over het Melken van de Koeien en het Trekken van het Paard, maar niet over De Tractor. Nee, zo ver gaan ze niet.
Men jodel-zingt ook niet over de vrouw, de liefde of de geboorte van een kind. Ja, zij weten dat dat vreemd klinkt, want het is mooi om over vrouwen of kinderen of de liefde te zingen, maar liever zingt men over Het Landschap, dat is zo zuiver, zo prachtig, zo allewijds schoon.
Dat er hier in Grindelwald alsmaar meer parkeergarages gebouwd worden en dat er op de hellingen alsmaar meer skipisten de koeienweiden kapotsnijden, ja, das tut Weh, maar dat kunnen zij met hun jodelen niet verhelpen. Er wordt ook nooit over de actualiteit gejodeld, dat zou heidens klinken. En het bejodelen van een glas witschuimend bier, is dat toegelaten? "Jodelclubs zijn géén drinkclubs," zegt Michel nadrukkelijk, "wij zingen dus niks dat zweemt naar eins, zwei, drei zaufen." En dat is toch lichtjes onbegrijpelijk als men weet dat de meeste jodelclubs mannenclubs zijn. Ook hun club bestaat alleen uit mansvolk. Want vrouwen in een jodelclub, en nu kijken ze onwennig naar elkaar, "dat is eigenlijk een teken van zwakte, een teken dat je niet genoeg mannen hebt kunnen vinden." Wie hun logica wil volgen moet als volgt denken: vrouwen kunnen makkelijker jodelen, dat lijkt een feit te zijn, dus als je echt wil presteren, dan zoek je mannen. Mannen zijn niet zo’n makkelijke jodelaars, dus als je die zware weerbarstige stemmen in de hoogte kan tillen, dan wordt dat blijkbaar ook hoger ingeschat.
Het gesprek stokt even na deze masculiene verklaring, of ik nog vragen heb? Jazeker, steken ze bij het jodelen een vinger in hun oor, en, houden ze mekaar tijdens een samenzang bij de oorlel? Ik had de vragen evengoed in het Nederlands kunnen stellen, ze weten bij God niet waarover ik het heb. Ik toon tekst en illustratie uit het boek van professor Weiss en allebei schieten ze in een luide lach: "Der Herr Professor heeft zich een oor laten aannaaien. Heel waarschijnlijk hebben die bergboeren mekaar voor de grap bij de oorlel gepakt en heeft hij dat voor wetenschap aangenomen, hahaha!" Jammer. Alleen al voor dat Ohrläppchen was ik helemaal naar hier gekomen.
Drama
Diezelfde avond logeer ik bij vrienden in Bern en zij vertellen dat ze recent een moderne film gezien hebben over het jodelen. In de bioscoop zelfs. Titel van de prent: "Alpenglühn (1987).Thema: een jonge vrouw uit de stad leert jodelen, maar als ze een tijdje lid is van een jodelclub komt het tot een conflict. Zij moet niks hebben van de oubollige teksten en heeft meer zin in het zuivere "natuurjodelen". De traditionele jodelzangers nemen dat niet en pesten de "indringer" uit de stad buiten. Neem het van mij aan: dit is niet zomaar een existentieel drama, dit is hét existentieel drama van Zwitserland: traditie versus vernieuwing, land versus stad, mannenmaatschappij versus vrouwenemancipatie.
Weer thuis leg ik "Mier Grindelwald" op, een Lp met 'the best of' van de jodelclub. Hoewel de Lp krom staat van de knullige harmonica-partijen en de gezwollen gezangen, staan er ook mooie stukken alpenhoorn en jodel op. Toch kras hoe die jodelaars zo lang en zo aangehouden kunnen jodelen. Het is alsof ze op de toppen van hun longen gaan staan om bij de toppen van de bergen te kunnen. Jodelen heeft iets van janken naar de maan. De arme hond in ons die huilt omdat hij niet bij de volle schoonheid der dingen kan.
In de volle uier
Weken later komt ook een langverwacht pakje met de post: "Zaüerli. Yodel d'Appenzell", 45 minuten jodel uit het kanton Appenzell (opgenomen door onze vriend Hugo Zemp!) Omdat ik geen cd-speler heb, klop ik aan bij onze bovenbuur Jan en alras klinken de koeienbellen stereo door zijn woonkamer. Het zijn niet alleen natuurjodels, het zijn ook natuuropnamen: men hoort boeren duchtig de neus schoon blazen, koeien rammelen aan de ketting, en ergens valt een lege emmer om. En terwijl je de melk met regelmaat van de tepels in de emmer hoort stroelen, sleept een trage, weemoedige zaüerli door de stal. Buurman Jan herinnert zich ineens dat Radio 3 (nu: Klara,jh) al eens een documentaire had over jodelen, in het kader van Ethnische Muziek. Tot zover de Humo-pionier die dacht dat hij baanbrekend werk verrichtte. In Brussel blijkt er al jaren een Jodel-Alwetende te huizen! (Niet veel later hoor ik ook dat Arnold Rijpens van Omroep Brabant al jaren geleden een "jodelspecial" heeft uitgezonden, met onder andere "cowboy-jodels" van Hank Williams.)
Bij Radio 3 krijg ik producer Herman Vuylsteke aan de lijn. Ja, hij heeft het al vaker over jodelen gehad. Niet alleen over jodelen in de Alpen, maar jodelen in héél de wereld. In Amerika, Afrika, Azië én Oceanië. "Uw jodelen van Zwitserland, dat is pure decadentie." De vooroordelen zijn de wereld nog niet uit, maar ik besluit hem toch te interviewen. En om die vraag niet telefonisch afgewimpeld te krijgen, zal ik Vuylsteke persoonlijk gaan opzoeken op de Reyerslaan, lokaal 2B31.
The jodel is the message
De producer is een beetje knorrig als hij me ziet. Hij is wekenlang ziek geweest en kijkt tegen een stapel werk aan. Hij heeft ook geen hoge pet van Humo, wat kan Humo schrijven over zo'n complexe zaak als het jodelen, dat wil hij nog wel eens zien! En hij hééft iets tegen die Zwitserse jodelaars. Die denken verdekke dat jodelen alleen in Zwitserland bestaat, die kijken niet over de grenzen: "Alle mensen associëren jodelen met Zwitserland, maar nergens is de de jodel zo plat als daar. Elders bestaan er veel rijkere tradities."
Of ik al van hollerin' gehoord heb? De jodel van de Amerikaanse Appalachen? Zoveel rijker, zoveel geschakeerder, zoveel authentieker dan de Zwitserse jodel. Hij zoekt een plaat uit de kast en vanop de pick-up klinkt een hijgend kort afknappend jodelen, -ahoe ahie ahaa aheu- alsof iemand van zijn longen een heftig balgje heeft gemaakt. A propos, heeft hij volgende week tijd voor een afspraak? Hoe langer hij in zijn agenda kijkt, hoe minder tijd hij heeft. Of het moet zijn dat ik hem nu wil volgen naar de mess van de BRT, dan kan hij onderweg verder vertellen.
Nooit eerder heeft een Belgische reporter een interview afgenomen over de complexe materie van het jodelen terwijl hij mee aanschuift voor een kalkoenlapje met prinsessenboontjes. Een historisch moment! Het lijstje échte jodellanden groeit aan tussen de soep en de kroketten: Noorwegen, Polen, Roemenië, Bulgarije, de Pyreneeën en niet te vergeten, de Pygmeeën! Die jodelen als ze op jacht gaan.
Heeft jodelen iets met de gemoedstoestand, het eenzaam-in-de-bergen-zijn? Vuylsteke lacht schamper. Alsof jodelen de blues van de bergen zou zijn? Poeh! Praat voor de toeristen! Elke muziek heeft in wezen te maken met hoe iemand zich voelt, dat is absoluut niet typisch voor jodelen. Jodelen -en dat moet ik goed onthouden- "is een vorm van communicatie. Jodelen komt alleen maar voor op plaatsen waar weinig mensen wonen. Bergbewoners jodelen om contact op te nemen met elkaar. En ze jodelen ook om hun kalmerende stem te laten horen aan de dieren die ze hoeden."
En zo komt hij erbij om het Zwitserse jodelen 'decadent' te noemen. "Er wordt niet meer gejodeld om het isolement in de bergen te doorbreken, er wordt haast uitsluitend gejodeld om een traditie te behouden. Wat ooit eenvoudig en volks was, wordt verfijnd, wordt gecultiveerd, geharmoniseerd en... gecommercialiseerd."
We zijn intussen al aan het dessert (broodpudding) en aan de Moti (spreek uit: Motsi), een Roemeens bergvolk, "zoals zij kunnen jodelen, magnifiek!" Hij heeft er opnamen en goeie vrienden gemaakt en ze blazen er ook op een alpenhoorn, geen kromme, maar een rechte hoorn, een zogenaamde tubnik. En dan heb je ook nog de sino-tibetaanse, de sino-laotiaanse en de sino-taï volkeren in China, die jodelen allemaal. Zoals de Miao (spreek uit: miauw), dat zijn van die heel kleine menskes, zoals die jodelen, ook weer magnifiek! Ik moet opstappen, zeg ik. Als ik nog vragen heb, dan neem ik wel de telefoonhoorn.
Zo, de zaak leek mij rond. De jodelkwestie afgedaan. Eén ding wilde ik nog doen: de muziekredactie van Humo vragen of ze ter illustratie een plaatbespreking kunnen afdrukken waarin het woord jodelen in zijn welbekende negatieve en onnozele zin is gebruikt. Frank Vander linden na een korte rondvraag: "Het spijt ons ten zeerste dat wij u niet kunnen helpen. Ik ben er zeker van dat wij allemaal al het woord jodelen in de door u aangehaalde pejoratieve betekenis gebruikt hebben, maar niemand weet nog bij welke plaatbespreking. U moet dat begrijpen, wij houden daarvan geen fiches bij (lacht)."
Kijk, dat lachen, dàt is er teveel aan.
NAWOORD: De moderne tijd heeft het “oude” jodelen intussen ingehaald. Voor het primitieve natuurjodelen bestaan intussen zelfs workshops en ook audio-cursussen. Je kan zelfs leren jodelen “zoals in het Muotatal”. En onze vriend Hugo Zemp zit er weer tussen! Klik hier
Trump: staat de verongelijkte kiezer nog altijd aan zijn kant?
Binnen enkele dagen kiest Amerika een nieuwe president. De peilingen geven een voorsprong aan Joe Biden, maar niemand betrouwt de peilingen omdat ze vier jaar geleden ook een overwinning van Hillary Clinton voorzagen. De zwevende kiezer en het resultaat in de swing states zullen de doorslag geven. Trump heeft in elk geval zeer trouwe kiezers: 80% van degenen die in 2016 voor hem kozen, zijn tevreden over hem.
Wie die loyale kiezers zijn, dat wist de cultuurhistoricus Joseph Amato al te vertellen de dag na de stembusuitslag van 2016. Hij zag de wrok tegenover het establishment groeien op het platteland.
Op die diepgewortelde wrok teert Trump nog altijd.
Humo november 2016 © Jan Hertoghs
"Trump-kiezers missen iets bij de Democraten: die spreken amper over God of over de kerk."
De Democraten hebben het pleit verloren in de Rust Belt (de oude industriestaten) en op het platteland. Om een diepere verklaring voor de winst van Trump te vinden, spreek ik met Joseph Amato, eminent cultuurhistoricus. Hij woont in Minnesota, een landelijke staat die aanleunt tegen de Rust Belt. Ik leerde Joe kennen tijdens een Humo-reportage in Minnesota in 1998.
Was hij verrast door de triomf van Trump?
Amato: “Ja, ik dacht dat Hillary het uiteindelijk toch zou halen. Maar als ik de laatste twee maanden lezingen gaf in de small towns, zag ik de Trump-bordjes wel flink toenemen."
Humo: Minnesota stemde al veertig jaar blue bij de presidentsverkiezingen. Nu werd Minnesota bijna red: Hillary had nog maar 1,4% voorsprong op Trump. Terwijl Obama Minnesota nog binnenhaalde met 7,7% verschil.
Amato: "Ja, de Democraten houden hier amper stand. Ze blijven nog overeind omdat hun sterkste afgevaardigde het opneemt voor de mensen op het platteland. Maar hij is ook tegen teveel gun control, tegen elk klimaatverdrag en tegen abortus!"
Humo: Hillary blijkt alleen overtuigend te kunnen winnen in kiesdistricten met een overwegende ‘gekleurde’ bevolking.
Amato: "Om Trump te verslaan richtte ze zich heel hard op de latino’s en de Afro-Amerikanen. Die kleurlingen leken ineens de toekomst. Kleurlingen, dat was levendigheid. Blanken, dat waren de kleurlozen, de lieden met een flets gedachtengoed. Kijk naar haar denigrerende uitspraak over de kiezers van Trump, the deplorables. Dan had ze het ineens wél over blanken, maar dan wel over lieden die xenofoob, sexistisch en gun loving waren.
Kijk ook naar Obama na de IS-terreuraanslagen bij ons en in Europa. Hij vroeg weg te blijven van wraak en vooroordelen, hij vroeg respect voor de moslims in de VS. Maar hij had het zo vaak over die mogelijke racistische vooroordelen die de kop opstaken, en zo weinig over die terreurdaders zelf, dat veel blanken het gevoel kregen: hey, die politieke elite denkt wel heel smal over ons. Die ziet ons alleen maar als bekrompen geesten. En die perceptie heeft voor wrok gezorgd tegenover de elite."
Humo: Het platteland kiest ook hard tegen abortus in vergelijking met de kosmopolitische steden waar de Democraten “heersen”.
Amato: "Veel Trump-kiezers missen iets bij Clinton en Obama: die leiders spreken nauwelijks over God of kerk. Mensen op het platteland vinden dat erg. Zij rekenen nog op God en op de kerk, zij rekenen nog op de christelijke gemeenschapszin van de kleine community. In Clinton en Obama vinden ze daarvan niks terug. In hen zien ze de seculiere grootstad die het individu verkiest boven God, met die persoonlijke keuze voor abortus en voor homorechten. En daarmee kunnen ze zich niet identificeren."
Humo: Er zit ook wrok en ongenoegen bij de boeren.
Amato: "Ja, de boeren moesten van de banken en de agrosector altijd maar grootschaliger worden: zij moeten de wereld voeden. Zo zijn ze macro-economisch aangemoedigd. Maar als zij -ook economisch!- hun rekeningen maken, dan zien ze amper geld voor hun melk, hun maïs en hun soja. En dan vragen zij zich af: wij voeden miljoenen mensen, maar ziet iemand ons eigenlijk wel staan? Mogen wij ook nog leven?
Omdat hedendaagse boeren zo grootschalig zijn en veel land bestrijken, worden ze aan meer regels onderworpen en ook zwaarder belast, voor hun wegengebruik of hun waterpollutie. Ook dat zorgt voor wrok tegen de overheid, want zo zien ze hun vrijheid beknot.
Tegelijk zien die boeren en àlle rurale bewoners hun kleine stadjes de dieperik ingaan. Decennialang konden ze rekenen op een middenstand, op winkels, op een postkantoor. Nu rest alleen nog het tankstation met enkele winkelrekken. Voor die plattelandbewoners is daar iets uit hun handen geglipt.
Hun stadje had vroeger nog een school en een klein hospitaal, dat is weg, of overgenomen door een campus met hoofdzetel twee uur daarvandaan. Dat is meer dan terugloop, dat is verlies van controle.
Tegelijk zijn diegenen die op dat leeglopende platteland blijven wonen nog altijd hardwerkende mensen. Maar voor dat werk, voor die werkplek en dat vaak lage loon moeten ze altijd verder rijden. Naar stadjes die nog niet zijn leeggelopen. Naar bedrijven die nog niet zijn gesloten. Ook die lange autoverplaatsingen gaan wringen als een verlies van controle over je leven. En zo voelt men zich: ver verwijderd van werk én ver verwijderd van de elite die niet omkijkt naar hun bestaan."
Humo: Er blijkt ook veel onvrede over Obamacare.
Amato: "Brede gezondheidszorg was een goed idee, maar ze werkt niet op het platteland. Die kleine ondernemers moeten nu hogere sociale lasten dragen, maar daardoor kunnen ze de kop niet meer boven water houden. Tegelijk zien werknemers met lage brutolonen dat er 25 tot 30% wordt afgehouden voor die gezondheidszorg. Ze zijn dan medisch beter beschermd, maar financieel worden ze soms gedwongen om een extra-baan te zoeken. De Democratische gouverneur van Minnesota heeft het onlangs brutaal gezegd: “Obamacare werkt niet!” Dat zei die Democratische leider in volle verkiezingstijd! “
Humo: De Democraten rekenden Minnesota, Michigan en Wisconsin bij de Blue Wall; staten die steevast blauw stemmen. Clinton ging daar gemakshalve amper op bezoek. Die haast arrogante verwaarlozing keerde zich tegen haar.
Amato: "Dat gevoel van oneerlijk behandeld te zijn speelde wellicht. En het entte zich ook op een veel ouder gevoel. Ik ben zelf vakbondsman geweest en in Minnesota had je altijd sterke vakbonden, zeker in het noorden, in de mijnstadjes. Die plaatselijke unions waren Democraat én patriottisch, die stonden achter de New Deal van Roosevelt, die stonden achter hun jongens die naar Wereldoorlog II gingen en daar hun leven gaven voor de vrijheid van Europa.
Na de jaren vijftig verwaterde de werking van die local chapters. De vakbondskantoren verdwenen uit de kleine stadjes, en de vakbonden kregen secretariaten in de grootstad. Een centralisering waardoor de vakbonden voeling verloren met hun basis. Vergelijk het met de socialisten in Europa, dat waren de baanbrekers van de negentiende eeuw tot 1960, maar nu lopen ze ook door Brussel met hun laptop- en aktentassen, of niet soms?! Onze vakbonden zijn lokaal weggedeemsterd, jullie socialisten hebben geen volkshuizen meer en zijn grotendeels de band kwijt met hun traditionele kiezerspubliek. Ook dat uit zich in wrok en afkeer.
Lokaal zijn de blanken ontworteld doordat de laatste decennia zoveel functies die uit die kleine stadjes verdwenen zijn, en nationaal vragen ze zich af: waarom hebben onze vaders en grootvaders zich ooit krom gewerkt voor die nationale wederopbouw van Roosevelt? Waarom hebben ze hun leven geofferd in die Europese oorlogen? Zij hebben gegéven voor Amerika maar wat krijgen wij terug? Een Amerika waar nog altijd zoveel gezinnen en kinderen in armoede leven!
En dààr zit de winst van Trump. In dat inspelen op die vaak onuitgesproken wrok. En waar de Democraten niet meer weten hoe ze met die blanken moeten omgaan, daar bezorgt Trump hen een nieuwe identiteit: de bouwer zijn van een Great America.
En wat stelt Clinton daartegenover? We want everybody to prosper, wij willen welvaart voor iedereen. Maar dat is een formulering zoals: ik wens iedereen een gelukkig nieuwjaar. Dat is een gemeenplaats, dat rààkt de mensen niet. Integendeel, dat wollige woordgebruik verstikt dat gevoel van mensen die een verlies ervaren. Een verlies van inkomen, van community, van religie of van morele waarden. Die kiezers worden wrokkig als je dat verlies toedekt met vage voornemens.
Wrok en verongelijktheid zitten dieper dan socio-economische factoren. Vandaar dat Trump ook kiezers wint buiten de working class.
In Groot-Brittannie heeft wrok tegen de Europa-elite toch ook de brexit aangemoedigd. Ja, wrok is een sterke politieke motor in àlle historische ontwikkelingen."