Reportages
Een archief van eigen reportages.
Over bliksemjagers en voetbalveteranen,
de klaroenblazers van de Last Post en autobestuurders die geen 1000 km per jaar rijden. En natuurlijk nog Vele Anderen.
“Alles voor de Kempen” - Reportages waarin de Kempen of Kempenaren een rol spelen worden vooraf gegaan door <k> .
ARCHIEF
-
oktober 2024
- 20 okt 2024 Hoe Herman Selleslags België zag veranderen
- 19 okt 2024 Afscheid van Herman Selleslags
-
juli 2023
- 5 jul 2023 <k> De kermisfotografen van de Kempen
-
mei 2023
- 26 mei 2023 <k> Memoires van een Ijsboerke
- 26 mei 2023 <k> Kaasfabriek Kempico : kroniek van een aangekondigde dood
- januari 2023
- september 2022
- juni 2022
- mei 2022
- februari 2022
-
september 2021
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (4): tijd willen winnen in de non-stopmaatschappij (24/24)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt ? (3): het 'kopen' van andermans tijd (met o.a. de hondenuitlater en de ‘loopjongen’ voor je kleren)
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (2): meer vrije tijd en toch meer opgejaagd
- 22 sep 2021 Hoe zijn we in tijdnood geraakt? (1): het Vlaamse gezin en zijn dagelijkse 'rit tegen de tijd'
- 8 sep 2021 11 september (2): Mohammed Atta, de student stedenbouw die architect van de aanslagen werd
- 8 sep 2021 <k> 80 Vlaamse bakkers en “hun” 11 september
-
augustus 2021
- 30 aug 2021 Katrina (2): de boswachters als redders van New Orleans
- 30 aug 2021 Orkaan “Ida” - 16 jaar na de ravage van orkaan Katrina
- 24 aug 2021 20 jaar 'Zomerbeelden' op de VRT !
-
juli 2021
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (3): de ontreddering van de redders en de hulpverleners
- 22 jul 2021 Tien jaar na Utøya (2): de onderzoeksjournalist en de psychologe van de overlevenden
- 22 jul 2021 Tien jaar na de tragedie in Utøya (1): het relaas van de overlevenden
- 16 jul 2021 Zomeroverstromingen: het nieuwe normaal?
- 12 jul 2021 Na het EK Voetbal : het EK Minigolf in België
- juni 2021
-
mei 2021
- 1 mei 2021 Interview met de allereerste Mol (1999)
- april 2021
-
maart 2021
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (2): blij met een levende mus
- 27 mrt 2021 Vogelspotten (1): een vroege-vogel-wandeling en de eerste Belg die vogelzang op vinyl zette
- 23 mrt 2021 De laatste dagen van Doel: kroniek van een aangekondigde dood
- 7 mrt 2021 Altijd wind mee: fietsenmakers over de demarrage van de elektrische fiets
-
februari 2021
- 23 feb 2021 Diefstal per brief: Bpost wil de postzegel in Belgische frank doen verdwijnen
- 9 feb 2021 De marathonwinter van 1962-1963 (2) : de bevroren zee
- 9 feb 2021 De marathonwinter van '62 -'63: de koudste winter sinds 1833
- 2 feb 2021 1 februari 1953: de achtenveertig uur durende “blizzard” over zuidoost-België
- 1 feb 2021 De overstromingsramp van 1953 (2) : de Belgische redders vanuit de lucht
- januari 2021
-
december 2020
- 27 dec 2020 <k> Op kerststallentocht in de Kempen: een autocar van goede wil
- 18 dec 2020 De Grote Glühweinroute (revisited)
- 11 dec 2020 Het kerstbomenbos: hoe de Nordmann de Ardennen inpalmt
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (2): Onze Man valt van de hondenslee
- 8 dec 2020 Down the Road en de winter in Lapland (1): de Belgische die de jaarlijkse ijstijd en rendieren trotseert
- 4 dec 2020 Sint en Piet in het echt: uit koets gevallen, van baard beroofd en andere waargebeurde feiten
- 4 dec 2020 Sint en Piet gaan hard méé met hun tijd: van schimmel tot bulldozer en parachute
-
november 2020
- 26 nov 2020 Op huisbezoek met Sint en Piet (2) : in Antwerpen
- 26 nov 2020 <k> Op huisbezoek met Sint en Piet (1): in de Kempen
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (4): de verkopers van stofzuigers en gebakken lucht
- 19 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (3): de getuige van Jehova en de huis-aan-huis-winkelier
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (2): Hans de Booij (zanger-boekenverkoper) en een Franciscaanse bedelbroeder
- 17 nov 2020 Van deur tot deur (zonder corona) (1) Martin Heylen en de Appelleurders
- 10 nov 2020 Jodelen: de nieuwe superverspreider van corona
- 1 nov 2020 Trump: staat de verongelijkte kiezer nog altijd aan zijn kant?
- 1 nov 2020 De sprookjes van Trump
-
oktober 2020
- 23 okt 2020 De derby Antwerp-Beerschot: rood-witte honden versus mauve-witte ratten
- 16 okt 2020 De laatste "westerners" en cowboydorpen van België (3): Texas City in Tremelo
- 15 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (2): van Antwerpse indianen en Kempense outlaws
- 14 okt 2020 <k> De laatste “westerners” en cowboydorpen van België (1) : begraaf mijn hart bij de baan naar Wuustwezel
- september 2020
-
augustus 2020
- 31 aug 2020 Het nieuwe schooljaar: leerkrachten vertellen hoe ze een klas aanpakken in het éérste lesuur
- 27 aug 2020 De pottenkijkers (2): voetbal kijken ondanks gesloten deuren / de dakfans en andere voetbalburen
- 26 aug 2020 De pottenkijkers (1): toch voetbal kijken in stadions met gesloten deuren
- 14 aug 2020 De hittegolf en een coup de foudre: op stap met een bliksemjager
- 7 aug 2020 Beiroet en de honden van de (puin)hoop
- 5 aug 2020 De ramp van Beiroet en de ramp van Tessenderlo (1942): als tonnen ammoniumnitraat exploderen
- 1 aug 2020 <k> De machtige duivenvlucht uit Barcelona: vertrokken in volle corona
-
juli 2020
- 31 jul 2020 De stille bekerfinale tijdens corona en de roodwitte roots van Luk Perceval
- 30 jul 2020 De alziende corona-camera: de burgemeester met het fotografische geheugen
- 26 jul 2020 Zomer van verveling: 13-jarige rijdt 800 km met oma's auto
- 9 jul 2020 <k> Voetnoten langs de weg: achter de schermen van de zelfgeknutselde wegwijzers
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (3): the day after
- 3 jul 2020 Zomer zonder Werchter (2): de pionier van de mobiele toiletten
- 2 jul 2020 Zomer zonder Werchter (1): twee trouwe soldaten van de frontstage
-
juni 2020
- 29 jun 2020 Toerisme in eigen land (1): koninklijke familie bezoekt Bokrijk
- 21 jun 2020 De stille overwegen (3): ontsnapt aan de klap
- 20 jun 2020 De stille overwegen (2): koeien op het spoor
- 19 jun 2020 Lege treinen en stille overwegen (1): de laatste onbewaakte spoorovergangen
- 12 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (4): met een gocart de grens over
- 11 jun 2020 <k> Experimenteel reizen in eigen land (3): in volle zomer liften met een slee
- 10 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (2): de pionier van de maffe reisformules
- 9 jun 2020 Experimenteel reizen in eigen land (1) : rugzaktoerist op 500 meter van je voordeur
- 5 jun 2020 Café Corona: hoe moet het verder met het volkscafé?
- 1 jun 2020 Kinderen van de holocaust: de vrouw die honderden kinderen hielp onderduiken
-
mei 2020
- 28 mei 2020 <k> Record social distancing op café: 245 uur in quarantaine op een barkruk
- 27 mei 2020 Uit onze gevoelige platenkast: de huwelijksfotografen !
- 23 mei 2020 De hobo’s (5): een klein foto-album
- 22 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (4) / de overlevers van de Grote Depressie
- 21 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen (3) / de Vietnam-veteranen
- 20 mei 2020 De hobo’s: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (2) / de rammeling voor het slapengaan
- 19 mei 2020 De hobo's: zwerven op goederentreinen dwars door Amerika (1) / de leerschool
- 13 mei 2020 2020: het jaar van het lange haar (de “hippie-comeback”)
- 9 mei 2020 Rock-’n-roll-model voor alle online huiskamerconcerten: de Slechtste Gitarist van Vlaanderen
- 7 mei 2020 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (2)
- 7 mei 2020 <k> 60 jaar geleden: veel minder auto's en véél moorddadiger verkeer (1)
- 3 mei 2020 75 jaar Buchenwald: de dodenmars en de dodentrein
-
april 2020
- 28 apr 2020 Yo de dobbermannen! Bekende Vissers (BV’s) over hun watersport
- 24 apr 2020 Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (2)
- 24 apr 2020 <k> Quarantaine in oorlogstijd: de onderduikers en hun schuilplaatsen (1)
- 21 apr 2020 Hoe een bezoek aan de supermarkt zes dagen kon duren
- 17 apr 2020 Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (2)
- 17 apr 2020 <k> Een leven zonder gsm en zonder vaste telefoon (1)
- 16 apr 2020 Arendonk? Gitarendonk! De revival van het mini-festival
- 15 apr 2020 De man die 29 jaar in quarantaine leefde
- 7 apr 2020 <k> Verhalen uit het containerpark (2)
- 7 apr 2020 Verhalen uit het containerpark (1)
- 2 apr 2020 De voetbalveteranen (3): de zwarte panter van SK Waanrode
- 1 apr 2020 <k> De voetbalveteranen (2): de oldtimers van KFC Herenthout
- 1 apr 2020 De voetbalveteranen (1) : de éminence grise van KFC Putte
-
maart 2020
- 29 mrt 2020 <k> De pionier-tv-verkopers (jaren ‘50 en ‘60)
- 24 mrt 2020 De eenzaamheid van de Last-Post-klaroenblazer
- 21 mrt 2020 De zeldenrijders (2)
- 17 mrt 2020 De zeldenrijders (1) chauffeurs met 1000 km per jaar
Meer reportages lezen?
Wil je ingelicht worden als er nieuwe
reportages verschijnen?
Vul dan hier je e-mail-adres in:
Orkaan “Ida” - 16 jaar na de ravage van orkaan Katrina
Op 29 augustus 2005 kwam orkaan Katrina aan land. Ze maakte 1833 slachtoffers en meer dan een miljoen mensen werden dakloos in de staten Mississippi en Louisiana.
Exact 16 jaar later treft de orkaan "Ida" hetzelfde zuiden van de Verenigde Staten. Voorlopig is geen sprake van dijkdoorbraken, maar toch zouden al meer dan 2000 mensen hun overstroomde huis hebben moeten verlaten. Ook is er grote windschade en dan vooral aan het stroomnetwerk: zowat één miljoen mensen zitten zonder stroom. Intussen heeft een uitloper van orkaan Ida (op 1500 km van Louisiana) voor historisch zware regenval en overstromingen gezorgd in New Jersey en New York. Een eerste balans spreekt van 45 doden.
In New York viel op 5 uur tijd 177 mm regen. Ter vergelijking: de zwaarste neerslag in juli in Wallonië was 204 mm … op 24 uur.
De zomer van 2021 is onweerlegbaar de zomer dat het klimaat terugslaat.
Dit zijn getuigenissen van overlevenden van Katrina.
Bij het nalezen van dit stuk moest ik vaak denken aan de overstromingen in Wallonië.
De ravage in de VS was vele malen groter, maar je ziet dezelfde benarde toestanden bovenop de daken, dezelfde onthutsing over de kracht van het water, dezelfde solidariteit vanuit heel het land.
En ook: wie verrast wordt door verwoestend hoogwater, wie zijn hebben en houden verliest aan het slijk, die heeft wel degelijk hetzelfde litteken voor het leven.
Humo september 2005 -licht ingekort - © Jan Hertoghs
"Het huis van de buren drééf op de golven en ramde ons huis!"
Het vliegtuig landt in Mobile, Alabama, en de vrouw van de autoverhuur raadt ons aan om hier proviand in te slaan, "want ginder is er niks". We kopen gedroogd pemmicanvlees, appelen en een flinke voorraad water, en tanken extra in een jerrycan. Dan de snelweg op naar Mississippi en Louisiana, twee staten die anderhalve week geleden zwaar geteisterd werden door de orkaan Katrina. Langs de Interstate zijn almeteen geknakte bomen en aan flarden gewaaide billboards te zien, maar die eerste kilometers zeggen niets over de ravage die ons nog vijf dagen te wachten staat.
Op de autoradio is sprake van 450.000 langdurig daklozen "en hoe de regering die opvang denkt te zullen betalen?" De vraag blijft een open vraag, de hitte waait door het raam naar binnen, het warme asfalt kleeft hoorbaar onder de wielen. Pascagoula (26.000 inwoners) is het eerste stadje op onze weg, maar het is geen stadje meer, het is een sluikstort met straten. Hier is de zee een paar uur lang in de huizen gespoeld en hele interieurs staan te drogen in de buitenlucht: voortuintjes vol kasten en deuren, voetpaden vol zetels en vies geworden vasttapijt. Het zijn geen dure interieurs, het is meubilair dat vroeger al van armoede doortrokken was. De hekkens rond de huizen zijn wasrekken nu waar broeken, hemden en ondergoed in de broeierige avond hangen te drogen. Het stadje heeft niet alleen onder het zeewater maar ook onder de orkaanwind geleden; in alle bermen liggen stapels stukgezaagde bomen. Van de kleine baptistenkerk is de witte spits losgerukt, met één rand hangt ze nog krampachtig aan de dakgoot. Honderd meter verder is het dak van een bedrijf ingezakt. Op de dichtgespijkerde ramen staat te lezen: We Shoot Looters (Wij schieten plunderaars neer). Eén straat verder heeft iemand het nog bondiger geformuleerd: You loot. We shoot!
Een Humvee van het Amerikaanse leger patrouilleert door de hoofdstraat en dat is het beeld dat we de komende dagen zullen blijven zien, tientallen en tientallen gewapende patrouilles, niet alleen van beroepssoldaten, maar ook van reservisten, state troopers, sheriffs en marshalls. Het is een leger van handhavers dat vanuit heel de VS naar de Golfkust is gestuurd "om orde en rust te herstellen".
Die maatregel houdt ook in dat in Pascagoula alle handelszaken om 17 u verplicht de deuren moeten sluiten. Langs Highway 9O brandt er dus licht in alle supermarkten, tankstations en hamburgerzaken, maar nergens kan je nog binnen. De lege parkings en de verlichte winkels zijn er voor de politie, zo worden eventuele indringers gelijk opgemerkt.
Om negen uur vinden we dan toch één eethuis dat open is. De uitbater houdt de deur voor ons open, uit beleefdheid én omdat de deur nog maar één hengsel heeft. We zijn intussen ook twee uur naar een motelkamer aan het zoeken, maar overal hangt een No Vacancy! Geen kamer meer vrij. In Ocean Springs is de Holiday Inn zelfs tot februari 2006 volgeboekt voor de hulpverleners en ambtenaren van FEMA (het federaal agentschap voor de rampenbestrijding).
Na bijna drie uur logies zoeken, zit er niets anders op dan in de auto te slapen. Omdat alle kleine landwegen nu stikdonker zijn er ook nog geknapte stroomkabels over de weg hangen, moeten we een parkeerplaats naast de highway kiezen. Van slapen komt er niet veel. De lucht in de auto is dik en benauwd, ik moet letterlijk naar adem happen, en de hele nacht razen er luidruchtige hulpkonvooien voorbij. Ze slepen vorkliften en generatoren aan en hoogtewerkers om de stroomkabels te herstellen.
Kort voor zonsopgang laten we onze persdocumenten zien aan het checkpoint in de binnenstad van Gulfport (Mississippi), een stad met 70.000 inwoners waar de avondklok geldt. Als we de hoofdstraat inrijden komt de zon op, boven de zee en boven Puinstad. Er zijn gaten geslagen in de straten, overal liggen winkelgevels om, grote palmbomen zijn met de kruin tot tegen het voetpad geplooid en op elke meter asfalt kraakt het glas onder de wielen. Op een dichtgetimmerd pand staat in rode spuitbus, We will survive!, wat wanhopig klinkt in dit stadscentrum waar geen levende ziel te zien is. Een hond steekt de spoorweg over die geen spoorweg meer is, de dwarsliggers zijn uit de stenen ballast gesleurd en de spoorstaven zijn kromgetrokken door het ziedende zeewater. Op de havenkade zijn opliggers van vrachtwagens in het rond gestrooid alsof het blikken dozen zijn. Op één plaats heeft de zee drie opliggers opgetild en tegen de gevel van een hotel gesmakt.
Op het strand staat met grote zandletters GOD, HELP US! Wat alvast wil zeggen dat de reddingshelicopters hier lang op zich hebben laten wachten. En bij elke stap is het weer versteld staan van de anomalieën die zo'n orkaan teweegbrengt. Zo staat er een grasmachine midden op het strand en hangen er twee stofzuigers in een boom, hun slangen wiegelend in de wind. Aan de rand van de zee staat een reiger naast een printer en een gele matras. Dan komen drie legerheli's laag over, hun zware schroeven malen dreunend door de lucht en nu kan je alleen nog aan Apocalypse Now denken, zeker als de reiger opvliegt en in een boom gaat zitten, een boom die doorweven is met witte snoeren en honderden lampjes van de kerst. Het is absurd, het is surrealistisch, het is een vorm van desastreuze kunst waar alleen de natuur toe in staat is en waarbij de mens alleen maar kan toekijken. Disaster art.
De eerste plunderaars
Waar ooit de betere huizen van Gulfport stonden, staat Ralph Duncan (55) in het puin van zijn huis te poken. Het huis stond er van 1935 en nu is het weg. Duncan rode out the storm. Hij kon dus weg met de auto, maar hij wilde niet weg, hij wilde de kamp zien tussen het huis dat zeventig jaar oud was en die storm die amper vijf dagen oud was. De winnaar bleek de orkaan van Categorie 5 te zijn: "Het was amper dag toen er al een grote boom op het dak viel, één tak schoot dwars door het gebinte waardoor het ineens binnen regende in de slaapkamer. En ik maar proberen om dat gat met ouwe kleren af te stoppen, wist ik veel welke watermàssa me nog te wachten stond! Toen het water kwam, ben ik naar de eerste verdieping gelopen en toen het daar ook kwam, ben ik op bed gaan liggen. Door het venster heb ik de orkaan gezien, dat waren draaikolken van zee, wind, stenen en hout die over de wijk raasden, nooit meegemaakt! En dat water bleef maar stijgen, ik dreef op het laatste zo'n dertig centimeter onder het plafond. Toen het dan eindelijk zakte, is mijn huis in stukken uit elkaar gevallen. Ik was op tijd weg, ik ben niet mee bedolven geweest.
's Namiddags nam de wind af en kwamen de eerste plunderaars, zwarten from the other side of the tracks. Ik zei, maak dat jullie hier weg komen. Maar de grootste kwam op me af: You can tell me nothing, mister! Dat kan ik wel, zei ik en ik trok m'n revolver uit mijn zak en ik richtte op zijn gezicht, OF WIL JE SOMS EEN GAT IN DIE STOMME KOP VAN JE?! Ja, toen dropen ze wél af! En een uur later kwam de politie hierlangs en die hebben mij gerust gesteld. Als jij ze wil doodschieten, Ralph, voor ons niet gelaten. Wij weten van niks. Wij hebben niks gehoord of gezien."
Omdat de zolders vaak als laatste zijn neergekwakt, zien we veel oudere spullen aan de puinoppervlakte liggen. Bijna nergens CD's, maar wel veel oud vinyl, langspeelplaten die door het water gegolfd zijn, en familiefoto's, en kratjes met strips en veel, héél veel kerstversiering. Kransen met rooie linten erin en spaarsokken met de kerstman erop. Dat komt nu aan het licht, dat tienduizenden zoldermusea van Kerst en Jeugdsentiment hun unieke collecties zijn verloren.
Een eindje verderop zit Pat Rake (54) op een trapje in baksteen, de drie treden zijn alles wat rest van haar honderd jaar oude huis: "Wij zijn niet gebleven, maar toen we maandagnamiddag terugkwamen om de schade te zien, zag ik bij de spooroverweg één van mijn felroze schoenen liggen. "Dat is mijn schoen," riep ik tegen mijn man, "hoe komt die hier? Tweehonderd meter van ons huis?!" En toen zei mijn man, baby, als dàt je schoen is, dan is ons huis wég! En ons huis wàs weg! En dat die schoen daar bij de rails lag, dat was een teken van God. Hij wou ons al voorbereiden op de verschrikking die ons te wachten stond. In en om het puin waren plunderaars bezig, en ik heb ze moeten wegjagen. Eerst wilden ze niet weg, ik moest bewijzen dat het mijn property was. Ja, die zwarten... het verwonderde me niks dat ze plunderden. Als we hier in de tuinstoel zaten, dan liepen ze altijd voorbij met zo'n blik van: hier zouden we wel 's lekker willen inbreken!"
Een truck van de elektriciteitsmaatschappij rijdt traag voorbij, de chauffeur doet al veertig jaar dienst in de stormachtige regio tussen Florida en Louisiana, maar nooit eerder heeft hij zo'n verwoesting gezien. Twee straten verder laadt een jonge vrouw kartonnen dozen in de auto. Als de koffer en de achterbank vol is, trekt ze de slepende voordeur achter zich dicht: " Ik was niet bang tijdens de storm. Ik ben nu véél banger! Want ik heb vernomen dat mijn verzekeringsmaatschappij de ramp onder "overstroming" wil klasseren en niet onder "orkaan". Dat is een smerige truc om niet te moeten uitkeren. Nu zullen we nog een proces moeten inspannen om toch wat geld te zien, terwijl we daarvoor niet eens de centen hebben!"
Zwaardvis in huis
Om vanavond niet opnieuw voor een volzet motel te staan, gaan we al om twaalf uur inchecken in de Holiday Inn van Gulfport. Dat blijkt onmogelijk: het hotel is tot september 2006 volgeboekt, vooral door aannemers en hun bouwvakkers. We rijden verder langs de kust, onderweg worden er generatoren verkocht onder het motto Power to the People.
Biloxi is een havenstad met 55.OOO inwoners en zeventig procent zwarten en wat gelijk opvalt, is dat je in deze armere stad veel minder leger- en politiepatrouilles ziet. In de rijke wijken van Gulfport zijn er constant heli's in de lucht en komen er voortdurend zwaailichten voorbij; in Biloxi hebben we hooguit enkele politiewagens gezien. En wat ook een stramien lijkt te zijn: de veiligheid op straat, de aanpak van het plunderen is snel en fors door de regering in handen genomen; maar de voedselbedeling, de opvang van daklozen, de niet acute medische verzorging, dat wordt aan de kerken en de liefdadigheid overgelaten. Een dokter zegt zelfs dat het Rode Kruis hier na tien dagen nog altijd niet te zien is, "naar verluidt zijn ze nog altijd de toestand aan het inschatten."
Die humanitaire rol wordt nu overgenomen door Het Leger des Heils dat een grote hulppost heeft opgezet in het Yankee Stadium, een stadion dat lang buiten dienst zal zijn omdat één van de lichtmasten dwars door de tribunes is gestort. Op het middaguur worden hier warme pizza's verstrekt, en er is ook bedeling van conserven, luiers, frisdranken en zakken ijs (die de rol van koelkasten moeten overnemen). Om de hulppost van stoom te voorzien draait een stapel generatoren op hoge toeren. Temidden van dat geraas en die vettige warme lucht houdt een kleine medische staf (vijf dokters en zeven verpleegsters uit Ohio) consultatie aan een klaptafeltje. Alle werken ze in de privé en voor tien dagen hebben ze zich als vrijwilliger aangesloten bij het Heilsleger.
Kevin Anderson (45) is de psycholoog van het team: "We zijn hier nog maar twee dagen en van de honderd patiënten die ik sprak, hebben achtennegentig zich in een levensbedreigende situatie bevonden. Sommigen omdat het water hen letterlijk tot aan de lippen kwam, anderen omdat ze op matrassen en sofa's uit hun huizen dreven. Nogal wat patiënten spraken ook over de angst van plots grote vissen te zien in huis, één meisje had zelfs een zwaardvis gezien.
Wat wel opvalt, is hoe dapper en opgewekt de meeste mensen hier zijn, ook al zijn ze alles verloren. Intussen weet ik dat de meesten hier tot de Southern Baptist kerkgemeenschap behoren en dat verklaart veel. Zo'n gemeenschap zorgt immers voor een draagvlak dat het makkelijker maakt om zware schokken te verwerken. Ze hebben me ook verteld dat ze zelfs op het dak of ronddrijvend in het water, zijn blijven bidden en zingen tot God, en dat Hij hen de kracht gaf om te blijven leven.
Bij één man heb ik wel duidelijke voortekenen van posttraumatische stress gezien. Die was met zijn vrouw en zijn drie kinderen op de zolder moeten kruipen en toen het water daar ook kwam, waren ze op het dak gekropen met een opblaasboot. Hij had zijn vrouw en zijn kinderen in die boot gezet, en het touw van die boot had hij rond zich en rond die schoorsteen geslagen. En zo hebben ze zes uur lang doodsangsten uitgestaan, want bij elke golf was dat bootje bijna gekanteld, en die man had vreselijke schuldgevoelens opgelopen. Heel dat gezin was gelukkig nog in leven, maar tien dagen later zat die man nog steeds met zijn hoofd in zijn handen: waarom heb ik mijn gezin niet geëvacueerd? Waarom ben ik zo stom geweest!? Ik heb met hun leven gespeeld! Door mijn stomme schuld heb ik ze bijna vermoord! Ik had ze allemaal kapot kunnen maken!"
Ons huis drijft weg!
In een wijk van Biloxi die dichter bij de zee ligt, treffen we Deborah Lee Emery (54) met vriendin Barbara. Ze zoeken tussen het puin naar persoonlijke spullen, maar de schadeberg is groot: in hun tuin is een enorme stapel wrakhout én een compleet huis van de buren aangespoeld.
Deborah: "Ik ben tijdens de storm gebléven, samen met mijn twintigjarige stiefzoon Kevin. Ik dacht dat het huis zo'n orkaan wel kon hebben, het is honderd jaar oud en het had Camille in 1969 overleefd (de tot dan toe hevigste orkaan uit de Amerikaanse geschiedenis,jh). Ik was ook niet de enige blijver in de wijk, je had hier zowel dertigers als tachtigers die niks zagen in een evacuatie. Maandag om halfzeven is het begonnen, ineens hoorde ik gorgelgeluiden in het toilet en op dat moment moet hier een vloedgolf van negen à tien meter hoog op de dijk zijn geslagen. In geen honderd jaar heeft hier water gestaan, maar nu stond het ineens in de living, ik heb rap wat boeken in een mand gegooid, en de kat zat met één sprong op de wasmachine in de keuken. Toen klonk vreselijk gebonk op de muren en tot mijn grote schrik kwamen er golven met wrakhout tegen het huis gespoeld. Op dat moment was er al zoveel water in de keuken dat mijn dubbele koelkast kapseisde en op het water ging drijven! Dat vond ik érg, want dat was de allereerste koelkast in mijn leven die ik niéuw gekocht had!! En hop, daar ging ook de wasmachine drijven, ik kon de kat nog net vastgrabbelen en met Kevin ben ik dan op de zolder gevlucht, in pyama en op blote voeten. En wat ik daar door het raam zag, dat kon niet! Het huis van de overburen kwam naar ons gedreven, en met elke golf werd het tegen de muren van ons huis geramd. (imiteert een jankend,n kreunend geluid) Zo hevig ging ons huis tekeer! Het kraakte aan alle kanten! Het was net of een onzichtbare hand aan alle hoeken van dat huis sleurde, eerst kwamen er spleten in het behang en toen kwam er daglicht door die spleten naar binnen! Er was geen houden aan, het huis werd letterlijk uit zijn verband gerukt. En toen is een zijgevel weggevallen, en voor mijn ogen tuimelde mijn kast met garderobe in het water, en direct daarna schoot ook mijn bed in de zee.
Kevin en ik zijn dan op de zolder gekropen, en normaal zie je vandaar de grote eik, en ik riep dat de grote eik voor ons huis wég was! Maar die eik was niet weg. Ons huis, dàt dreef weg! En het dobberde en schudde en bij elke golf van de zee zwaaiden zijn muren over en weer. Geen tien minuten later schoot het dak weg boven ons hoofd, de muren vielen om en wij dreven ineens met de zoldervloer op het zeewater. Het is toén dat ik de storm gehoord heb. Een gejank!! Als van duizend motoren die in een veel te kleine versnelling staan: zo'n hoog ie-ie-ie-ie dat maar niet ophield. Grote planken die op de zee dreven, werden door de wind uit de golven gezwiept en door de lucht geslingerd, en dat was mijn grote schrik: als zoiets tegen mijn kop vliegt, dan ben ik dood! Toen dreef onze zolder naast een nog niet ingestort huis en daar zijn we in de dakgoot gestapt. Ik wilde naar de nok kruipen om houvast te zoeken bij de schoorsteen, maar dat schuine dak was te glibberig voor onze voeten en toen hebben we met onze blote handen die roofingtegels van dat gebinte gesleurd, en zo zijn we toch hogerop kunnen klimmen. (Barbara komt roepend aangelopen, ik heb je horloge teruggevonden! En het tikt nog! Deborah legt het beslijkte uurwerk om haar pols, "die doe ik nooit meer weg, this is my Katrina watch!")
Ik zat langs de ene kant van de schouw en Kevin aan de andere kant en we hebben naar mekaar geroepen, maar we konden mekaar niet verstaan, zo'n geraas was dat. We konden ook niet op die nok gaan zitten vanwege de windstoten, we moeten uit de wind gaan hangen op de schuine kant van het dak. Je had mij moeten zien, met één arm hing ik rond de schoorsteen en met één been lag ik over de nok, zo heb ik het twee en een half uur moeten uithouden. Ik kreeg soms krampen en dan moest ik mij wel boven de nok oprichten, maar dat was vreselijk, de wind blies zo hard in mijn gezicht dat ik niet kon ademen! Onder dat huis was intussen een boot aangespoeld en die kwam klem te zitten tussen een boom en dat huis, en élke seconde wilde ik mij van dat dak laten glijden in die boot, maar elke seconde dacht ik, nee, nee, niet doen, want als je ernaast glijdt, dan zit je in de zee. Vanop ons dak zagen we toen ook hoe een ander huis op drift sloeg en die twee mensen sloegen een raam stuk en kropen vanuit hun wegdrijvend huis in een boom! En die zijn daar blijven zitten, vlak boven het tien meter hoge water. (Deborah! Ik heb je Navajo-Indiaans jasje gevonden! Echt waar?! O, mijn broche zit er nog op! Mijn echte Navajo-broche!) Waar was ik gebleven? Ja, na twee en een half uur is de wind dan toch wat geluwd en heeft mijn Mexicaanse buurman Mario Sapet me met een ladder van het dak gehaald. In het huis van Mario zaten we met negen buren, allemaal door hem gered en allemaal onderkoeld en blauw van de kou. En zelfs na die twee en een half uur storm heeft het nog eens vier uur geduurd voor de orkaan helemaal voorbij was."
Ze zegt dat de storm haar verbijsterd heeft, dat een mens niks is tegen de natuur, en dat het belachelijk was om thuis te blijven en "dat monster" te trotseren. Ze zegt dat ze geen crying person is, maar toen ze gisteren op de tv het verhaal hoorde vertellen van een jongen van twaalf die zijn broertje en zijn grootouders gered had door ze op een bed en matras vast te binden, "ja, toen kwam het ineens allemaal terug en schoten de tranen in mijn ogen. Negen dagen na de storm was dat, en het was de eerste keer dat ik huilde..." Er komen opnieuw tranen nu, ze veegt ze heftig weg, en wordt giftig op de verzekeringen die alles aanwenden om toch maar niet te moeten betalen, "heel ons leven betalen we ons blauw aan die dikke nekken en nu we iets kunnen krijgen, houden ze de boot af. Ik zweer het u! Als Bush er niet in slaagt om zijn rijke zakenvriendjes van de insurance business tot inkeer te brengen, dan dreigt er hier een opstand. Zeker weten! We laten niet op onze kop zitten!"
De kilometerteller zegt dat we gisteren en vandaag al tweehonderd kilometer langs straten met puin en wrakhout hebben gereden. We rijden opnieuw naar Gulfport en naar het beachfront waar de neoklassieke antebellum mansions staan, de rijke landhuizen die nog dateren van voor de Civil War (1861-1865). Tien dagen geleden stonden ze nog op dikke gazons en tussen eeuwenoude eiken, maar door het zoute water is het gras droog stro geworden en alle bladgroen is van de bomen gerukt of bruin verschroeid door de ruwe wrijving van de stormwind. Eén enorm landhuis is nu een poppenhuis: de volledige voorgevel is weg, maar de zetels en tafels staan nog op de verdieping, de twee lusters tinkelen in de lichte zeebries. Bob komt ook een foto nemen. Hij is sheriff in Michigan en toen hij de tv-beelden zag is hij in één ruk naar Gulfport gereden (= ca. 2000 km) om hulp te bieden aan de collega's. Op elf september 2001 had hij hetzelfde gedaan, werk neergelegd, de auto in en naar Ground Zero gereden. Bob stelt me voor aan John Miller, local police officer in Gulfport en getuige van de spontane hulp die op gang kwam: "Binnen de twee dagen stonden hier -zonder toedoen van de autoriteiten- honderden politiemannen, sheriffs, brandweermannen, boswachters en verpleegkundigen van spoedgevallen. Sommigen kwamen zelfs helemaal uit New York en Québec."
John zelf is al tien dagen ononderbroken in de weer met search & rescue, zijn ogen zijn klein en dik van het gebrek aan slaap. Hij denkt dat de politie nog een jaar lang bodies gaat vinden, in Biloxi zelf zullen het er honderden zijn: "De media zeggen dat er niks meer in de huizen ligt, maar ze vergeten dat de zee veel lichamen heeft meegesleurd, dus dat dodencijfer gaat nog lang kunnen oplopen. Zo gaan sommigen aanspoelen op onbewoonde eilanden voor de kust en in geen maanden gevonden worden. Of neem de daklozen. Tussen Pascagoula en Pass Christian leefden drie à vierhonderd daklozen bij de boardwalk. Een klein deel is geëvacueerd, maar een groot deel hebben we sindsdien nergens meer gezien. Gaan ze aanspoelen? Zijn ze opgevreten door roofvissen? Niemand die het weet. "
John heeft ook onverwachte wildlife gezien na de storm: "In het oostelijk deel van de stad heeft een dag lang een everzwijn rondgelopen, het joeg op voorbijgangers en we hebben het moeten afmaken. “
Omdat er door het gebrek aan stroom en zuiver drinkwater amper eethuizen open zijn, mogen we van John mee aanschuiven in de lagere school die als kantine dient voor de politiemensen. We nemen een bord en gaan tussen de uniformen staan met allemaal een dikke blaffer op zak. Na de shrimp gumbo rijden we opnieuw naar Biloxi. We hebben weer geen motel voor de avond gevonden, en we meten nu rekenen op de goodwill van de medische ploeg van het Yankee Stadium om ons te slapen te leggen in hun onderkomen, een Baptist Church in de buurt van Gulfport. Daar is het al flink donker als we aankomen, maar we zijn welkom voor de nacht. Een douche nemen kan ook nog: daarvoor hoeven we alleen maar een warmwaterzak met slangetje en sproeiknop aan een hoog hek te hangen. De vloer van onze douche is een plastic krat van de fruitveiling. Samen met de medics zoeken we ons veldbed op in het kerkgebouw, het zijn smalle berries op dunne poten die her en der naast de bidbanken staan. De Heer is ons genadig, maar dat harde snurken in Zijn Aanwezigheid was er teveel aan.
Huckleberry Finn
De volgende morgen volgen we de Scenic Route 9O van Gulfport naar Long Beach en Pass Christian. Wat hier aan de kust heeft plaatsgevonden, is an eve of destruction. Er moeten hier restaurants, picknickparken en historische mansions gestaan hebben, maar daarvan blijven slechts betonnen hoekpijlers over. In de tuinen van de villa's en residenties is ook een massa slib aangespoeld, én cargo uit de haven. Rollen papier van één ton liggen tussen de bomen geslingerd. Paletten karton zijn in het zeewater dik en bruin opengebarsten. En geen enkele opligger staat nog op de havenwerf, alle liggen ze hier op hun rug en met de zwarte banden in de lucht. Gigantische bobijnen met textiel zijn als schietspoelen door het geboomte geschoten, overal groene, witte, blauwe en oranje stofrepen achterlatend. Een paar bomen hebben paarse stola's tussen de takken hangen, het doet denken aan de ouwe bijbelse prenten van Golgotha.
De insecten zijn het enige leven in deze door dood en ontij geteisterde kuststrook. Grote gele vlinders fladderen over het puin, dikke libellen nemen behoedzaam plaats op ontschorste palmbomen, en tientallen lovebugs komen kriskras aangewaaid, het zijn zwarte insecten, mannetjes en wijfjes die in de lucht copuleren dat het een lust is, achterlijfje tegen achterlijfje, zo buitelen ze overal tegen alles aan. Het desolate van dit verwoeste landschap wordt nog aangescherpt door een onwezenlijk en onheilspellende geluid dat van overal en nergens lijkt te komen. Het is een geknisper in de verte dat overgaat in geknetter, dat aanzwelt tot een snerpend gejank als van een cirkelzaag en dat op zijn hoogste pijntoon even abrupt stopt als het ontstaan is. Een CBS-correspondent die toevallig langs rijdt, brengt uitkomst: "Het zijn cicaden en ze kunnen tot honderd decibel lawaai maken! Wat je hoort is het geluid waarmee ze de vrouwtjes aantrekken, you know, for the boum-boum!!" Als hij hoort dat we van Europa zijn, is zijn eerste reactie: " Jullie gaan de oorzaak van deze orkaan toch niet bij de global warming zoeken, hé?! Want zo ken ik de Europeanen intussen wel! No way dat dit met het klimaat te maken heeft!""
De CBS-man is hier vorig jaar op vakantie geweest, prachtige kuststrook, het ene antebellum huis naast het andere, allemaal een miljoen dollar waard, en zo drie kilometer aan een stuk! Hij wijst ook op de honderden eeuwenoude live oaks die nog overeind staan, "ze zijn wel takken verloren, maar ze hebben de orkaan doorstaan omdat ze zo moeilijk te ontwortelen zijn." De bomen hebben grote toeristische waarde voor de Deep South, hun dikke grillige takken met de lange sluiers van Spanish moss, zijn terug te vinden op decennia van prentkaarten en kalenders, "iedereen kent ze van de Amerikaanse griezelfilms en van de verhalen van Huckleberry Finn ". De eiken zijn nu compleet kaal, hun "baarden" afgerukt door de storm.
We staan nog op de kaart!
Via Pass Christian waar het rijke deel van het stadje intussen is afgegrendeld met hoge rollen scheermes-prikkeldraad rijden we naar Bay St Louis. Het is zaterdag en er is grote drukte op de weg van pick-ups en auto's met een aanhangwagen. Blijkbaar hebben veel evacuees op dit weekend gewacht om naar hun vernielde huis terug te keren: het vorige weekend waren veel straten nog versperd door bomen en puin, die blokkades zijn nu door legerbulldozers opgeruimd.
In de lagere school van Bay St Louis is een opvangcentrum ingericht en het is er een komen en gaan van volunteers uit heel de VS. Aan de overkant van de school leeft een gezin letterlijk op straat, bij hun huis dat half is ingestort. De ouders zitten aan een klaptafel bij het hek, de twee baby's slapen in een houten box op de stoep en de tent in de tuin is de slaapkamer. Kleerkasten zijn er niet, de kleren zitten in plastic zakken en leunen tegen de muur van het huis.
Bay St. Louis (8000 inwoners) heeft het oog van de orkaan over zich heen gekregen en een groot deel van de vierduizend huizen is geheel of gedeeltelijk verwoest. In de hoofdstraat spreek ik een oudere local aan, of hij me kan vertellen hoe het dorp er vroeger uitzag. Hij kijkt me in de ogen, neemt mijn hand in zijn twee handen en zegt geheel ontroerd "Sir! Welcome to Bay St Louis!" en dat dit de mooiste plek op de wereldbol is, "alleen is het nu een beetje disorganized". En ik weet meteen en heel zeker dat ik geen betere gids kon treffen dan Harold V. Carver, winkeleigenaar en zevenenzeventig jaar. Harold zegt dat zijn voorouders al tweehonderd jaar in het plaatsje wonen en dat hij in 195O de winkel van zijn vader heeft overgenomen, een winkel die al honderd jaar in onze familie is! Kijk, daar op de hoek is ie de zaak en ze is genoemd naar mijn vader: Jerome's (Voor Al Uw Sportkledij en Schoenen). Ik zeg dat de fotograaf ook Jerome heet en hij schudt glimlachend zijn hoofd, dat kàn toch niet waar zijn, zo'n toeval, en dan nog helemaal vanuit België?! En dan is ie plots ernstig, of ik weet dat er in Bay St Louis en in het aanpalende Waveland honderd mensen zijn omgekomen? En dat er vijfentwintig bij zijn die hij goed kent. Daarstraks heeft zijn zoon die politieagent is nog drie lijken geborgen, en Harold kende elkéén van hen.
Omdat de elektriciteit na twaalf dagen nog niet hersteld is, kan ik de winkel alleen maar zien in het schijnsel van een grote batterijlamp. Ik zie een etablissement van degelijk landelijk fatsoen met op de brede winkeltoog een massief bronzen kassa die rinkelt tot in het achterhuis. Harold schijnt eerst op het portret van zijn goeie vader en dan op de zwartwitfoto van John Kennedy, "our president! The best we've ever had!" Op de winkelvloer ligt ook de koperen spits en het kruis van de methodistenkerk, Harold heeft het na de storm van de straat geraapt, het was driehonderd meter ver gevlogen. De kerk zelf is al honderdvijfentwintig jaar oud, en in geen enkele eerdere orkaan was ze dat ornament verloren! En ook de twee kerken in de hoofdstraat zijn hun punttorens verloren, vijf meter hoog zijn ze, en ze liggen zomaar op de stoep.
Dan trekt hij de deur dicht voor wat hij dagelijks meerdere keren doet, a walk on Main Street. Als mensen naar hem zwaaien, en dat zijn er veel, dan zwaait ie terug en steekt twee vingers op, van Victory, en van We Shall Overcome! Want dat dorp van hem, dat is misschien kapot, maar het staat nog altijd op de kaart en dus kan het ook weer opgebouwd worden. Aan het monument voor Al Diegenen Die Hebben Deelgenomen Aan Wereldoorlog II kent hij wel 1200 van de 1500 namen achter het glas, "het zijn de vaders, de broers en de ooms van allemaal jongens waarmee ik in de klas heb gezeten. Zo is Bay St Louis nu eenmaal, iedereen kent iedereen."
De hoofdstraat loopt uit op het strand en op de dijk staat hij lang en hoofdschuddend te kijken naar de brug van de autoweg en de spoorweg die zich normaal twee kilometer uitstrekken tussen beide kanten van de zilverblauwe baai. De orkaan heeft zowel de asfaltweg als de rails kapot gekregen, er staan alleen nog kale brugpijlers in de zee. De spoorweg van de L&N (Louisville & Nashville) was nochtans oud en stevig, die lag er al van in 1870.
En of ik ginder dat zaaltje zie? Dat was het "A & G Movie Theatre", een cinema vlakbij de zee. Op zijn zestiende was hij daar projecteur, en als het binnen te heet werd, dan zette hij de ramen open en dan kwam er zo'n koele bries van de zee: boy, I can still feel that breeze, you were in heaven there! En hij knijpt zijn ogen verzaligd dicht en klopt op zijn hart, "hier zitten ze, all those sweet memories!" En natuurlijk is het interieur van zijn stamkroeg door alle ramen naar buiten gevlogen, "maar je moet 's zien hoe mooi de zon nu valt on the old town, dat blijft nog altijd de zon, zelfs al schijnt ze dan op puin".
Ik vraag of hij niet diep gekwetst was, de dag dat hij Main Street helemaal onder puin zag liggen? "Ja, die dag na de storm was ik depressief en heb ik veel geweend. En zie, m'n tranen zijn er weer. (Hoofdschuddend). Ik moet ze tegenhouden. Niet de tranen moeten terugkomen. Ons stadje moet terugkomen. En ons stadje zàl terugkomen. Wil je dat opschrijven voor iedereen in België? Wij zijn niet dood. We're here to stay!"
Twee weken na de ramp stond het voorlopige dodental op 792. Tegelijk worden nog tienduizenden vermist en zijn 9OO.OOO mensen nog niet naar hun huis kunnen terugkeren. 6OO.OOO leerlingen kunnen voorlopig niet naar school. 400.000 gezinnen blijven verstoken van zuiver leidingwater. 200.OOO huishoudens zitten nog altijd zonder stroom.
20 jaar 'Zomerbeelden' op de VRT !
Het is een zeer ongewone zomer, die van 2021. Met wolkbreuken, overstromingen, en aanhoudend buienweer.
Het klimaat verandert, maar tegelijk is er één constante en dat zijn de Zomerbeelden op de VRT. Die worden al twintig jaar uitgezonden.
En dat voor dagelijks 30.000 kijkers. Een feestelijke hommage is hier op zijn plaats.
Met in de hoofdrol: alpenweides, Noordzeestranden en een spin in de linkerbovenhoek.
Humo juli 2016 - herwerkt en licht ingekort © Jan Hertoghs
Het zinneloze zeilen der zetelliften
Elke voormiddag loopt op Canvas (en vaak op Eén) de uitzending ‘Zomerbeelden’. Het zogezegde non-programma. Het zagemeel. Het goedkope vulsel van de zendtijd. Niets is minder waar. Na ruim zeven uur kijken mag ik formeel verklaren: ‘Zomerbeelden’ is zen.
-
M'n eerste kijkdag is een zondagmorgen in juli. Op zo'n landerige zondagochtend is nog niemand actief: de wandelaars ontbreken nog op de bergpaden, de parasols zijn nog toegevouwen, de vlaggen hangen nog slap aan de paal, en op vele plaatsen regent het. In de binnenstad van Salzburg lekt de regen letterlijk van de lens. Stadsbeelden zie je niet vaak in ‘Zomerbeelden’. Het klassieke decor is een bergdorp met schuine daken rond de kerktoren. De webcam zwenkt traag over dat dorp, van links naar rechts, en daarna van rechts naar links. Het is het filmen van een ansichtkaart. Er is amper beweging. Het enige wat verroert, is de windzak van de kabelbaan.
Ook bergtoppen scoren hoog in de beelden. Maar vandaag zitten de Grossglockner en de Wildkogel in de wolken. Vijftien seconden lang is alleen grijs te zien. Ooit ontstond ophef over de minuut stilte van Leonard Nolens op de radio. Iedereen sprak erover. Hier gaat het beeldscherm vijftien seconden op grijs, een veel gewaagder experiment in het medialandschap, en niemand maalt erom.
Wat me meteen fascineert, zijn die zetelliften in de regen en hoe ze nutteloze rondjes draaien bij dat slechte weer, er is niemand die in- of uitstapt. Het is zeilen in het ijle. Eergisteren was er de staatsgreep in Turkije, de dag voordien de terreurtragedie in Nice, maar hier blijft alles verder draaien. C’est la vie.
Mechelen komt aan de beurt. Met eveneens een grijze zondag en de grauwe Sint-Romboutstoren. En dan volgt een verrassing, de zeedijk van Zeebrugge. Met de gesluierde zon, de verlaten promenade, de oudere villa’s op de duinen en de helwitte strandcabines is dit een schilderij van Edward Hopper. Een cadeau.
In Sankt Anton am Arlberg komt de zon boven de bergkam. Ze schijnt pal in de lens. Een cameraman filmt nooit pal in de zon. Dat doet alleen de webcam, en zo krijgen we een psychedelische waaier aan prisma’s en halo’s.
Intussen is een kwartier voorbij en dan herbegint de beeldencarrousel: alle vijfendertig locaties komen opnieuw aan de beurt. In Zeebrugge zit een spin in de linkerbovenhoek. Het insect lijkt heel groot op de lens, zo groot als een zwarte weduwe.
De regen houdt aan in de Alpen. De doornatte speeltuin bij de Zauchensee is pijnlijk leeg. Maar bij alle mistroostige regenbeelden blijft een fagot vrolijk verder spelen. De boodschap is: na regen komt sowieso zonneschijn. Ik hoor een piano van Satie, een strijkje van Schubert, en er zwelt ook wat van Dvorak en Haydn. Bij die rustige ‘Zomerbeelden’ past de klassieke muziek van Klara Continuo als gegoten. Een bariton die brommend aanzet bij de Sint-Romboutstoren. Religieuze koorzang tussen donkere bergwanden, ze zijn voor mekaar gemaakt. Soms klinkt het niet, maar botst het toch. Bij heel ingetogen muziek – mijn gedachten gingen al uit naar een afgestorvene- zag ik de zeedijk van De Haan, met zijn blote bovenlijven, zijn veel te grote buggy’s en zijn honden aan ellenlange leibanden. Niet niet elke soundtrack is voorbereid op de bruuske caleidoscoop van onze kust.
Om 11 uur 48 is De Haan op z’n mooist. Hagelwitte zeilscheepjes verschijnen aan de blauwe einder, een witte vlieger tuimelt boven het strand, en in de azuurblauwe zee komen witte golfkopjes. Het is bijna poëzie. Helaas is De Haan de enige badplaats die zijn beelden driemaal na elkaar herhaalt. Alsof we blind zijn, alsof we niet van de eerste keer gezien hebben dat De Haan aan zee ligt en niet aan de Boomsesteenweg.
In Oostenrijk is het intussen harder gaan regenen. De druppels biggelen van de lens. Obertauern verschijnt in beeld. Een lege hoofdstraat en één auto, de koplampen brandend op het natte wegdek. Mistroostiger kan een dorp niet zijn op zondagvoormiddag. Ik zie ook bergpaden in de regen, en ruwhouten weide-afsluitingen die donker geworden zijn van de neerslag. Ik weet wat zich afspeelt in duizenden vakantiewoningen. Vrouw zwijgt. Man aan raam: waar blijft die opklaring? Sikkeneurigheid im Zillertal.
In je zetel en niet op vakantie denk je anders over die regen. Druppels op een lens hebben de schoonheid van grote weerloze tranen. Kijk hoelang het duurt voor zo’n druppel verzadigd is en door de zwaartekracht naar beneden vloeit, dat zie je in de zomers van ‘Zomerbeelden’.
Het is een oefening in rustig kijken. Geen wonder dat in onze rusthuizen vaak naar ‘Zomerbeelden’ wordt gekeken. Ik heb het aan de VRT-persdienst gevraagd: of veel kijkers dagelijks afstemmen op die traagdraaiende molen met prentkaarten? En wat bleek: er kijken dagelijks gemiddeld 30.633 Vlamingen “gedurende minstens een kwartier” naar de beelden. Dertigduizend, dat is natuurlijk geen kijkcijferkanon, maar toch een zéér indrukwekkend getal. Dat is het aantal Vlaamse kijkers voor VPRO's "Zomergasten", meer nog, dat is zowat de voltallige bevolking van Aarschot en zijn deelgemeentes die élke dag vijftien minuten naar zetelliften en beschaduwde bosranden kijkt.
Niet dat de ‘Zomerbeelden’ zomaar beelden zijn. Ze bevatten een schat aan informatie over de plaatsen die te zien zijn. Hun hoogteligging, temperatuur, windrichting, windsnelheid, luchtvochtigheid, weersverwachting voor drie dagen, toeristische evenementen én een landkaart met een bolletje dat aangeeft waar Mauterndorf ligt. Ik heb veel opgestoken. Onder andere dat Salzburg op 444 meter boven de zeespiegel ligt, en Zeebrugge toch ook al op 3 meter.
Met die cams kom je op plaatsen waar je nog nooit was. Eben im Pongau, Klippitz, Finkenberg, Penkenjoch: heerlijk om die namen hardop uit te spreken.
Van Tomorrowland zegt men dat het een overweldigende caleidoscoop is, een kanonschot van beelden op je netvlies. ‘Zomerbeelden’ is vergelijkbaar: na de visvijvers van Zonhoven volgt het barokke Salzburg en direct daarna de Gempemolen in Sint-Joris-Winge. Wat toch een geniale montage is, die jump cut van grootstedelijke grandeur naar het pannendak van één watermolen.
De webcam van die Brabantse Gempemolen is werkelijk de traagste van allemaal. Mechelen zwenkt heel snel, daar willen ze in vijftien seconden de hele stad laten zien. Bij de Gempemolen is er tijd genoeg: een volle kwartminuut voor één molen annex brasserie. Bij die molen loopt een man met een hond. Het beestje kijkt om. Zijn baas maakt dat armgebaar: loop door, hond, loop niet voor mijn voeten! Ondertussen speelt de piano van Klara als bij de stomme films van de jaren 20. Ik zie Chaplin, ik zie de grote bullebak met de woeste knevel die de arme vagebond weeral onder zijn zitvlak stampt. Die vrije gedachtenassociaties, die dank ik aan de ‘Zomerbeelden’.
Zomerbeelden (en Winterbeelden) vormen de langst lopende reeks van de VRT. Ze worden al vijftien jaar lang uitgezonden. FC De Kampioenen liep eenentwintig jaar, maar telde slechts 273 afleveringen. De Zomer- en Winterbeelden telden op die vijftien jaar 5475 afleveringen, want dagelijks is er een uitzending. Met drie uur per dag maakt dat meer dan 16.000 uur toeristisch stilleven dat naar de Vlaamse huiskamer is gestraald.
In de beelden zitten weinig Belgische webcams. Driekwart van de locaties ligt in Oostenrijk, de andere cams staan in Zwitserland, Duitsland, Italië en Nederland. Oostenrijk is in deze oververtegenwoordigd omdat het moederbedrijf Feratel in Tirol gelegen is.
Na de regen op zondag volgt de zon op maandag. Zon in Zonhoven. Zon in Mechelen. En ook zon in het klassieke regengat Salzburg. Al dat zonnige weer gaat gauw vervelen, niks saaier dan blauwe lucht. De enige druppels situeren zich in kasteel Alden Biesen. Door de zon ontstaat daar zoveel condens op de lens dat van Alden Biesen niks meer te zien is.
In De Haan (9 uur 48) rent een kind tussen de strandcabines, gevolgd door de oma in haar dichtgeknoopte jas. Zij stapt zwaar door dat mulle zand, het kind holt opgewekt voor haar uit. Het is Jacques Tati. Dezelfde lichtheid van kinderen en dezelfde stroeve onbeholpenheid van volwassenen, een aandoenlijke sequentie tussen de gestreepte parasols.
Zondag was het nog Klara, maandag is Radio 1 ineens de soundtrack bij de beelden. Ik heb niet veel op met Radio 1: te veel informatief gedaas, te veel karakterloze muziek. En dus: tv-geluid af en Klara erbij via de pc. Zo zitten we weer tussen de strijkstok en de hobo. Dat wat past bij fonteinen, geraniumbalkons en ongerepte bergtoppen.
Ook op deze maandagvoormiddag kom je veertien keer langs vijfendertig dezelfde locaties en dat schept gewenning, én verveling. Voor het eerst heb ik de neiging om de opgenomen beelden door te spoelen. Ik dwing mezelf tot rust. Ik moet langer stilstaan en dieper nadenken over elk bos en elk dorp dat ik zie; in elk ervan schuilt een streekroman. Maar ík ga hem niet schrijven. Ik verlang stilaan naar enig drama. Dat zo'n roerloos bos stilletjes begint te branden. Of dat die sneeuwplek als een lawine naar beneden komt.
Kalm nu. Rustig nu. De beelden zijn wat ze zijn. Ik moet mezelf herpakken. Ik zal vanaf nu de beelden ruiken, de bergen ruiken. Het drogend hooi en de droge middagwarmte in de schaduw van een houten hut. Het gemaaide gras en de zerpe koeienstront naast de koelte van een bergbeek.
Ook goed voor de concentratie is wanneer je meer op de dieren gaat letten. Bij de zetellift in Mauterndorf liggen negen koeien te herkauwen, hun kont naar de ijzeren zitjes gekeerd. Een kwartier later lopen ze plots 40 meter hoger, en nog een kwartier later staan ze midden op een wandelweg! Er gebeurt iets. Wandelaars met een trui om de lenden staan lang en nadrukkelijk naar de koeien te kijken. Ook dat is vakantie: de tijd nemen en een veestapel aanschouwen.
Dat de dynamische VRT al vijftien jaar deze statische beelden blijft uitzenden, roept natuurlijk vragen op. Zoals: ziet de openbare omroep het als haar taak om “behang-tv” uit te zenden? Lees hier hoe onze omroep de Zomerbeelden omschrijft: “De VRT beschouwt deze weerbeelden als een service aan de kijker en als een venster op mooie toeristische bestemmingen. Weerbeelden én radio vormen een aangename achtergrondcombinatie die door heel wat kijkers gesmaakt wordt. Voor hen bieden deze weerbeelden structuur aan hun dag en daarmee zijn deze beelden een vaste waarde geworden in het ochtendschema van Eén en Canvas”. Anders gezegd: neem de Zomerbeelden weg en duizenden Vlamingen lopen als verloren door hun veel te lange voormiddag.
Het Oostenrijkse bergdorpje Werfenweng is intussen mijn favoriete webcam. Zondag was alles daar nog potdicht en grijs, maandag zijn er koeien en wandelaars. Eén bergstapper neemt een foto tussen vier koeien en terwijl hij wegstapt, heft één koe haar staart en pletst de stront als dunne spinazie op de bergweg. Zeldzaam beeld. Waar zie je nog kakkende koeien?
In dit Werfenweng valt m’n oog op de helper van de kabelbaan. Handen in de zakken, de benen gespreid, en een grijsvilten tirolerhoedje. Hij helpt ouderen een handje als ze uit de kabelcabines stappen en hij ijsbeert ongeduldig als niemand uitstapt. Hoe kijkt hij naar de wereld vanop 1.835 meter boven de zeespiegel? Hoe gaan zijn gedachten naast dat perpetuum mobile van kabels, cabines en schuifraampjes? Heeft hij excursieve gedachten aan Spanje en Italië? Voelt hij zich gekluisterd aan andermans vakantie?
Met het warme weer van maandag, dinsdag en woensdag zie ik nu veel meer insecten. Kleine motjes in Sankt Anton en een vrij grote spin in het Duitse Oberstdorf. Die zit live en voor de ogen van duizenden kijkers een vlieg te peuzelen. Bij de volgende passage in Oberstdorf is de spin weg, maar twee verse vliegjes hangen te trillen in haar onzichtbare web. We spreken hier over een letterlijke web-cam. Maar wie heeft er oog voor?! Welke natuurcineast ként deze bijzondere waarnemingen die Zomerbeelden dagelijks en achteloos presenteert? Kent Richard Attenborough deze goedkope beeldenbiotoop?
In Werfenweng landt een dikke vlieg op de lens. Nietsvermoedend zwenkt ze mee, een bromvlieg reist over het landschap. Pure fly-on-the-wall.
De Zwitserse fotograaf Kurt Caviezel is zowat de enige die het belang ervan ziet. Hij tuurt dagenlang naar webcams op zijn computerscherm, enkel en alleen om screenshots te kunnen nemen van plots opduikende insecten en vogels. Hij monitort 15.000 webcams en noemt die donkere insecten de ‘schoonheidsvlekken’ van het wereldwijde web.
Bij de zetellift van Werfenweng is de handlanger met het tirolerhoedje er weer. Ik begin hem te kennen. Ik noem hem Helmut. Vandaag is het warm en Helmut draagt een licht ruitjeshemd. Hij richt zich tot de man met de mountainbike. Hij richt zich tot een blonde vrouw. Soms is hij niet in beeld te zien. Dat betreur ik. Hij is mijn cliffhanger. Ik ben benieuwd of hij er in het volgende kwartier nog zal zijn.
Woensdag 20 juli is wéér een zonnige dag. Vier dagen zijn intussen voorbij en ik heb bijna acht uur ‘Zomerbeelden’ gezien. Het wordt ineens te veel. Ik heb geen zin meer in dorpen en daken en bergtoppen, de zen is weg, en ook Helmut laat zich niet meer zien.
Ik houd de beelden voor bekeken.
In de Gempemolen murmelt een fagot. In Werfenweng wacht een spin.
NAWOORD
De dag dat het stuk in Humo verscheen, stond ik in zelf in de Zomerbeelden. Door strategisch post te vatten op het terras van de Gempemolen! Product placement op de VRT . En in prime time van de voormiddag: 10u31 !
Tien jaar na Utøya (3): de ontreddering van de redders en de hulpverleners
“Eéntje sprong acht meter hoog van de rotsen om in mijn boot te geraken.”
Op 22 juli 2011 werd het Noorse eiland Utøya een steen in het water. Met rimpels die nog altijd uitdijen. Naar omwonenden, naar hulpverleners, naar kinderen uit de omgeving. Wie naar het eiland voer om mensen te redden, deed dat met gevaar op eigen leven en kwam niet ongeschonden terug.
Ook een redder kan ontredderd zijn.
Ingrid Sønstebø is de kommunepsykolog van de gemeente Ringerike die ondermeer het eiland Utøya en het dorp Hole omvat. Sinds 2011 heeft ze zo'n tachtig inwoners op consultatie die bij de hulpverlening betrokken waren of die in de buurt waren als vakantieganger.
Humo: Veel inwoners van Hole moeten elke dag voorbij aan dat eiland dat geen eiland meer is, maar een rauwe open wonde.
«Heel Noorwegen is geraakt door deze tragedie, maar er is nog altijd de fysieke afstand dat het niet aan je voordeur is gebeurd. Voor de mensen van Hole en Ringerike was het op hun doorstep, ze zien dat eiland dagelijks, ze moeten er voorbij naar hun werk of naar de school van hun kinderen, en dus worden ze elke dag aan die gruwelfeiten herinnerd. Voor sommigen is het te zwaar, er zijn er die een complete omweg maken om er niet voorbij te moeten rijden.
En dan zijn er de vaste gasten van de zomerhuisjes op de Utvika-camping vlakbij Utøya. Hoe gaan zij zich voelen nu er zoveel in hun achterhoofd zit. It's not a nice place anymore. It's a place of terror. Vakantiegasten hebben me verteld dat ze eerst dachten dat er een zwemwedstrijd aan de gang was: zie die jonge gasten eens slagen maken, en dat in zo'n regenweer! En terwijl hoorden ze ook 'vuurwerk', wat zijn ze daar toch aan het doen op dat kamp?! Toen de ernst doordrong, was dat een klap, want daar stonden ze in hun voortuintje, met uitzicht op een eiland waar een massamoord aan de gang was.
Die vakantiegangers in hun reddende bootjes, dat zijn mannen en vrouwen die het ene ogenblik nog bij de barbecue stonden, en die tien minuten later betrokken raakten in een bloedbad. Zij gaan nu door het ergste, want zij hebben voor hun leven gevreesd omdat er op hen geschoten is, én zij hebben dan ook nog eens schuldgevoelens over degenen die ze niet konden redden. Dat vreselijke dilemma aan die waterkant, je kan er maar acht of tien inzittenden meenemen, en hoe moet je kiezen tussen kinderen die staan te smeken om mee te mogen?! Allicht hebben ze gekozen voor wie gewond was, maar als je dan tien minuten later terug keert, en je ziet die niet-gewonden daar dood op de rotsen liggen, that's hard to live with.
Er zijn er ook die een boot hadden en die 'm niet gebruikt hebben, ze waren te bang. Maar er zijn er ook die niet eens aan hun boot gedàcht hebben! Terwijl hij vlakbij aan de steiger lag en terwijl ze andere boten bezig zagen! Zo hard waren sommigen van slag, en nu hebben ze natuurlijk schuldgevoelens: wààrom heb ik niet geholpen?!
En nog iets, je had brandweerlui, dokters en ambulanciers die ook in boten naar de overkant wilden, maar ze mochten niet van de politie omdat het té gevaarlijk was, er zouden bommen in het water liggen. Ook dat wisten die toevallige redders: ik ga ergens naartoe waar het niet eens safe lijkt voor de 'professionals', ze wisten dus dat ze hun leven riskeerden en dat maakte hun angst alleen maar groter.
Die redders hadden vaak ook kinderen. Die kinderen hebben hun papa zien vertrekken, die hebben de schoten gehoord, en die hebben voor het leven van hun papa gevreesd, en heel wat van die kinderen hebben nu nog angstaanvallen. Dat geldt ook voor kinderen van ambulanciers en brandweermannen, die hebben heel snel opgevangen dat het erg was, die hebben ook gedacht dat ze hun vader niet meer terug gingen zien.
Humo: Zelfs kinderen waarvan de ouders niet betrokken waren, zullen ook wel gefantaseerd hebben over die wilde schutter.
«O ja! En ze weten dat hij in de cel zit, maar wàt als hij uitbreekt?! En dan vroegen ze mij of hij met een vijl zijn tralies zou kunnen doorzagen "zoals in de strips van Donald Duck, kan hij zo ontsnappen?!" En ook: "kan hij mijn ouders en mijn vriendjes komen doodschieten?" Mijn eigen kinderen hebben twee grootouders verloren in de zomer, kort na elkaar, en kort voor 22 juli, en één van hen vroeg of "ze soms ook waren doodgeschoten door die Breivik?!" Zo gaat dat in hun verbeelding, kinderen kunnen onberedeneerde angsten hebben.
Humo: Ik heb nog gesproken met bergredders in Chamonix, en wat hen treft, is niet die dode klimmer die ze met een heli van de Mont Blanc halen, maar wel die tent op de camping waar alles nog ligt alsof die persoon nog in leven is: de open slaapzak, de aangebroken koekjes, de prentkaart die nog geschreven moet worden. Dat rààkt hen harder. Vandaar dat het ook moeilijk moet geweest zijn voor degenen die de tentjes op Utøya hebben opgeruimd.
«Dat is wel heel zeker. Want op die berg doén die redders de taak die ze kennen, maar in die tent zien ze iets waar ze niét op voorbereid zijn en waartegen ze machteloos staan. Dat was hier ook zo. De politiemensen, Rode-Kruis-medewerkers en brandweermannen die de tentjes hebben opgeruimd, vonden het ook moeilijk, al die rugzakken, al die slaapzakken, al die jonge kleren, dat kan je hard raken als je zelf een zoon of dochter hebt. De brandweer heeft het cafetaria schoongemaakt, een plek waar velen de dood vonden, en dat was extreem moeilijk, want hoe doe je dat, delen van lichamen oprapen, en hoe begin je daaraan als je verdroogde hersenen van het plafond moet schrapen?! "
Bach en Breivik
Sønstebø moet naar het gemeentehuis. Daar komt straks een groot scherm waarop de inwoners van Ringerike het tien weken durende proces-Breivik zullen kunnen volgen. Ze zal stand-by zijn "want het is te voorzien dat Breivik kwetsende uitspraken gaat doen en ook dat er shockerende foto's gaan getoond worden". Ook in tien grotere Noorse steden komt er een groot scherm (in het plaatselijke gerechtsgebouw) waar het proces gevolgd kan worden en waar psychische bijstand voorhanden is.
Ik loop door de wijk Grønland in Oslo. In tegenstelling tot die arctische naam zijn hier vooral oriëntaalse winkels en passanten. In deze buurt heeft Breivik de eerste nacht gevangen gezeten, in een cel van het politiebureau. Hij schreef erover in z'n dagboek: "0u00-01u00: naar Grønland. Ze stoppen me in zo'n cel voor dronkaards en amokmakers, met als enige uitzicht: de twee minaretten van de moskee van Grønland! (...) De agenten vertelden later dat ze dachten dat ik zou "flippen" als ik dat zag. Ik heb ze daarentegen bedankt voor het uitzicht omdat het mij elke dag zal herinneren aan de zaak waarvoor ik vecht. Sliep slechts 1 à 2 uur die eerste nacht."
Dat hij heeft kùnnen slapen. Dat kan ik maar niet begrijpen.
Dichter naar het centrum kom ik bij de Domkirke. In de benarde dagen na 22 juli hebben tienduizenden hier bloemen, kaarsen, brieven en knuffels neergelegd. Niets daarvan is weggegooid. De bloemen zijn nu compost-aarde voor een bloemenbed op een symbolische plek, de kaarsen worden omgesmolten tot "nieuw licht" en ook de knuffels en brieven komen in een archief.
Als ik in de kerk sta, is er een kleuterklas uit Oslo op bezoek en het valt op met hoeveel nationaliteiten die kinderen zijn. De juf zegt dat ze in de middengang moeten neerzitten en kijken naar het doksaal daarboven, en dan breekt boven hun kleine hoofden het Toccata en Fuga van Bach los. Het dreunt tot in de kerkbanken, het is een donderslag die overrompelt en tot inkeer stemt, en nu alle registers daarboven open gaan en de kinderen met open mond zitten te luisteren, nu zit ik daar met een snik in die kerk.
Dode display
Ik heb een afspraak op de hoofdzetel van het Noorse Rode Kruis, want op 22 juli hadden zij 560 hulpverleners in getouw, waaronder 150 vrijwilligers. De organisatie wist dat die dag traumatiserend kon zijn, en om de symptomen van een posttraumatische stress-stoornis tijdig op te sporen, zal het Rode Kruis zijn hulpverleners een jaar lang psychosociale follow-up verlenen. De coördinatie van deze debriefing wordt gedaan door Merete Mihle; op haar bureau kan ik ook bellen met Are Holen: zijn instituut zorgt voor de psychologische begeleiding van de follow-up en als prof geneeskunde is hij gespecialiseerd in stress-psychiatrie.
Humo: Veel van die hulpverleners hebben gruwelijke taferelen gezien in Oslo en Utøya.
ARE HOLEN «Iets gruwelijk zien, betekent nog niet dat je er "iets" aan overhoudt. De kwetsbaarheid zit 'm in de afstand tot het gebeurde. Als hulpverlener hou je een zekere reserve, een bepaald 'schild' tussen jezelf en degenen die je helpt (of die je als lijk moet bergen). Maar dat schild kan wegvallen als je in dat slachtoffer ineens je kind, je broer of een vriend ziet. Dan identificeer je jezelf met dat slachtoffer en dan verlies je dat beschermende schild, en dàt kan een heftige impact hebben op de hulpverlener. Ik heb met een politievrouw gesproken die een jonge dode zag liggen en in haar hand hield ze nog krampachtig haar mobile phone en ineens begon die te bellen en op de display verscheen "mama" en op dàt moment is die agente ingestort. Ineens was dat lichaam geen slachtoffer meer, ineens was daar een innige band te zien. En dat raakte haar tot in haar diepste gemoed.
Humo: Psychologe Sønstebø haalde aan dat het opruimen van de persoonlijke bezittingen van de slachtoffers ook traumatiserend kan zijn.
HOLEN «Als je die achtergebleven dingen zakelijk beziet als kampeermateriaal, dan ga je daar zakelijk mee om. Maar als je in die achtergebleven spullen de persoon gaat zien, met zijn onbekommerde plezier, met de jeugdige dromen die ie had, that comes close.
MIHLE «Ik sprak een politieman die op de rotsen één roze watersandaal vond. Hij dacht dat het van iemand was die daar gestorven was. Hij raapte die sandaal voorzichtig op, droeg 'm naar één van de boten en wikkelde 'm in een handdoek alsof het een stoffelijk overschot was. Toen ze met hun boot aan de overkant kwamen, was er een andere agent die dat bundeltje uit de boot pakte en bij het afval zwierde. Daar is die man compleet op afgeknapt, die kon niet meer verder werken.
Ik sprak ook politiemensen die de volgende dag hetkamp doorzochten op zoek naar kogels en bewijsmateriaal. En zij zegden dat het 's avonds zo huiveringwekkend was, dat er niemand te zien was, dat de campingplaats leeg en donker was, maar dat er in sommige tentjes schijnsels te zien waren, dat waren displays van mobile phones die oplichtten, dat waren ouders die meer dan vierentwintig uur later nog altijd wanhopig aan het bellen waren naar hun kind. (Het heeft zés dagen geduurd eer alle vermisten geïdentificeerd waren, jh)
Humo: Zouden jullie hulpverleners aanraden om terug te gaan naar het eiland?
HOLEN «Ik zou het zeker aanraden. Als je zoiets heftig hebt meegemaakt, dan hou je daar in je binnenste een beeld aan over, en vaak is dat de ergste horror die je gezien hebt. Als je naar die plek teruggaat, kan dat beeld minder zwaar worden omdat je de rustige natuur ziet, met de wind in de bomen en het kabbelen van het water. Het is een corrigerende ervaring en ze zal je helpen om door te gaan met je leven. Die herinnering blijft dan niet langer zo'n zware molensteen. (Noot: het Rode Kruis stelde vast dat zo'n tien procent van zijn 560 hulpverleners met een vorm van PTSS kampt; zij krijgen nu individuele begeleiding.)
Humo: Hoe denk je over het proces dat nu begint. Dat wordt voor de overlevenden en de nabestaanden allicht weer een trigger van negatieve beelden en gevoelens.
<HOLEN> «Dat is zo, maar het kan evengoed een opluchting zijn. Dat ze zien dat law and order het overnemen en dat deze desperado in staat van beschuldiging wordt gesteld. Tegelijk hoor ik dat buitenlandse en Noorse tv-zenders een aanvraag hebben ingediend om hem te interviewen. Dat is toch een geweldige verschuiving in de media! Kan jij je inbeelden dat een nazi die er prat op gaat dat hij in 1945 een bloedbad heeft aangericht in een partizanendorp, dat men die in 1946 voor een groot wereldwijd interview zou vragen?! Dat is toch een vorm van vrije meningsuiting waarbij je vragen kan stellen."
Ronde van Frankrijk
Na Oslo wordt de weg smaller, komen er bossen en heuvels en vlagen oude sneeuw en nu sta ik aan het Sundvolden Hotel in Hole. Dat was het crisiscentrum op drie kilometer van Utøya, hier werden op 22 juli de wanhopige ouders en familieleden opgevangen.(Een Rode Kruis-medewerker: "Bij andere rampen moet je soms een kleine groep familie opvangen, maar hier stonden er honderden tegelijk, we waren er absoluut niet op voorbereid.")
Wie toen méér wist dan die ouders, is Kasper Ilaug (53), één van de omwonenden die met een bootje zo'n twintig jongeren heeft gered. Hij komt me tegemoet op het hotelterras en alles aan hem is ongedwongen, de lange sjaal, de leren vest, de pet en de zonnebril. Ilaug praat en praat zonder ophouden. Hij is een langlaufer in een eindeloos spoor van gedachten, opgekropte gevoelens, bedenkingen, vragen en schampere kritieken. Het ene ogenblik filosofeert hij over Het Goede in de Mens, het andere moment spuwt hij zijn venijn over sommige lokale jerks die afgunstig zijn op de redders en op de internationale belangstelling die ze genieten. Maar eerst moeten we terug naar 1965.
Ilaug: «Mijn ouders hebben in 1965 een summer cabin laten bouwen op Storøya, dat is een eiland op drie km van Utøya. Ik was toen zeven jaar en ik heb daar leren zwemmen en leren vissen. Ik ben gehecht aan die plek, het zijn mijn diepste jeugdherinneringen en ik kom er nu al bijna vijftig jaar. Een vast deel van m'n zomervakantie, is het kijken naar de Ronde van Frankrijk. Elke namiddag zit ik voor die tv met een goeie scheut drank erbij, en dit jaar wilde ik zéker kijken, want Thor Hushovd en Boasson Hagen deden het geweldig. Die vrijdagnamiddag was het de bergrit naar Alpe d'Huez, en dat wil je als Tourliefhebber toch niet missen! Maar ineens werd het programma onderbroken door die aanslag in Oslo. Ik sakkerde: waarom schakelen àl die Noorse zenders over op die aanslag, waarom blijft er niet één zender bij de Tour?! Ik ben dan maar op een sportzender beginnen kijken. En kort voor zes uur kreeg ik telefoon van m'n vriend Ulf, die heeft ook een summer cabin op Storøya, maar hij zat op dat moment thuis. Ze zouden zo dadelijk naar een feest gaan, z'n vrouw was in de badkamer, hij zat in z'n smoking en surfte op internet om meer te weten over die aanslag in Oslo, en ineens zag hij het eerste nieuws over Utøya dat daar een schietpartij aan de gang was. En hij belde me op: Kasper, je moet de boot pakken, je moet daar mensen van dat eiland gaan halen. Ben je gek, heb ik gezegd, daar begin ik niet mee, en trouwens, je weet dat ik geen boot heb. Maar hij drong aan, dat ik de boot van de buurman moest nemen. Maar die is defect, heb ik gezegd, die motor valt altijd stil. Maar Ulf bleef maar aandringen, sleur die motor toch in gang, probeer het, probeer het, ik vrààg het je! En dan heb ik lachend gezegd: OK, tot uwe orders! Inspector Clouseau is ready! Dat is Pink Panther hé.»
Kogel door mijn hoofd
«In onze baai waren nog weinigen op de hoogte, iemand was zijn gras nog aan het afrijden! Ik heb een overall met gele fluostrepen aangetrokken en een rode bouwvakkershelm opgezet, zo had ik toch iets van een hulpverlener, en de motor startte al na een paar keren. Maar toen ik zo'n honderd meter van het eiland was, heb ik ingehouden... Er zit daar een blinde vlek in mijn geheugen: heeft hij op mij geschoten of heb ik alleen maar zijn schoten gehoord, ik kan het me niet meer herinneren. In elk geval, ik zie me nog twijfelen, ineens dacht ik aan het gevaar dat ik liep en ik voelde een kogel heel langzaam en heel precies dwars door mijn hoofd gaan. Ik was al half omgedraaid, ik had m'n rug al naar het eiland, toen er ineens iets anders in mijn hoofd drong. Een heel klare gedachte! Dat ik niet dood wilde, maar dat ik ook niet de loser wilde zijn die op zo'n dag in de kont van een stel renners zat te kijken! Toen ik dat bedacht, viel er een pak van m'n hart. Ik was al maanden depressief en lusteloos, m'n vriendin met wie ik twee jaar samen was, had het enkele maanden eerder afgemaakt, en ineens was die lusteloosheid van het alleen zijn verdwenen, ineens was ik één en al energie! Er was ook wel alcohol bij van die namiddag, maar het meeste was pure adrenaline! Ik heb de boot gedraaid en heel gefocust en kalm ben ik naar die oever gevaren. Ik zag daar zeker acht of negen lichamen op de rotsen liggen die niet meer bewogen, en verder varend zag ik zo'n vijftien jonge gasten zich half verborgen houden, ze waren in zwembroek en ondergoed, ze kleumden van de kou, ze stonden op het punt van te gaan zwemmen, en of ik een politieman was. Ik zei dat ik een burger was die hen kwam redden en toen hadden ze het over een politieman die iedereen dood wilde schieten. Ze hadden de doodsangst in hun ogen, ze waren helemaal in shock. Ik denk dat ik die eerste keer tien of elf jongelui heb laten instappen, daar was ook een zwarte jongen bij met een sarcastisch t-shirt "Are you afraid of the dark?" De boot was vol, ik moest er vier op de rotsoever achterlaten. Ik kom direct terug, zei ik, maar eén meisje begon toen te huilen en om paniek te vermijden heb ik heel autoritair gezegd: Iedereen op de grond liggen nù! En stil zijn! Ik breng jullie naar de overkant! Daar zijn dekens en verplegers, daar zal men jullie verder helpen.
En dat heb ik nog niet verteld. Ik had een cell phone bij en daarmee heb ik die jongeren gefotografeerd. Toen ik later hoorde wat er echt gebeurd was en hoeveel doden er waren, toen heb ik me beschaamd en schuldig gevoeld over dat onnozele gedrag. Maar ja, zo was ik vertrokken, als in een actiefilm.
Die jonge gasten zijn dan uitgestapt nabij Utvika en ik ben gelijk teruggevaren om die vier overblijvers te evacueren. Gelukkig waren ze er nog. Dat geluk hebben andere redders niet gehad. Ze vaarden terug en wie op hen moest wachten, lag dood op hen te wachten.
Na de tweede overtocht, ben ik nog een derde keer gevaren, deze keer naar het Pumpehuset (pomphuis), en al van ver zag ik jonge gasten zich tegen de rotsen verstoppen. Ik wuifde en wuifde om te laten zien dat ik eraan kwam, maar ze wuifden niet terug, en toen zag ik aan hun houding dat ze dood waren. Zeker zeven doden lagen daar. Verderop stonden zes gasten teken te doen, die heb ik opgepikt, en achter hen, bovenop een steile klif liepen nog drie jongeren. Ik zei dat ik niet kon wachten tot ze beneden waren, ik zei dat ik zou terugkomen, maar toen is ééntje in paniek van acht meter hoog gesprongen, hij wilde absoluut mee, maar hij had dood kunnen zijn, hij had zijn nek kunnen breken in dat strandwater vol rotsen.
Toen ik ze in Utvika had afgezet en een vierde keer wilde varen, toen viel de motor stil. Dat was een teken van God en dat teken heb ik goed begrepen. God had ervoor gezorgd dat de motor niet één keer sputterde, maar nu was het genoeg geweest. God is geen technicus die een motor ook kan herstéllen! En zoveel dat toen door mijn kop schoot. Goed en kwaad. Leven en dood. Jongeren die sterven en een 53-jarige die in een boot dobbert. En wat als mijn ouders die summer cabin in 1965 niet gekocht hadden? Dan was ik hier niet geweest!
De politie deed teken naar de civiele boten dat ze terug moesten en dat zij het wel zouden overnemen. Mijn buren, Helge en Sissel, hadden ook kinderen gered en zij hadden gezien dat ik stilgevallen was, zij kwamen langszij, maakten een touw vast en trokken mij full trottle naar huis. Ik vond dat verschrikkelijk. Ik wilde daar niet weg. Ik zat vol adrenaline, ik wilde nog helpen, ik wilde iets doén!!
En zo ben ik de avond en de nacht ingegaan, met een kop vol gedaas en duizenden gedachten. De politie had een perimeter van een paar kilometer ingesteld waar niemand mocht komen en zo kregen wij in feite huisarrest. 's Nachts zag ik overal lichtende vensters op ons eiland en op het vasteland, iedereen was nog op, maar niemand kwam buiten.
Ik voelde me opgesloten gelijk een wild dier. Ik had ook genoeg gedronken en ik moest met iemand kunnen spreken, ik moest mijn verhaal kwijt, en dan heb ik zelf CNN gebeld en zo ben ik via Skype meerdere minuten op CNN geweest. En weet je wat ik als slot heb gezegd?! Dat dit voorval mijn leven niet zou veranderen, (schamper) dat ik wel gewoon zou kunnen doorgaan met m'n bestaan. Zie je mijn knikkende been, en zie je hoe onrustig en hyperkinetisch ik ben, dat komt door al dat vertellen, kom, we gaan een eindje rijden.»
Picknick
In de kleine superette slaan we wat proviand in en dan rijden we naar 'zijn' eiland Storøya dat bereikbaar is met een soort drijvende brug. In de baai waar z'n summer cabin staat, liggen de boten nog omgekeerd op het rotsenstrand, zo hebben ze de winter getrotseerd. Hij zegt dat er op Storøya zo'n honderdvijftig vakantiegangers zijn als het zomer is. En dat hij tot vorig jaar alleen maar goeie herinneringen had aan deze plek en dit meer. En dat zijn kameraden in de jaren zeventig wel eens met hun boot naar dat kamp op Utøya vaarden om daar in een tent te liggen, drinking and kissing the girls, maar hij is nooit meegegaan, hij kent Utøya alleen van het vissen in het water rondom, daar zitten baars, snoek, witvis en drie soorten forel.
Zo zitten we hier op de rotsen, vlakbij een staak met een reddingsboei en één motorbootje dat al in het water ligt. We breken het brood en de kaas en houden een picknick met uitzicht op het eiland van de voorpagina's. Hij wijst op de twee locaties waar hij gaan redden is en dat hij de politie door een megafoon heeft horen spreken. "Ik heb niks verstaan maar dat moet de arrestatie van Breivik zijn geweest."
Daarna heeft hij twee weken "een demper" in zijn oren gehad: "Ik hoorde alles, maar de knop stond de helft stiller. Ik wist niet wat ik had."
"Na die 22ste juli kreeg ik het ook benauwd van dat eiland. In augustus had ik zelf opnieuw een boot, maar ik voer die kant niet meer uit, ik viste daar niet meer, ik vermeed zelfs om naar het eiland te kijken. Tot het op een dag genoeg was geweest. Dat was na een week of zes, het was geen crime scene meer, er dobberden geen politieboten meer, en met een paar andere redders van Utvika camping hadden we zitten drinken, en ineens kregen we dat idee om naar Utøya te varen. Daar aan land hebben we nog kogelgaten in de huizen en de bomen gezien. De anderen hadden er gauw genoeg van, maar ik wilde nog blijven, ik zou wel bellen om mij te komen halen. Ik heb toen een heel stuk van dat grintpad gelopen waar ook veel jonge gasten hebben gelopen, en ineens werd mijn benauwdheid minder, en pfoeew!, ineens kwam ook mijn gehoor met een klap terug! Ik was blij, ik belde dat ze me mochten komen halen, maar R. nam niet op, en toen wilde ik naar de overkant zwemmen. Dat was dwaas van mij, maar ik wilde zwemmen zoals die jonge gasten hadden gezwommen, ik zag dat als een eerbetoon, en R. had me gezien, hij kwam op me afvaren: ben je gek geworden, Kasper, het is september, dat water is te koud! Ik zei dat het een tribute was, en hij blafte, "drop that movie shit, Kasper, je zit niet in een film, je zit in ijskoud water en je gaat een longontsteking krijgen". Voor de eer ben ik dan nog terug naar het eiland gezwommen en daar ben ik in zijn boot gestapt."
Geen kranten of tv, geen mensen!
Ik moet hem vaak onderbreken, over welke dag hij het heeft, wie er bij hem was, wanneer dat gehoorprobleem dan begonnen is. Hij weet dat zijn verhaal ongeordend is, "het is af en toe chaos hierboven". En dat hij rust wil in zijn hoofd en in zijn bestaan in plaats van die posttraumatische stress-stoornis : "Niet dat ik last heb van flashbacks of nachtmerries, maar er is dat constante gevoel van onder spanning te staan, en dat is zo uitputtend. We zijn nu maart 2012, dat is acht maanden verder, ik heb mijn job als computerprogrammeur, en ik werk nog altijd niet. Of bijna niet. Als ik drie of vier uur kan werken per dag, dan ben ik al tevreden. Ik kan me niet meer concentreren, het gaat niet. Ook mijn slaappatroon is verstoord. En mijn kortetermijngeheugen. Ik kan iets vast nemen in m'n garage en dan kijk ik ernaar en dan weet ik niet meer wat ik van plan was. M'n psychiater zegt dat die short memory wel zal terugkomen, maar intussen zit ik ermee. Ik ga met de auto naar de stad. Ik vergeet dat ik met de wagen was, ik keer naar huis met de tram en intussen vervalt m'n parkeerbewijs, en zo heb ik op korte tijd acht boetes gehad, dat zijn duizenden kronen!"
"Ik heb die gebeurtenis ook lang gemeden. In dat Sundvolden Hotel had ik gevraagd om elke dag vijf verschillende kranten opzij te leggen. Om de week ben ik ze gaan halen, maar nog altijd liggen ze ongelezen in m'n cabin: zes weken kranten van 23 juli tot midden september. Ik heb zelfs drie maanden geen tv gekeken! Ik kon geen nieuws meer verdragen, ik kon dat gewemel van beelden niet verdragen. Ik kon ook geen mensen meer verdragen. Ik kon niet meer zijn waar gebabbel was. Ik wilde altijd maar rust hebben. Normaal ga ik in september terug naar Oslo. Nu ben ik vorig jaar gebleven tot in december. Ik kon niet terug naar Oslo, het was me daar te druk. Ik wilde weg zijn van alles, ik wilde zo weinig mogelijk mensen zien.»
Psychologe Sønstebø krijgt wel vaker te maken met PTSS-patiënten die de neiging hebben om zich af te zonderen:« Dat komt omdat een aantal onder hen ook in een depressie geraken. Ze weten wie ze waren voor het drama, ze merken hoe ze zich nù voelen met dat leven dat overhoop ligt, en dat deprimeert hen. Ze worden lusteloos en ze sluiten zich op. Want in de buitenwereld komen, dat betekent mensen zien en vragen krijgen (Hé, jij was daar op Utoya hé. Hoe was dat?! Erge dingen gezien, zeker?!) De buitenwereld is ook de plek waar je je minder veilig en minder vertrouwd voelt dan thuis, en zo blijf je daar weg. Je wil nergens meer naartoe, je wil niks meer doen waarvoor je uit je huis moet, en op de duur wil je zelfs niemand meer zien. "
Caterpillar
Kasper wijst naar z'n zomerhuis en naar de nivellering op het terrein errond, daar moet volgende zomer een nieuwe cabin komen, daar is hij na de zomer van 2011 ineens aan begonnen: "Ik heb bij een aannemer een grote Caterpillar graafmachine gehuurd, the biggest I could get, en ik ben daarmee beginnen graven en nivelleren, weken aan één stuk. Ik sliep bijna in die machine. Ik had nooit met zo'n monster gewerkt, ik heb dat moeten léren van nul. En zo kon ik van 's morgens tot 's avonds m'n aandacht afleiden. Zes weken lang heb ik dat gedaan van zes uur 's morgens tot negen uur 's avonds. En als ik wakker werd, was ik blij dat ik weer kon graven. I was singing with the birds and I was digging, - yeah man, dig it! (imiteert de zware grommende motor) En natuurlijk was dat een manier om me af te reageren. Ik kende geen andere therapie dan werken, keihard werken. En ik ben wel zeker dat het mij geholpen heeft. Het ding stond daar altijd klaar, het nam mij in beslag en op z'n beste momenten slorpte het me zelfs helemaal op. Want als je met zo'n ding graaft, dan moet je in driehonderdzestig graden denken: voor, achter, links, rechts, boven en onder. Dus mijn hersenen hadden wat te doen. En er waren dagen dat het goed ging, maar er waren ook dagen dat ik stond te klungelen als een kind. Dan kreeg ik geen enkele handeling gecoördineerd, dan waren m'n hersenen niet mee, dan waren ze bij dat andere ding. Je had me moeten bezig zien met die machine. Acht ton, en daarmee wroet je aarde op, daarmee graaf je rotsen uit, daarmee verbrijzel je dikke stenen, it was me crushing the rocks, it was me fighting the rocks, it was me fighting this tragedy, it was me fighting to get grounded again! Maar ik was 's avonds wel stikkapot, maar zo kon ik tenminste slapen! En natuurlijk was dat de hele dag lawaai, maar ik ben pas begonnen na de zomer als de meeste gasten weer naar huis waren. Soms kwamen ze nog wel 's langs. Ga je een hol graven, Kasper? Ga je een schuilkelder bouwen, Kasper? Is dit nu je zwarte gat, Kasper (lacht)
Hij houdt zijn hand tegen de zon en kijkt of er beweging is bij één van de andere huisjes: "Ik denk dat m'n vriend Ulf thuis is, dat is degene die mij gebeld heeft om uit te varen." We komen aan een bungalow waar emmers, boomzagen en plastic terrasstoelen mekaars gezelschap dulden en de twee kennen elkaar van hun jongensjaren, dat hoor je aan het sarcasme in hun begroeting. Ulf is een zwaargebouwde stoppelbaard van drieënzestig die met zijn hoofd bijna tegen het plafond van de summer cabin komt. Hij maakt een kop koffie en zegt dat de bungalow er al zestig jaar staat, ze is nog gebouwd door zijn vader. En terwijl er op tv voetbal is, zegt hij dat hij zich nog altijd schuldig voelt dat hij Kasper gebeld heeft. En hij heeft dan ook nog eens Helge en Sissel in hun boot gedreven. "Ik wist pas uren later wat er gebeurd was en hoeveel doden er waren. En mijn buren hadden het overleefd, maar het voelde alsof ik ze de dood had willen injagen terwijl ik op m'n gat in de zetel zat." En hij herhaalt het: ik voel me nog altijd schuldig, ik voel me nog altijd slecht.
Kasper wuift het weg, komaan Ulf, ik leef toch nog! "Ja, maar als ik zie hoe jij onder dat trauma lijdt, daar ben ik zelf verdrietig van, dat kan ik zelf moeilijk van me afzetten. Vraag maar na bij Helge en Sissel, die hebben nog altijd slaapproblemen. Ik zag Sissel vorige week en ze lachte, en echt, dat was de eerste keer in acht maanden, en dat is allemaal mijn schuld dat zij psychisch zo afziet. " Kasper weert het opnieuw af: "Ulf, stop daarmee! Zij hebben mij al honderd keren gezegd dat zij sowieso zouden gevaren zijn, ook zonder je telefoon!" Ulf knikt, I know, I know, maar toch zit hij ermee. En we zijn het erover eens, dat drama is een steen in het water en die rimpels dijen maar verder. Ulf knikt. Die rimpels gaan nog een heel leven mee.
Met-1-Been
We rijden weer de hoofdweg op tot aan de kleine wegwijzer Utøya, en dan is er een smal asfalt tot aan het meer en hier tegen het talud heeft Breivik zijn Fiat Doblò geparkeerd voor hij de oversteek begon. Wat zijn z'n gedachten nog geweest toen hij hier uitstapte, op deze plek waar alleen maar grint te zien is en een eiland en een groot meer? Keek hij uit naar zijn schietpartij? Kon hij de schoten al horen terwijl het hier nog zo stil was? En ook de overzet waarmee hij het water overgestoken is, die ligt er nog. Onverstoorbaar, onbeweeglijk, de ijzeren laadklep neergelaten aan de kettingen. Het is de boot die niet weet dat hij nog jàren door boeken en documentaires zal varen.
De Utvika-camping ligt een paar honderd meter verder, en ze ziet eruit als een camping van de jaren zeventig, met zijn houten bord en die geschilderde zon boven het blauwgeverfde water. Hier is de oever met het haventje waar tientallen jongeren naartoe zijn gezwommen of waar ze uit de boten van hun redders zijn geholpen. "De baas van de camping ken ik, hij was hier ook kind in de jaren zestig, en hij heeft mij vorig jaar de redders van de camping leren kennen, en nu hebben we een clubje, we drinken bier en we praten op een heel directe manier over die dag. We zijn dan rauw, we hebben het over Die-Ene-Van-Wie-Het-Oor-Afviel en over Die-Gast-Met-1-Been, en een minuut later spreken we over het weer en het hengelen, zo is dat bij ons. "
Kasper vertelt over het meisje dat naar de overkant zwom met een doorboorde long, "zo'n afstand zwemmen en zo gewond zijn, dat zegt iets over de angst om daar weg te komen, maar het zegt ook iets over de wil om te blijven leven!"
Hij wijst een groot licht huis op een heuvel, "dat is Erik z'n boerderij. 't Is een boer die graag op groot wild jaagt. Hij was nadien kwaad op mij. Dat ik hem niet was komen halen met de boot! Jij had me daar kunnen afzetten met mijn geweer. Ik had 'm kunnen afmaken! Ik had 'm in de kop geschoten!"
I am a rock
Wat verderop staat een monument, een kleine opstaande rots met aan de voet een knuffel, Noorse vlaggetjes en kaarsen in een glazen houder. Verder is er alleen het knarsen van de loopplank die op tonnen rust, een gerucht van ijzer en hout, een geluid van alle dagen.
Kasper duidt op een andere rots en vertaalt het Noors van de zwarte viltstiftletters: Synne, je zal altijd in mijn hart blijven. En hij gaat met zijn vinger over die letters en er komen tranen in z'n ogen. Hij wil ook nog een andere tekst van het kleine monument lezen, maar zijn stem stikt al halverwege. If one man can show so much hate, think how much love we can show, standing together. Dat zei één van de overlevenden, kort na 22 juli.
Hij is nu een man van gekruiste armen en een lang stilzwijgen. De lucht is blauw, de wolken zijn overrompelend wit, en de avondzon schuift langzaam achter dat ene onbewogen eiland. Ik kan zeggen dat het hier vrede is. Met die witte luiken van de zomerhuizen, met die steigers en laddertjes om na het zwemmen uit het water te klimmen, en met die trampolines die klaar staan voor de warme dagen. Kasper zegt dat Utøya vierhonderd miljoen jaren oud is: "Wij, en alle generaties na ons gaan al eeuwen dood zijn, maar dat eiland gaat er nog altijd zijn en wat zal die ene vrijdag dan nog betekenen? "
Er daagt me een refrein van Simon & Garfunkel. I am a rock. I am an island. And a rock feels no pain. And an island never cries.
Pas later heb ik dat opgezocht. Dat Simon and Garfunkel hun liedje voor het eerst brachten in 1965.
Het was het jaar dat Kasper zeven werd.
Het was het jaar dat Kasper leerde zwemmen en vissen.
Tien jaar na Utøya (2): de onderzoeksjournalist en de psychologe van de overlevenden
" Psychiaters verklaarden Breivik krankzinnig, maar hij plande àlles en wist héél goed wat hij deed.”
De boten op het meer liggen met dekzeilen in het smeltende winterijs. De man wandelt met zijn hond. De kinderen eten hun appel. De zon schijnt op het bleke hout van het staketsel en nachtmerries zijn iets voor in een interview. Een onderzoeksjournalist sprak met meer dan honderd directe betrokken van de bloedige tragedie op 22 juli 2011.
In Noorwegen staat Kjetil Stormark (41) al jaren bekend als gravejournalist, wat Noors is voor onderzoeksjournalist: hij die graaft en spit. Stormark publiceerde in december "Da terroren rammet Norge" (Toen de terreur in Noorwegen toesloeg). Het boek is een chronologisch verslag van de "189 minuten waarin één man zevenenzeventig mensen doodde". Stormark had daarbij toegang tot politierapporten en hij en z'n researchers interviewden honderdtwintig directe betrokkenen: ambulanciers, agenten, redders per boot en stafleden van de crisiscentra. Hij sprak ook met zo'n twintig overlevenden van Utøya en bij het komende Breivik-proces is hij één van de hoofdverslaggevers voor de Noorse commerciële televisie.
Humo: Ik las dat men zich op Utøya zowat overal verstopte: in grachten, achter rotsen en zelfs hoog in een boom.
Stormark: «Ja, en om niet op te vallen, hebben velen ook hun kleren uitgetrokken. Op zo'n kamp draag je vaak felgekleurde t-shirts en regenjacks, dus die hebben ze weggestopt, ondanks de regen en de kou. Sommigen die het noodnummer belden, kregen de antiterreurpolitie aan de lijn en die gaf de raad om zich met slijk in te smeren, als camouflage."
Humo: Ze hebben zich ook verstopt in toiletten en wasruimtes en in grotten nabij het fjord.
Stormark: «In die nauwe toilethokjes zaten ze soms met vier of vijf bijeengekropen. Het vreemde is dat hij die toiletruimtes niet is binnengedrongen om door die deuren te schieten; iets heeft hem daar tegengehouden. En je spreekt over die grotten, maar die kon je alleen bereiken door langs een steile klif af te dalen en dan een paar meters te zwemmen. Daarvoor moest je het eiland al heel goed kennen om die locatie te vinden, en je moest koelbloedig genoeg zijn om een kant uit te gaan waar aanvankelijk niemand naartoe liep. Het is ook aan de dodentol te zien, vooral de jongsten hebben hun leven verloren, zij die het eiland amper kenden of zij die mogelijk niet zo koelbloedig waren als de wat oudere kampeerders. (56 van de 69 slachtoffers waren nog geen twintig jaar, er waren ook twee veertienjarigen bij,jh)
Humo: Ik las ook dat sommigen zich onder lijken van anderen hebben verstopt.
Stormark: «Dat is zo. En het is zo delicaat dat ze er amper over kunnen spreken; zeker als je je hebt moeten verbergen onder het lichaam van een vriend of vriendin.
Humo: Soms leek hij zelfs "genade" te hebben. Zo "spaarde" hij het leven van één van die elfjarige jongetjes.
Stormark: «Ja, dat was dat zoontje van die off duty politieman die als steward op dat kamp was. Drie getuigen hebben dat kind horen zeggen: hou op! hou op met iedereen dood te doen! je hebt ook al mijn vader doodgedaan! En Breivik keek 'm langdurig aan en ging verder. Was het toch een vorm van empathie? Of dacht hij dat het doden van kleine kinderen zijn politieke zaak geen goed zou doen, ik weet het niet. Eigenlijk had hij absoluut geen genade. Er is dat getuigenis over jonge gasten die in een gracht verstopt zaten, ze riepen, please, please, don't shoot us. En hij knalde ze af alsof het niets was. Sommige jongelui zijn tot zes keer door een salvo geraakt, en elk salvo was van heel dichtbij.
Humo: Er is sprake van negenenzestig doden op Utøya, maar hoeveel gewonden waren er?
Stormark: «In de aanklacht spreekt men van drieëndertig gewonden, dat zijn jongeren die hij beschoten heeft, maar die hun schotwonden overleefd hebben. Ook zijn er tientallen kampeerders die breuken en andere verwondingen hebben opgelopen toen ze op de vlucht waren voor hem. Dat aantal is zo hoog omdat het terrein zo ruw is: van zo gauw je dat wandelpad, de sportvelden of het tentenkamp verlaat, moet je langs en over rotsen die overwoekerd zijn met doornen en struiken. De westkant van het eiland is een heel steile rotswand; sommige jongeren zijn daar willen afdalen en één van hen is zelfs te pletter gestort.»
Allicht gaat het om de jongen die samen was met de 16-jarige Tsjetsjeen A.D. Beide hielden zich verborgen aan de onderkant van een klif, er was amper een uitsteeksel voor hun voeten, en dus moesten ze zich vastklampen aan boomwortels die uit de grond staken. Breivik was zo dicht bij hen dat ze "zijn schoenpunten konden zien," maar hij zag hen niet. De andere jongen had na veertig minuten niet langer de kracht om die wortels vast te houden en hij stortte te pletter op lagere rotsen. A.D. wist zich twéé uur aan de wortels vast te klampen voor hij uit zijn schuilplaats durfde te klimmen.
Humo: Heel bevreemdend is Breivik's aankomst met die ferry. Die paar mensen aan de aanlegsteiger waren - gezien de aanslag in Oslo- zelfs blij van een politieuniform te zien. Breivik zei hen "dat er nog twee collega's op komst waren" en dan hebben ze zijn zware koffers helpen dragen, die later vol wapens en ammunitie bleken te zitten.
Stormark: «Het was de kapitein van de kleine veerboot die hem geholpen heeft en die de hard case koffers achterin een auto heeft geladen. Met die auto zijn ze tot bij het hoofdgebouw gereden, een kleine honderd meter langs een helling. Toen hij met z'n auto van het gebouw wegreed, hoorde hij ineens schoten, en als hij ging kijken zag hij zijn vrouw op de grond liggen en net dan schoot Breivik ook de man neer die daar als off duty politieman voor de veiligheid moest zorgen.
Humo: Ondanks die doden heeft hij die rol van ik-ben-de-beschermende-politieman nog lang kunnen spelen.
Stormark: «Ja, omdat iedereen zowat verspreid zat op dat eiland en niemand wist van wie de schoten kwamen. Tegen de eerste groepjes die hij zag, zei hij dingen als: kom wat dichter bij mij staan, zo kan ik jullie tellen, en dan opende hij het vuur. En bij het pomphuis (waar veel weggelopen jongeren bijeen zaten) zei hij: kom maar mee, ik weet een boot waarmee we veilig weg kunnen, en toen een meisje naar zijn politiebadge vroeg, schoot hij haar in het hoofd. Het is pas toen men mekaar begon te sms-en dat de dader eruitzag als een politieman, dat zijn aanpak niet meer lukte.
Humo: Naar het einde begon hij -volgens sommige Engelse kranten- te provoceren: speel geen verstoppertje! kom maar af, kom hier maar spelen!
Stormark: «Daar is me niets van bekend. Wel hebben verschillende mensen hem triomfantelijk horen juichen, lachen en hoera! roepen, telkens als hij raak trof. Alsof het een game was. Anderen hebben dan weer gezien dat hij kwaad werd als hij miste, en dat hij dan wildweg in de grond of in de struiken vuurde om zijn frustratie af te reageren. Naar het einde toe is hij ook dingen beginnen roepen als "ik ga jullie allemaal kapotschieten! jullie moeten er allemaal aan!"
Hij had het ook expliciet over hun ideeëngoed. "Jullie, culturele marxisten, ik maak jullie allemaal kapot!" Het vreemde is dat die uitlatingen in het begin nog verteld werden, maar dat de overlevenden ze later bewust of onbewust weg lieten. Alsof ze instinctief aanvoelden dat het politiek correcter was om die dingen weg te laten. Men wil hem zoveel mogelijk negeren, en dus wil men ook op geen enkele manier verwijzen naar zijn extreemrechtse ideeën.
Humo: Klopt het dat Breivik soms dumdumkogels gebruikte?
Stormark: «De juiste term is uitzettende kogels omdat ze een holle punt hebben en breed openplooien als ze een doelwit raken. Wat dus vreselijke wonden veroorzaakt, maar daarom niet altijd de dood. Vandaar dat hij zijn slachtoffers extra afmaakte met een schot door hun hoofd. Anderzijds zijn die kogels allicht de reden waarom hij niet in gebouwen kwam en niet door de deuren van toiletten en wasruimtes heeft geschoten. Omdat hij wist dat die uitzettende kogels snelheid verliezen als ze door een wand gaan.
Humo: Hoevelen zijn kunnen wegzwemmen van het eiland?
Stormark: «Het moeten er meer dan tweehonderdvijftig zijn geweest. (Later kon je in Noorse kranten lezen dat sommige overlevenden hun zwemlesgever gingen bedanken met bloemen, jh) Sommigen hadden van het eiland ook een plank mee, dan hadden ze toch een drijver en houvast bij die lange afstand. Niet iedereen is die zevenhonderd meter tot aan het vasteland gezwommen, soms was het zelfs drié kilometer als ze vanaf de "achterkant" van het eiland vertrokken waren. Heel veel jongeren zijn uit het water opgepikt door boten van campinggasten (aan de oever van het vasteland was de Utvika-camping,jh); en als hun boot vol was, wierpen zij ook nog reddingvesten uit voor de achterblijvers. Niet dat je in het water zo veilig was, Breivik heeft ook op zwemmers geschoten en een aantal onder hen dodelijk getroffen. Eén jonge zwemmer is ook gestorven van kou en uitputting.
Al die gewone vakantiegangers die met hun bootjes tientallen gered hebben, dat zijn voor mij de ware helden van die dag. Erg genoeg lijden velen onder hen nu aan schuldgevoelens, dat ze niet genoeg hebben gedaan. Ze haalden bijvoorbeeld een volle boot van de oever, ze zegden tegen de anderen dat ze terug zouden komen, en als ze een goeie tien minuten later terug waren, zagen ze die jonge gasten daar dood aan de waterkant liggen. Dat is vreselijk om mee te maken.
Toch heb je in zo'n extreme situatie ook mooie verhalen. Een jongen en een meisje zwemmen voor hun leven, komen heelhuids aan land, en hebben zo'n bijzondere emotionele band dat ze nadien verliefd en een koppel zijn geworden.
Humo: Je bent er vroeger ook op zomerkamp geweest?
Stormark: «Toen ik zeventien was, ja. Ik was geen deelnemer, ik deed het soort klussen dat de vrijwilligers doen. Dus ik ken het eiland en ik heb ook nog vrienden uit die tijd, onder andere vijf ouders die op 22 juli een kind hadden op Utøya, en alle vijf hebben die het wonderwel overleefd. Dat maakt dat ik heel betrokken ben, maar toch heb ik een sober boek willen schrijven. Zeker geen sensatieverhaal dat de nabestaanden zou kunnen grieven.
Humo: Bijna eenderde van de slachtoffers zou in de laatste twintig minuten zijn gedood. Die doden hadden vermeden kunnen worden met een efficiëntere interventie van de politie.
Stormark: «Ja, de politie is al tegen half zes verwittigd geworden en Breivik is pas na half zeven gearresteerd. Twee agenten van de lokale politie waren tegen zes uur al aan de kaai, maar de overzetboot was uit schrik voor nog meer terroristen weggevaren naar een andere baai, die konden ze niet gebruiken. Die agenten hadden een of meerdere boten van de campinggasten kunnen opeisen, maar van hogerhand kregen ze geen toelating om die boten aan te slaan, ze moesten wachten op hun eigen interventieboot die van een nabijgelegen gemeente moest komen. Die politieboot was voorzien voor tien manschappen, maar -in al hun ongeduld- zijn ze aan boord gegaan met elf agenten én met zo'n 300 kg aan zware wapens en ammunitie, waardoor de boot eigenlijk het gewicht droeg van vijftien personen. Gevolg: de boot ging niet alleen traag, hij hing ook te diep, waardoor er water in de motor en in de benzine is geraakt en waardoor ie stilviel. Het zijn dan locals die met een speedboot langszij zijn gevaren en die de agenten naar Utøya hebben gebracht. Ik heb met enkele van die anti-terreur-agenten gesproken, die gasten waren razend. Zij hoorden schoten op het eiland, zij wisten dat daar doden vielen, en ze zaten daar als sitting ducks in die stilgevallen boot. Het politiecommando heeft later een rapport bekendgemaakt dat ze zestien minuten eerder op het eiland hadden kunnen zijn.
Humo: Noorwegen heeft bergen en fjorden, er moeten toch reddingshelicopters zijn geweest die ingezet konden worden.
Stormark: «Het probleem is dat die helicopters bestemd zijn voor civiel reddingswerk, en dat hun bemanningen niet getraind zijn op gewapende interventies. Er was die dag wel een militaire helicopter met special forces voorhanden, maar die stond een heel eind uit de buurt, dus ook daar was er tijdverlies. Ja, we zijn een land dat lang verschoond is gebleven van terreur, dat was te merken. Ik was één van de weinige journalisten die voor 2011 al langere stukken schreef over de vraag of onze politie voldoende uitgerust was tegen een mogelijke terreuraanval en of ons land wel afdoende beveiligd was tegen terrorisme. Ik zeg dat niet met leedvermaak, ik ben er ook niet trots op, maar het zijn wel vragen die nu ineens ernstig worden genomen.
Homegrown terrorist
Humo: Overlevenden beschreven hoe gefocust Breivik tewerk ging. Tegelijk is er de diagnose van de gerechtspsychiaters die hem krankzinnig verklaren. Jij hebt met veel ooggetuigen gesproken die hem bezig zagen. Wat voor beeld heb je daarvan overgehouden?
Stormark: «Ik ben niet alleen voortgegaan op die verklaringen, ik heb als enige journalist ook inzage gekregen in de zevenduizend e-mails die hij de laatste jaren verstuurde. En daaruit komt hij naar voren als iemand die extreem berekend is en ook uitermate precies wat betreft de uitvoering van zijn plannen. Hij ziet geen enkel detail over het hoofd, hij denkt vooruit en neemt àlle voorzorgen om te kunnen slagen, hij laat ook geen sporen na die belastend of compromitterend kunnen zijn, en hij gedraagt zich onopvallend voor familie, buren en bekenden. Hij is systematisch, methodologisch, hij heeft een oog voor àlles kan je zeggen, maar tegelijk heeft hij geen enkel oog voor de menselijke kant, hij stapt als een schietende robot over dat eiland, zonder énige empathie. Meer nog, hij zal zelfs juichen als hij iemand raakt, en dat heeft dan weer meer van een lunatic. Maar in zijn nauwgezette voorbereiding is er niks lunatic te zien. Daar is hij in control of everything. En ook in control of himself. Naar mijn mening is hij toerekenbaar en moet hij als dusdanig berecht worden. Het is nu afwachten wat die tweede groep psychiaters zal zeggen.
Humo: Dat moet een klap zijn voor de nabestaanden en de overlevenden. Dat ze niet te maken hadden met een politieke dader, maar met een crazy killer. Dan is het alsof hun levens "voor niks" zijn verspild.
Stormark: «Voor de nabestaanden en de overlevenden kan dat kloppen. Maar ik denk dat men erop aanstuurt om hem krankzinnig te verklaren en dat de publieke opinie die "oplossing" zelfs genegen is. Want hoe ga je om met iemand die zevenenzeventig doden maakt als politiek statement?! Dat is veel harder om te verteren, want dat wil zeggen dat de Noorse natie in eigen boezem zal moeten kijken. Hij is hier immers opgegroeid, hij heeft hier onderwijs genoten, hij is hier niet opgemerkt door de sociale diensten na de scheiding van zijn ouders en hij is ook onder de radar gebleven van de politie en de veiligheidsdiensten toen hij wapens kocht en contact nam met andere rechts-extremisten. Het is veiliger om hem krankzinnig te verklaren, dan hoeven er verder geen vragen meer gesteld te worden, dan kan hij simpelweg in de vergeetput, case closed. En als hij als geïnterneerde ooit dreigt vrij te komen, dan zal Justitie wel iets vinden om dat te voorkomen.
De algemene houding is: wij zijn een uiterst vredelievend land, dus kàn het niet dat wij een homegrown terrorist in huis hebben. En dus moet hij weggerangeerd worden.»
Exact een maand voor de aanslagen was Noorwegen nog een toonbeeld van grote nationale vreugde. De Noorse publieke omroep NRK 2 volgde toen het Hurtigruten-cruiseschip dat in vijf en een halve dag van Bergen naar Kirkenes (boven de poolcirkel) vaarde. De schepen van de rederij Hurtigruten varen al sinds 1893 langs hun vertrouwde dagelijkse route, maar deze reis was non-stop te volgen op tv en op de site van de Noorse openbare omroep NRK. Het "langste en allertraagste tv-programma ter wereld" werd een ongeëvenaard succes. Later bleek dat zo'n drie miljoen Noren korte of langere tijd gekeken had: dat is bijna 7O% van de bevolking. Op elk uur van de dag en de nacht waren er honderdduizenden tv-kijkers en op Facebook en Twitter vertelden fans dat ze 72 uren gekeken hadden zonder een oog dicht te doen.
Op zich was er weinig te zien. Vaak alleen maar de schuimende scheepsboeg of het panorama vanop de brug. Maar de boottocht werd een social event. Honderdduizenden wisten dat andere honderdduizenden zaten te kijken en op alle sociale media kwamen de uitroeptekens los: hoe geweldig dit was om deze reis te volgen. Ook langs de route zelf ontstond een volkstoeloop: er werd van overal intens gewuifd naar de boot, en niet alleen aan huizen werd de Noorse vlag gehesen, maar ook op bruggen, steigers en vuurtorens. Op het water kwamen speedboten en zeilscheepjes langszij om de passagiers te begroeten, op bruggen en staketsels stonden muziek- en volksdansgroepen blij te spelen en waar geen muziek was, daar klonken kanonschoten of luidden de kerkklokken. In de schemer van de midzomernacht konden de passagiers op de oever vreugdevuren zien branden, ontstoken tot in de kleinste gehuchten en de meest afgelegen boerderijen. Het was een collectieve geestdrift die miljoenen in de ban hield, er was sprake van nationale trots, en mensen schreven dat ze met tranen in de ogen hadden zitten kijken. Ik heb zelf ook de vreemde ontroering ondergaan van dat traag varende schip dat door al die samenhorigheid plots uitgroeide tot een nationale held.
Op woensdag 22 juni kwam de boot aan in Kirkenes, op vrijdag 22 juli arriveerde het noodlot in Oslo en Utøya. De rimpelloze wereld voor altijd gebroken.
Ik hou van jullie xxx
Ingrid Sønstebø (43) is de kommunepsykolog van de gemeente Ringerike, dat is de hoofdgemeente waarbinnen het eiland Utøya gelegen is. Sinds 22 juli heeft ze zo'n tachtig inwoners op consultatie die bij de hulpverlening betrokken waren als ambulancier, politieman of reddingswerker, of die op de dag van de schietpartij in de buurt waren als campinggast of als gezin dat een vakantiehuis bewoonde nabij Utøya. In oktober was ze ook terug op het eiland, samen met nabestaanden en overlevenden.
SØNSTEBØ «De voormiddag van die bezoekdag was voor de ouders van de slachtoffers, de namiddag voor de overlevenden. De politie leidde de ouders rond en wees waar hun kind gestorven was, en werkelijk, die agenten -meest mannen dan nog- waren geweldig, zo empathisch als ze omgingen met die ouders: hoe ze het kind gevonden hadden, hoe het daar lag, wat het bij zich had, ze hebben dat heel omzichtig en correct weten te vertellen.
Politie, brandweer en Rode Kruis hadden ook schoongemaakt. Nergens lagen nog kogelhulzen, nergens was nog bloed of een ander spoor van terreur te zien. Mij troffen de happy things die je ziet. Zo hingen er nog affiches met reclame voor een cake-abonnement: voor 100 kronen mocht je gedurende heel dat kamp zoveel cake en wafels eten als je wilde. Waffles are good for you! Het stond er alsof het kamp nog bezig was.
Ik zag die ouders over dat Love Path gaan, dat grintpad rond het eiland, en je voelde haast hoe die jonge gasten daar met plezier hadden rondgelopen en tegelijk wist je: hier zijn velen de dood ingelopen.
Veel ouders vertelden ook over de smsjes die ze nog hadden gekregen van hun kind, dat was na de bomaanslag in Oslo. "Mama, papa, maak je geen zorgen, wij zitten hier veilig, dit eiland is the safest place on earth!" En een goed uur later kregen ze bericht dat er een schietpartij aan de gang was. Sommige ouders hebben dat hele drama kunnen volgen via berichten van hun kind. Voor die ouders was dat verschrikkelijk. Je bent ouder, je wil instaan voor je dierbaarste bezit, en hier stonden ze machteloos. Dat was zo traumatiserend. Zelfs ouders die hun kind terugzagen, zijn nog altijd getraumatiseerd omwille van de angsten die ze doorstonden. De ouders die hun kind verloren houden al die berichtjes bij. Die laatste keer dat er "Jeg elsker dere!" ("Ik hou van jullie!") op die display staat, dat betekent zovéél voor hen.
Humo: De ouders konden ook bloemen achterlaten op de plek waar hun kind gestorven was.
SØNSTEBØ «Dat was geweldig. Er stonden overal emmers waar ze prachtige rode rozen konden nemen. En er waren ook kaarsen. En heel veel ouders hebben een foto genomen van die plek met de bloemen en de kaarsen, voor hen is dat als een graf dat daar achterblijft. Toen we 's avond weer naar de kant vaarden, was dat ook zo innig; dat eiland met die donkere contouren, en al die lichtjes die je kon zien! Ja, voor die ouders was echt goed gezorgd. Op de middag konden ze met andere ouders bij elkaar zitten in een grote tent, de tafels waren mooi gedekt met eten en drank, een heel waardig afscheid was dat.
Angst voor de trilfunctie
In de namiddag was het de beurt aan de overlevenden. Die wilden allemaal de route volgen die ze toen gelopen hadden om te ontsnappen. (imiteert de opgewondenheid) Hier liepen we! Hier zaten we verstopt! En toen was hij daar ineens! En daar, dààr heeft hij m'n vriend doodgeschoten!
Het is belangrijk dat ze daar terug kunnen gaan. Want meestal herinner je je een chaotische reeks van heftige gebeurtenissen, en door terug te gaan, zorg je dat er een logisch verhaal ontstaat, zorg je dat er orde ontstaat in die chaos, zo krijg je weer greep op die dramatische ervaring.
We zijn ook in het cafetaria geweest waar veel doden zijn gevallen, daar zag je nog wel de kogelgaten en hoeveel er waren. Wie daar levend ontsnapte, die mocht van een mirakel spreken. Ik sprak een meisje dat van de eerste verdieping in paniek naar beneden was gesprongen. Ze brak haar enkel, ze kon zich alleen nog voortslepen, ze zocht beschutting achter een boom, en daar zag ze Breivik naderen, en terwijl ze zich nog kleiner maakte, zag ze hoe hij andere jongeren neerschoot. En zij die dacht dat ze het niet zou overleven, vanwege die enkel, zij overleefde. Een ander was er getuige van hoe een meisje een jonger kind troostte, ze konden geen kant meer uit, ze zagen Breivik naderen, maar dat meisje bleef dat kind maar sussen, en dan werd ze doodgeschoten. Terwijl ze de armen rond dat kind hield. (schudt het hoofd) Je houdt het niet voor mogelijk wat sommige jongeren hebben moeten zien.
Dan heb je ook het Skolestua bezocht, dat is het oude schoolhuis dat als slaapzaal werd gebruikt. Daar hadden ze zich met zevenenveertig verschanst en voor de ramen hadden ze matrassen gezet. Hij heeft daar niemand kunnen doodschieten. Hij heeft in het slot geschoten, en toen dat niet open sprong, is hij weggegaan. Maar de angst die ze daar hebben uitgestaan! Bijna allemaal waren ze onder de stapelbedden gekropen, ze hielden mekaar vast en in een kluwen lagen ze onder die bedbodems, alsof dat een bescherming bood. En ze hadden hun cell phones op stil gezet en op een hoop gegooid, maar zelfs die bzzz van de trilfunctie was soms hoorbaar in die ijzige stilte, en hoe bang ze waren geweest dat hij dat tot buiten zou kunnen horen. Je moet het je voorstellen dat ze daar anderhalf uur gelegen hebben en anderhalf uur voor hun leven hebben gevreesd. Ze konden ook niet naar buiten kijken vanwege die matrassen voor de ramen, dus die zaten echt opgesloten in hun angst, they were trapped.
Humo: Veel van die overlevenden zullen een posttraumatische stresstoornis hebben opgelopen.
SØNSTEBØ: «De enquêtes daarover zijn nog aan de gang. Het hangt ervan af hoe ernstig je voor je leven gevreesd hebt en hoe lang die angst geduurd heeft. Hier was het een zeer ernstige angst die zeer lang geduurd heeft. Het maakt ook een verschil of je door een natuurramp dan wel door een "medemens" getroffen wordt. In het ene geval kan je dat accepteren als "iets van buitenaf" waar niets tegen te doen was. Maar in het andere geval kan je hele wereldbeeld, je hele vertrouwen in de mens en de mensheid geschokt zijn.
Als je beide factoren optelt, zou dat PTSS-percentage dus zeer hoog kunnen liggen, maar ik hoor van veel jonge gasten dat ze erin slagen om door te gaan met hun leven. Neem al degenen die politiek actief blijven zelfs nadat ze zo zwaar geterroriseerd zijn. Zij zeggen dat ze de jongsten hoop willen geven, dat ze voor de jongsten een voorbeeld willen zijn. We will be okay, zeggen ze, we will manage. Ik bewonder ze, want ik weet hoeveel moeite het hen kost. Dat ze het hoofd recht houden komt volgens mij ook omdat er zoveel steun en troost was van de natie, er wordt hier in Noorwegen echt mee-geleefd.
Humo: Ik heb met Vietnamveteranen gesproken waarvan velen PTSS hadden. Niet alleen om wat ze in de oorlog hadden meegemaakt, maar ook vanwege de ontvangst "back home". Ze werden met de nek aangekeken door de media, werden op straat beschimpt als kindermoordenaars, terwijl ze als miliciens niet eens gevraagd hadden om daar te zijn.
SØNSTEBØ «Dat is het verschil, wij beschouwen die jonge gasten haast als helden omdat ze daar levend vandaan zijn gekomen. Wij zien ook in dat niet alleen Oslo en Utøya, maar dat heel Noorwegen is aangevallen. Dat hij heel ons maatschappijmodel heeft willen treffen, en daarom zijn we zo medelevend. Iedereen voelt zich geraakt. The whole society was under attack.
Humo: U hebt allicht overlevenden gesproken die last hebben van flashbacks.
SØNSTEBØ «Ja, en zo'n flashback grijpt je echt naar de keel. Een buitenstaander kan zich dat niet inbeelden, het is niet zomaar aan de feiten terugdenken en zwaarmoedig worden. Nee, je zit thuis en ineens (imiteert zeer heftige schrikreactie) ben je terug op Utøya en je beleeft opnieuw dat moment dat je in hevigste doodsangst verkeerde. It feels as if it 's happening right now. Bij de enen is dat een "film", een sequentie van beelden, bij anderen is dat één beeld in close-up, nog anderen hebben een intens en bijna ziekmakend gevoel van horror dat hen overvalt. Zo'n flashback wordt getriggerd door iets dat aan het voorval herinnert. Een knal van een uitlaat of een ontploffende ballon kan genoeg zijn. Vandaar ook dat PTSS-patiënten aan vermijding gaan doen. Alles wat zo'n vreselijke flashback kan triggeren, alles wat hen terug naar Utøya slingert, dat mijden ze.
Humo: Het zien van een politieman op straat kan een trigger zijn.
SØNSTEBØ « Ja. En het komt er dan op aan om jezelf "tegengif" toe te dienen, om genoeg politielui te zien of genoeg vuurschoten te horen, dan gaan die triggers uitdoven. Er zijn Utøya-overlevenden die in groep een schietstand van de politie hebben bezocht. Tot ze die knallen konden aanhoren zonder heftige reacties. Dat vind ik heel sterk van ze, en dat hadden ze niet van een psycholoog, dat hadden ze zelf bedacht. Oudejaarsavond was ook een probleem, veel van die jonge gasten waren bang voor de voetzoekers en het openluchtvuurwerk. Maar omdat ze allemaal psychische follow up krijgen, waren ze erop voorbereid. Sommigen zaten thuis naar een rustige film te kijken, maar wel in de kelder en mét een koptelefoon op. Anderen waren met Utøya-lotgenoten samen wat ook een manier is om rustig te blijven. Er waren er ook die op reis gingen naar het buitenland en/of naar een afgelegen streek met weinig nieuwjaargedruis.
Naast de flashbacks en de vermijding is er nog een derde PTSS-symptoom en dat is voortdurende spanning. Het minste kan hen opjagen. Ze wandelen door een straat, iemand die een bus wil halen, komt rennend hun richting uit en ze staan al op hun benen te trillen. Eigenlijk zijn ze doorlopend in hoogste staat van paraatheid en dat is zo uitermate vermoeiend dat ze slecht slapen, dat ze zich niet kunnen concentreren en dat ze slecht verder kunnen met studies of werk. Sommigen moeten thuis blijven van hun werk of dat schooljaar overdoen.
Humo: Wie levend uit zo'n situatie komt, heeft soms te kampen met een zwaar schuldgevoel. Zo zijn er overlevenden van de concentratiekampen die eronder gebukt gaan dat zij het redden, en dat de rest van hun familie dood is.
SØNSTEBØ: «The survivor guilt. Daar hebben veel Utøya-overlevenden last van. Want iedereen klopt op hun schouder dat zij het gered hebben, maar zij vinden soms dat het niet terecht is. Vaak hebben ze opgekeken naar iemand die ouder was, of sympathieker, of politiek talentvoller, en die mensen zijn dan dood, en zij leven nog. Waarom moet ik leven? Ik verdien het niet! Anderen zijn dan weer diep ontgoocheld in zichzelf: waarom was ik niet dapper genoeg, waarom heb ik die of die niet geholpen?! Ook daarover hebben sommigen schuldgevoelens. Eén overlevende zag van nabij haar vriendin doodschieten en ze vroeg zich af waarom ze zich "niet voor die kogels had gegooid?" Het was een dwanggedachte die haar niet los liet. Ik heb haar gevraagd of ze werkelijk dacht dat Breivik het leven van haar vriendin zou sparen nadat zij zich voor die kogels had gegooid. Ze dacht na, en ze zei "nee" en nu heeft ze ingezien dat dat schuldgevoel onterecht is.
Humo: Maar daarmee breng je die vriend(in) nog niet terug.
<SØNSTEBØ> «Dat klopt. Dat schuldgevoel kan je wegnemen, maar dat verdriet, dat blijft. En dat verdriet moet je ook niet willen uitwissen, het gaat immers om iemand die je grààg zag.
Humo: Waarom denk je dat Breivik die elfjarigen "spaarde"?
<SØNSTEBØ> «Sparen? Ik denk dat het berekening was. Dat hij alleen maar kogels spaarde om alvast de groten te kunnen doodschieten. Die kleintjes, die zouden wel volgen, die kreeg hij nog wel. (Breivik keerde af en toe terug naar zijn wapenkoffers om nieuwe ammunitie te halen,jh). Er zijn ook getuigenissen dat hij niet alles of iedereen zàg. Sommige overlevenden waren steil verwonderd dat hij hen voorbijliep terwijl ze amper dekking hadden van wat hoog gras. Uit rapporten is gebleken dat hij al verschillende maanden anabole steroïden nam. Dat is om je spieren te versterken, maar allicht nam hij ze ook voor de psychische effecten, want het maakt je agressiever en het vermindert je empathie, het maakt je detached van wat je doet. Hij nam die dag ook een cocktail van allerlei producten, met onder andere ephedrine (wat je alerter en actiever maakt), en die cocktail moest hem van genoeg agressie voorzien voor die aanslagen. Maar tegelijk moet hij niet al te helder zijn geweest in z'n hoofd, vandaar dat hij sommige 'doelwitten' letterlijk over het hoofd heeft gezien.»
DEEL 3: DE ontreddering van de redders.
Tien jaar na de tragedie in Utøya (1): het relaas van de overlevenden
Vandaag is het tien jaar geleden dat Noorwegen getroffen werd door de aanslag op een regeringsgebouw in Oslo en de moorddadige raid op een jeugdkamp op het eiland Utøya . In totaal vielen 77 doden. Ik heb een persoonlijke band met Noorwegen, een land dat ik ken van vele avontuurlijke vakanties . Acht maanden na de tragedie reisde ik naar Oslo en Utøya om met overlevenden te spreken. Het was aan de vooravond van het proces tegen de dader Anders Breivik.
Humo april 2012 - licht ingekort © Jan Hertoghs
"Utøya is de beste plek om een lief te vinden!"
Haat kan gedijen en diep wortel schieten, zelfs onder de noorderzon, en op vrijdag 22 juli 2011 plaatste Anders Behring Breivik een zware autobom in de regeringswijk van Oslo. Ze kostte aan acht mensen het leven. Daarna reed hij naar het 40 km verdergelegen eiland Utøya waar de jeugdafdeling van de Arbeiderspartij haar zomerkamp hield. Hij kamde het eiland uit en schoot negenenzestig (hoofdzakelijk jonge) kampeerders dood. Op die manier rekende hij af met "de landverraders van het ethnische Noorse volk". Straks is het 16 april en begint in Oslo het proces tegen de 32-jarige die zichzelf tot "kruisvaarder" benoemde tegen de "islamitische invasie" annex de "multiculturele overrompeling" van Europa. Kort voor dat proces ging Humo naar Noorwegen en sprak er met de betrokkenen van 's lands zwaarste tragedie sinds Wereldoorlog II.
Vannacht heeft het nog zacht gesneeuwd tegen de ramen van het luchthavenhotel, maar op deze morgen in maart smelt de sneeuw voor de zon. Zo'n noordelijke winter trekt zich maar schoorvoetend terug. De weiden en akkers die tegen het bos liggen hebben nog hun oude sneeuw, een rivier stroomt donker tussen het ijs aan de oevers, en zelfs in de industriezones liggen nog hompen bijeengeduwde sneeuw.
Ik ken Noorwegen eerder van julimaanden. Het avontuurlijke rijden langs de smalle landwegen, het altijd dichtbij weten van zee en bergen, het aan de rotsrand van een fjord staan en een zalm of kabeljauw kunnen haken, en als het lang regent, dàn beschutting zoeken in de boeken van Knut Hamsun. Eén keer hebben we veertien dagen op een eiland van honderd inwoners gewoond. Krabbenfuiken uit de zee tillen, een motorboot nodig hebben om boodschappen te doen, en 's morgens ontwaken in een kamer met zicht op de oceaan. We deden huisruil, woonden in huizen van Noren en intussen woonde dat Noorse gezin in ons Belgische huis. Zo heb ik een band met dit land.
In Oslo zal ik Ali Esbati (35) spreken. Hij is een overlevende van de tragedie. Met zijn ouders verliet hij Iran in de jaren tachtig; om humanitaire redenen kregen ze een verblijfsvergunning in Zweden en nu woont hij in Noorwegen waar hij econoom is en medewerker van de progressieve denktank Manifest. En hoewel we mekaar niet kennen, hebben we het al na ampele minuten over de Zweedse anarchist Joel Hägglund (1879-1915) die in Amerika bekend zou worden als de vakbondsleider Joe Hill, en ook over die andere treinzwerver en activist Woody Guthrie en zijn biografie Bound for Glory, een boek dat we allebei briljant vinden, en zo schudden we mekaar opnieuw en hartelijker de hand. Vrienden van Joe en Woody, dat is een schone Internationale.
Ali vertelt over die 22ste juli, die vrijdag dat hij zinnens was om hooguit twee uur op Utøya te blijven...
"Het AUF (de Arbeidernes Ungdomsfylking = jongerenorganisatie van de Arbeiderspartij) had me gevraagd om die dag een workshop te geven over hoe de rechtse regering in Zweden de sociale zekerheid had ondermijnd. Voor Noren is dat relevant omdat Noorse centrumrechtse partijen ook die houding hebben om de sociale zekerheid aan te vallen. Ik ben tegen drie uur met de bus aan die kaai gekomen waar je een kleine overzet naar het eiland kan nemen. De workshop zou van half vier tot half vijf duren en normaal gezien zou ik daarna Utøya weer verlaten. Er waren zo'n veertig aanwezigen, en al tijdens de workshop zag ik verschillende gasten sms-en krijgen, blijkbaar over een "explosie" in Oslo. Ik heb m'n lezing dan maar snel afgerond omdat iedereen begon rond te bellen, en zo hoorden we dat de "explosie" een aanslag was. Omdat de bom in het centrum ontploft was, kon iedereen zich wel iemand voorstellen die daar zou kunnen zijn, om te werken of te winkelen, en ook het secretariaat van het AUF is in dat centrum gelegen. Ik zag op mijn iPhone ook veel gemiste oproepen, onder andere van mijn moeder. Ze was heel ongerust, ze dacht dat ik in de stad was, dus ik heb haar direct gebeld, dat ze zich geen zorgen hoefde te maken, dat ik op een eiland zat, een heel eind van Oslo... En zo hebben velen hun vrienden en familie gerustgesteld. Daarna heb ik mijn vrouw gebeld, die was toen zes maanden zwanger, ik dacht dat zij in de stad was, maar dat bleek gelukkig niet waar.
Al snel kwamen we te weten dat het openbaar vervoer naar en in Oslo helemaal platlag, en zo ben ik dan maar op het eiland gebleven; ik wilde wachten tot alles weer in orde was. Ondertussen kregen we te horen dat er om vijf uur een korte vergadering zou zijn. Daar is toen wat uitleg gegeven, het weinige dat men al wist van de bomaanslag. Achteraf gezien is dat een groot geluk geweest dat Breivik geen twintig minuten eerder is aangekomen, want die vergadering werd bijna door iedereen bijgewoond, door haast alle zeshonderd aanwezigen. Hij had daar véél meer slachtoffers kunnen maken.
Op sokken
Na die uitleg ging iedereen weg, naar zijn tent, of naar de activiteit waarmee ie bezig was. Ik ben van het zaaltje van de workshop naar het cafetaria gegaan, ik heb er een broodje besteld, en in afwachting zat ik het nieuws op m'n iPhone te lezen, tot ik ineens een vreemd geluid hoorde: het leek op vuurwerk, eerder nog van die bommetjes die jongens wel eens op straat gooien. Ik zag ook dat mensen bezorgd door het raam keken, zo was de sfeer ook, men was somber en gespannen door die aanslag, en niemand begreep dat een of andere onnozelaar nu tijd had voor dat soort grapjes. Tot er meisje de deur open gooide: "liggen! liggen! iedereen op de grond! "
En iedereen legde zich ook op de vloer, ik dacht dat er in de keuken iets misliep met een gasfornuis en dat men geen risico wilde nemen. Maar toen stormde er iemand binnen langs een andere deur en die gilde: weg! weg! iedereen moet hier weg! En toen was er wel paniek, mensen rukten ramen open om naar buiten te springen, en bij de deur had ik schrik dat we mekaar gingen vertrappelen, zo heftig was die vlucht.
Naar Noorse gewoonte had ik m'n schoenen uitgetrokken bij het binnengaan van het vergadercentrum, wat maakte dat ik op mijn sokken naar buiten ben gelopen. Ik was niet de enige, velen hebben bijna anderhalf uur zo goed als blootsvoets rondgelopen. Eerst hebben we met een groepje gebukt tussen de struiken gezeten, en de eerste keer dat ik m'n hoofd durfde oprichten om naar het cafetaria te kijken, zag ik buiten twee lichamen liggen. Ik kon niet weten dat ze doodgeschoten waren, maar hun "houding" zei me dat het ernstig was. We zijn dan snel een rotshelling afgerend, pas een maand later heb ik gezien hoe steil die was, en ook nat en glibberig, ik zou er nog geen kousenvoet op dùrven zetten, maar op dat moment deed ik dat gewoon. En terwijl we opnieuw achter enkele struiken zaten, kwamen er drie gasten die een gewond meisje droegen, ik schat dat ze negentien was. Ze legden haar neer en ze bloedde uit haar buik en uit haar mond, waar ze een kogel door de wang had gekregen. Pas toen drong het tot mij door dat het om een schietpartij ging. En dat meisje bleef maar herhalen dat ze nog niet wilde sterven, nu niet! nu niet!, maar als ze dan toch moest sterven, dat wij dan allemaal fantastisk waren geweest voor haar. Ik zie ons nog staan, allemaal geschokt en ontroerd tegelijk. Ze was echt nog helder, want ze zei ook dat ze aan onze gezichten kon zien dat het heel ernstig was, en dat ze zelf ook wel dacht dat ze ging sterven. Er kwam toen iemand die verstand had van EHBO en ik ben dan verder gelopen tot achter een kapotte skateboardramp, en daar heb ik het noodnummer ingetikt, en de man aan de lijn zei dat ze onderweg waren, en dat we ons verder moesten blijven verstoppen. Ik heb dan ook naar m'n vrouw ge-smst dat er een schietpartij was maar dat ik "oké was". En toen belde ze natuurlijk terug en dan heb ik gezegd dat ik weinig meer wist, maar dat alles wel in orde zou komen. Dat heeft ze mij fluisterend horen zeggen, waardoor ze het gesprek ook heel kort heeft gehouden. Ik heb nog wel heel intens kunnen zeggen dat ik van haar hield.
Jongetje van elf
En heel de tijd konden we schoten horen. Het was geen ta-da-da-da-da-da als van een mitrailleervuur, het was eerder een gericht schieten: paw! pa-ba-baw! pa-baw! Maar door de weerkaatsing tegen de rotsen, door het dempen van het struikgewas en ook door het ver dragen van die knallen op het water wisten we absoluut niet wààr en door wie er geschoten werd. Op die plek waar ik toen zat, heb ik ook een jongetje van elf gezien dat voortdurend huilde, het werd getroost door een oudere jongen, en later vernam ik dat z'n vader kort tevoren doodgeschoten was.
Wat zei je tegen jezelf om kalm te kunnen blijven?
Esbati: "Vreemd genoeg voelde ik geen angst. Ik was heel kalm, heel gefocust, ik kon heel scherp kijken, heel gespitst luisteren, het is alsof je lichaam zich in een andere modus schakelt. En normaal heb ik een hekel aan kou en nattigheid, maar op geen enkel moment voelde ik me ongemakkelijk vanwege die gietende regen en die kapotte en doorweekte sokken.
Ik weet dat je atheïst bent, maar heb je gebeden? Het zou toch verklaarbaar zijn dat je op zo'n momenten terugvalt op het geloof van je jeugd en van je ouders.
Esbati: "Ik heb niet gebeden en ook niet aan een god gedacht. I was in the moment, ik kon alleen maar denken dat ik daar levend vandaan moest zien te komen. En er racet wat door je hoofd als er de hele tijd schoten klinken. Ik heb onnoemelijk veel scenario's doorlopen, en wat me nog het meest aannemelijk leek, was dat er een terreurgroep was, dat ze mensen hadden doodgeschoten en anderen gegijzeld hadden, en dat er nu een vuurgevecht met de politie aan de gang was, vandaar de vele schoten. In géén enkel scenario had ik kunnen denken dat één man dat hele eiland wilde uitmoorden. Ineens kwamen de schoten weer dichterbij, en tegelijk kwam een grote groep jonge gasten heftig aangelopen, we zijn met hen mee gevlucht, langs het grindpad dat rond het eiland loopt. Die mensen waren ontsnapt uit de buurt van het pomphuis waar hij velen heeft doodgeschoten.
We liepen naar het zuiden, en na een eindje zag ik naast de weg twee meisjes geknield bij een jongen zitten, hij had schotwonden in beide benen. Ik heb m'n jasje onder hem gelegd, ik heb gezegd dat alles wel in orde zou komen, maar het meest heb ik nog de moed van die twee meisjes bewonderd. Eentje had haar t-shirt uitgedaan, ze stond in haar bh, en met dat shirt maakte ze tourniquets om het bloeden van die schotwonden te stelpen.»
De Mohikaan!
Terwijl Ali Esbati getuige was van die primitieve eerste hulp, waren er intussen ook jongeren die verzet wilden plegen tegen Breivik. Dat waren de jonge Tsjetsjenen Movsar Dzhamayev (17) en Rustam Daudov (16) die met eigen kinderogen de bloedige oorlog in hun land hadden gezien en die daardoor minder uit hun lood waren dan de "vredelievende Noren". Movsar belde zijn vader en die bezwoer zijn zoon dat hij dapper moest zijn: "val die indringer aan en doe het van de eerste keer goed!" Samen met nog een derde jongen raapten ze stenen op en slopen ze naar Breivik. Maar toen ze hem tot op enkele meters genaderd waren, schoot hij één van hun vrienden "in de kop en toen hebben we onze stenen weggegooid en hebben we moeten rennen voor ons leven. Het was onbegonnen om iets tegen hem te doen."
Esbati: «Het moet toen al na zessen zijn geweest, toen ik bij die meisjes en die gewonde jongen zat, want ineens hoorde ik een helicopter en loeiende sirenes die van het vasteland leken te komen. Dat was een opluchting, het zag ernaar uit dat alles gauw voorbij zou zijn. Tegelijk was ik toch wel bang van een grootschalige inzet van elitetroepen: stel dat ze mij vanwege mijn arabisch uiterlijk "per ongeluk" zouden neerschieten?! Dat was op dat moment zelfs mijn grootste schrik.
Uiteindelijk klonken er weer schoten, en liep ik langs dat pad verder naar de zuidpunt van het eiland, daar waren nog jongeren, en allemaal hadden ze dat grindpad onderweg al willen verlaten, maar omdat de rotsen langszij zo steil waren, was dat onmogelijk. Op dat zuidelijke punt liepen de rotsen af naar een kleine baai, en sommigen stonden al tot hun middel in het water, twijfelend of ze naar het vasteland zouden zwemmen of niet. Ik wachtte af, ik kon de ambulances zien staan aan de overkant, op zevenhonderd meter van ons, en ik vermoedde dat "het" elk ogenblik gedaan kon zijn. We hadden ook al een boot op ons zien afkomen, we hadden gewuifd en zelfs geroepen, maar ineens draaide die bruusk weg, en pas later hebben we beseft dat Breivik op die boot geschoten heeft.
En dan voélde ik plots onraad. Ik draaide me om en ik zag hém, op vijftien meter van ons: wij stonden bij het water, hij liep nog op de rotsen. Ik kon zijn grote gestalte, zijn uniform en zijn blonde haar zien, en zijn gezicht dat kalm maar lichtjes bezweet was, en ineens brak het wolkendek open en viel er een streep zon op zijn hoofd, en het was alsof hij ineens een Mohikaan was, met een kam blond haar en met twee donkere zijkanten. En ik vertel dat nu in een paar seconden, maar ik zag dat in één split second, en toen riep hij iets in de aard van "it's okay! it's the police here!", maar tegelijk zag ik dat hij zijn grote geweer optilde en in een flits heb ik me naar het fjord gegooid en dàn begon hij te schieten. Het is gedaan met mij, dacht ik, en vallend en struikelend ben ik beginnen zwemmen. Ik kan slecht zwemmen, ik maakte wat dwaze slagen na elkaar, en bij elke slag voelde ik een schot in m'n rug, niet dat hij me raakte, maar ik voelde mij een groot en makkelijk doelwit, als ik gekund had, had ik in een bolletje gezwommen.
Papa dood
Na vijfentwintig meter was er een rotseilandje met een paar bosjes en daar kon ik me verstoppen. En met m'n lichaam in het water en met m'n hoofd er net bovenuit durfde ik kijken en zo zag ik ook Bjørn zitten, een gast die ik onderweg had leren kennen, hij had zich intussen al over twee kleine jongens van elf jaar ontfermd (waarvan allebei hun vader was doodgeschoten, jh). Ik zag dat Bjørn af en toe zijn hand voor hun mond stopte, die jongetjes waren zo bang, maar hij wilde niet dat ze gingen roepen en schreeuwen. Ik keek ook naar de oever en daar zag ik vijf of zes lichamen liggen die niet meer bewogen, dat waren jongeren die eerder bij ons stonden in die kleine baai.
Omdat ik zo dicht bij de dood was geweest, wilde ik absoluut nog één keer m'n ouders en m'n vrouw bellen, maar het water had m'n iPhone defect gemaakt en toén voelde ik me ineens hulpeloos en alleen. Zolang ik die smartphone had, was dat een geruststelling: ik had een lifeline, ik had een link met de buitenwereld. En nu zat ik hier, en niemand kon me helpen. My body was calm, but my thoughts were racing. Ineens kwamen er allemaal herinneringen in me op, over gezelligheid bij m'n ouders thuis, over een terrasje in Stockholm waar ik met vrienden zat op een warme zomeravond, het was niet de film van mijn leven, het was meer een diep verdriet, dat al die aangename dingen van het leven hier een einde namen. En wat nog het meeste pijn deed, was dat iemand mijn ouders moest vertellen dat ik dood was en hoe verschrikkelijk dat voor hen zou zijn, en ook dat ik m'n vrouw nooit meer ging terugzien en dat ik onze baby nooit zou kennen.
Wat ik niet wist, was dat Breivik kort nadien gearresteerd was, dichtbij de baai waar we zaten. Het bleef ook een tijd stil dat we geen schoten meer hoorden en dan zagen we ineens een politieman op het strand: "Dit is de gewapende politie! Dit is de politie!" Maar niemand van ons durfde zijn kop opsteken, daarvoor was de argwaan te groot. Die man ging hoger op de rotsen staan en ineens zag hij ons, mijn hart sprong in mijn keel, maar deze agent trok geen wapen, en toen hij vroeg of er iemand van ons gewond was, toén durfden we naar het strand te komen. Hij vroeg ons met aandrang om dààr te blijven en nergens heen te gaan, er zou direct hulp komen.
Ik had erg te doen met die twee jongetjes die bij Bjørn waren, die gastjes huilden en snikten maar dat hun papa dood was, en dat iedereen die ze daar kenden ook dood zou zijn, en met nog twee anderen hebben we die gastjes zo goed als dat ging getroost. Bjørn heeft zelfs gevraagd wat ze voor kerstmis dachten te krijgen. Toen er een tweede politieman ook kwam vragen of we gewond waren en ook wéér weg ging, toen werden die jongetjes hysterisch. Eentje liep achter hem aan, mister policeman , please, please, take me with you! Dat kind wilde niet achter blijven, dat dacht dat het daar zou sterven als er niemand bleef om over hen te waken. Dat kind was ook extreem overstuur, zijn papa was een politieman die daar op Utøya was, een soort van steward om voor de veiligheid te zorgen, en die papa-politieman had hij zien doodschieten door een andere politieman.
Inferno aan emoties
Uiteindelijk zijn we naar een punt gebracht waar een shuttle was van boten, en Bjørn heeft die jongetjes in de boot genomen en naar de overkant doen kijken, want op de oever achter ons lagen meerdere zwaargewonden en ook lichamen onder lakens. Wat verder in het water dreef een reddingsvest, die vesten waren uit boten gegooid door kampeerders die niet te dicht durfden komen, maar toen we langs vaarden, zag ik dat het een lijk was, met de rug naar boven, en omdat er lucht onder zijn windjak zat, leek het op een reddingsvest.
De man die ons wegbracht met zijn speedboat, was een campinggast van de overkant. Aan de oever van die camping was het een geharrewar van ambulanciers die een triëring maakten tussen licht- en zwaargewonden. En op brancards lagen rijen van bloedende mensen.
Drong toen de ware omvang van dat drama tot je door?
Esbati: "Nee, dat was pas uren later. Ik heb er nog met Bjørn over gesproken, hoe we beiden een heel ander besef hadden van die schietpartij. Ik had hier en daar enkele lijken gezien, dus ik dacht dat heel veel mensen het overleefd hadden. Maar mensen zoals Bjørn die bij het begin vele anderen hadden zien doodschieten, die dachten andersom. Die meenden dat iederéén stelselmatig was uitgemoord, en dat zij zowat de enige overlevenden waren. Hun doodsangst was veel groter geweest.
Omdat we alleen maar schrammen en kneuzingen hadden, mochten we te voet verder tot op de hoger gelegen rijweg. Daar was een "bushalte", daar was in zekere zin weer het normale leven, en daar zijn heel veel mensen ingestort. Sommigen zaten apathisch met het hoofd tussen de knieën, anderen liepen hysterisch schreeuwend rond, nog iemand stond in wanhoop tegen een verkeersbord te schoppen, een andere jongen huilde onophoudelijk, hij had zijn twee broers nog altijd niet terug gezien, "en wat moet ik nu aan ons mama vertellen?!" Tegelijk waren er anderen die hun doodgewaande vriend of vriendin terug zagen, dat gaf een schreeuw van vreugde, en ze vlogen mekaar om de hals. Ik kan het niet anders omschrijven als een inferno van emoties.
Ik heb iemands gsm gevraagd, maar ik kon noch m'n vrouw noch m'n ouders bereiken, het hele netwerk lag plat. Het is pas in het Sundvolden Hotel (=crisiscentrum) dat ik na lang aanschuiven kon inloggen op een computer en via Facebook heb ik m'n vrouw ingelicht: I'm alive! Toen was het al twee uur na het laatste schot. Mijn familie ging er eigenlijk al vanuit dat ik dood was omdat ze geen antwoord kregen op m'n iPhone. Ze zijn dan naar het crisiscentrum gekomen om me op te halen, en op weg naar Oslo hoorden we het nieuws op de autoradio dat er zeventig, mogelijk tachtig doden waren. Dat was een enorme schok voor mij, tot dan had de politie officieel over twee doden gesproken. Ik zei het ook tegen m'n vrouw, ze zeggen toch åtte (acht)? Nee, ze zeggen åtti (= tachtig)!
Onthoofden
In feite was je zijn prime target: je bent het "levende bewijs" van de multiculturele samenleving én je komt dan nog van een islamitisch land!
Esbati: "Hij had het moeten weten! En ook dat mijn vrouw de journaliste Marte Michelet was, dan had hij me zeker gezocht en omgebracht. Immers, de dag nadien kregen we telefoon van de politie, dat we niet veilig waren en dat mijn vrouw en ik weg moesten. Een tijd later stond er een politieauto voor ons appartement en werden we weggebracht naar een hotel. De reden was dat Breivik Marte's naam genoemd had bij de eerste verhoren door de politie. Marte stond op zijn dodenlijst samen met nog een paar andere progressieve journalisten. En omdat ze nog altijd niet zeker waren of hij nog medeplichtigen had rondlopen, moesten we elders gaan logeren.
M'n vrouw is columniste en journaliste voor de krant Dagbladet en ze schrijft heel veel over migranten en het migratiebeleid, dat was een doorn in het oog van Breivik. Komt erbij dat zij ook een lezing had gegeven op Utøya, twee dagen voor de schietpartij. Die lezing ging over racisme en islamofobie... en Breivik wist dat! Want uit latere politieverhoren is gebleken dat hij woensdag had willen kiezen voor zijn schietpartij, precies omdat hij wist dat mijn vrouw er toen was. Breivik vertelde de politie ook dat hij erover gefantaseerd had om haar te onthoofden en dat filmpje dan op YouTube te zetten.
Dat klinkt toch wel ziek dat hij haar hoofd wilde. Wat denk jij van het psychiatrisch rapport waarin hij krankzinnig is verklaard?
Esbati: "Die fantasie van dat onthoofden klinkt ziek, maar ik vind hem helemaal niet insane. Want hoeveel 'krankzinnigen' zijn er die een plan drie jaar nauwgezet kunnen voorbereiden én die het dan ook nog kunnen uitvoeren?! Ook zijn manifest kan je moeilijk "krankzinnig" noemen want op het net vind je duizenden die komaf willen maken met de multiculturele samenleving en die de moslims uit hun land willen schoppen. En oké, als je op één namiddag tachtig mensen de dood injaagt, dan ben je ziek, maar ben je daarom een krankzinnige losgeslagen massamoordenaar?! Als een fascist tijdens de oorlog tachtig mensen doodt in een dorp dat de partizanen gunstig gezind is, dan is hij ook ziek, maar je kan toch niet zeggen dat hij geen politieke daad heeft gesteld?! Hij handelde toch binnen dat gedachtengoed van het fascisme?!»
De journaliste Marte Michelet zou het zéker moeten ontgelden, maar aanvankelijk had Breivik een nog grootschaliger mediaplan. In februari raakte bekend dat hij bommen wilde leggen bij de publieke omroep NRK en bij de twee grootste Noorse kranten. Aan de politie zei hij dat de "media en alle journalisten als een doelwit van eerste orde" beschouwde. Hij wilde zijn bommen als pakket afgeven, en hij ging zich daarbij verkleden als Fed Ex koerier. Hij had ook al verkenningen uitgevoerd aan al die redactiegebouwen, maar op de duur zag hij af van zijn mediaplan af omdat de aanslag op Utøya makkelijker uit te voeren was.
Tenten en tipi's
Om een beeld te krijgen van de "vijanden" van Breivik en om te weten wat die zomerkampen inhielden, heb ik een afspraak met Tonje Brenna. Ze is vierentwintig, ze is algemeen secretaris van het AUF en ze was die vrijdag ook op Utøya ("al voor de vijfde keer"). Ze legt uit dat de kampen een lange traditie hebben en dat het op Utøya vaak een vrolijke bedoening was, dat kan ik opmaken uit haar snelle en ontwapenende lach.
Brenna: "Het eiland is al vijftig jaar eigendom van het AUF, we gebruiken het niet alleen voor onze zomerkampen maar voor al onze politieke bijeenkomsten en vormingscursussen. Ook andere progressieve organisaties mogen het kampterrein huren van ons. Het is nu einde maart, rond deze tijd hielden we altijd een lang weekend waarin we de gebouwen opknapten, het gras maaiden, het voetbalveld extra inzaaiden, enzovoort. Als die klussen gedaan waren, dan startte er weer een nieuw activiteitenjaar op Utøya.
Zo'n julikamp duurt een kleine week en naast de politieke workshops is er ook veel sport, vooral volley en voetbal. Elk jaar is er wel een voetbaltornooi waar de verschillende Noorse provincies tegen mekaar uitkomen, en elk jaar krijgen we ook wel een elftal van buitenlandse gasten bijeen. Vorig jaar hadden we gasten uit Oeganda, Libanon, Swaziland en Georgië, dat zijn dan invités van zusterorganisaties, zoals de Jongsocialisten van België ook een zusterorganisatie zijn. Ik ben zelfs zeker dat heel wat sociaaldemocratische leiders in Europa ooit als jonge gast op Utøya zijn geweest."
Is het een kamp waarbij je in tenten kampeert?
Brenna: "Ja, de meesten slapen in een tent die ze zelf meebrengen, van die iglo's voor één persoon, maar ook van die tipi's voor tien man. We hebben ook zo'n honderd vrijwilligers die instaan voor de keuken, het sanitair, de EHBO en de organisatie, en zij slapen in de gebouwen. Zo krijgen ze hun nachtrust, wat in de tenten niet zo vanzelfsprekend is (lacht)
Wat voor workshops worden er zoal gehouden?
Brenna: "Meestal hebben we in de voormiddag een lezing met een debat en na de middag volgen dan de workshops in kleinere groepen: over de Noord-Zuidverhouding, Palestina, de bankencrisis, het onderwijs, het milieu.
Ik denk ook dat Utøya het enige kamp ter wereld is waar de eerste minister van het land op het matje wordt geroepen; tenminste, als de sociaaldemocraten aan de macht zijn. De premier moet dan echt de confrontatie aangaan met ons. Er is geen podium, je moet geen kaart omhoogsteken als je een vraag wil stellen, nee, hij staat midden tussen ons en wij stellen al onze kritische vragen face to face. Premier Jens Stoltenberg heeft dat al vaker gezegd, ik ga graag naar Utøya, maar ik hou elke keer m'n hart vast! Dat eiland is dus niet zomaar een kampeerplek, dat eiland is deel van de identiteit van het AUF en van de Arbeiderspartij. Vier van de huidige ministers in de Noorse regering zijn op Utøya geweest en zijn leider van het AUF geweest.
The Love Path
Een maand na de tragedie zag ik een docu van de Noorse tv en daar zegden kampeerders dat Utøya the best place is om een lief te vinden.
Brenna: "Yep! Eén van de grootste Noorse kranten, Aftenposten, heeft eens een onderzoek gedaan en daaruit bleek dat Utøya the best place was for dating, en dat al jaren aan een stuk! Op de eerste dag hebben we ook altijd een gigantische speeddate, een kennismakingsgesprek waarbij je op een paar uur tijd een heel pak van de zeshonderd kampeerders kan leren kennen. En er is een wandelpad dat helemaal rond het eiland gaat, en dat we The Love Path noemen omdat het zo'n romantisch pad is, met uitzicht op het fjord. (toont een plattegrond) Kijk, vanuit de lucht gezien heeft Utøya zelfs de vorm van een hart.
In de programmatie zag ik dat je elke nacht nog naar de cinema kan, om twee uur!
Brenna: "Dat zijn onze night movies. Vroeger waren die in openlucht, maar omdat het soms te koud werd, draaien we ze nu in een zaaltje. En vaak is het een politiek of maatschappelijk getinte film of een documentaire.
Naast die late films hebben jullie ook nog late - en volgens de omwonenden- soms (te) luide feestjes.
Brenna: "(lacht) dat zal onze discobar zijn, die is er ook elke avond, en soms draagt dat geluid nogal ver over open water. Bad for the neighbors. Really bad (lacht luid). En dan zijn er ook nog pop- en rockconcerten. En meestal spelen er Noorse groepen, maar af en toe ook een buitenlandse band. En 's avonds bij het kampvuur wordt ook nog véél gezongen en gitaar gespeeld.
Voor dood blijven liggen
Jij was ook daar op die bewuste vrijdagnamiddag.
Brenna: "Ja, en ik ben met een groepje weggerend tot op dat Love Path en daar hebben we ons onderaan een steile rotshelling verborgen, tussen rotsen en struiken. Mijn voordeel was dat ik het eiland kende als m'n broekzak, want geloof me, het is geen vanzelfsprekende plek om je te verstoppen. Vanuit de lucht lijkt het alsof er dichte vegetatie is, maar dat zijn dennenbomen met een dichte kroon bovenaan, maar onderaan zijn het kale stammen. In feite is het een heel open eiland waar je heel ver kan zien. Het eiland is ook klein, iets meer dan tien hectaren. (Noot: het stadspark in Antwerpen is al groter, met zijn 14 ha, jh) Als je dan vijfenzeventig minuten de tijd hebt, dan kan je die plek volledig uitkammen zoals hij gedaan heeft. Op een bepaald moment heeft hij onze schuilplaats ook gedeeltelijk ontdekt en verschillende mensen doodgeschoten. Ik hield me voor dood, zo lag ik bewegingsloos tussen andere lichamen, en ik heb hem vlakbij gehoord (geeft met haar handen een afstand van één meter aan).
Je zat daar verstopt met zo'n twintig anderen. Hoe blijf je kàlm op die doodsbange momenten?
Brenna: "Door mekaar moed in te fluisteren. We called it the whispering game. We lagen dicht bij elkaar en ik fluisterde in iemands oor, don't worry, everything will be fine, tomorrow we will be home, soon there will be a boat that will pick us up, and we will have popcorn and sit in a sofa with a blanket, and our parents will be there... En dat fluisterden we van oor tot oor verder. En oké, het was wishful thinking, maar het had een kalmerend effect."
Back to normal
Volgend weekend en de week daarna is het eiland opnieuw open voor bezoekers.
Brenna: "Dat is de eerste keer dat we een breder publiek toelaten. In feite is er nog maar één bezoekweekend geweest, en dat was op de herdenking één maand na de aanslag. Maar toen mochten alleen de ouders komen van de slachtoffers, en ook de overlevenden zelf, die mochten één iemand meebrengen. Veel ouders hebben toen een foto van hun kind met bloemen en een brandend kaarsje achtergelaten op de plek waar hun zoon of dochter doodgeschoten was. De politie was erbij om die plekken aan te wijzen."
"Ik ben intussen al een keer of zeven terug geweest op Utøya, en in het begin was ik heel gespannen, maar dat mindert met de keer. Ik heb zoveel goeie herinneringen aan de voorbije jaren, en die komen stilaan terug. Ook nu het lente is, heeft het eiland niet meer die doodse aanblik. De vogels zingen, het gras groeit op het voetbalveld, er staan bloemen langs de kant van de weg, it's alsmost back to normal. En voor de mensen in het buitenland en ook voor de media die het eiland vroeger niet gekend hebben, is Utøya een crime scene, maar voor mij en de mensen van het AUF ligt dat anders. Als iemand in je huis breekt en alles overhoop haalt, dan kan je daar nog jaren onder lijden, maar dat blijft nog altijd je huis en je thuis."
DEEL 2: de onderzoeksjournalist en de psychologe van de overlevenden
Zomeroverstromingen: het nieuwe normaal?
Historische overstromingen in grote delen van Wallonië en Duitsland. En ook overstromende rivieren in Limburg en Brabant. Er is heel veel menselijk leed, en er is sprake van schade die in de miljarden euro's zal lopen.
Het was niet zomaar langdurige en zware regenval, het was een ketting van wolkbreuken. Op sommige plaatsen in Wallonië viel meer dan 200 mm water op 48 uren tijd. In Jalhay viel 271 mm, dat is een vloed van 271 liter op een vierkante meter. Terwijl er in een maand juli zo'n 70 à 80 mm valt op 31 dagen.
De hoeveelheid water was ongezien, maar dit extreme weer in de zomer wordt al langer vooropgesteld door klimatologen.
Een Nederlandse klimatoloog voorspelde me al in 2005 dergelijke "wolkbreukzomers" met plotse intensieve regenval en overstromingen. Hij verklaart het mechanisme dat ze veroorzaakt.
Na twee zomers met een hittegolf, nu een zomer met een grote watergolf: worden deze weerextremen het nieuwe normaal?
Humo juni 2016 - ingekort - © Jan Hertoghs
Lees hier ook over de historische overstromingen van 1953:
1. De nacht dat duizenden gezinnen op hun dak kropen
2. De redders met de helicopter
“We gaan het nog vaak meemaken dat één weertype wekenlang blijft bivakkeren.”
De maand juni van de zomer van 2016 was de natste sinds het begin van de metingen in 1833. Er waren maar zes dagen dat het niet regende, en er waren 20 dagen met onweer.
Niet alleen de riolen ook de kranten konden het vele water amper slikken. Er was een zondvloed van blankgezette straten, ondergelopen kelders, modderstromen, hagelbuien en blikseminslagen. Op 22 juni meldde de Vlaamse Milieumaatschappij dat haar wachtbekkens sinds 27 mei al 20 miljard liter hebben opvangen (“zeer uitzonderlijk”). Op 23 juni zet een wolkbreuk twee rijstroken van de Brusselse Ring onder, met aanrijdingen in dat hoogwater. Dezelfde avond wordt Haspengouw getroffen door windhozen, stortvlagen en hagelbuien. De provincies Henegouwen en Waals-Brabant moeten de ramptoestand afkondigen.
We vroegen aan Rik Leemans (klimaatdeskundige en hoogleraar Milieusysteem-analyse aan de universiteit van Wageningen) om dit grillige zomerweer nader te verklaren.
Humo: In een Humo-interview van 2005 gaf je aan hoe de heftige zomerse wolkbreuken al vanaf 1996 een toename kenden, en je zei toen dat die trend zich zou doorzetten. Dat herhaalde je nog eens in een interview uit2014 met de woorden: “ We spreken hier niét over malse zomerregens verkwikkend voor mens, land- en tuinbouw, nee, we spreken over 50 à 60 mm water in een uur tijd met lokale overstromingen tot gevolg”. Dat is tien jaar geleden dat je het aanhaalde, en nog staan we verbaasd als het effectief gebeurt.
Leemans: “Terwijl het mechanisme daarachter zich alsmaar duidelijker aftekent. Als het klimaat opwarmt, verdampt er meer water uit de zeeën en andere aardoppervlakken. Omdat het warmer wordt kan de atmosfeer ook meer waterdamp en vocht opnemen. Zo vormen zich boven onze gematigde en vochtige klimaatzones grotere neerslaggebieden dan voorheen, en die massa water moet op een keer ook naar beneden.
Humo: Tegelijk zien we dat zo’n neerslagperiode heel lang kan aanhouden.
Leemans: “Daarvoor ligt de reden bij de jetstream (straalstroom) tussen de polen en de evenaar. Als het normaal koud is op de polen en warm op de evenaar, dan blaast die straalstroom in nagenoeg rechte lijnen. Maar als de polen opwarmen, wat nu gebeurt, dan wordt het temperatuurverschil tussen de evenaar en de noordpool kleiner. En dan krijg je geen strakke straalstroom meer, dan wordt die straalstroom ‘luier’ en dan gaat ie slingeren. En in de bochten, in de lussen van die jetstream blijft een bepaald weertype dan voor langere tijd bivakkeren of blokkeren. Dat zijn lussen van 500 à 1000 km die het weer in meerdere Europese landen tegelijk beïnvloeden.”
Humo: Toen je die straalstroom-hypothese in 2014 aangaf, was dat nog een hypothese.
Leemans: “Ja, dat was nog controversieel, maar de vorming van die lussen is sindsdien zo vaak teruggekomen én wetenschappelijk beschreven dat het voor meteorologen een duidelijke trend is geworden. Neem de winter 2013-2014: toen zat er een lus boven Engeland en had je daar voortdurende neerslag en zware overstromingen.
In de lus van juni 2016 lag een continu lagedrukgebied, een soort dikke spons die zich alsmaar opnieuw met verdampend water voedde uit de Noordzee of de Oostzee en dat neerdumpte op West-Europa. Eerst werd Zuid-Duitsland getroffen, nadien waren er die zware overstromingen in het centrum van Frankrijk (schade ca 1 miljard euro, red.) met ook uitlopers van wateroverlast in Nederland en België.
Vroeger had je de klassieke seizoenen met elk hun klassieke weertype. In natte maanden was zo'n neerslagfront meestal na enkele dagen leeg geregend. Maar nu blijven ze liggen, soms enkele weken, soms een hele maand. Eens je in zo’n lus zit krijg je het fenomeen dat weersomstandigheden zich blijven herhalen in plaats van weg te waaien. En we spreken nu over neerslag, maar evengoed kan hitte en droogte wekenlang blijven "hangen". Het is de keerzijde van hetzelfde fenomeen. "
De regenval en onweersbuien van juni hebben al tot 35.0000 schadedossiers geleid. De schadelast wordt geraamd op 150 miljoen euro. Ter vergelijking: de aanslagen in Brussel en Zaventem zorgden voor een schade van 168 miljoen euro
Steigerende opwarming
Humo: Straks is er het festival in Werchter. Dat heeft een noodplan in werking moeten stellen omdat de bodem natverzadigd is. Er zijn minder campings en parkings en de festivalgangers moeten naar de ingang pendelen vanaf plaatsen die 25 en 40 km van het terrein gelegen zijn. Wat mogen deze zomerfestivals de komende jaren verwachten?
Leemans: “Als je regelmatig te maken krijgt met wateroverlast, dan zal je op een gegeven moment een drainagesysteem en ondergrondse reservoirs moeten aanleggen. Die slaan het water op, en als het droger wordt, dan pomp je het langzaam weg. Dat lijkt een zeer dure investering voor één lang weekend of enkele avonden per jaar, maar als die zware zomerse wolkbreuken eens om de 3-4 jaar voorkomen, dan kan de kosten-batenanalyse op de duur wél richting reservoirs beginnen gaan. Het gaat alsmaar meer in de richting van preventie en disaster reduction: festivals met waterreservoirs, met bliksemafleiders, met tenten die tegen hardere windstoten bestand zijn, dat is de trend.”
Humo: Intussen gaan we dan maar verder met het optekenen van weerrecords en weerextremen?
Leemans: “Als we de uitstoot niet met 90% verminderen, dan zullen die records en extremen onvermijdelijk doorgaan. Wat mij bezorgd maakt is de constante opwarming. Oktober 2015 was wereldwijd de warmste oktobermaand ooit, dan kwam november, ook de warmste november ooit wereldwijd, en het ging zo maar door: december, januari, februari, maart, april, mei, en mogelijk ook juni. Dat zijn acht maanden op rij die de warmste ooit waren. Dat begint erop te lijken dat we in een meer kritieke fase zijn gekomen.
Humo: Bedoel je: het steigeren van de klimaatopwarming, het drastisch versnellen van de klimaatopwarming?
Leemans: Ja, dat bedoel ik. En dus meer zomers met wolkbreuken in onze streken. En ook winters met nog meer neerslag en met nog zwaardere stormen.”
Na het EK Voetbal : het EK Minigolf in België
Het EK is voorbij. Italië wint. Engeland behaalt een nieuw voetbaltrauma, dus als u het eiland bezoekt: don’t mention the penalties.
We verleggen onze aandacht naar een kleiner veld, een kleiner doel en een nog kleinere bal.
In augustus 2012 vond in Ekeren het EK Minigolf plaats. Daar waar de geoefende spelers 18 holes in 19 beurten slaan., sloeg
onze verslaggever een teleurstellende “68”.
Humo augustus 2012 - ingekort - (c)Jan Hertoghs
"Er zijn er die met hun ballen in bad gaan!"
Hoe een balletje rollen kan! Dat leek ons een uitstekende beginzin voor een reportage over minigolf. We spreken hier over het Europese Kampioenschap Minigolf dat voor de allereerste keer richting België komt. En de kleine Antwerpse Minigolfclub Rozemaai had de eer om het in te richten. Het was dan wel een EK voor senioren (45plussers), maar dat neemt niet weg dat er flink blinkende medailles te verdienen waren. Humo ging op zoek naar de kwintessens van dit openluchtspel.
De opening van het EK begint met een défilé en op deze warme maandagavond stappen de deelnemers van de Scheldekaaien naar het Antwerpse stadhuis: rijen mannen en vrouwen in korte broek die achter hun nationale vlag en pancarte lopen. De Italianen in hun azuurblauw, Oostenrijk en Zwitserland in het rood, en de Nederlanders in het vanouds lelijke oranje. Verder ook: Duitsland, Zweden, Denemarken, Finland, Tsjechië, Portugal en natuurlijk België. Het is een amalgaam van groot en klein, van mager en dik, van grijs en grijzer haar, maar het meest vallen de zwaargebouwde spelers op, pilaren en dikbuiken in een spanningsveld van dunne t-shirts en witte sokken. Haast niemand ziet er atletisch uit, en je ziet de omstaanders al kijken, wélke sport kan dit wel zijn?!
Burgemeester Janssens en schepen van Sport Van Campenhout bieden de deelnemers een speech en een drink aan en zo is dit EK officieel geopend. Terwijl iedereen het glas heft, maak ik kennis met Pascal De Roeck (55). Hij is de duivel-doet-al van dit EK en hij weet wat een passie het minigolfen kan zijn: "Sommige van die deelnemers zullen de stad wel eens willen zien, maar voor de meesten valt er niks te citytrippen. Die zullen van Antwerpen alleen maar dit stadhuis en het terrein van de minigolf zien." Dat zijn de fanatieken, "bij hen is het geen sport meer, maar een obsessie". Hij zet zijn handen als kleppen aan z'n ogen: "er zijn er zelfs die met hun golfstick gaan slapen!" Secretaris Raymond Leemans (59) is volledig takkoord, hij kent er ook "die hun ballen meenemen in bad om ze één voor één proper te kunnen wassen". Pascal herinnert zich ook een tornooi, hij zat op het toilet en hij hoorde de brilganger naast hem tegen één van zijn ballen spreken! "Manneke, gij gaat uw best doen, of ik steek u in de zak en ge komt er nooit ofte nimmer nog uit!"
Ja, dat maakt een mens allemaal mee bij minigolf, het enige spijtige is dat het zo bergaf gaat met hun sport, en hij maakt een gebaar van steil de dieperik in, "we mankeren de jeugd hé, d'r komen geen jonge spelers meer bij. Het zijn in Belgiê bijna allemaal vijftigers en zestigers, als het zo verder gaat is het binnen tien jaar gedaan met de minigolf in ons land." En dat hij het hier niet te lang gaat trekken, want morgen moet hij vroeg op om de banen schoon te blazen, stof en blaren, alles moet eraf voor de dag begint.
Opgelet! Spoorvorming!
De volgende middag maak ik kennis met de Ekerse wijk Rozemaai en met zijn Jeugd en Cultuurcentrum, een complex van lage gebouwen met daarrond wat speeltuigen, een visvijver en voetbalvelden. Het is de wat doffe socioculturele bouwkunde van de jaren tachtig omzoomd door populieren, hoge appartementsgebouwen en het geraas van de A12 en de E19. Naast de chalet met zijn kantine strekt zich de minigolf uit: achttien banen kort op elkaar gedrongen in een decor van hagen, hortensia's en schaars gevulde bloembakken. Het gras is al plat en dor: met honderdveertien deelnemers samen op een zakdoek krijg je stro in plaats van gazon.
Nog een bijzonder decor-element zijn de zitbanken, geen twee zijn dezelfde! Dit zijn de banken uit de Antwerpse parken en plantsoenen die hier op pensioen zijn gestuurd. En zo moet ik al gauw alle moeite doen om mijn sympathie te bedwingen, zo weinig geld dat hier is en zoveel goeie wil! Dat zie ik ook aan de manier waarop dit tornooi georganiseerd is: naast Raymond en Pascal zijn er hooguit vijf andere idealisten die hier de handen uit de mouwen steken.
Vandaag is de laatste trainingsdag voor het EK en overal staan spelers oefenslagen te maken. Pascal en Raymond kijken met argusogen naar de staat van de banen. Bij het begin van het seizoen hebben ze die vlak geschuurd met een Woodboy : "en Raymond zat met zijn gat bovenop dat machien om nog meer druk te geven". Zo werden die eternitbanen "zo glad als een biljaar". Maar na vijf dagen training (met zelfs glazen en stenen ballen!) zien zij de groeven al, “van die spoorvorming zoals op de autostrade!"
Mijn eerste indruk is : wat een zakelijk parcours! Ik mis de molentjes, de kasteelpoortjes en de bruggetjes die over een beddinkje water gaan. Die hele Walt-Disney-architectuur waar je je eigen kinderen blij mee naartoe neemt om ze nadien in slecht humeur weer thuis te krijgen (ja, er is weer met sticks gegooid en er is een bal in de vijver gesmeten). Kortom, waar is de gezelligheid? Pascal ként dat soort minigolf, ooit is hij zo ook begonnen, maar dat is "amusement voor het gezin, dat is absoluut niet te vergelijken met de competitie die wij spelen." Deze banen hebben dan ook geen enkele franje, maar ze zijn wel goedgekeurd door the European Minigolfsport Federation. En alleen met die goedkeuring kan je een internationaal tornooi organiseren.
Balzak en teelbal
Beginnen we dan met het spel! Om te spelen heeft elke minigolfer een stel ballen bij de hand en die draagt hij in een minihandtas, hier gemeenzaam het ballenzakske genoemd. Er bestaan zestigduizend(!) verschillende ballen in deze sport en elke baan vraagt een andere bal. Dat is ook wat spelers en coaches de hele tijd doen. Ze nemen ballen, ze droppen die op de baan en aan de weerstuit zien ze welke bal het meest geschikt is (de zogenaamde “balkennis"). Er zijn trage en rappe ballen, hevig botsende en stil stuitende exemplaren, en ook dode ballen die inert op de baan vallen. Elke speler is ook verschillend, "dus als je een harde speler bent, dan zal je op sommige banen toch een zachtere bal moeten gebruiken." Ook het weer speelt een rol. Bij warm weer zijn de banen rapper en rollen ook de ballen harder dan gewoonlijk.
Vandaar dat elk team zijn thermische koffer heeft voor de banen die "temperatuurgevoelig" zijn. In die koffers wordt de bal dan op de ideale temperatuur gebracht: "het komt soms op een tiende graad aan om een bal juist te kunnen spelen".
Ik zie nu ook hoe spelers veelvuldig de bal kussen, het leek me flauw bijgeloof, maar dat heb ik verkeerd gezien: de spelers zetten de bal aan de lippen om de temperatuur te meten.
En die wollen sok die uit sommige shorts hangt, is geen poetslap om de bal proper te maken; in de teen van die sok zit heeft zo'n speler ook ballen zitten en hij houdt zo warm tegen zijn onderbuik. Ja, het is balzak naast balzak, speelbal naast teelbal, en zo kunnen wij nog woordspelingen verzinnen, maar dit is ernst: "als je een bal op een vaste temperatuur kan houden, dan weet je beter hoe hij zich op de baan zal gedragen." Ook de vrouwen doen het met de sok, maar Pascal heeft ook al dames gezien die hem in de décolleté stoppen, want ook daar die vaste lichaamstemperatuur. Ik ben hier pas een uur en ik voel me al ingewijd in een groot geheim: dat minigolf nauw luistert naar de boezem en het kruis.
Patatslag
Dit is de sport waar ieder zijn eigen ballenraper is. En toch zie ik niemand die naar de bal bukt. Alle hebben ze bovenop hun stick een zuignap en met dat ploppende uiteinde tillen ze de bal uit de baan. Het heeft iets van luie sjarel, maar hey, een EK win je niet met een hernia of een lumbago. En zeg zeker niet dat minigolf géén inspanning vraagt! Pascal: "Minigolf is eerst en vooral een mentale sport. Het zit in uw koppeke: daar moet ge rustig blijven en u concentreren. Maar het is ook een fysieke sport en heel belastend voor de enkels en de knieën, en ook de rug lijdt, van dat voortdurend en gespannen vooroverbukken."
We staan nu bij baan 15, met een soort oog van de naald waar de bal amper "overschot" heeft om erdoor te geraken. Baan 15 staat hier bekend als Favoritentöter, maar ik zie aardig wat spelers die van de eerste keer in het hole spelen. Meer nog, er zijn heel veel banen waar ik de spelers met één of twee slagen doorheen zie komen. Ik zie nu ook de fout die wij amusementspelers àltijd maken. Wij willen elke keer pàl naar dat putje spelen waardoor de bal als een contraire aap over dat gat wipt of met een nijdige hoek naar opzij zwaait. De kunst, beste vrienden, bestaat erin om rakelings naast het hole te spelen, en dan tegen de rand van de baan "en in den terugkoom, dan moet ge potten!"
Ik leer nog meer terminologie, een baan in één keer slaan is een ace, een hole heet hier het potteke, en het equivalent van de fausse queue, dat is de patatslag.
Waardoor we naadloos bij het volgende punt komen: de fanatieke speler die liefst geen enkele patatslag klopt, en die razend wordt als hij het parcours van achttien banen in negentien of twintig slagen moet afwerken. Twintig slagen! Dan mag je toch op je blote knieën vallen van dankbaarheid, maar Pascal heeft al ander dinges gezien. Niet bij deze senioren, hier gaat het veelal gemoedelijk aan toe, maar wel bij de Dames en Heren, de categorie tussen junioren en senioren: "Je zit daar bij de topspelers en dat zijn allesbehalve dames-en-heren! Ik heb venten oerkreten horen schreeuwen dat ik dacht: die mens krijgt iets, belt gauw den ambulaans! Maar nee, die hebben een ace gemist waardoor ze geen negentien maar twintig spelen, en dan ontploffen die hé! Ik zat eens op een training van de heren, d'r mist zo'n man een ace en van koleire stampt hij tegen een volle fles ice tea. Die spat vier meter verder kapot tegen een boom, en ik zat ernaast! Ik hing dus vol hé! En dat zijn volwassenen die zich zo gedragen. Ze stampen een vuilbak omver, ze meppen met hun stick door een bak bloemen, of ze slaan zo hard op een balustrade dat hun stok breekt." Pascal kan dat niet begrijpen, "uw stok is kapot, die bloemen zijn kapot, en 't is en blijft erneffe! " De agressiefste spelers zouden de Duitsers zijn. Met vijftienduizend Heren die competitie spelen, dus de concurrentie is keihard om in het nationale team te geraken.
O-benen
Of Pascal al een achttien heeft gespeeld? Nee, maar wel al een negentien. Op de club zijn er nog maar twee anderen die ook "de negentien" hebben gespeeld: zijn vrouw Greta Janssens (Belgisch kampioen bij de vrouwen) en secretaris Raymond. "Zo'n negentien vergeet ge nooit van uw leven. En nog veel minder vergeet ge die éne baan waar ge gemist hebt. Bij mij was het dan nog de gemakkelijkste baan van heel het spel! "
Ik wil weten wat voor volk je in deze sporttak aantreft. "In elk geval geen hoger management", zegt Pascal laconiek. Hij is buschauffeur bij De Lijn, Raymond is stadsambtenaar, ze denken dat het "de kleine middenklasse is," zeg maar: de betere arbeider en de betere bediende, omdat je toch wat centen moet hebben om die ballen aan te kopen. Zo heeft Raymond in de voorbije jaren een arsenaal van achthonderd ballen vergaard, en als je weet dat een bal tien à vijftien euro kost, dan is dat toch al "iets waar je wat geld voor over moet hebben".
Wat geen geld kost bij deze sport, is het gratis uitzicht op allerlei benen. O-benen en X-benen, behaarde benen en gladde benen, aderspatten en tattoos. Iets hogerop zijn de bilspleten en de gebogen ruggen, en de koppen die laag tussen de schouders worden gezet. En er is ook dat zoeken naar de juiste voethouding, een wiebelen van tenen en hielen tot de voet eindelijk schrap is gezet. Ergens op de aardbol liggen ook Syrië en de eurocrisis, maar hier bestaat het leven uit het mikken van een bal. Het lijkt zo'n beperkt gebeuren, dat kleine afgelijnde kader en dat steeds maar herhalen van die zelfde handeling. Altijd opnieuw die bal leggen, die houding zoeken, dat gaatje vinden en helemaal weer van vooraf aan beginnen. Het is de sport van de propere lei, dat altijd opnieuw mogen aanvangen, en dus ook die illusie hebben van de Wiedergutmachung, -na een slechte baan komt wel weer een goeie baan!- dàt moet de obsessie zijn.
It's all in the mind!
En terwijl leeft de Rozemaaiwijk verder, mensen vertrekken naar de Makro, stofzuigen hun auto, maken met een sleutel hun brievenbus leeg, geheel en al onbewust dat er naast hun voordeur een Europees kampioenschap aan de gang is.
Franz, een Oostenrijker uit Wenen, komt op de bank uitblazen. Zijn ploeg is tot mijn verbazing al zes volle dagen aan het trainen. Het is ernst, zegt hij, je wil je land toch zo goed mogelijk verdedigen! Ik heb minigolf in Oostenrijk leren kennen. Op een familievakantie in Matrei-in-Osttirol. Elke avond van die zomervakantie zaten we op dat veldje met de lantaarns. Onze ‘mentor’ was de jonge boerenzoon Aloïs. Hij leerde ons de knepen om de toeristen-spelers te pesten. We verstopten dikke dennennaalden en vroeg afgevallen appeltjes in een tunneltje van een baan, en groot was onze lol als dikke Duitsers dan kwaad stonden te kijken waarom hun bal Scheiss' nochmal!! nooit in doel belandde. Amusement van de jaren zestig!
Het loopt naar halfzes en er komt enige luidruchtigheid op het terrein; vooral bij de Italianen die veel vuisten ballen en high fives slaan bij gelukte slagen. Ze hebben een zotte paljas in hun rangen die -als de bal het gaatje nadert- wilde copuleerbewegingen maakt, "ja! ja! erin! erin!" De Italiaanse mannen zijn ook de mannen die het meest in hun kruis krabben, blijkbaar ook een nationale sport in Italië. Ik spreek met hun coach Mauro, een wijze en minzame dottore: "Al die zottigheid is maar stoom afblazen, nu het nog kan, nu het nog training is en geen competitie." En dat het een sport is die voor tachtig procent tussen de oren wordt gespeeld, "it's all in the mind." Als je geen rust in je hoofd kan bewaren, dan kan je nooit een goeie speler worden. En dat je d'r alleen voor staat op zo'n baan, en dat je maar één tegenstander hebt, en dat ben jezelf. En dat zij ook al zes dagen onafgebroken trainen, en dat de Duitsers (hij gaat nu fluisteren) "een mental coach hebben meegebracht, iemand die met meditatietechnieken werkt." Op dit veteranenniveau? Jaja, daarvan is hij zo goed als zeker. En dat hij nu moet gaan, de coach moet waken over de rust van zijn team: dus geen zotte kuren vanavond, geen drinkgelag, gewoon vroeg de veren in.
Overstekende mieren
Op 16 augustus is het EK aan zijn tweede dag bezig. Bij de mannen én de vrouwen staat Zweden aan de leiding, gevolgd door een nek-aan-nek van Oostenrijk, Duitsland, Zwitserland en Italië. De beste individuele score is voor de Zweed Martin Lundell die na vijf ronden een gemiddelde heeft van 19,6, dat is een haast foutloos parcours.
België hangt op de negende plaats van de elf landen. Raymond is niet verwonderd: "In het Belgische Minigolf Verbond zitten maar vijf clubs, dat zijn 260 leden, maar daarvan zijn er maar zeventig die regulier aan competities deelnemen, en hooguit twintig die internationaal meekunnen."
De zon brandt op de banen en de coaches houden paraplu's open tegen de wemelende schaduw die de bomen op de banen werpen. . Flink wat coaches vegen ook de baan schoon met hun vlakke hand, en dan vooral de dertig centimeter rond "de zone van de waarheid". De Duitse coach zie ik aan het werk op baan acht, daar moeten drie overstekende mieren veiligheidshalve worden doodgeplet en weggeveegd.
Zo'n vijftig spelers maken hun ronde en toch is het nagenoeg stil op dit parcours, er is alleen het dazen van de snelweg en het ruisen van de populieren. Plus die éne coach van Oostenrijk die zijn team luid aanmoedigt. "Jawohl Janny, der war perfekt!", een kreet uit een harde kop en een stierennek. Raymond komt het mij zeggen, "dat roepen is geen aanmoedigen, dat dient vooral om andere spelers te intimideren en uit hun concentratie te brengen".
Concentratie en kalmte, dat zijn de basics van deze sport, en omdat er spelers zijn die snel onder druk komen en nerveus worden, gaan sommigen betablokkers slikken ("ja, ook in de minigolf heb je doping.")
Pascal komt meedelen dat dit tornooi op een hoog niveau staat, "op twee dagen zijn er al drie achttienen geslagen!", dat is nooit eerder gebeurd in de geschiedenis van de Rozemaai. En dat de Oostenrijkse topspeelster Doris Ertl daarstraks onverwacht een 35 heeft geslagen, "ze is snotterend en bleitend van het veld gegaan, efkes gaan wandelen, en daarna sloeg ze een eenentwintig!" Raymond heeft zijn uitleg: “ze is gaan broddelen na één slechte baan, ze heeft de knop niet kunnen omdraaien. En dan blijf je gefrustreerd verder spelen. “
Zweedse sfinx
Ik zie alle soorten van concentratiegedrag. De Italiaan Ricchiuto kijkt eerst naar de hemel, prevelt daar een paar woorden naar een goddelijke hulplijn, zet zich dan in de houding, haalt diep adem, blaast ook diep uit, begint dan een binnensmonds gevloek tegen de baan, de vijand die voor hem staat en pas dan slaat hij de bal. Pàts, erin, de vuist omhoog en een yell. Zijn absolute tegenhanger is de Zweed Martin Lundell, de man die "los aan kop staat". Nooit komt een woord of kreet over zijn lippen. Hij is onverstoorbaar, hij is in zichzelf, hij heeft het hoofd altijd afgewend van het spel van de tegenstanders. De sfinx is hij, geen twee gezichtsspieren die bewegen.
Om kwart na zes is het ploegenkampioenschap voorbij. Zowel bij mannen als vrouwen haalt Zweden het goud. Met Martin Lundell als beste speler. Hij heeft zes ronden geslagen tegen een gemiddelde van twintig. Nog straffer is dat hij een rij van 35 aces heeft geslagen, dus 35 banen na mekaar een “één”.
Het zilver en de tweede plaats is intussen voor de Italiaanse azzurri, die vallen mekaar in de armen, duwen hun zwetende voorhoofden als rammen tegen mekaar, en zetten het op een brullen alsof de wereldbeker binnen is. Het was heel de dag nek aan nek met Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland en nu hebben ze gewonnen met één punt verschil. Tot de voorlaatste ronde was alles nog onbeslist, het is pas op de valreep dat Italië één fout minder sloeg dan de concurrentie.
Pascal heeft nog tien minuten voor de podiumceremonie en hij begint al met het ledigen van de vuilniszakken en het nazicht van de banen. Dat donkere stof op de baanstroken, "dat is roet, dat komt recht van de autostrade." 's Morgens blaast hij die banen schoon met de luchtblazer en 's avonds ligt dat fijn stof er al opnieuw, "ons moeten ze niks wijsmaken hoe gezond het hier wel is!"
Tijd voor het podium en ook dit grote houten staketsel mét vloerbedekking heeft Pascal zelf in elkaar getimmerd. Secretaris Raymond maakt intussen zijn opwachting met een groot rood kussen op zijn armen. Op het velours dat afgezoomd is met Belgisch lint liggen de medailles te blinken, en dat kussen is door zijn moeder zelve gemaakt. En zowat alles blijft in de familie, want de medailles worden uitgedeeld door zijn vrouw Micheline Van Driessche, tevens voorzitter van de club. Voor de winnende Zweden wordt hun nationale volkslied gespeeld en omdat de Skandinaven dat lied zacht mee zingen, gaat er een huiver van ontroering door de stikhete zaal.
Ballenliefde
Gisteren was het dertig graden in de schaduw, vandaag doet de koperen ploert er nog wat graden bij. Op deze derde dag van het tornooi is er een individuele competitie met de vijftien beste scores van gisteren.
De Eupenaar Erwin Hansen heeft die top-15 net niet gehaald, maar hij kent de obsessie die minigolf is en hij begrijpt dat sommige spelers met hun ballen praten: "Er bestaat zoiets als een Beziehung zwischen Mensch und Ball. Elke speler heeft een handvol ballen waarmee hij een persoonlijke band heeft. Ballen die betrouwbaar zijn, ballen die je op moeilijke momenten d'r doorheen halen, en dat worden dan je favorieten, dat worden dan de ballen die je bij moét hebben. Als je ze per ongeluk vergeet, dan voel je je slecht en dan speel je slecht, gewoon omdat zij er niet zijn. Je mist ze. Die ballen, dat zijn compagnons!"
Erwin heeft de 35 aces op rij van Lundell gezien, dat is speciaal, maar dat is nog niks vergeleken met de Duitser Marco Balzer. Die heeft ooit 72 aces na elkaar gemaakt, "dat is minstens zes uur aan een stuk slaan, je beurt afwachten, weer slaan, weer wachten en nooit één misser maken! " Hoe hij geconcentreerd kan blijven? "Het moet een flow zijn waarbij je één bent met die banen." De grondslag ervan is een diepe innerlijke rust en Erwin heeft sommige spelers al hun tijd zien nemen om die rust te bereiken: "Ik heb gasten gezien die voor een beslissende slag heel diep in zichzelf gaan: vier à vijf minuten lang staan ze onbeweeglijk met die stick in hun handen. De bal ligt klaar, en zij proberen weg te komen van de druk. En als ze total abgeschaltet zijn dat niks hen nog uit hun evenwicht kan brengen, dàn slaan ze hun slag!"
Systeem Toilet
Minigolf is niet zomaar een lijn slaan van A naar B. Ik zie spelers uitgekiende geometrische figuren op de baan toveren waarmee ze alsnog hun doel raken, en tot op de millimeter nauwkeurig. Het lijkt een poging om perfectie aan te brengen in het leven. Dat je met mathematische zekerheid weet waar een slag zal eindigen. Dat moet toch het intense gevoel geven dat je niet alleen vat hebt op die onvoorspelbare bal, maar ook greep hebt op de caramboles van het leven.
Pascal laat baan acht zien waar een Oostenrijker gisteren "uit koleire" een gat in de baan heeft geslagen en dat is nu met polyester-verharder opgevuld en vlakgeschuurd. En nu we het toch over spelers met een kort lontje hebben, "daar staat er zo één, hij speelt bij de Heren, en hij heeft al meer dan eens parasols en baanverlichting aan diggelen geslagen." En in zijn goeie Duits: "es ist wahr hé?! Wenn du dumme Fehler machst, dann geht bei dir das Licht aus, hé?!" De Eupenaar Pascal Hansen grijnst eens, es geht schon besser, mildert hij.
Zijn vader Erwin komt erbij en het gaat erover hoe sommige spelers anderen in het rood kunnen jagen. Zij noemen dat het Systeem Toilet waarbij je de arbiter vraagt om naar de wc te gaan, puur om de wachtenden achter jou te irriteren. Pascal: "Gisteren was hier een Tsjech, die speelde één baan en die vroeg al direct permissie om te gaan. Na één baan? Dakàntochnie hé!"
Erwin zegt dat zo'n toiletmaneuver vaak een manier is om woede te ontladen. In de Duitse competitie zag hij eens een speler een baan missen, die kon zich nog net inhouden en naar het toilet vragen, en onderweg -tsjààk en wooooshhh!- sloeg die met zijn stick dwars door vier bloembakken heen. Nadien kwam hij terug, "en hij speelde toch nog een negentien!"
Wat een stilte en gemoedelijkheid het hier is, zegt Erwin, gemeten aan de Duitse competitie is dat hier een begrafenis.
Martin Lundell heeft zijn laatste bal geslagen en in zijn tiende ronde een 19 gehaald. Applaus breekt los, hij is zondermeer de beste van het tornooi en de nieuwe Europese kampioen bij de senioren. Zijn vriendin -ook een speelster- valt hem met veel tranen om de hals en ook de sfinx is nu geroerd, alle spelers van Zweden en de rest van Europa komen hem uitvoerig omhelzen en de hand drukken. Lundell is in de wolken: "Het is mijn eerste goud in al die jaren. Ik ben op een WK wel eens negende geweest en bij de senioren was ik vorig jaar zevende, maar dit is mijn beste tornooi ooit. Op al die rondes heb ik maar één dip van 23 gehad.”
Zweden op één, Italië op twee, Oostenrijk op drie, dat is het podium en Pascal zal die drie vlaggen eens rap bij elkaar gaan halen. Het hijsen van de vlaggen is indoor. En met de geringe hoogte van het plafond, worden ze alleen maar gehesen op een stok van een parasol, “ en dan kunnen ze er nadien mee gaan zwieren en zwaaien, dat is toch ook schoon?!"
Medaille voor België!
Zaterdag is de vierde hondsdag op rij, een withete dag waarbij mussen in groep uit de dakgoten vallen. Het is de laatste dag van het EK en er staan shoot outs op het programma, voor de tweeëndertig beste mannen en de zestien beste vrouwen. Kort na vier uur veren de Belgische aanwezigen op: Greta Janssens speelt voor brons tegen de Oostenrijkse Johanna Knotzer, met zo'n naam kan dat geen simpele opdracht zijn. De Belgen hebben op dit tornooi geen coach ("wij zijn zo eigenwijs, wij denken dat we dat allemaal zelf kunnen"), maar voor deze gelegenheid zal Pascal de groene armband aantrekken, de paraplu tegen de zon houden en zijn vrouw flink moed inspreken, "komaan Greta, gekunnet! " Greta draagt een pet met een enorme klep, dat is voor haar concentratie heeft ze me gisteren toevertrouwd: “ Ik moet mij op die slag kunnen concentreren en door die grote klep zie ik geen bewegende bomen, geen omstaanders en geen zon. Dat is perfect, ik moet alleen maar die vijftig centimeter onder mijn voeten zien, meer is er niet nodig." Pascal is meer dan een coach, Pascal is een waakhond die bij het minste gerucht zijn oren spitst. Iemand die heftig over het veld beent, een blad dat nogal luidruchtig uit een boom valt, hij zet gelijk een bestraffende blik op, niks mag zijn poulain uit evenwicht brengen. En ja, die ijskar met haar bel (drie straten verder) en die ziekenwagen met zijn sirene (500 meter verder), daar kan hij spijtig genoeg niks aandoen
De strijd is gelijkopgaand, er moet weer een reeks van 18 banen begonnen worden, en dan klopt de Oostenrijkse twee slagen en Greta een ace op baan twee. Gejuich stijgt op van de Rozemaai, Pascal omhelst zijn Greta en zal wel vijf keer zijn vuist ballen, yes!yes!yes! Dit is niet alleen Greta's eerste medaille op een Europees tornooi, dit is zowaar ook België's eerste medaille op een EK!
En dan is het avond en is er nog koud buffet in de warme feestzaal. Eindelijk kan Raymond eens rustig op een stoel zitten. Eindelijk kan hij eens rustig zijn bord leeg eten, en terwijl de discobar The Animals en André Hazes draait, zal hij me toevertrouwen dat ze "deze week toch al twee leden hebben bijgewonnen."
Zo klimt een club uit een klein dal. Zo komt een bal altijd weer uit dat putje.
De "kleine" tornado van Beauraing en de "grote" tornado van Hautmont
Het onweer hield gisteren op vele plaatsen lelijk huis. Onder andere in Beauraing (provincie Namen) waar een "kleine" tornado (of zogenaamde “mini-tornado”) 92 woningen zwaar beschadigde en 17 (licht)gewonden maakte.(*)
Vroeger waren tornado's uiterst zeldzaam in onze contreien. Maar met de klimaatopwarming zijn de stormen, de onweders en de wolkbreuken in kracht toegenomen.
De tornado in Beauraing doet me denken aan de tornado in Hautmont in 2008. Dat Noord-Franse stadje ligt op dezelfde as als Beauraing, een as die veel onweersfronten volgen in het zuiden van België, het stadje Hautmont ligt ook maar net over de Belgische grens . De tol in Hautmont (2008) was wel veel zwaarder omdat de tornado een lang en breed spoor trok: er waren 4 doden, 18 gewonden en 700 huizen werden beschadigd. Aanvankelijk sprak men daar ook over een "mini-tornado"...
(*) het KMI onderzoekt nog of het om een tornado gaat of om een valwind (“downburst” zoals in Pukkelpop)
Humo augustus 2008 © Jan Hertoghs
"Het was een geraas alsof een vliegtuig op ons af kwam."
In dertig seconden kan je huis een kaartenhuis zijn. Dat ondervonden de inwoners van het Noord-Franse Hautmont op zondagavond 3 augustus. Toen trok een uitermate zware tornado een breed spoor van vernieling door het stadje. Vier mensen lieten het leven, achttien raakten gewond en voor Frankrijk was het de zwaarste tornado van de afgelopen vijfentwintig jaar.
Vér moet ik niet rijden: de plaats van het onheil ligt op minder dan tien kilometer van de Belgische grens, op dertig kilometer van Bergen en op negentig kilometer van Brussel. De eerste touchdown van de tornado vond plaats in Boussières-sur-Sambre, een dorp van vijfhonderd inwoners en glooiende maïsvelden. Eerst is er alleen de bushalte waar het glazen wachthok aan scherven ligt, dan volgt een rij losstaande huizen die uiteenlopende schade vertonen. Van het eerste huis is het halve gebinte en pannendak weggerukt. "'t Is het huis van mijn zoon," zegt de man die van de ladder klimt, "en dat gebinte hebben we tachtig meter verder teruggevonden in het koren."
Hij woont een paar kilometer verderop en zag het ontij beginnen: "Het was niet zo'n warme dag geweest, misschien 24 graden, maar rond half elf begon het te bliksemen zoals ik nooit eerder gezien heb. Dat was de ene flash na de andere, ik stond aan het raam en kon niet tot twee tellen of er was weer een flits. De lucht zag wit op de duur, helwit, en ik kon alles zien staan in de tuin. Dat heeft zo'n twintig minuten geduurd en toen kwam er telefoon. Ik dacht dat het de schoondochter was, zij stond op bevallen, maar het was heel ander nieuws: ze zei dat we diréct moesten komen want dat het dak was weggewaaid. Toen ik hier kwam, heb ik de regen nog in het huis zien stromen. En nu timmeren we een voorlopig gebinte en we hopen maar dat de zijmuren niet verder gaan scheuren."
Een heli van de Franse politie scheert over de weg, experten van de verzekering bladeren door een polis op hun motorkap en de jonge huisvader met zijn boodschappen zegt dat ze geluk hebben gehad: van hun huis is alleen de dakbedekking weg "en een aantal kasseien zijn uit de oprit gerukt en weggewaaid". Zijn schade is miniem in vergelijking met het twee jaar oude huis van zijn buurman: die fermette is omvergeblazen en tot de grond verwoest. Het groene maïsveld achter het huis is helemaal platgeslagen en zit onder de witte en gele vlokken isolatiebekleding. Tot waar de bouwstenen liggen, is niet te zien, "sommige zijn tot diep in het bos gevlogen".
"Het is een wonder dat mijn moeder nog levend uit die puinhoop is gekomen, "zegt Benoit Blondiau die uit vakantie terug is gekeerd. "Ze hoorde de wind opsteken, ze wilde de rolluiken neerlaten en dan is het venster ontploft en is ze tot in de tuin geslingerd. En toen ze weer bij bewustzijn kwam en achterom keek, was haar huis weg! Haar vriend is wél gewond geraakt, maar niet erg: als je met een driedubbele scheenbeenbreuk uit dat puin kan kruipen, dan heb je geluk gehad."
In de tuin stond een bungalow van dikke planken en ijzeren poutrels: "Die ijzeren balken wogen tientallen kilo's, die zijn nog nergens teruggevonden." En dat je al die verhalen hoort over de stilte voor de storm: "Geen vogel die nog zong, geen blad dat nog bewoog, het was dood-en-doodstil. " En dan was er die plotse benauwdheid geweest, heel kort voor de tornado, "in huis leek het alsof ze een heet nat deken over hun gezicht kregen".
Een derde huis ziet er van buitenaf gespaard uit, maar de dakwerkers schudden van nee, "het staat op instorten". In de living en het salon stutten ijzeren palen het plafond, in de gang naar de slaapkamers zijn de binnenmuren verbogen en staan de deurlijsten scheef uit hun voegen. Daar waar de bedden staan, zijn de muren gebombeerd en valt het licht binnen via de kamerhoeken die centimeters breed zijn opengespleten: "Dat moet een geweld geweest zijn! Dat de wind zomaar beton uit elkaar kan scheuren!"
Geknakt bos
We komen uit de voordeur als de eigenaar arriveert. Ik verontschuldig me voor de ongevraagde entree, maar hij grimlacht dat het geen erg is, "'t is nu eenmaal een huis om met de deur in huis te vallen". Hij vertelt hoe hij de rolluiken wilde sluiten, maar dat de wind het gesloten raam uit de scharnieren sloeg: "Dat raam knalde open en ik werd achterover tegen de muur gesmakt. Dat geluid! Dat was als een kettingzaag! En het hele huis kreunde en kraakte, ik dacht dat het op mijn kop ging vallen." Gisterenavond is hij gaan kijken naar de uitgebreide schade in Hautmont, ("daar is het alsof er bulldozers op de huizen zijn ingereden"). Wat hem ergerde, waren de vele ramptoeristen: " De CRS sluit de getroffen straten wel af, maar je had de weg naar Vieux-Mesnil moeten zien, die kijkt uit op het getroffen gebied, en daar waren ze vannacht om half twaalf nog aan het cruisen en flaneren, het leek wel feest, net de quatorze juillet!"
De dakwerkers vertellen dat boeren geperste hooibalen van 350 kg hebben zien wegstuiteren alsof het niets was. En dat ik zeker naar het Bois de Boussières moet gaan zien: "daar zijn duizenden bomen geknakt". Eén van hen heeft een oude eik zien staan, één meter doormeter, "maar zijn kruin is van de stam gewrongen als een bosje selder!"
De enige weg van Boussières naar Hautmont loopt door het dichte bos en het asfalt is afgezoomd met geruimde en in stukken gezaagde berken, beuken, eiken en canada's. Bomen die nog overeind staan hebben een amputatie ondergaan, dikke takken zijn nu blote stompen.
Ik rij Hautmont binnen en ik herken de doffe onverschilligheid die je wel vaker ziet in uitgeleefde stadjes: het is begin augustus en de kerststerren hangen nog altijd aan de straatverlichting.
Drie CRS-agenten staan bij het dranghekken en laten alleen bewoners toe tot het getroffen gebied. Journalisten kunnen "met wat geluk" een volmacht aanvragen bij de crisiscel in het gemeentehuis. Op de mairie laat ik m'n eerdere artikels over tornado's zien en dat zorgt vlot voor een 'passe-partout'.
In de getroffen straten staan overal ladders tot tegen de dakgoten, er wordt druk genageld en getimmerd, takken worden uit tuinen gesleept en er zijn de vormeloze resten van natgeworden huisraad op de stoep. ("Dit is nog niks, monsieur, wacht tot u aan de Rue du Vélodrome komt!") Dat is zowat het hoogste punt van Hautmont en daar is de aanblik licht apocalyptisch. Over een breedte van meerdere honderden meters heeft de wervelwind daken van huizen gerukt, ramen uit flatgebouwen geblazen, muren omver geduwd en auto's in de lucht gegooid en "tot vijftig meter ver gekatapulteerd".
Huizen hebben werkelijk elke beschutting verloren. Het dak is nog een geraamte, de zijgevel is weg en wat ooit privacy was, zijn nu eet- en slaapkamers waar je botweg kan binnenkijken.
Ik zie ingebouwde keukens waar de kastdeuren zijn weggewaaid maar waar de cornflakes, de confituur en de bokalen met suiker nog netjes op de rekken staan. Een kinderbed staat nog op de hoogste verdieping, maar wel onder de blote hemel. Een oven steekt nog in een muur, maar dat is alleen de klep, de achterkant van de oven en de rest van de keuken is weggevaagd. Mensen durven hun huis niet meer te betreden via de voordeur, en klimmen via een ladder naar hun eerste verdieping om toch nog wat huisraad te redden. In de voor- en achtertuintjes liggen boeken, tv's, stukgeplofte zetels en beslijkte computers naast elkaar. Op het voetpad tref je paarse kaarsen die nooit meer licht zullen geven. Op een parking staat een gele Toyota waarvan het koetswerk getroffen is door honderden steentjes en glasscherven. Tegen de lekke banden liggen rollen roze toiletpapier, twee tuinslangen, een witte peignoir en een dvd van Harry Potter. De andere auto's zijn al weggetakeld, zegt een CRS agent, dat waren stuk voor stuk pertes totales. Van een rij van vijftien garageboxen is geen enkele muur overeind gebleven, alle auto's zijn door stenen bedolven en alle kantelpoorten zijn in het niets verdwenen.
Een vrouw sluit snauwend haar gsm-gesprek af: "Maman! Stop met huilen! Dat hebben we hier al genoeg gezien!" Haar ladder staat tegen een tienerkamer, de boekentas van één van de kinderen staat roerloos naast het bed, het is nog altijd vakantie.
Mini-tornado ?
Een jonge moeder vertelt: "Ik lag al in bed en ineens werd ik wakker door een hoog gefluit. Ik wilde aan het raam gaan kijken, en tegelijkertijd hoorde ik in de kamer ernaast het raam met een slag aan scherven gaan en ik zàg een auto door de lucht vliégen, niet veel lager dan mijn appartement, en ik woon op de vijfde verdieping! Ik heb mijn dochtertje uit haar bedje gesleurd en ik ben op de grond gerold achter een muur. Toen de tornado weg was, kon ik mijn ogen niet geloven. Mijn keukentafel was kapot, maar mijn keukenstoelen waren geen centimeter verschoven. Een kast met speelgoed lag omver, maar de plastic badeendjes op het schap ernaast, lagen er nog als net tevoren. Hoe kan dat nu? De sofa was doorboord met de scherven van het raam, zware meubels waren van het ene eind van de living naar de andere geschoven, maar speelgoed van geen honderd gram lag nog op zijn plaats!"
In het nabije voetbalstadion is het dak van de tribune half weggescheurd en rond de niet geknakte lichtmasten hangen stukken hangar gedrapeerd als lichtmetalen vlaggen.
Ik begrijp allerminst dat men dit een mini-tornado heeft kunnen noemen. Dat was de term van het agentschap AFP en die is klakkeloos overgenomen door onder andere VRT en VTM. De opgetilde auto's, de daken en muren die uiteengereten zijn, het is een schade die op de schaal van Fujita zeker tot de categorie F3 behoort en dat stemt overeen met windsnelheden die kunnen oplopen tot 330 km per uur. Haast elke ooggetuige die ik spreek, is gedegouteerd over dat minimaliseren: "Ze blijven maar mekkeren over die minitornado alsof hier een paar huizen schade hebben geleden. Weet u, aanvankelijk wilde de Franse meteo zelfs niet over een tornado spreken, men had het over plaatselijke felle windstoten (rafales). Ook de minister van Binnenlandse Zaken die hier op bezoek was, heeft nog altijd niet het woord 'rampgebied' of 'natuurcatastrofe' over de lippen kunnen krijgen!"
Tot 417 km/u
De tornado was allerminst te onderschatten. Hij trok een spoor dat bijna elf kilometer lang was en tot tweehonderd meter breed: naast Boussières en Hautmont werden ook Neuf-Mesnil en de grotere stad Maubeuge getroffen. Zevenhonderd huizen zijn beschadigd, tweehonderd ervan zijn onbewoonbaar verklaard.
Al op maandag 4 augustus waren twee onderzoekers van het Belgische KMI ter plaatse. In hun verslag wordt de tornado tot de categorie F4 gerekend wat de op één na zwaarste categorie is. In weerkundig onderzoek krijgt een tornado altijd het 'label' van de plek waar de hevigste schade is genoteerd en de KMI-onderzoekers baseren zich ondermeer op de huizen die met de grond gelijk zijn gemaakt: "Dat een nieuwgebouwd stenen huis zo compleet tegen de vlakte gaat, is een duidelijke indicatie van een F4". De kwotering F4 geeft ook aan dat er op sommige plaatsen windsnelheden tussen 331 en 417 km per uur zijn opgetreden. )
De Association Météorologique du Nord-Pas de Calais komt tot dezelfde F4-vaststelling en voegt eraan toe dat "een tornado van zulke vernietigende kracht zeldzaam is in Frankrijk: het is nog maar de tweede in vijfentwintig jaar. Om nog een F4 terug te vinden in deze regio (Nord-Pas de Calais) moeten we teruggaan naar zaterdag 24 juni 1967. Toen sloeg een F4 toe tussen Douai en Arras met een balans van zeven doden en eenenzestig gewonden." Dat weekend in juni 1967 was wel het zwaarste tornado-weekend ooit, want één dag later (op zondag 25 juni '67) raasden er ook tornado's door de Westhoek en de Kempen. In Boezinge, Dikkebus en Oostmalle raakten zowat duizend huizen zwaar beschadigd. In het Nederlandse Noord-Brabant vielen zeven doden.
Fluo stoomwolk
De Rue Fernand-Rousselle is de meest gehavende straat in Hautmont. Ze ligt pal tegen de bosrand en je kan zien hoe de tornado met zijn rondwervelende breekmolen van takken en bomen pal op de straat is ingevlogen. Hier zijn huizen compleet ingestort en hier hebben drie oudere inwoners het leven verloren: "Zoals in de oorlog hebben ze willen schuilen in hun kelder, maar hun woning is ingezakt als een kaartenhuis en ze zijn bedolven nog voor ze hun schuilplaats konden bereiken." Het vierde slachtoffer woonde wat verderop, zag geen leven en toekomst meer in zijn vernielde huis en schoot zich door het hoofd met een revolver. De man was 76.
Het is een vreemde sensatie. De straat is een bouwwerf van stof, puin en vrachtwagens en toch ruikt het hier naar hars, de scherpe en frisse geur van kerstmis die is vrijgekomen uit geknakte naaldbomen. Een bulldozer schraapt een dikke tak van het wegdek, een grote kinderpop rolt mee met het stalen blad. Op de hoek van de straat nog meer surrealisme: puinruimers zitten op een muurtje te eten, een middagpauze van stokbrood, paté en grote plakken camembert, en achter hen ontplooit zich de enorme tuin van een villa waar een surrealistische hagel is neergeslagen: gecrashte kramen uit de bewaarplaats van een kerstmarkt, plastic palmbomen van een handelsbeurs, en het verwrongen geraamte van een draaimolen.
Omdat het zo laat en donker was, heeft niemand de verwoestende slurf van de tornado kunnen zien, maar wie kort voor de 'inslag' naar buiten keek, zag een onheilspellend spektakel. Leila Louafi: " Ik zat nog tv te kijken, hoorde een zwaar geronk en dacht dat er wat mis was met m'n oude tv, maar het geluid kwam van buiten en tegen dat ik aan het raam was, dacht ik dat er een vliegtuig op het huis kwam gevlogen, (klemt de handen op de oren), zo'n geraas was dat. En de lucht zag eruit alsof er een stofwolk én een stoomwolk op ons afkwam, de ene seconde zag het grijs en dan sloeg het om in akelig wit en lichtgroen, die 'wolk' leek zelfs fluorescerend. Ik ben achter de zetel gekropen en ben er de eerste minuten niet vandaan durven komen. En dan die ravage! Incroyable. Ik kan er nog niet over. Dat zijn nu al twee ochtenden dat ik ben opgestaan en vanuit mijn slaapkamer, badkamer, keuken en living zie ik alleen maar puin en huizen die kapot zijn. Dat herstel gaat nog lang duren en gaat me nog maanden aan die tornado herinneren, ik denk niet dat ik hier ga blijven wonen."
Vrijwilliger in het vaccinatiedorp: wij zijn pijlen, wij zijn wegwijzers
In mei ben ik als vrijwilliger begonnen in het Antwerpse vaccinatiedorp Spoor Oost. Ik had niet de bedoeling om er een stuk over te schrijven, maar al na de eerste “shift” was het duidelijk dat ik erover moést schrijven. Al die uiteenlopende mensen die uur na uur voorbij komen, oudere koppels die arm in arm naar hun inenting gaan (“‘t is een uitstapke voor ons”), al die commentaren en opmerkingen van de gevaccineerden, de kameraadschappelijke sfeer onder de vrijwilligers, het was een belevenis, een avontuur. En het is dat nog altijd, ik ben nog steeds steward ( u herkent me aan mijn gele hesje!)
Vandaag komt een link naar het stuk in de online nieuwsbrief van de 7000 Antwerpse vrijwilligers “omdat het goed beeld geeft van het werk van de vrijwilliger”. En dus zet ik het ook op deze site.
Humo 1 juni 2021 © Jan Hertoghs
"Hierlangsss Dààmessss en Heren ! Allez Rrrrroulez!”
In België zijn er 162 vaccinatiecentra, 94 daarvan in Vlaanderen. Het grootste vaccinatiedorp is dat van Antwerpen waar al meer dan 300.000 vaccins zijn gezet. Zoals alle centra draait dit "dorp" hoofdzakelijk op vrijwilligers. Onze Man schreef zich in, werd steward, en wees duizenden de weg naar hun speeddate met het vaccin. Een mijlpaal in de geschiedenis van de wereldvolksgezondheid. En de vragen zijn navenant. "Kunnen wij bij u een pintje bestellen?"
10 mei. Het tentendorp van Spoor Oost (4000 m2 groot) heeft een aparte ingang voor de vrijwilligers (de crew) en als crew hebben wij ook een backstage: een reftertent met klapstoelen en klaptafels, lockers voor je spullen, automaten met warme dranken, een prikbord en een onthaal. Later zal ik jong en oud zien, maar vandaag zie ik veel grijs, een backstage van gepensioneerden.
Elk onderdeel van het dorp heeft een "straatmeester" en die verantwoordelijke leest de namen af van "zijn" vrijwilligers. Ik ben ingedeeld bij de check-out en krijg m'n gele hesje. Ooit zal iemand een boek wijden aan dit wereldwijde flodderobject, en hoe wij als stervelingen alsnog licht afgaven in een tamelijk duistere 21ste eeuw.
De check-out ligt net voorbij de inenting. Een "scriptor" scant je documenten en geeft je het vaccinatiebewijs met in grote cijfers het tijdstip wanneer je het dorp mag verlaten. Niemand spreekt hier over het vaccinatiebewijs. Wij spreken over "het bewijske", "het bonneke" of "uw kasticketje".
De gevaccineerden moeten dit bonnetje tonen en ik moet ze naar de observatieruimte (alias "de wachtzaal") wijzen. Die zaal ligt voor hun neus en toch moet ik ze naar rechts wijzen, naar een lange brede gang, zo komt er ruimte in de mensenrijen.
Scootmobiel
Alle documenten vragen om alléén te komen, maar ik zie veel koppels bij deze vijftigers en zestigers. Het is deels nieuwsgierigheid deels gezelligheid, de niet-vacciné kan al eens zien hoe de zaak verloopt, en ja, eigenlijk beschouwen ze dit dorp "als een uitstapke". Wie had dat een jaar geleden kunnen denken dat koppels arm in arm naar een inspuiting zouden wandelen.
Volgens de instructieve webinar moet ik "grote gebaren maken" om de gevaccineerden in de juiste richting te loodsen. Soms is de rij te dichtbij en temper ik mijn gebaren. Ik wijs rustig de weg maar dat wordt niet altijd begrepen. Ik zeg, rechts afslaan, en dan zeggen sommigen, "naar links hier?" Of ook: "ik kan rechts en links niet uiteenhouden, meneer." Een enkeling loopt zelfs terug richting inenting.
Voor ons is dat dorp overzichtelijk, maar voor velen is dit een doolhof van gangen, cabines en stoelenrijen. Wij zijn de lichtboeien waarop ze zich kunnen richten, maar omdat we met zoveel boeien zijn, raken sommigen toch nog in de war.
Plots schiet een donker voertuig onze kant uit, een rap rijdende scootmobiel! De vrouw wil nog wel bruusk remmen voor ons, maar nee, ze wil niet gaan wachten in de wachtruimte, "ik zal op mijn scooter wel een kwartier blijven zitten!" En we moeten linten en stoelen opzij trekken, want madame wil nù naar de uitgang. Een scriptor draait zich om, "amai, zeker de verkeerde spuit gekregen."
Er is maar één vaccin vandaag (Moderna), maar er zijn zovéél uiteenlopende mensen! Een vrouw op stiletto's. Een straatloper op bottines. Een zwijgzame figuur met een verlopen mondmasker, de naad zo bruin als koffie. Bouwvakkers met bespatte werkbroeken. Agenten in volle uitrusting: pistool, pepperspray en handboeien. Marokkaanse drerries met hun oude vader. Chassidim joden met lange zwarte jassen en lange witte baarden. En daartussen staan we. Wij zijn pijlen. Wij zijn wegwijzers. Wij wijzen, wij gebaren, wij wuiven tegemoet. "Amai! Iedereen wuift hier naar mij. Dat zou op straat ook mogen gebeuren."
De mensenrij neemt hier een bocht, maar soms moeten we iemand uit de rij halen wegens geen bewijsje in handen. Dat is tien stappen eerder uitgeprint en op die korte afstand
zijn ze het al "kwijt". Mannen zoeken hun zakken af, vrouwen diepen hun handtas uit. En zoveel trillende handen! Ik heb compassie, al die stress in dit bestaan. En ze vinden bonnetjes van de Carrefour en de Delhaize, maar niks van het vaccin. Ze moeten gaan zitten, ze hijgen, ze moeten naar huis, nog eten maken, en eindelijk-eindelijk hébben ze het. En tegelijk de muziek uit de luidsprekers. Pretty Woman van Roy Orbison. Uptown girl van Billy Joel. En nu ook het weemoedige So Long Marianne. Naar Leonard Cohen luisteren tussen het stappen op de holle vloeren, het kraken van de plasticwanden en het blazen van de warmeluchtkokers, ik zal het niet gauw vergeten.
Dan luwt de drukte. Een collega-steward gaat in een rolstoel zitten, hij zal eens zien of hij dat kan, achterwaarts parkeren in de rolstoelenrij. Hij wielt en maakt Formule-1-geluiden. Wij zijn kinderen op pandemieschoolreis.
Team volzet
De selectie van de Rode Duivels halen is zwaar, maar het steward-shirt bemachtigen van Het Grootste Vaccinatiedorp in Vlaanderen is ook niet eenvoudig. Omdat er zovéél vrijwilligers zijn: zo'n 7000 voor circa 150 plaatsen per shift. Eind februari schreef ik me in, toen waren we slechts met 2500, maar toen begonnen ook de hindernissen. Eerst brak ik een rib. Daarna kon ik een tijdlang niet uit de voeten met m'n online profiel. Vervolgens kreeg ik drempelvrees om ongevaccineerd rond te lopen tussen honderden potentiële virusdragers. Pas na mijn eerste vaccin durfde ik op een shift intekenen, maar toen moest de grootste horde nog komen: het team van vrijwilligers was soms al op tien minuten volzet. Jan Stroobants (spoedarts en hoofd van het vaccinatiecentrum) noemde dat "het minpunt van ons dorp, dat zoveel vrijwilligers naast de boot vallen". En ik viel vér naast de boot vanwege geen smartphone en dus geen app. Of zoals een collega-steward het verwoordde: "Uit welke donkere prehistorische put komt gij gekropen?!" Maar begin mei kan ik in één keer meerdere shiften vastleggen. Ik ben vertrokken.
Marathondag
11 mei. Vandaag wordt de "meest uitdagende dag sinds ons dorp begon". Dat zeggen ze in de microfoon en dat we op deze "marathondag" 7500 personen gaan vaccineren. Dat blijkt vooral een test voor de parking te zijn: "omdat zovelen met de auto komen, willen we nagaan of we die toestroom van auto's kunnen bolwerken." Het dorp zelf kan een grotere snelheid aan (in de krant was sprake van 1000 "tot zelfs 2500 prikken per uur",jh), maar het zijn "de autofiles die het werk stremmen en die in het voordeel van het virus spelen". Zo wordt het letterlijk gezegd, de auto als rem op de vaccinatiesnelheid.
Ik sta opnieuw bij de afslag naar de observatieruimte, ik ben opnieuw pijl en wegwijzer, met één extra taak: mindermobiele bezoekers mag ik een 15-minuten-zitplaats geven vlakbij de uitgang. De eerste is een kassierster die hyperventileert, "omdat het zo druk is, omdat hier zoveel mensen zijn." De volgende die naar adem hapt, is een zeventiger bij wie ze "hele stukken long hebben afgepakt, ik was er bijna geweest, de MUG is moeten komen. Hebt ge mij niet gezien, ik zat in "Spoed" van de VTM."
Een vrouw praat zonder opkijken. Ze is zo onzeker met dat mondmasker. "Ik stap moeilijk en ik probeer altijd te zien waar ik mijn voeten zet. Maar met dat masker kijk ik op die naad en zo wordt stappen alsmaar lastiger. Ik ben mijn zelfvertrouwen kwijt én mijn oriëntatie. Och meneer, wat heb ik toch tegenwoordig?!"
Pukkelpoppen
Op deze marathondag is het blijkbaar ook triatlon van de moeizame stappers, de rolstoelen, de rollators en de krukken. Een zeventiger met een kruk begint over de zomerfestivals, "de Pukkelpoppen en de Tomorrowlands. Binnen drie maanden is het zover, dan hangen ze daar opeen met 60.000 man, en dan heel de dag drinken, en 's avonds kruipen ze in hun tent, en dan kruipen ze opeen, ah ja, dat is allesbehalve social distancing dat ze daar doen!"
Ik breng hem met de rolstoel naar de taxipost en als ik terugkeer met de lege stoel zie ik wuiven om hulp: "Mijnheer, wij komen van de tramhalte, maar mijn zus ginder kàn niet meer." Dat is een manco aan dit dorp. Kom je met een taxi of de wagen, dan is er bijstand. Kom je met de tram, dan is het een lang eind stappen, en geen hulp voorzien.
Zij moet nù haar vaccin hebben en haar zus binnen twee uur. Ze willen wachten. Via de helpdesk is het een kleine moeite, ze mogen samen naar binnen. Dat hadden ze niet verwacht, ze blijven me bedanken. Daar ben ik het hart van in, want ik zal het nog vaak tegenkomen: doodbrave mensen die nooit naar helpdesken bellen, mensen die niets vragen, die niemand tot last willen zijn. En zo is dit een bijzonder dorp. Je kan goed doen voor de mensen.
Onderweg met de rolstoel is er vaak het relaas. Over de nieuwe heup. Over Parkinson, multiple sclerose en hartklachten. Zoveel miserie. En de wrange slotsom. Het vaccin helpt tegen het virus, maar niet tegen het leven en het lijden.
Winterhandschoenen
Het is een drukke dag vandaag. Was dit een tv-programma, dan ging nu een drone omhoog en zag je mieren die in gestage rijen in en uit dit witte nest zwermen.
Ik begin op de mens en zijn stap te letten. De stap kan monter zijn, gezwind, licht verend of gehaast. Er is ook de aarzelende, weifelende stap, de wankele en de manke stap, de stap van de dikke benen en de zware voeten, zoveel mensen die moeilijk vooruit gaan. Een flaneur is zeldzaam, slechts één heb ik gezien die werkelijk alles met grote verwondering in zich opnam.
Heel soms is er de woeste stap. En altijd is het een man en altijd is er die blik van waar-is-hier-de-uitgang! "Ik wil geen kwartier wachten, ik wil buiten, jong, laat mij door!" Het zijn uitzonderingen, maar voor hen is dat kwartier rust er teveel aan. Eén vent sjeest weg met zijn vrouw in de rolstoel, "niks te wachten, waaj gon deur!" Antwerps voor de kortste weg. Eén man heb ik kunnen bedaren. "Binnen een kwartier kom ik persoonlijk uw handboeien losmaken." Hij is lachend gaan zitten.
Een wolkbreuk hoost over het dorp. De mensen komen doorweekt en drijfnat aan de check-out, en toch klinkt geen sakkeren of klagen. Je leest van zuur en sjagrijn en polarisering, daarvan is hier geen sprake.
Wel is er sprake van schrik. Zo vallen mij de grote plexi-spatmaskers op en bezoekers die latexhandschoenen en zelfs dikke winterhandschoenen dragen. De smetvrees zit er bij sommigen goed in. Ondanks al die maskers, de alcoholpompjes en de injecties denk ik hier amper aan corona, zijn cijfers en zijn besmettingen. Ik denk aan De Mens die hier passeert. Al die koppen, al die kleren, al die voetstappen. Een nooit geziene revue.
's Avonds kom ik op dreef. De rijen mensen, de muziek in de tent, The Band, Bob Dylan, Neil Young, ze doén iets. Ik zwaai, ik wijs, ik ga méé. In de flow. In the zone.
Ik ben snel op mijn gemak tussen onbekenden. Niet op Werchter of Pukkelpop, daar zwerf ik verloren tussen de luidruchtigheid en de uitbundigheid. Maar zet me op een trouwfeest waar ik niemand ken, vraag me als bijzitter bij de verkiezingen, en in zo'n klein bain de foule ben ik in mijn element.
De stroom verdunt en wordt druppelgewijs. Buiten valt de avond. Het silhouet van de spoorweg in de ondergaande zon, de langzaam schuivende goederentreinen, de geur van gras na de regen. M'n shift zit erop.
Operatie Binnenwipper
Bij m'n kapper zeg ik dat ik vaxdorp-vrijwilliger ben. Hij maakt een theatraal gebaar, dat er maar "één groot nadeel is aan dat dorp", namelijk dat "een mens niet eens de tijd heeft om al die vriendelijke vrijwilligers te bedanken." En natuurlijk verstaat hij mijn plezier van daar "onder de mensen te zijn". Daarom zal hij ook levenslang kapper blijven. Een kapsalon is zoals een vaccinatiecentrum, en het is beter dan een café, "ge hebt sociaal contact zonder zàt te worden!"
14 mei. M'n derde shift op dat oude spoorwegrangeerterrein. Normaal staat hier de jaarlijkse Sinksenfoor met zijn vele tientallen attracties. Nu is er maar één trekpleister: een spitse naald en zijn rollercoaster aan emoties.
Er zijn shiften van 7 à 8 uur, vandaag is het een "korte" van 4 à 5 uur. Met weer die kameraadschappelijke sfeer: onze straatmeester verifieert de badge van 'zijn' vrijwilligers en roept dan luid: Let's go! Let's go crazy! Wat er vandaag op neerkomt dat we bij de ingang moeten postvatten waar we met stemverheffing aan de mensen moeten vragen om hun e-ticket en identiteitskaart klaar te houden. We zijn de binnenwippers van de vaccinatietent.
Het is een ouder publiek dat voor zijn tweede Pfizer komt en velen hebben al honderden meters van tevoren die gevraagde paperassen in de hand. Eén mevrouw komt met uitgestoken arm vlak voor mij staan en zegt luid: Ik Kom Hier Vandaag Voor Mijn Vaccinatiespuit. Alsof ik die hier en nu ga steken. Zo kinderlijk, zo aandoenlijk.
Dan ontwaar ik Guy Mortier en z'n vrouw Marleen. Lang niet gezien, en een hele uitleg natuurlijk, en zo veroorzaak ik niet alleen een opstopping maar zondig ik ook keihard tegen De Basisregel. Een babbel mag wel, maar alleen "op voorwaarde dat de doorstroming en de dynamiek niet wordt gehinderd."
Dan komt een stortbui. Ons afdak wordt een slagveld waar iedereen vecht met papieren, smartphones en druipende paraplus. Een nonnetje in ouderwets bruin-wit habijt stapt tussen de hekkens. Of ik mag vragen van welke orde ze is. Van de Karmelietessen. Hun kloosterleven is al decennia een quarantaine, slechts uitzonderlijk mogen ze buiten de muren. Wat een contrast, van die stille kloostercel naar deze mallemolen.
Een koppel zeventigers arriveert zichtbaar blij. Hun tweede inenting vandaag! M'n collega-steward zegt proficiat, ik roep hen na "dat ze nu naar de festivals mogen". Het kwaaie gebaar dat ze dan maken! Die versoepeling ligt gevoelig bij deze generatie.
Tsjernobylmaskers
Het valt ook op hoe ernstig en plichtsbewust deze leeftijdsgroep is. Sommigen verstijven en houden hun pas in bij elk geel hesje dat ze zien om toch maar geen stap verkeerd te zetten. Hun ernst valt ook af te lezen aan de ordelijkheid van hun documenten. Nog meer dan andere dagen zie ik plastic mapjes met uitgestreken papieren. Op vele documenten is met bic onderstreept, met fluo-stift gemarkeerd en ook nog eens met post-it gekleefd op welke dag en welk tijdstip ze hier verwacht worden. Veel papieren zijn ook geniet om onderweg géén blad te verliezen. De zorgvuldigheid én de schrik om verkeerd te doen op deze cruciale dag.
Maar dan nog kan de verstrooidheid toeslaan. Je vraagt hun "pas" en ze tonen hun bankkaart. Als je dat opmerkt, dan de grote verwarring, en ineens kunnen ze die I.K. zelfs niet meer vinden. Ik ken het zelf maar te goed. Het is de nervositeit van de péage en van de autokeuring, de zenuwen die gaan opspelen als je gecontroleerd wordt.
We staan op zeker honderd meter van de vaccinatiecabines, maar één vooruitziende mevrouw heeft de jas al uit en de schouder reeds ontbloot. Dan twee doemfiguren, beide met een volgelaatsmasker, de grote filter onder hun kin, de dikke straps achter hun oren. Een beeld uit Tsjernobyl. Ik wil hun e-ticket zien, maar voor ik één stap zet, wijzen ze me schuw terug. De grote smetvrees in hun gezichtsschild.
Er zijn nog bange mensen. Een vrouw komt aangefietst "om te zien hoe het eraan toegaat". Ze probeert "nu al aan het gedacht te wennen," want ze moet pas binnen een maand komen.
Dan twee argelozen die twee dagen te lààt komen. Ik stuur ze naar de helpdesk voor een nieuwe afspraak. Die desk is onze toeverlaat, wat zij allemaal aan vergetelheid en complexe paperassen kunnen oplossen!
Eén Antwerpenaar hebben ze allicht niét kunnen helpen. Hij had geen afspraak, geen code, geen officiële papieren, hij had alleen enkele webpagina's over het vaccinatiedorp afgedrukt en daarmee bood hij zich aan. Alsof je in de luchthaven arriveert met de vakantiebrochure als ticket.
Surveillant
18 mei. Vierde shift. Vandaag zijn er heel veel jonge vrijwilligers. Ik begin opnieuw bij de check-out, maar kan na een uurtje naar de observatieruimte. In deze "wachtzaal" is er dat kwartiertje post-vaccinale rust om plotse bijwerkingen snel op te vangen. Zo'n "rustgang" telt 70 à 80 plaatsen. Als steward wijs je de plaatsen toe en stel je de mensen op hun gemak. Het is prettig werk, ik ben een ouvreuse uit een ouderwetse cinema, en ik verwelkom met een galant gebaar alsof die dunne klapstoel de beste zetel is.
In wezen ziet die rustgang eruit als een lange wachtzaal van een huisarts. Er wordt amper gesproken, de meesten zijn verdiept in hun smartphone, een enkeling heeft een boek, krant of kruiswoordraadsel. Een paar kleine kinderen zijn met hun mama meegekomen. Een meisje van vier "weet al wat een spuitje is en wat corona is", en een bijdehandje van zeven is de "helper van zijn mama". Zij was bang voor het spuitje, hij is voor niks bang, "met al zijn accidenten heeft ie al veel ziekenhuizen vanbinnen gezien". En hoe vond hij dit injectiedorp? Hij vond er niks aan.
Ik vul een nieuwe rij. Eén man wil niet gaan zitten: "Hier blijf ik niet. Hier is toch niks te doen." Als alle stoelen bezet zijn, staan een moeder en dochter al na enkele minuten weer op. "Waaj gon ni blijve. Waaj voele niks. Waaj zen weg." De hele gang heeft het gezien, ik maak een verontschuldigend gebaar tegenover de zittenblijvers en krijg meteen steun, "dat er overal van die tegenwringers zijn". Ja, het draagvlak van de steward, dat is énorm.
Ik loop traag hen en weer in de gang, geruststellend knikkend, nog even en u mag naar huis. 't Is niet makkelijk om jezelf een houding te geven tussen die wachtenden. Ik wil in géén geval de schoolsurveillant zijn, dus geen gekruiste armen, en geen handen op de rug.
Paco Paco
Er komen vragen of dat bonnetje een bewijs is om op reis en op een vliegtuig te mogen. Nee, daarvoor moeten ze wachten op de vaccinpas, dat certificaat komt pas binnen enkele weken. Een vrouw monkelt, "kunnen wij bij u een pintje bestellen?" Ze wil haar man trakteren voor z'n eerste spuit. Ik zeg dat het te moeilijk is om op dit terras 70 bestellingen te noteren.
Iemand heeft suikerziekte en vraagt of het masker af mag om cola te drinken. Dat mag. Een man heeft z'n arm om zijn vriendin, die zit met het hoofd ineengedoken tussen haar handen, "het zijn teveel prikkels, ze kan dat hier niet aan." Ze mogen rustig blijven zitten, ik vraag de EHBO.
Ik vul de gang opnieuw en als de laatsten in hun stoel zitten en ik me omdraai, is het alsof ik een vol vliegtuig zie, met die rijen en koppen achter elkaar en die lege gang in het midden. Deur dicht, gordels vast, zo dadelijk zien we Antwerpen onder ons liggen.
Door de luide ventilatie is de muziek hier slecht hoorbaar, maar ineens klinkt het taka takata van Paco Paco, een ook het pum catapum pumpum. Ik zeg tegen een koppel dat ik zin heb in een paar moves, ze knikken allebei bemoedigend, "laat u gaan, jong, laat u efkes volledig gaan!" Ik durf niet, het is hier niet echt een trouwfeest. "Natuurlijk is het hier wel feest," zegt hij, "wij hebben zojuist onze tweede prik gekregen."
Vamos a la playa
Om de minuut mag een tiental mensen vertrekken. Een jonge gast staat al naast zijn step voor een vliegende start. Ik wens alle vertrekkers een goede avond, van overal klinken groeten en dank u, en de duim omhoog. Een vrouw bedankt nadrukkelijk. Ze is knap, kijkt me vol aan en "dat het geweldig is dat jullie zo vriendelijk en behulpzaam zijn". Ik bloos.
Dat vertrek uit de wachtruimte (ook "het lossen van de duiven" genoemd) mag elke steward naar believen aankondigen. Als het 17u12 is, zegt eentje dat "de winnende lottogetallen 17 en 12 zijn". Een andere heft zijn armen, iedereen kijkt op en hij roept als afscheid: Vamos a la playa!
Het is intussen zo druk dat een extra observatietent open moet. Hierrrlangsss Damesss en Heeeerrre! Allez Roulez! De steward zegt dat het bijna Sinksen én Sinksenfoor is, "dus ik blijf in de traditie".
Er is een "piek" bij de vaccinatoren, ze zoeken een extra steward. Ik word kort gebrieft. Er zijn 48 "injectie-cabines" (ook "de kottekes" genoemd) en in elke gang zijn vier stewards verantwoordelijk voor zestien cabines. Zo gauw een cabine vrijkomt, steek je de hand op en mag de volgende bezoeker komen. Dat is continu zwaaien, verwelkomen en de vaste uitleg herhalen over de documenten en de bovenarm die vrij moet. Het tempo ligt hoog, het is haasten van cabine naar cabine. Dit is het hart van het vaccinatiedorp. Hier wordt het virus de pas afgesneden. In pashokjes.
Tattoo-prik
Een bevriende arts vertelt haar ervaring als vaccinator-vrijwilliger.
"Ik babbel gemakkelijk en de mensen hebben dat graag. Het ontspant, het leidt af, het mindert de schrik. Als babbelen niet helpt, mogen ze in mijn ogen kijken, ook een goéie afleiding!
Er is zeker ook schrik voor "den Astra" en die bijwerkingen van dat vaccin, maar de schrik is er vooral voor de naald. Zo had ik een oudere Marokkaanse man, zijn ogen dicht en maar bidden-bidden, en ineens vraagt hij: wanneer begint u? Ik zeg: meneer, het is al gedààn!
Een vrouw zei dat ze heel bang was, maar dat ze al gekalmeerd was, ze had zojuist een paracetamol genomen. Een kalmeermiddel dat ik als arts zelfs niet ken. (lacht)
En de mensen zijn zo gelukkig. Soms zelfs ontroerd. Want met dat vaccin valt er een last van hun schouders. Eindelijk terug de vrienden en de familie zien. En ze bedanken mij hé. Ik ben dat dorp. Ik heb daar alles geregeld zodat zij hun spuitje konden krijgen!
Ik vind dat geweldig, al die verschillende mensen die je ziet. En het is prettig werken met de andere vaccinatoren: artsen en verpleegkundigen die op pensioen zijn of die hier na hun uren komen. En ook verpleegkundigen in opleiding; die hebben een prima leerschool: het prikken zelf, het omgaan met mensen, het leren kennen van allergische reacties.
De enige mensen waar ik een hekel aan heb, zijn mannen met een hemd. Terwijl gevrààgd is: loszittende kledij! En dan doen ze de drie bovenste knoopjes los en dan staan ze te wurmen om hun schouder bloot te krijgen. Wat niet lukt. Zenuwachtig rollen ze dan hun mouw op, nog dwazer! Want je geraakt niet tot boven, en je knelt ook nog eens je bovenarm af.
Hoeveel tattoos ik gezien heb? Heel veel. Versierde voornamen vooral, en gelukssymbolen, draken en fantasy. Een enkele keer moet het naast de tattoo, maar meestal is het hup, los erin! Grappig is wel dat sommige van die stoere binken met hun ogen dicht staan van de schrik."
Ze gaat de komende weken blijven vaccineren, maar wel minder shiften per week doen, "want zo'n zeven uur rechtstaan, dat is best wel zwaar."
Mijn shift zit erop. Met vermoeide voeten stap ik naar de fietsenstalling. Het is half elf. De maan boven de stad, de silhouetten van de slapende tenten, je zou zo'n vaccindorp bijna romantisch gaan noemen.
Sabeltandtijger
21 mei. Vijfde shift. In de observatieruimte is een gedeelte voor mensen die minder mobiel zijn, dat heb ik onder de hoede. Deze middag is storm opgestoken. Alles steunt en kraakt in dit tentendorp en de plasticwanden waaien over en weer als rietstengels. Sommige "inzittenden" kijken enigszins ongerust naar mij, "amai meneer, dat is hier nogal een ambiance!"
Dat steunen en kraken heeft wel iets, het dorp is een groot zeilschip. Dan beginnen ook de grote spots onregelmatig te flikkeren en niemand blijft één minuut langer zitten dan nodig, "niet dat ik het hier niet plezant vind, hé vriend, maar ik ga toch liever naar huis." De vrouw die ik met de rolstoel naar de taxipost duw, heeft nu al compassie met mij: "Gij kunt hier niet blijven, jongen. Gij gaat wegvliegen met tent en al!" M'n collega-steward heeft al erger meegemaakt: "In maart! Toen kwamen zelfs de vloeren omhoog en is het dorp geëvacueerd moeten worden."
De stormachtige bui is voorbij. En vandaag passeert weer een scala aan mondmasker-prints. Redelijk veel voetbalclubs (overwegend roodwit, amper paarswit), plus de onvermijdelijke hartjes, smileys en bloempatronen. Eén drager is schriel en mager, maar op zijn mondmasker brult een sabeltandtijger met opengesperde muil en gevaarlijke slagtanden. Hij vertelt minzaam dat hij thuis "ook nog een wolf en een indianenopperhoofd heeft". Soms is een mondflap een Harley.
Een dochter arriveert met de mama in een rolstoel. Ze zijn opgewekt, "door de toffe muziek hier, 't is nu Michael Jackson!" De mama zegt, ik krijg goesting om te dansen, soms danst ze in haar living, "draaiend met de rolstoel en met de poezen op mijn schoot." Dat is ook het vaccinatiedorp, je komt in zoveel huiskamers.
Van Ranst
Om half zes gaat de tent opnieuw tekeer bij een tweede stormvlaag. Nu gaan ook de dakspanten op en neer, de spots slingeren, de ventilatoren zwaaien. Af en toe klinkt een geweldige klap, niemand weet waar die vandaan komt, vele ogen kijken bevreesd naar de nok, een steward zegt dat de tent "berekend is op 100 à 120 km windstoten". Eén man zegt droogjes: "Dat is toch wat Van Ranst wil. Genoég ventilatie".
Ook een jonge vrouw lacht de ongerustheid weg: "Dan denk je, ik ben veilig, ik ben gevaccineerd en dan vallen hier de ijzeren balken op je kop!"
De storm luwt. Een scriptor van de check-out komt met een paraplu, de eigenaar zit allicht nog in de 'wachtzaal'. En zo loop ik tussen de lange rijen die wachten en zwijgen, "of iemand deze paraplu herkent?" Na honderd ogen zal ik 'm zelfs majorettegewijs rond m'n hand laten draaien. Eén wachtende is heel blij, ze wist niet dat ze hem had laten staan.
Na de paraplu draai ik met m'n duimen. De avond brengt een jonger publiek en amper rolstoelen. Op de vele schermen duren de minuten heel lang. Niks te doen, ik kijk afgunstig naar de stewards die pijl en wegwijzer zijn. De laatste die ik help, is een zwangere vrouw met een voetbrace. Ze woont nabij Geraardsbergen, het was "twee uur rijden met de files". Ze stond op de lijst van Qvax, kreeg vandaag telefoon met het adres in Antwerpen, haar schoonmoeder kon rijden, en hup 100 kilometer naar hier. Ze heeft geen seconde getwijfeld, ze wilde absoluut een vaccin. Niemand begrijpt waarom ze naar het verre Antwerpen is gestuurd. De wegen van Qvax zijn ondoorgrondelijk.
De shift is gedaan. Buiten plaatsen stellingbouwers een grote selfie wall. Die zal spiegels hebben, en zo zal het dorp een blinkend landschap zijn bij elk zelfportret.
De datum: 2021.
Het Jaar van de Naald.
Bij de dood van Dixie Dansercoer (58): over ijs en kou en mentale veerkracht
Dixie Dansercoer is overleden. Tijdens een expeditie op Groenland. Gevallen in een gletsjerkloof. Zijn lichaam zal misschien nooit geborgen kunnen worden. Dixie was thuis in sneeuw en ijs, men zal geneigd zijn het een “mooie dood” te noemen, , maar die gedachte wil voorlopig niet wennen. Ik zag Dixie als een survival kid, jongensachtig, grappen makend, relaxed, altijd enthousiast en altijd grondig voorbereid. Iemand die de dans zou ontspringen, iemand die nooit zou neerstorten van het slappe koord. Dat is nu een in memoriam.
Ik heb Dixie enkele keren geïnterviewd. Hieronder een: Humo-gesprek uit 2002 aangevuld met een interview uit 1998 (samen met zijn compagnon Alain Hubert). Daarin vertelt hij onder andere over het mentale gevecht met het ijs en met de kou, en hoe je kan leren om tegenslagen te incasseren, op het poolijs en in het dagelijkse leven.
Humo 5/2/2002 herwerkt en ingekort - © Jan Hertoghs
“De sterkste momenten in mijn leven heb ik doorgebracht in de natuur.”
Na hun vorige expeditie in de winter van ‘97-‘98, toen ze 3.900 kilometer aflegden over het ijs van Antarctica, gaan Alain Hubert (48) en Dixie Dansercoer (40) binnenkort op de noordpool af voor een Ultimate Arctic Crossing: een nooit eerder uitgevoerde oversteek van 2.400 kilometer over het drift- en pakijs van de Poolzee. Het tweetal wordt onderweg nergens bevoorraad en wil de afstand in honderd dagen afleggen, going on is going far! Het vertrekpunt in februari zijn de Nieuw-Siberische eilanden, de aankomst is in mei gepland op Ellesmere Island, een eind ten noorden van Canada. Humo zette een muts op en trok naar de polaire persconferentie in Sint-Petersburg.
Het vliegtuig landt. Er ligt wat sneeuw op de magere akkers, de roestige treinwagons en de bruine dennenbossen. Een autocar brengt ons naar de stad, daar is de sneeuw al gesmolten door de dooi. Het water drijft van de straten, de bomen zijn zwart, de bussen hebben droefgeestige reizigers achter de bedompte ruiten.
Een bezoek aan het Arctisch en Antarctisch Museum. Door krakende deuren en in hout gevat glas komen we in galmende zalen waar de Russische poolexpedities zijn vereeuwigd. Er hangen indrukwekkende schilderijen van mannen met grote snorren en bontmutsen die houten sloepen over het ijs sleuren. Er staan ijsberen en poolvossen in een glazen kast en er is een bivaktent waarin ooit overwinterd is, de marconist zit nog gebogen onder zijn koptelefoon. Dit is een heldhaftig museum. Nergens zakt een pionier door het ijs, overal worden elementen getrotseerd, vlaggen gehesen en mannen omarmd. In de grote zaal staat een gipsen maquette van de noordpool die zachtjes om haar as kan draaien, er drijven ijsschotsen rond, het zijn stukjes glas. De gids wijst met een stok het traject dat Alain en Dixie zullen volgen; wat op de maquette één meter is, zijn in werkelijkheid 2,4 miljoen meter to go.
Humo: Wat zijn de verschillen tussen de noordpool en Antarctica?
Alain: « De noordpool is lastiger. Het is er veel vochtiger, wat maakt dat we de kou harder zullen voelen, en het terrein is ook meer ‘opgebroken’ omdat het ijs constant in beweging is. Die ruwheid maakt het ook moeilijker om ons voort te laten trekken door onze power kite (een ultralicht en bestuurbaar zeil dat aangedreven wordt door de wind, jh).»
Dixie: « Het wordt trekken en sleuren met de slee. Vandaar dat ze mij in mijn dorp Huldenberg nog meer in dat gareel hebben zien trainen: ik liep daar met zware autobanden én velgen achter mij aan, door het slijk en over de kasseien, heuvel op en heuvel af.»
Humo: Bestaat er op de noordpool een plek met eeuwig ijs?
Dixie: « Onmogelijk. Het oudste ijs is vier-vijf jaar oud. De noordpool is een bevroren oceaan van acht miljoen vierkante kilometer die de hele tijd in beweging is. Dat scheurt en breekt en stoot tegen mekaar, dat verbrijzelt en verdwijnt, dat is dus een zéér geaccidenteerd terrein.»
Alain: « Er zijn ook geen landkaarten van de noordpool, dat landschap verandert van dag tot dag.»
Dixie: « Je hebt zeestromingen die de ijsvelden helemaal in stukken kunnen breken, en je hebt schotsen die over elkaar heen schuiven tot een hoogte van zes meter. Zes meter ijs, dat is een muur hé! We zullen dus constant doorgangen moeten zoeken, en zo moeten navigeren dat we toch de juiste koers aanhouden.»
Humo: Gaat het ijs slechter worden naarmate jullie vorderen?
Dixie: « Er zijn ruwweg drie periodes. In het begin zal de zon maar een paar uur schijnen met temperaturen onder min dertig. Bij die kou krijgt het ijs zo’n structuur en zo’n frictie dat het de slee zal afremmen. Als de dagen dan langer worden en de zon meer gaat schijnen, krijg je temperaturen tussen min dertig en min tien en heb je perfect glijdend ijs. Naar het einde toe zal het stilaan naar nul graden gaan en dan krijg je zwaar ijs, traag ijs en ook meer open watergeulen die we zullen moeten oversteken.»
Alain: « Veel hangt af van de opwarming van de aarde. Sommige wetenschappers hebben ons gezegd dat het poolijs de laatste tien jaar gemiddeld 40% minder dik is geworden! Dat wil zeggen dat er steeds meer jong ijs komt, dat in de winter gevormd wordt, maar de zomer niet overleeft. En dat is een risico voor ons, want dat betekent meer kans om door het ijs te zakken.» Dixie: « Toch zullen de eerste weken de zwaarste zijn. De sleden zijn dan nog volgeladen, de dagen zijn nog kort, en het terrein zit vol breuken omdat we nog dicht bij het land zitten en er meer ijs tegen mekaar wordt opgestoten.»
'Haal eens vierhonderd blokken ijs uit je koelkast, gooi ze door elkaar op een tafel en stel je een kleine mier voor die zijn weg moet banen door die wildernis van ijs. (uit 'De Witte Hel' het verslag van een eerdere noordpoolexpeditie van Alain Hubert en Didier Goetghebuer)
Magnum 44
Humo: Hoe bereiden jullie je voor op extreme kou?
Dixie: "We voelen de kou, maar we verwerken hem mentaal op een meer berustende manier. Dat was al zo op de zuidpool. We zien die kou niet als een vijand die ons tegenwerkt of doet afzien."
Alain: "Wij staan niet te sakkeren van: zie me hier staan, ik verga van de kou!"
Dixie:" Wij zien die kou en die snijdende wind als iets dat nu eenmaal bij de pool hoort. En zodra je dat aanvaardt, bleek die kou veel minder te bijten. Het was een vorm van innerlijke rust en zelfbeheersing waarop ik vooraf ook getraind had. Als ik op mijn duim sloeg met een hamer of mijn hoofd stootte, dan ging ik geen au! of shit! roepen. Ik hield die impulsieve reacties tegen, ik liet me niet gaan. Ik probeerde steeds mijn kalmte te bewaren. Het zijn yoga-technieken en dat bewaren van die rust heeft ons sterk geholpen."
Hubert: "Ja, dat was onze toverdrank. Die heeft ons over alle dramatische momenten heen geholpen."
Dixie: "Hoe groot de merde ook was, met een zeil dat hopeloos in de knoop zat na een valpartij, toch meldden we in ons vestzarkadiootje: "Cool. No problem. Seffens gaan we een pintje drinken hier om de hoek."
Humo: Wat doe je bij een close encounter met een ijsbeer?
Alain: « Elke expeditie komt twee tot negen beren tegen, maar er is nog nooit iemand gedood. ‘s Nachts kan zo'n dier natuurlijk ongezien naderen, maar we gaan zeker niet wachtlopen. Beren naderen tegen de wind in, dus dan gaan we de ingang van de tent niét tegen de wind in zetten.»
Humo: Hebben jullie een geweer bij je?
Alain: « Een geweer was teveel gewicht ineens. We hebben een handwapen, een Magnum 44. Dat vraagt natuurlijk een heel andere schiettechniek en die zijn we gaan oefenen in een schietclub.»
Dixie: « Je moet dat geoefend hebben. Het is niet genoeg dat je dat wapen meeneemt, je moet dat ook kalm kunnen gebruiken, (mikt denkbeeldig met twee gestrekte armen), je moet die knal al eens gehoord hebben, die agressie en die terugslag van dat wapen gevoeld hebben. Je moet dat under control hebben. Want precies in die precaire situaties moet je d’r stáán en niet gaan aarzelen of twijfelen.»
Alain: « We gebruiken dat wapen alleen maar als hij op ons afkomt. We nemen wel patronen mee om eventueel op zeehond te jagen; ik heb het geoefend bij de Inuit op Groenland, en dat valt te proberen als ons voedsel opraakt.»
Dixie: « Zie jij ons jagen?! Dat is toch veel te lang wachten en stilstaan tot ergens die zwarte neus boven water komt, dat is toch té tijdrovend?!»
Alain: «Zeehond is lekker. Aan de buitenkant zit veel vet, maar het binnenste is als rundvlees. Dat is een goeie afwisseling in ons menu?! Ik wil zelfs vissen op het ijs.»
Dixie: « Vissen? Jagen? Maar allez, Alain, straks gaat ge nog wonen op dat ijs!»
***
Het ijs is maar enkele centimeters dik, soms zakken de platen wat dieper onder mijn stappen, soms golft het ijs lichtjes als was het slechts wit papier op het donkere water. Ik sta in het midden van het flinterdunne meer van zowat tienduizend m2 en ik moet er overheen.' (De Witte Hel, p. 109)
Alain: « Het water is onze grote vijand. Als je in het water valt, is de kans op onderkoeling en een snelle dood zeer groot. Dus je moet vlug uit het water, maar daarmee is niet alles opgelost, want in de poolkou is het verschrikkelijk moeilijk om je kleren en je schoenen te drogen. Je moet dus vermijden dat je kleren nat worden, en de plaats waar het eerst water binnendringt is de schoen. Daarom hebben we speciale schoenen laten ontwerpen die naadloos overgaan van de ski’s naar onze broek. Aan die schoenen is vier jaar research voorafgegaan, en het resultaat is dat we nu tot aan onze heupen in het water mogen zakken voor er vocht binnendringt.»
Humo: Voor jullie sleden hebben jullie ook nieuwe materialen en een nieuwe vorm moeten uitproberen.
Dixie: « Ja, eerst ga je op zoek naar het geschikte materiaal - onder andere kevlar en kunsthars - en daarna test je dat materiaal om te zien of het een koude aankan van min vijftig, en of het bij die temperatuur schokken, inkervingen en torsies kan verdragen. Dat zijn de eerste tests, en die doen we in een diepvrieskamer in België. Pas in een latere fase zijn we op echt ijs gegaan in Siberië. Daar ben ik vorig jaar twee weken geweest, samen met Bernard (Bleeckx, de ontwerper van de sleden, jh). En daar hebben we álles gedaan met de slee: trekken, sleuren, botsen, laten vallen, kortom een volledige crashtest op het ijs. Eerst zag het er wel niet ruw genoeg uit, er lag te veel losse sneeuw, en toen zijn we naar de plaatselijke brandweer gegaan om water over die sneeuw te laten spuiten. Dan kreeg je vanzelf een keihard terrein vol bulten en putten.»
Humo: En wat zegden die Sibériens? You are crazy!
Dixie: « Nee. ‘t Is honderd dollar! (lacht)»
Alain: « Die slee is voor ons van kapitaal belang. Tot hiertoe zijn alle noordpoolexpedities van de laatste jaren maar ten dele in hun opzet geslaagd, omdat er een breuk of scheur in hun slee was gekomen. Als je dus een slee hebt die incassable is - touchons bois! - dan is dat een heel belangrijke psychologische stap. Want als je honderd procent zeker bent, honderd procent gerust bent, dan kan je dat probleem schrappen in je hoofd, en zo schep je ruimte en rust in je geest. Als jij in een auto rijdt waarvan je denkt dat de banden elk moment kunnen klappen, dan rij je ook niet gerust!»
Dixie: « Met de vorm die we nu hebben, heeft de slee iets van een kogel én van een slang, ze vertrekt onmiddellijk als je aan het touw trekt en tegelijk schuift ze in elke geul, in elk handig spoor, in elk stukje ijs dat glad genoeg is om vooruit te geraken. ‘t Is echt een vernuft wat Bernard ontwikkeld heeft. De sledes kunnen ook als boot gebruikt worden als we watergeulen moeten oversteken. Met onze ski’s kunnen we de beide sledes zo aan mekaar vastmaken dat we een stabiele catamaran hebben.»
Alain: « En je doet die research voor de grote slee, maar ook voor het kleine cellofaantje waar ons voedsel in verpakt is. Dat cellofaan komt van een Bretoens bedrijfje, dat zet uit of krimpt naargelang van de omringende temperatuur en dat is belangrijk, want zo kan de verpakking van ons eten nooit scheuren. Het levert ook geen stapel afval op. Na het eten houden we het cellofaan boven een vlam, en whoop, er schiet niet meer dan een granule plastic van over. Wat ook weer plaats bespaart in onze slee. En zo ga je heel de tijd te werk. Voor elk stukje uitrusting zoek je het beste materiaal, voor elk probleem zoek je de beste oplossing. »
Mezenbol
Vannacht is de temperatuur in Sint-Petersburg tot acht graden onder nul gedoken, alle water op de trottoirs is glad bevroren, ik duik in mijn jas en in deze vreemde stad. Het is nog bijtend vroeg, maar in het naamloze donker van de ochtend haasten de Russen zich al naar hun werk, een tram kaatst zijn blauw elektrisch licht tegen de duistere huizen, vanaf het metrostation stappen duizenden de stappen die ze ook gisteren nog hebben gezet. Zo kijkend naar de mensen begint het weer heel onnozel Kalinka! Kalinka! te neuriën in mijn hoofd, ik kan er niks aan doen, het heeft met lange jassen en dikke mutsen te maken, en verrek, daar loopt ineens ook een soldatenkoor! Werkelijk een kolonne van wel tweehonderd soldaten, ieder met een lange uniformjas en een valiesje, rekruten en hun refrein van rappe laarzen in de stille straat, de laatste heeft een rood lampje, dit is Rusland, en daar valt al de eerste sneeuw.
Om elf uur stappen we in twee gecharterde Mi-8-helikopters. We landen na een halfuur vliegen op het Ladoga-meer, tweehonderd kilometer lang en dertig centimeter dik bevroren. De sledes worden van boord gehaald, Alain en Dixie trekken hun kap met wolvenpels over het hoofd, en dan breekt een klein mediacircus los als de vijf cameraploegen hun eerste stappen op het ijs willen filmen, het moeten beelden van een splendid isolation zijn, dus al die andere koppen en lijven moeten weg, wég uit hun beeld!
De beelden zijn gemaakt, de sleden gedoopt met Russische champagne, en dan is het tijd voor de lunch. Die bestaat uit een diepvrieszakje met het standaardproviand van de expeditie: een tablet van 67% plantaardige vetten vermengd met gemalen noten, zaden, granen, en wat vet en vezels van kip en kalkoen. Driemaal daags zullen ze zo’n plak aanbreken, meestal aangevuld met een kleine portie chocola, kaas of puree. Ik eet mijn polaire rantsoen met smaak, het ziet er misschien uit als een platgedrukte mezenbol, maar het smaakt naar muesli en gesmolten boter.
Dixie en Alain hebben intussen hun iglotentje opgeslagen volgens het onwrikbare ritueel dat ze de hele expeditie zullen volhouden.
Dixie: « Zo’n tent opstellen of afbreken, dat moet in rust en kalmte kunnen gebeuren. Vandaar dat we elke beweging, elke handeling verdeeld hebben tussen ons beiden. Ik pak een draagstang, Alain een bindstuk, tsjik tsjak, de twee delen in elkaar, en zo vergissen we ons nooit, zo gaat niks verloren of kapot, en zo vermijden we tijdverlies en ergernis.
Humo: Hoe kijk je aan tegen die 2.400 kilometer?
Dixie: « Zeker niet als heen en weer naar Zuid-Frankrijk, of vijftig keer van Brussel naar Antwerpen. Je mag niet met kilometers in je hoofd zitten, want dan ga je de verbruikte energie van één dag altijd afmeten aan de afstand, en soms zal dat tegenvallen, en dan word je ongedurig, dju, we hebben maar zo weinig gedaan! Je kan je beter concentreren op de stappen die je zet. Dat je ze vloeiend zet, dat je met stijl vooruitgaat. En dan kan je in die herhaling plezier vinden, je kan er zelfs energie uit putten. Als je de kilometers gaat aftellen, dan wordt het letterlijk afmalen, dat is dom, dat vréét aan je energie. En natuurlijk kan je ritme stokken, je kan pijn hebben en doodmoe zijn, maar voor die moeilijke momenten heb ik mantra’s om op te zeggen. Zo één zinnetje van mijn vrouw Julie is: dreams take work - en dat zinnetje blijf ik dan herhalen, dat dromen inderdáád een inspanning vergen, en vaak dooft zo’n repetitief zinnetje dan ook mijn pijn.»
***
'Hoe vreemd het ook lijkt, ik moet het vorderen op dit pakijs niet belangrijker achten dan mijn dagelijkse taken in België. Als ik dat niet doe, besteed ik te veel energie aan het vergelijken van mijn mars in deze vijandige omgeving met de gerieflijkheden van thuis en de warmte van mijn gezin. Ik neem me dus voor om mezelf in de komende maanden te beschouwen als een doodgewone ambtenaar van het pakijs.' (De Witte Hel, p.38)
Humo: Dixie, jij hebt nu al constant een film van de expeditie in je hoofd.
Dixie: « Ja, ik zie mezelf voortdurend op het ijs. Ik kom bijvoorbeeld in een winkel, ik zie een paar wanten liggen, ik voel aan dat materiaal, en in gedachten neem ik die mee op het ijs, ik doe ze aan en uit, ik zie of ik ze snel en makkelijk kan wegstoppen, van die dingen. In mijn ‘film’ - die al drie jaar in mijn hoofd loopt - ben ik ook al dikwijls in het water gevallen, en de ene keer word ik gehinderd door de slee, dan weer door een ski, en telkens bedenk ik een scenario om op het droge te geraken. Dus als ik straks in het water val, dan ben ik niet angstig of verrast, dan schieten er tien scenario’s door mijn hoofd om snel weer op het vaste ijs te geraken. Als ik iets lees, hoor of zie dat nieuw én nuttig is, dan verander ik het scenario: ik schrap beelden en ik monteer er andere in de plaats.»
Humo: Is het een kleurenfilm?
Dixie: « Efkes zien... Ja, ‘t is in kleur. En ik heb ook geluid. En het is ook een langspeelfilm hé, 2.400 kilometer!»
Humo: Op de persconferentie zei je dat je veel geleerd had van eenzame bejaarden, ernstig zieken en gevangenen.
Dixie: « Ik ben niet speciaal naar ziekenhuizen en gevangenissen gegaan om mensen te interviewen die ervaring hebben met geïsoleerd zijn of met pijn lijden. Maar met de jaren en met de voordrachten die ik overal gaf, ben ik toch in die instellingen geweest, en vaak wilden de mensen met de meeste pijn en de meeste eenzaamheid nog napraten met ons. Die voelden zich het sterkst aangetrokken door ons verhaal. In Leuven-Centraal zijn Julie en ik na een voordracht in contact gekomen met een paar keiharde kleppers, en dat was heel leerrijk, hoe zij aan hun isolement proberen te ontsnappen. Zo was er een gast die met zijn luttele franken aandelen kocht op de beurs, die volgde de koersen, die las de Financieel Economische Tijd, voor hem was dat een manier om te dromen, om vooruit te gaan ondanks zijn opsluiting. Zoiets doet nadenken, dat je in de meest hopeloze en geïsoleerde omstandigheden toch nog een hoopgevende activiteit kan verrichten. En al die dingen schrijf ik op in een boekje. Het houdt nooit op, ik zit altijd met die expeditie in mijn hoofd. Overal waar ik kom, I’m always on the lookout.»
Alain: « Die mentale voorbereiding is uiterst belangrijk. Een volgehouden expeditie drijft 20% op fysieke kracht en 80% op mentale weerbaarheid.»
Humo: Compaq heeft er zo’n 400.000 euro voor over om jullie naar de kou te sturen. Hebben jullie er al over nagedacht dat daklozen élke dag en zonder één cent in de kou moeten leven?
Dixie: « Jazeker, en daar heb ik het moeilijk mee. Wij leven in luxe en goedverwarmde huizen en wij gaan dan de kou 'trotseren'. Maar ik troost me met de gedachte dat we dat niet alleen voor onszelf doen. Met de ervaringen die ik opdoe, ga ik straks - samen met Julie - cursussen geven. Niet om de mensen ook naar de noordpool te jagen, maar om ze op zoek te leren gaan naar de passies en de dromen die ze in zich dragen en die ze vaak niet uitvoeren vanwege verplichtingen als werk en gezin.»
Alain: « Zo’n expeditie is een geweldig avontuur voor jezelf, maar je moet er méér mee doen. Die expeditie moet een inspiratie zijn. Dat duurzame, dat ecologische, dat zuinig omspringen met energie. Op 2.400 km geen vliegtuigen, geen fuel en geen verspilling nodig hebben, dat is een belangrijk idee. Dat alleen mankracht én verbeelding ons vooruit brengt!»
Dixie: « Die simplicity, dat beeld van twee gewone mensjes die een sleetje over de pool trekken, dat is ook waarvan ik hou.»
Humo: Jullie expeditie kost jaren voorbereiding. In hoeverre is zo’n onderneming nog een jongensdroom?
Alain: « De volwassene die nu de noordpool oversteekt is niet meer dat jongetje dat in de Ardense bossen liep te dromen van Jules Verne, Jack London en Scott en Amundsen, maar het is nog wel datzelfde kind dat graag in de natuur verdween om onbekend terrein te verkennen en zo zijn grenzen te verleggen. En als ik straks op de pool sta, dan ga ik een intens geluk voelen omdat ik op een terrein kom dat me extreem onbekend is. Dat ijslandschap dat nooit hetzelfde is, dat altijd verandert en altijd bougeert, elke dag en elk uur, ik heb dat nodig. Ik moet in mijn leven periodes hebben dat ik een grens kan verleggen, en dat lukt het beste in een omgeving waarin ik me heel klein en heel nietig voel.»
Dixie: « Ik heb dat wel, dat ik mezelf terugzie als kind. Dat zijn vaak enorme golven van nostalgie, je zit ‘s avonds in dat pooltentje, het komfoortje brandt en ineens zit ik weer bij de scouts en bij het kampvuur, dat kan me heel intens overvallen. De sterkste momenten in mijn leven heb ik doorgebracht in de natuur. Eigenlijk wil ik constant nabij de natuur zijn, vandaar dat Julie en ik erover denken om in de bergen te gaan wonen. Daar is een vanzelfsprekende rust en harmonie.»
Humo: Nemen jullie gezelschapsspelletjes mee voor ‘s avonds?
Dixie: « Ja, alvast een spel kaarten en een blaadje met een aantal spelregels. Op Antarctica hadden we ook kaarten mee, en dan wilden we fretten, maar geen van beiden kende nog de spelregels (lacht). Misschien nemen we ook weer de keukendoos mee met op de onderkant een dambordpatroon; als damschijfjes gebruiken we witte en gekleurde stukjes papier.»
Humo: Vorige keer had je een boekje met met allerlei notities van vrienden.
Dixie: « Mijn vrouw Julie heeft weer zo’n poëzie samengesteld met foto’s, korte passages uit boeken, anekdotes over zeer intense momenten in ons dagelijks leven, en ook briefjes van vrienden. Maar het moeten wel nadenkertjes zijn. Dus niet Sterkte Dixie!, want dat haalt niks uit. En ik neem ook nogal wat muziek mee. Geen emotionele of trage nummers, want dan val ik in een put, maar energieke muziek van Steve Vai, Herbie Hancock, Pearl Jam, en ook nog wat jeugdsentiment van Deep Purple.»
Alain: « Als je het maar voor jezelf houdt, hé Dixie!»
Dixie: « La même chose hein, met al die Franse chansons van u!»
Humo: Jullie zijn twee zeer uiteenlopende karakters. Alain is de leidersfiguur, de radicale idealist, Dixie is meer de pragmaticus, de man van de joke en de kwinkslag.
Alain: « Ja, ik ben ook explosiever en sneller gestrest, terwijl Dixie meer relaxed is, meer laidback. We zijn heel anders en juist daarom ook zo complementair. Als ik sakker of uitvlieg, is Dixie de enige die dat kan incasseren en relativeren. Dixie anticipeert ook meer dan ik. Hij is vooraf bezig met die film in zijn hoofd. Ik ben impulsiever, instinctiever, ik zal wel zien als het moment daar is. Als ik straks over dat ijs stap, dat soms zo dun is dat het als een rubberen mat begint te golven, dan word ik als een dier in de wildernis, voorzichtig stappend, heel alert, helemaal toegespitst op die omgeving. Ik ben benieuwd hoe jij gaat reageren op dat onrustige terrein, Dixie. Want jij hield toch zo van die uitgestrekte vlaktes van de zuidpool, waar je urenlang kon zeilen over sneeuw en ijs? Voor jou was dat bijna een meditatie.»
Dixie: « Ja, en als blijkt dat we maar weinig kunnen zeilen en heel veel moeten stappen, dan zal dat een domper zijn voor mij, maar tegelijk ben ik heel benieuwd naar dat altijd veranderende ijs. Ik kijk uit naar dat spektakel, ik zal tegen dat ijs zeggen: laat maar eens zien wat je kunt, show me! entertain me!»
Humo: Toen jullie in 1997 je gezin vaarwel zegden, hebben jullie toen niet gedacht: misschien zie ik ze nooit meer weer?
Alain: "Absolument pas."
Dixie: "Dat komt gewoon niet in je op. Er is maar één gedachte en die is: wij geràken op onze bestemming. Zelfs in de moeilijkste momenten heb ik nooit aan een ongeluk gedacht. Je twijfelt nooit! Geen moment!"
Alain: "Dat klinkt pretentieus, maar dat is het niet. Zodra wij op het ijs stonden, hebben wij ons ook heel heel klein gemaakt. Wij waren geen veroveraars, nee, wij waren kleine fragiele mensjes met een nietig sleetje op een continent van sneeuw en ijs."
Dixie: "Geen helden dus, geen onoverwinnelijke supermensen. Maar gewone stervelingen, dat zijn wij, en wij hebben een diep ontzag voor de krachten van de natuur. En in onze expedities zijn we totnutoe geslaagd, maar bij een volgende confrontatie met de natuur draait het misschien heel anders uit."
Humo: Wat gaan jullie tegen mekaar zeggen als je de eerste voet zet op het ijs?
Dixie: « Niks pathetisch, niks dramatisch, gewoon: kom schat, d’r is werk aan de winkel!»
Nawoord: Er is een bijzonder boek over de drang naar expedities en het verlangen naar het poolijs, en dat is de biografie van Knud Rasmussen, die opgroeide in een Inuit-gemeenschap op Groenland. Rasmussen ondernam in de eerste helft van de 20ste eeuw meerdere poolexpedities en ontsnapte enkele keren aan een tragische dood. De kern is evenwel: je thuis voelen daar waar alles ontbering en eenzaamheid is. (Stephen R. Bown “Witte Eskimo -Knud Rasmussen” - naar het hart van de noordpool)
Er is ook het verhaal van de Britse klimster Allison Hargreaves. Zij stierf als jonge dertiger dicht onder de top van de K2, de tweede hoogste berg ter wereld. Dat was in 1995 en haar lichaam kon nooit gevonden worden. Haar man en de twee kleine kinderen gaan niettemin dat bergmassief beklimmen om “het graf van mama te bezoeken vanuit de verte”. De BBC maakte er een ontroerende tv-docu over (Allison’s Last Mountain, 1996) en er is ook het boek : One And Two Halves to K2: Alison Hargreaves' Family Retrace Her Final, Fatal Journey .
Wie meer over de “roeping/verslaving” van berg- en ijsklimmen wil lezen, met zijn narrow escapes, kan ik het werk van de Britse alpinist-schrijver Joe Simpson aanbevelen. O.a. “De smekende stilte”.
Interview met de allereerste Mol (1999)
Morgen zal één van de vier kandidaten in de tv-reeks "De Mol" moeten afvallen. Dan blijft nog het drietal over dat naar de finale gaat op zondag 9 mei.
De allereerste reeks van de Mol kwam rond de jaarwisseling 1998-1999 op de VRT en was meteen een succes met een miljoen kijkers. De inzet was ook enorm: een pot van 1 miljoen Bfr of 25.000 euro. (Dit jaar staat de pot momenteel historisch laag op minder dan 8000 euro.)
Drie dagen voor de finale van 1999 kreeg ik het adres waar de Mol zich bevond. Humo had die primeur. En zo zat ik tegenover Magda Ral. Die vertelde hoe keihard het spel toen al gespeeld werd, en dat ze zelfs "dreigde te flippen": ze zou nog lang naweeën ondervinden van die rol.
Humo januari 1999 -ingekort- © Jan Hertoghs
“ Het was acteren. De échte Magda had dat nooit gekund, al dat huichelen en bedriegen.”
Een dakappartementje in het Brusselse, een raam dat uitgeeft op de wijde lucht, de dromerigheid van gedroogde boeketten , en in de stoel met opgetrokken knieën en blote voeten, de figuur waar honderdduizenden naar op zoek zijn geweest. Wekenlang tastten we als mollen in het duister en dit is ze nu: Magda is DE MOL!
Magda Ral (41) is freelance reisleidster en actrice én content dat ze niet langer bang moet zijn om haar mond voorbij te praten. Eindelijk kan ze vrijuit spreken. -
HUMO: De vermoedens zijn pas écht op jou gaan rusten in de zevende aflevering toen alleen Hugo, Mon en jij nog overbleven.
Magda: "Ja, toen zijn veel mensen ineens aan mij beginnen denken. Mon en Hugo hadden in alle afleveringen een heel duidelijk profiel gehad, en ineens kwam ik daar als vrouw bij de laatste drie zonder een uitgesproken profiel, en toen hoorde ik veel mensen zeggen: ha ja, die is stilletjes haar gang gegaan, die is discreet en subtiel tewerk gegaan, die heeft niet zoveel gerucht als die mannen gemaakt, en toch is ze zo ver geraakt, dàt zou wel eens de mol kunnen zijn!"
HUMO: Op het Internet had je allerlei clubjes: de MOFOMO’s, de HUFOMO’s en de MAFOMO’s (Mon for Mol, Hugo For Mol en Magda for Mol) en jouw club had op het einde de sterkste aanhang. Maar de theorieën die rond jou geweven werden! Magda is De Mol “want ze draagt hetzelfde pak als de mol in de strip van Alfred Jodocus Kwak (pagina 17)”! Of “ Magda is De Mol, want zij draagt de beginletters van de ex-deelnemers M-oniek, A-nke, G-uy, D-imi en Armand” !
Magda: "Het is niet te geloven wat men allemaal verzonnen heeft. Zo waren er die dachten dat ik het was omdat in Man Bijt Hond een rubriekje zit dat “Magda?” heet en aangezien Man Bijt Hond ook door Woestijnvis gemaakt wordt, zag men dat ook als een aanwijzing."
HUMO: Op Studio Brussel hadden ze zelfs een Limburgse politiespeurder opgetrommeld om uit te leggen waarom jij de mol was.
Magda: "Dat zal die politiespeurder geweest zijn die wekelijks in Het Belang Van Limburg werd opgevoerd. Die man verdacht me al na de eerste aflevering. Die zag in heel die groep maar twee mensen met een natuurlijk gedragspatroon, dat waren Belle en ik. Al de anderen hadden volgens hem een opgejaagd gedrag, een gedrag dat op overleven gericht was met die vijandelijke mol in de buurt, en bij mij en Belle was dat gedrag volgens hem niet te zien."
HUMO: Het feit dat je reisleidster was, heeft je uiteindelijk ook verdacht gemaakt, schreef iemand, “want een reisleidster kan zich makkelijk bewegen in een vreemde groep en kan ook invloed uitoefenen op die groep”.
Magda: "Dat klopt. Het gegeven van met een groep mensen te vertrekken die je helemaal niét kent, dat is mij vertrouwd. Hoewel, normaal moet ik zo’n groep zien bijeen te houden en hier was dat het tegenovergestelde. Maar er zijn zaken die van pas komen. Op reis met zo’n groep gebeuren onvoorziene dingen, het vliegtuig is te laat, iemand is zijn paspoort of portefeuille kwijt, dan moet de reisleider toch altijd klaar staan met een snelle uitleg of een rappe kwinkslag, en die reflex had ik dus al. En verder heb ik in mijn leven allerlei jobkes gedaan, van telefoniste tot plooister in een kartonbedrijf. Dat zijn allemaal verschillende milieus en verschillende ervaringen die je meedraagt en die je kunnen helpen."
In de val
HUMO: Hoe was de sfeer bij het vertrek, want jullie hebben mekaar al op de trein naar Frankrijk weten te vinden.
Magda: "Dat vertrek was een beetje bizar. We hadden allemaal op een ander tijdstip ons ticket moeten halen in het station van Brussel-Zuid, we waren allemaal nog onbekenden voor mekaar, en toch kwam ineens Mon op mij af en die zei al lachend: “Ha, gij zijt zeker ook ne mol!” En op de trein was het nog straffer. Blijkbaar waren al die Vlaamse alleen-reizenden zowat aan mekaar opgevallen, want op de duur zat iedereen al in kleine groepjes bijeen, behalve Guy, en iedereen maar grapjes maken over de mol. Moniek had voor de grap een mollenklem bij, ik kom langs haar en ineens sprong die klem dicht, mijn broek zat ertussen en Moniek riep: ”Voilà, we hebben de mol!”(lacht) Toen heb ik het wel efkes koud gekregen."
HUMO: Op het einde van elke uitzending was er de beruchte selectie. Welke vragen moesten de kandidaten over jou beantwoorden?
Magda: "In het begin was dat nogal ruim, dingen die iedereen had kunnen zien, zoals welke wijn, welk dessert heeft De Mol genomen? Naar het einde toe werd dat persoonlijker, hoeveel keer is De Mol al verhuisd in zijn of haar leven of waar heeft De Mol gewoond als kind? Dan was het echt de bedoeling dat we mekaar gingen uitvragen over die persoonlijke zaken."
HUMO: Voor de vorm moest jij dus ook die anderen uitvragen?
Magda: "Dat is zo, maar ik moet zeggen, naar het einde toe werd er niet veel meer gesproken. Dat was echt mekaar beloeren en in het oog houden, een spontane babbel was niet meer mogelijk. Het was allemaal paranoia en achterdocht en op je hoede zijn."
HUMO: Wie heeft jou het eerst en het langst verdacht?
Magda: "Dat was Hugo. Die heeft me vrij snel verdacht en die heeft me niet meer losgelaten. Die ging ook ‘professioneel’ tewerk, die had een boekje waarin hij constant notities maakte, (er bestonden toen nog geen molboekjes, jh) die had in zijn kamer briefjes met aanwijzingen hangen die hij constant zat te vergelijken. Die ging daar helemaal in op. Niet voor 1OO%, niet voor 2OO%, maar voor 3OO%. Die was gewoon gefixeerd door die mol. En hij en hij alleen zou ‘m te pakken krijgen."
De benji-hel
HUMO: Had je d’r lol in om te saboteren?
Magda: "Er waren twee soorten sabotages. De daadwerkelijke en de psychologische, het werkelijk in de soep draaien van iets en de meer subtiele aanpak waarbij je mensen moest beliegen, bedriegen of op verkeerde ideeën brengen. Dat echte saboteren heb ik graag gedaan, maar die psychologische oorlogvoering, dat was niet evident voor mij.
Ik heb ook psychisch met mezelf moeten vechten. Neem dat benji springen. Zo’n sprong doet iets met jezelf, je moet daar klaar voor zijn. Dat gaat zo diep, dat is zo’n grote angst die je moet overwinnen dat je zelfs niet denkt aan het geld dat er te winnen is. Het ging niet om geld winnen, het ging om angst overwinnen. Ik zou nooit gesprongen hebben als ik niet De Mol was geweest. Nooit!”
HUMO: Dus jij hebt het daar ook moeilijk gehad?
Magda: "Het was de hel. Ik ben echt door een hel moeten gaan om mijn angst op die brug te overwinnen."
HUMO: Als mol wist jij toch dat die opdracht zou komen?
Magda: "Ik wist dat die sprong ging komen, maar ik had nooit verwacht dat zovelen zouden springen. En ineens kwam ik voor dat dilemma te staan: ofwel overwin je je angst en heb je die ervaring, ofwel spring je niet en moet je je straks serieus gaan verantwoorden met alle verdenkingen vandien. En omdat we toen nog maar in de tweede aflevering zaten, en ik nog geen verdachte wou zijn, heb ik toch maar gesprongen. Het was dus puur strategisch dat ik gezegd heb: komaan Magda, mee de dieperik in."
HUMO: Hadden ze jou vooraf een planning en een lijst met de opdrachten gegeven?
Magda: "Ja, ik was van alle opdrachten op de hoogte. Maar er is geen overleg geweest naar wat ik zou saboteren en wat niet. Op dat gebied mocht ik compleet autonoom handelen."
HUMo: Was er een afgesproken tactiek: low profile in de twee eerste afleveringen en nadien hard toeslaan in de derde en de vierde?
Magda: "Nee. Om de eenvoudige reden dat Tom (Lenaerts), Bart (De Pauw) en Michiel (Devlieger) ook niet wisten hoe het spel zich zou ontwikkelen. Mijn enige opdracht was om de proeven af te wachten en op het moment zelf mocht ik beslissen of ik ging toeslaan of niet."
HUMO: Konden je ‘chefs’ je nog briefen overdag of ‘s avonds?
Magda: "Elke avond was er die biecht voor de camera, en dan had ik tien minuutjes de tijd om te checken of ik de zaak goed in handen had. Maar voor de rest was ik op mezelf aangewezen."
Schuldcomplex
HUMO: Je leek Hugo nogal vroeg te willen uitschakelen. Je had constant kritiek op hem.
Magda: "Dat was geen tactiek als mol. Het was een persoonlijk conflict. Hugo is iemand met een nogal dwingende autoriteit en ik ben iemand met een autoriteitsprobleem. Ik kan wel gezag aanvaarden, maar ik zal niet zomaar aanvaarden dat iemand heel directief mijn gedrag gaat bepalen. En omdat Hugo zo zwaar opging in dat spel, wilde hij dat spel én die hele groep naar zijn hand zetten. Hugo was echt kwaad op de mol. Hugo zag De Mol als De Saboteur, De Slechterik."
HUMO: En zichzelf als The Good Guy.
Magda: "Ja, als iemand met een verantwoordelijkheid. En die verantwoordelijkheid was: ik ga winnen, maar de groep moet ook meegaan in dat geld verdienen. Dat iemand hem en zijn plan wilde saboteren, dat irriteerde hem. Het erge was dat hij mij zo vroeg verdacht. En hij wilde mij niet alleen pàkken, hij wilde mij ook kraken.
Hugo was een geval apart. Die heeft vanaf dag één met een huizenhoog schuldgevoel gezeten: ik zit mij hier in Frankrijk te amuseren en thuis zit mijn gezin zich niet te amuseren. En om zijn schuldcomplex te compenseren heeft Hugo-de-personeelschef zich ook niet willen amuseren. Hij heeft zich nùttig willen maken. Hij heeft zichzelf die job opgelegd van die mol te vinden. Zodat hij naar huis kon gaan en zeggen: mannekes, hier is het geld, ik ben niet zomààr weggegaan. Voor hem was dat geld de kroon op zijn WERK." (Hugo won de pot, jh)
HUMO: Naast Hugo waren er allicht nog kandidaten die jou verdacht hebben?
Magda: "Alleen Mon. Hij is me beginnen verdenken na de vijfde aflevering, maar hij heeft toch nog lang aan mij getwijfeld door mijn emotionaliteit. Magda? Dat kan niet! Die is te gevoelig! Dat heeft hij zeker lang gedacht. De dag dat zijn verdenking tegen mij begon, was voor mij trouwens een heel indringend moment. Op een avond kruisten we mekaar ergens buiten het hotel en ineens hield hij me tegen en hij keek recht in mijn ogen en hij zei: “Jamaar...De Mol, dat zoudt gij wel eens kunnen zijn, hé Magda?!” En dat was, wàps, een slag in mijn gezicht. Want met Mon had ik een heel tof contact. Je staat daar echt in je eentje op te boksen tegen die groep, dus je zoekt wel iemands schouder om tegen te leunen, en ineens viel die schouder van Mon wég, dat was een ferme schok voor mij."
HUMO: Achteraf bekeken heb jij je eerder verstopt in die groep, je hebt nooit opdrachten naar je toegetrokken. Was dat ‘low profile’ vooraf afgesproken?
Magda: "Het enige wat is afgesproken was in welke groepjes ik niet mocht terecht komen. Ik moest zien dat ik eerder terechtkwam in een groepje dat fysiek ging afzien dan in een groepje dat gespaard werd, zoals Mon en Belle die eens lekker in een limousine en een sauna konden vertoeven. Mon en Belle hebben door die ‘verwenning’ een zekere verdenking op zich geladen en ik bleef buiten schot omdat ik op de Mont Ventoux ben meegefietst."
Bijna geflipt
HUMO: Wij hebben slechts acht tv-uurtjes gezien van een spel dat een volle zestien dagen heeft geduurd. Hoe verliep het slapen en eten en terrasjes doen? Was dat niet de zwaarste opdracht om in al die verloren uurtjes je niet bloot te geven?
Magda: "Het was heel vreemd. Er werden aan tafel heel de tijd grappen gemaakt over De Mol, maar zogauw je ergens met iemand alleen was, werd er angstvallig over gezwegen. Er hing altijd een schaduw. Zelfs tijdens de losse babbels aan tafel was iemand met jou aan het spreken, maar intussen zag je ‘m luistervinken naar wat aan de tafel ernaast gezegd werd. ‘t Was altijd spanning, ‘t was altijd alert zijn. Voor mij ook, ik moest ook luistervinken om te horen wat er in de groep leefde en dat moest ik dan ‘s avonds ‘overbrieven’ aan Tom en Bart."
HUMO: Dus het was niet bepaald vakantie voor jou?
Magda: "Nee, en ik heb met momenten op flippen gestaan. Dat ik helemaal in de greep zat van de paranoia. Dat ik heel de tijd dacht: iedereen volgt mij, iedereen let op mij. Dat was naar het einde toe en dat was een combinatie van vermoeidheid - er waren veel nachten dat ik slecht sliep- plus het feit dat er voor mij geen moment van ontspannen was. Ik ben iemand die na gedane dagtaak zich moet kunnen ontspannen en dat was hier niet mogelijk. Er was bijna geen tijd voor privacy, geen tijd om eens uit die groep te stappen, en dus ook geen tijd om eens niet alert te zijn. We sliepen bijvoorbeeld heel vaak samen in groep, en zelfs wanneer ik in mijn bed kroop, moest ik nog opletten wat ik zei tegen de persoon naast me.
Dat was een constante druk: dat altijd verzwijgen, dat altijd iemand anders moeten zijn dan wie je werkelijk bent. Gelukkig had ik mijn ervaring van theater en van acteren. Dan beeldde ik mij in dat ik op een filmset was en dat ik een rol aan het spelen was. Zo heb ik het kunnen volhouden. Als De Mol. Als Magda had ik dat nooit gekund. Onmogelijk! Want me anders voordoen in een groep waarmee je zo lang samenleeft, dat zou de echte Magda niet kunnen."
HUMO: Maar toch heb je het gedaan?
Magda: "Ja, dat die rol zover van mij af stond, dat was dan ook weer de uitdaging om het toch eens te proberen. Ik kom graag in vreemde en nieuwe situaties terecht."
Moeder de mol
HUMO: Hoe heb je je mentaal voorbereid op je rol?
Magda: "Mijn rol zat dicht bij de houding van een reisleidster. Je gaat die groep zo onbevangen mogelijk tegemoet, je ziet wel wat er gebeurt en intussen maak je je sympathiek op een niet al te stroperige of opdringerige manier. Met een grapje of...
HUMO:...door de mensen te soigneren bij het ontbijt. Jij bent zo iemand die vraagt wie nog een broodje of een sapje moet hebben.
Magda: "Precies! Ik ben zo’n beetje een moederfiguur. (lacht) ‘t Was ook niet moeilijk om zo te zijn, ik had die mensen graag, dat waren op zich allemaal toffe mensen. Zelfs Hugo. Tijdens het spel heeft die een hard masker opgezet, maar nadien heb ik van hem nog een brief gekregen, en dat was een heel andere Hugo, dat was een Hugo die vriendelijk was en die zijn hart liet spreken."
HUMO: Waar heb je als actrice gewerkt?
Magda: "Vooral in het Brusselse, ik geef theatercursussen en ik heb zelf ook een aantal producties gemaakt onder andere rond mijn ervaringen in een vluchtelingenkamp in ex-Yoegoslavië." HUMO: Je hebt allicht verrassing of verontwaardiging of blijdschap moeten acteren. Had je ook excuses of uitvluchten ingeoefend om je vel af en toe te redden? Als iemand je bijvoorbeeld vlakaf zei dat jij de mol was?
Magda: "Dat gebeurde dikwijls hé. Aan tafel vooral. Reggie had daar een handje van weg, zo van: “Magda, ge moet gij niet zeveren, joeng, gij zijt toch de mol!” Maar omdat hij dat zo vaak zei, antwoordde ik: "Ah ja, hé Reggie, ik ben de mol, dat weet ge nu toch al wel?!” Maar bij iemand anders reageerde ik dan weer heel verontwaardigd, zo van “zie je mij dat al doen soms?” Of ik zei iets van de anderen, iets verdacht dat ik zogezegd van hen had opgemerkt."
HUMO: Kostte je dat moeite om op die momenten te liegen?
Magda: "Nee, die uitvluchten kon ik wel aan. Maar 24 uren op 24 uren een rol spelen, dat kon ik niet. Er zijn persoonlijke gesprekken geweest dat ik 1OO% Magda was. En niet meer De Mol. " HUMO: De Mol heeft het naar verluidt ook emotioneel moeilijk gehad “omdat de Mol ook maar een mens was en hij zich ook aan bepaalde mensen gehecht had”. Aldus Michiel Devlieger. Magda: "Oh! Ik heb het in de éérste aflevering al moeilijk gehad toen Dimi afviel! Ineens moest die jongen gaan en ineens viel mijn frank, Magda maske, wat zijt gij hier allemaal bezig?, ineens besefte ik dat ik degene was die ze daar allemaal aan het uitschakelen was en dan heb ik echt moeten teruggrijpen naar mijn rol, zo van: het is een spel, en iedereen heeft ingetekend op dat spel en iedereen weet dat hij of zij op elk ogenblik naar huis kan vliegen. Maar eigenlijk heb ik het met iedereen moeilijk gehad als ze afvielen. Zeker met Belle. Zij viel af en ineens was ik de énige vrouw tussen drie mannen, en toen had ik duidelijk het gevoel: ik ben het opgejaagde wild van die meute mannen."
Chill out
Humo: Er is ook een zware ruzie geweest in de groep, en het had met vrijstellingen te maken.
Magda: "Na die opdracht met die vrijstellingen was iedereen pissig op iedereen en niemand wou nog met iemand praten. Die kilte is zo zwaar opgelopen dat de groepspsycholoog er ‘s nachts nog is bij moeten komen. Vooral om Hugo te kalmeren. Die ging compleet uit zijn bol, die was een soort van slijtageslag begonnen tegen mij. In dat groepsgesprek heb ik toen tegen Hugo gezegd: "Als je zo verder doet, dan kraak ik, en dat kan toch niet de bedoeling zijn van dit spel!” Ik heb zelfs op het punt gestaan om in zijn gezicht te roepen, awel foert, ik ben de mol, en zijt ge nu content!? Niet omdat ik dat geheim niet meer kon dragen, maar gewoon omdat ik niet meer kon functioneren in dat kille zwijgen van die avond en die nacht. Oké, het was een keihard spel, en het begon toen echt om het geld te gaan, maar daarom moesten er toch nog geen messen getrokken worden?! Na die opmerking van mij is hij wel wat milder geworden in de omgang."
HUMO: We zagen je op een veldbedje kapot gaan van vermoeidheid en gebrek aan slaap. Of deed je alsof?
Magda: "Jongen! Ik wàs kapot! Ik had al veel nachten te weinig geslapen en je zit daar tussen altijd dezelfde koppen, dat werd allemaal ineens teveel. Ik herinner mij ook dat we toen met ons gevieren op de opstelling van de camera’s moesten wachten voor de selectie, wel, daar werd geen woord meer gesproken. Viér uur aan een stuk! Ik durfde niet bougeren omdat ik de mol was en die anderen zaten zich maar te concentreren en hun hersenen te pijnigen om geen verkeerde keuze te maken, want zo dicht bij het miljoen (25.000 euro) wil je dat niet meer laten ontglippen hé."
"Het was zwaar. Echt zwaar. Ik vraag me nog altijd af hoe ik het heb kunnen volhouden: die spanning, dat huichelen, dat gezicht in de juiste plooi houden, die vermoeidheid. Ik heb me soms echt slecht gevoeld in die rol, en alleen en eenzaam, maar dan zag ik heel die ploeg van de productie dag en nacht werken, en dat was dan voor mij meestal toch weer de stimulans om de moed niet te laten zakken.
Ik was trouwens niet de enige die op zijn tellen moest passen. Bart en Tom en Michiel hadden het minstens zo moeilijk, want zij moesten met de cameramensen werken en die wisten ook niet wie De Mol was, dus zij moesten ook altijd op hun qui vive zijn dat er geen hint of verspreking over hun lippen kwam. En zij hebben ook heel weinig geslapen, al die mensen van de productie, al die cameramensen waren er van het moment dat we opstonden tot we gingen slapen, en zelfs ‘s nachts was er een cameraploeg bij de groep. Ja, chapeau voor heel die ploeg!"
HUMO: Ben jij ook nachtelijke sporen gaan leggen? Of was die gekalkte mol-slogan op de Mont Ventoux het werk van iemand in de productie?
Magda: "Neenee, dat was ik. Al wat ‘s nachts gebeurd is, heb ik zelf moeten doen. Ik heb dus ook ‘s nachts moeten functioneren, en vandaar dat ik zeg dat ik kapot was, écht kapot op het einde."
In observatie
HUMO: Hoe hebben ze jou als kandidaat-Mol voorbereid? Met een rollenspel waarbij ze een aantal situaties op je loslieten? Of met een kruisverhoor waarbij je als Mol niet door de mand mocht vallen?
Magda: "Nee, geen opgezet spel. Dat ging heel doordeweeks, ik zat tegenover Tom en hij babbelde met mij over de dingen van het leven, maar van de hak op de tak, het ene onderwerp na het andere, en midden in dat gesprek vuurde hij dan ineens een persoonlijke vraag op mij af om te zien of ik uit mijn lood werd gebracht en hoe ik na zo’n vraag terug op mijn pootjes kwam. Bart was daar ook, die observeerde mij, die lette minder op mijn uitleg dan wel op mijn mimiek en mijn lichaamstaal. Ddie aanpak heeft mij uitstekend geholpen. Ik ben zo iemand die wel regisseurs nodig heeft, maar die eigenlijk vooral vertrouwen en carte blanche moet krijgen. En eens dat vertrouwen er was, hebben ze ook nooit meer getwijfeld aan mij, en dat is mee de reden geweest dat ik het heb kunnen volhouden tot het einde."
Paranoia
HUMO: Had je foto’s gezien van degenen die meegingen? Had je van elke kandidaat een biografie ?
Magda: "Foto’s had ik niet, maar wel een korte omschrijving van de kandidaten."
HUMo: Was je ingelicht voor wie je uit moest kijken?
Magda: "Nee, zoiets is nooit gezegd."
HUMO: Heb je misschien boeken gelezen over beroemde mollen of spionnen?
Magda: Nee. Eigenlijk is mijn eigen leven mijn beste training geweest. Ik heb op psychisch gebied al een aantal watertjes doorzwommen, zowel op professioneel als op persoonlijk vlak. Ik heb op mijn groepsreizen en in België ook al voor een paar benarde situaties gestaan dat ik me moest zien te redden en dat heeft me bij De Mol zeker geholpen."
HUMO: Dat begeleiden van die groepsreizen lijkt wel je grote troef te zijn geweest.
Magda: "Ja, want daar leer je bijvoorbeeld hoe je een lastig iemand de pas kan afsnijden. Kijk, Hugo is op een bepaald ogenblik lastig geworden op de mensen van Woestijnvis, zo van: allez zeg, wat zijn dat nu voor opdrachten en wat doen jullie ons allemaal aan? Toen heb ik hem afgeblokt met één opmerking. Omdat ik wéét dat zo één zageman die niet ophoudt de geest van heel de groep kan verpesten. Ik wéét dat je zo’n mensen niet moet laten doen, want voor je het weet, hebben ze iedereen tegen jou in het harnas gejaagd. En aangezien ik niet wou dat de gevaarlijke Hugo-die-mij-verdacht de groep in handen kreeg, heb ik hem op zijn nummer gezet."
Sorry
HUMO: Kon je na je thuiskomst makkelijk zwijgen? Want je komt terug van zo’n bijzondere ‘expeditie’ maar je kan niet vertellen wat je écht hebt meegemaakt.
Magda: "Dat was moeilijk en ik ben heel heel blij dat het nu gedaan is. Want die druk is groter geweest dan ik ooit had kunnen denken. Elke week dat miljoen kijkers en al die verhalen in de kranten. En ook dat rare gevoel: ik doe al twintig jaar theater, ik begeleid al twintig jaar reizen, daar heeft nooit een mens naar gekraaid en nu spreken een miljoen mensen over mij en over dit programma! Ik stond zelfs op de voorpagina van De Morgen. Ik kon het amper geloven, een kandidaat in een tv-spel als voorpaginanieuws, en dat naast twee ernstige artikels over verbrandingsovens en een vertrouwingsstemming in het Europees Parlement! Ze hadden het in dat stuk zelfs over m’n telefoonnummer en toen werd het helemaal rottig, want mensen begonnen me ‘s nachts op te bellen: ik heb me zo slecht gevoeld.
We zijn nu enkele dagen voor die finale ontknoping, en niemand heeft me gezegd dat ik in huis moet blijven, maar ik durf bijna niet anders dan op mijn appartement blijven en me gedeisd houden. Weet je, normaal was me dit niet overkomen, normaal was ik in die drie maanden na de opnames een voettocht naar Santiago de Compostela gaan doen met Oikoten, dat is met jongeren uit een instelling die tijdens die tocht allerlei ongemakken leren overwinnen zodat ze met meer vertrouwen in de maatschappij kunnen staan. Maar die tocht is niet doorgegaan en ineens zat ik weer in België en ineens heb ik die rol van "leugenaar" dus noodgedwongen weer moeten opnemen. Vooral tegenover vrienden en tegenover mijn broers en zussen vond ik dat niet gemakkelijk om ze wijs te maken dat ik de mol niét was. Ook mensen die mij kenden van theater hadden zware vermoedens dat ik het was, maar ik ben dat blijven ontkennen."
HUMO: Wist niemand uit je naaste kring dat jij het was?
Magda: Alleen één vriendin die ook op de bezoekdag is geweest, en mijn moeder. Want mijn eigen moeder om de tuin leiden, dat ging me te ver, dat kon ik niet opbrengen. Ik heb haar dus betrokken en ze heeft er ongelooflijk van genoten. Want ja, er waren ook de plezierige dingen, mensen die me met nieuwjaar allerlei toepasselijke kaartjes stuurden. Iemand die een heel blad had gemaakt met allemaal foto’s van molshopen en met een zakje aarde erbij dat van een molshoop kwam.
Maar daarnaast is er toch ook weer die keerzijde... Er zijn al mensen die me hebben laten weten dat ze mij niet meer willen zien... als zou blijken dat ik De Mol ben. Die kunnen zich niet verzoenen met mijn rol in De Mol. Die vinden dat ik iets smerig heb gedaan, dat ik een ‘verraadster’ ben, dat ik niet langer eerlijk ben. Die hebben het idee dat ik me heb laten verleiden tot het meedoen met iets achterbaks. Zo van “Hoe heeft Magda zoiets kunnen doen?! Dat hadden wij nooit van Magda gedacht!!”
HUMO: Een mol kan een en ander omwoelen ...
Magda: "Ja, vreemd hé, dat dat zo’n gevolgen kan hebben. En het is allemaal goed afgelopen, het is allemaal wel geslaagd, maar als ik erop terugkijk en mij weer tussen die groep zie bewegen, dan zie ik mij zeker niet als een harde mol. Ik weet goed dat ik daar vaak verontschuldigend heb rondgelopen, met een houding van, alstublieft mensen, begrijp mij en neem mij niet kwalijk want ik ben niet zoals ik nu ben. Ik ben maar een rol aan het spelen, sorry!"
Nawoord - In 2006 sprak ik haar nog een keer ter gelegenheid van het 70-jarig bestaan van Humo. Ze vertelde toen wat een impact dat had om plots een publiek figuur te zijn: " Ineens stond ik op de cover van Humo. Dat was heel vreemd om mezelf overal tegen te komen: in de krantenwinkels, op de trein en in de bus, op affiches in de winkelstraten, ik was het op de duur beu van mezelf overàl te zien. Het was ook geen mooie foto vond ik.
Humo: Je staat erop als opgejaagd wild. Met lichtjes opengesperde ogen.
"Zo'n beetje half gedrogeerd, zo leek het wel. Dat sommige mensen zelfs vroegen, "Magda, waart gij wel in orde toen?! (lacht) Feit is dat heel die mediahype mij toch hard geraakt heeft. Ik werd overal gevraagd voor foto's en interviews. Ik voelde mij plots niet meer vrij, ik was ineens publiek domein, mensen wisten ineens van alles van mij. Er stonden soms ook foute uitspraken in interviews, je wilde die dan corrigeren, dat ging niet meer, mensen lazen dat, kregen een verkeerde indruk van mij, ik wist niet meer hoe ik mij moest houden in gezelschap, ik werd op de duur mensenschuw, ik wilde écht als een mol in de grond kruipen. "De Mol" vind ik nog altijd een fantastisch avontuur, maar nog tot een half jaar na dat programma ben ik flink van de kaart geweest."
Langs de lijn van het jeugdvoetbal (2): hoe verteer je 50 - 0 en oerwoudgeluiden?
"Ik heb een stel ouders ooit met paraplu's en handtassen op elkaar los weten slaan, terwijl de kinderen verbaasd toekeken”
Lees hier deel 1: de voetbalvaders en de druk om te presteren
Nergens zoveel handen zien geven als op jeugdterreinen. Vaders aan vaders, jongens aan trainers, jongens aan ploegafgevaardigden, jongens aan de scheidsrechter, jongens aan vaders, vaders aan de voorzitter, voorzitter aan de jongens. Dag vriend, dag kameraad, dag brave gast, dag knappe gast, dag Joske, dag Monneke, dag mijnheer, dag mijnheer. Eens de wedstrijd begonnen, worden diezelfde handen wel eens aan de mond gezet en hoor je heel andere refreinen waarin lam-, zwart- en andere zakken een belangrijke rol spelen. Ouders roepen naar scheidsrechters dat ze ouwe badsloefen zijn. Ouders roepen naar kinderen dat ze staan te slapen op het veld. Ouders roepen naar Marokkanen dat ze beter bananen zouden gaan plukken. En ouders roepen dan ook nog eens naar andere ouders dat ze... sportief moeten blijven! Vorige week ging het voornamelijk over de prestatiedruk op die jonge en heel jonge spelers, deze week gaat het over sportiviteit, racisme, (kadaver-)discipline, spelvreugde en... babysitten.
Al een kwartier hebben een paar vaders en moeders staan roepen. Komaan Stijn! Vooruit Marco! Naar voren Jeroen! Als ze 'naar voren' schreeuwen, hangen ze helemaal over de ijzeren balustrade. Als ze 'vooruit' schreeuwen, klappen ze met twee handen op de reling of stampen ze op de grond. En als ze de arbiter verwensen, heffen ze een bril naar hem, 'ge moogt 'm hebben!' Een toeschouwer van de tegenpartij vraagt of ze geen spuit moeten hebben om te kalmeren. Zij kwaad: 'Gij verstaat er niks van, palul! Gij zijt maar een gewone stomme supporter. Wij niet. Wij doen mee! WIJ... WIJ ZIJN ECHTE SJOTTERS!!'
Arbiter: «Ik zeg u. de kinderen op het veld zijn sportiever dan de ouders. Kinderen roepen nauwelijks, kinderen vloeken nauwelijks, kinderen zijn veel minder gespannen dan hun ouders die vaak gestresseerd langs de lijn staan.»
Vader: "Ik heb ooit een aantal ouders handgemeen weten worden, er werd met paraplu's en handtassen geklopt - de moeders deden ook mee! - en je zag die kinderen op het veld staan kijken, met hun handen in hun zij, zo van: wat krijgen die ouders nu weer?!»
Arbiter: "Scheidsrechters zijn doorgaans ook niet hang van die jongere spelers, maar wel van de agressie van hun ouders. ik ken scheidsrechters die op het scheidsrechtersblad alleen nog hun naam invullen en niet langer hun adres omdat ze bang zijn voor represailles of dreigtelefoontjes van ouders. Meestal blijft het bij verbaal geweld. Ouwe zak of vetzak of zwartzak, van die dingen. Maar daaraan mag je je niet storen, vind ik, dat zijn de normale uitlatingen op een voetbalveld, ik kan daar mee om.
Maar ik kan er minder mee om dat ouders ook verbaal geweld tegen die kinderen gebruiken. Sommige kinderen kunnen daar echt niet tegen als hun vader of trainer tegen hen aan het roepen is. En vaak is dat negatief. 'De lamzak, hij staat weer te slapen!' De prutser, hij kan er weer niks van!' Ik zie wel meer kinderen ineenkrimpen en tranen in de ogen krijgen. En het gebeurt dikwijls dat ik naast kinderen ga lopen om ze moed in te spreken: 'Niet aantrekken, jongen. Laat ze maar roepen. Ge zijt goed bezig!' En dan zie je dat gezichtje opklaren: 'Oké mijnheer!'»
Onsportief
Arbiter: "Agressie op het veld, dat begint eigenlijk pas bij de juniores. Dat kom je bij min-veertienjarigen weinig tegen. Wat je wel hebt, zijn van die pesterijen. Ik heb het meegemaakt in een kleine gemeente, de knapenploeg verloor met 4-0, en die trainer riep direct na de match: 'Den arbiter geen hand geven hé, mannen! Als er nu iets heilig is bij het jeugdvoetbal, dan is dat toch wel die hand aan de scheidsrechter na de match! Dat hoort erbij, dat is de fairplay! Maar nee, die volwassen trainer vond het sportiever om dat niet te doen.
Arbiter 2: "Ho, maar die kinderen verzinnen dat zelf soms ook. Dan steken die gastjes hun hand uit, en als je die hand dan wil schudden, trekken ze die terug en sta je voor schut. Of ze smeren hun hand nog eens extra door het slijk en dan krijg je zo'n vuile handdruk, dat gebeurt.»
Miniem: "Ik vind toch dat vooral de ouders en de trainers niet tegen hun verlies kunnen. Wij wonnen als klein provinciaal ploegje een keer een match tegen een grote club en die trainer was heel kwaad en die riep: `Als gijlie denkt dat ge zomaar kunt verliezen tegen zo'n onnozel ploegske, dan heb ik ook nog een cadeau! Volgende woensdag straftraining en seffens in de kantine GEEN BONNEKES!!' Die pakte van die jongens hun drankbonnetjes af! Kinderen van tien en elf die hun cola en pakje chips niet krijgen omdat de trainer niet tegen zijn verlies kan."
Arbiter: "Onsportiviteit, dat voel je soms al bij aankomst in de club. In een sportieve club kom je binnen, die kinderen geven je een hand, dag mijnheer, en laten je voor aanvang van de match spontaan de noppen van hun shoes zien, alstublieft mijnheer. Dat is daar in orde, dat voel je. In een onsportieve club druipt het er ook af. Je komt daar aan, je krijgt een bal die te plat of te hard is, het scheidsrechtersblad is niet keurig ingevuld, de lijnen zijn niet of maar half getrokken, de délégué's in de neutrale zone dragen geen band. Dat zijn kleinigheden, maar dan weet ik: oppassen, voorzichtig zijn, want hier zijn ze niet ingesteld op een correcte gang van zaken.»
Arbiter Grijzenbaard
'Amai! Die ziet niet goed zeker! Dat is een blinde zeker?! Ouwe zak! Waar staat 'm nu! Honderd meter van den bal! Dat zo'n ouwe zakken nog mogen fluiten! En dan nog bij de jeugd! Hé arbiter, gaat al rap terug bij de bomma slapen! 'Verdomme, hij ziet het wéér niet. Hebben ze nu echt geen goeie arbiters voor de jeugd? Nee, dat hebben ze niet. Iedereen mag fluiten tegenwoordig. Ook de debielen. Zie, die kan niet meer lopen! Hé, ouwen badsloef, gaat algauw in de statie fluiten, dan moet ge niet meer lopen!'
Vader «Als er herrie rond het veld is, ontstaat die bijna altijd na een betwiste beslissing van de scheidsrechter. En ik moet zeggen: ik zie heel veel foute beslissingen. Sommige scheidsrechters zijn echt te oud om te fluiten.»
Arbiter: "Er is inderdaad veel kritiek op de oudere arbiters in de jeugdreeksen. In die reeksen heb je twee mogelijkheden. Ofwel ben je een jonge arbiter die aan zijn carrière begint, ofwel - en dat gebeurt vaker - ben je ouder dan vijftig en moet je volgens de statuten bij de jeugd gaan fluiten. Veel scheidsrechters die in hogere voetbalafdelingen hebben gefloten, willen niet bij de jeugd fluiten. Die zien dat als een afgang. Die hebben van de top of de subtop geproefd, die hebben op goede terreinen gefloten, die hebben na de match diners of recepties gekregen, en ineens staan die op een hobbelveld tussen tweeëntwintig krasselende kadetten, met hoogstens een kop koffie na de match, en intussen een lawine scheldwoorden op hun nek. De meesten houden dat dus niet lang vol, en degenen die het wel volhouden, zijn vaak de minder goeie scheidsrechters, de scheidsrechters die het doen voor dat envelopke met zevenhonderd of achthonderd frank in. En daartussen zitten van die krukken die hun fysiek niet verzorgen, die weinig lopen en die de match vanuit de middencirkel fluiten.»
Arbiter 2:«Maar er is verjonging op komst, dat zie je goed op scheidsrechterscursussen. Ik hoor hij die jongere generatie en zelf wil ik scheidsrechter worden omdat ik als jeugdspeler zo vaak in een wedstrijd zat waar het fluiten beneden alle peil was.»
Arbiter 1 « Nog een positieve kentering is dat sommige kinderen na de match naar je toe komen en zeggen: 'Goed gefloten, arbiter!' De eerste keer dat dat gebeurde, stond ik perplex. Dat had ik nu nog nooit gehoord; dat had ik zelf als jeugdspeler ook nooit gedaan! Maar het gebeurt nu meer dat die kinderen oog hebben voor je inspanningen en dat ze ook mondig genoeg zijn om dat te zeggen.»
Fairplay
Een sliding met de voet vooruit, een kadet zijgt neer, de scheidsrechter trekt geel, een vader roept dat hij nog harder had moeten stampen, 'Voor mijn part stampt hij heel die ploeg eraf'. De moeder van de getorpedeerde maakt zich vreselijk koleirig, weet niet wat eerst roepen en begint dan maar met overslaande stem haar ploeg aan te moedigen, 'Komaan mannen, vooruit mannen, 't zijn hier allemaal rotzakken, mannen'. Ze roept zich hees. 'Zo'n wijf wil ik wel hebben,' zegt een kerel, 'dat krijst zich rot één dag in de week, en voor de rest van de week zwijgt het dan. Za-lig!' Andere moeders nemen het voor haar op, iemand roept 'sportief blijven hé', het oude adagio van de zijlijn. Maar het blijft gekrakeel. Vier ouders zijn het zat en gaan tien meter verderop staan.
Vader: "'t Is altijd een minderheid van ouders die zich zo fanatiek aanstelt, maar ze bepalen wel dikwijls de sfeer rond de velden. Mij zit het soms zo hoog dat ik dan zin heb om tegen mijn zoon te zeggen: komaan jongen, stop met dat voetballen, dit is toch geen spel meer.»
Jeugdcoördinator: "Die onsportiviteit komt er onder andere omdat de maatschappij en de media zelf weinig aandacht schenken aan sportiviteit en fairplay. Kijk naar de elleboogstoot van Gilles De Bilde, die krijgen we vijftig keer te zien op tv. Waarom eigenlijk? Bij die jonge gastjes ook: er moet maar één incident zijn en ze spreken al van een "miniemenwedstrijd die in geweld ëindigt". In koeien van letters op een sportbladzijde, bijna zo groot als bij Dutroux. Dat is niet in verhouding. Nooit besteden ze aandacht aan de goeie kanten van het jeugdvoetbal, nooit lees je eens een ernstig artikel over de inzet van jonge voetballertjes, maar één vechtpartij en de krant staat vol.»
Trainer: "In jeugdvoetbal, waar het niet om geld draait, kan je nochtans een heel goeie en sportieve sfeer rond het veld creëren, zelfs als het ploegje vierkant draait. Belangrijk is dan dat de ouders elkaar leren kennen zodat het tenminste langs de lijn goed botert. Om dat te bereiken organiseren wij al eens een pannenkoekenavond, een barbecue of een kwisje, en als de ouders elkaar beter kennen, maken ze ook meer plezier langs de lijn, en dat straalt af op de kinderen. Zelfs als ze verliezen, hebben ze toch nog plezier aan het spel.
Ik herinner mij een match, we kregen 18-2 op ons kas, maar de ouders lieten het niet aan hun hart komen, die applaudisseerden voortdurend, deden de ene wave na de andere, en je had die kinderen moeten zien gaan. Die gaven niet op! Die hebben bangelijk gespeeld, die hebben gevochten als leeuwen! En je had die van het veld moeten zien komen, rooie kaken en zo gelukkig als wat. En dan zie je ook de ouders veranderen. Ouders gaan dan niet kijken naar het resultaat, die gaan dan kijken naar de inzet van hun kinderen, en dat voelen de kinderen heel sterk als hun inzet geapprecieerd wordt! We hebben onze twee doelpuntenmakers van die 18-2 zelfs op de schouders gehesen, en die andere ploeg was haast jaloers. Die hadden gewonnen, maar die hadden minder plezier dan wij! Zó moet dat zijn bij die kleine gasten. Laten ze zich amuseren als ze jong zijn. En als ze talent hebben, dan komt dat er wel uit. De trainer zal dat wel op tijd zien.»
Robotjes
Arbiter: "Zo'n gezellige sfeer tref je vaker bij kleinere clubs, daar gaat het familiaal toe, daar wordt meer gespeeld voor het plezier. Dat is een keuze die een club altijd moet maken omtrent haar jeugdbeleid: doen we het professioneel en maken we er sterk opgeleide voetballers van. Of houden we het gezellig, en maken we er jeugdwerk van: de kinderen bezighouden, de kinderen van straat houden, de ouders een gezellige tijd bezorgen? De twee gaan zelden samen. Want in het ene geval ligt de nadruk op plezier, en in het andere geval op prestaties. Als arbiter voel je meteen welke keuze de club gemaakt heeft. Als je in een club arriveert waar het om de prestaties gaat, dan hangt daar altijd een meer gedisciplineerde maar ook een meer afstandelijke sfeer.»
Vader: "Bij onze club is het: we maken er goeie voetballers van. Punt aan de lijn. Hier parkeer je je auto, je kind neemt zijn sportzak en verdwijnt in de kleedkamer en daarmee is voor de ouders de kous af. Hier is geen barbecue, geen tombola, geen kwis, geen tralala. Hier wordt gesjot. Bij andere ploegjes moeten ze allerlei organiseren om het gezellig te houden, en om ervoor te zorgen dat de kinderen én de ouders zich amuseren en bij de club blijven. Hier is dat niet nodig. Hier ben je blij als je kind mag blijven... en alle-maal willen ze blijven. Tot ver uit de omtrek staan ze te trappe-len om hier te mogen spelen.»
Arbiter: "Bij grote clubs die ook met hun jeugdelftallen kampioen willen spelen, is het allemaal wat killer en wat kaler, maar de kinderen leren er anderzijds veel beter voetballen omdat er betere trainers zijn en omdat ze met kinderen kunnen samenspelen die de beste uit de hele omtrek zijn.»
Vader: "In die clubs moet je dan wel aanvaarden dat je als ouder nauwelijks meetelt en dat de club alleen zakelijk contact met je houdt. Als je zoon volgend seizoen nog mag meespelen, dan komt niemand je dat zeggen. Je hoort het alleen maar als ze hem niét meer moeten hebben. Dan valt er een kort briefje in de bus dat 'de samenwerking' voorbij is en dat is het."
Vader 2: "In die prestatie-clubs zijn ze ook streng qua discipline. Strenger dan op heel veel scholen.
Ik heb een trainer gekend die een systeem van strafpunten had uitgewerkt om 'onnozel gedrag' te sanctioneren. Fikfakken in de kleedkamer, strafpunt. Onderweg naar het trainingsveld met de bal botsen, zo van bots-bots-bots op de grond, strafpunt. Tijdens de training - uit zottigheid - een ander een voetje lichten: gaan aankleden en strafpunt. En die strafpunten hadden gevolgen, want wie te veel slechte punten had, mocht in het weekend niet meespelen. Het verhaal gaat hier dat een miniem een bal in de haag trapte en dat hij die bal niet wilde gaan halen, en hup, die kon zijn lidkaart afgeven, en die moest niet meer terugkomen. Ik ga daarmee akkoord als vader. Discipline moet er zijn.»
Arbiter: "Het nadeel is dat die kinderen vaak in zo'n kadaverdiscipline zitten dat het robotjes worden. Maar dat is meestal ook de bedoeling: men kwéékt kinderen die kunnen gehoorzamen, die blindelings de richtlijnen van de trainer zullen volgen. En je kan daar tegen zijn, maar voor scheidsrechters is het ideaal om bij die clubs te fluiten. Die trainer is gedisciplineerd en roept nooit. Die kinderen zijn gedisciplineerd en maken weinig fouten. En die ouders zijn ook gedisciplineerd. Je zal ze zelden horen schelden of brullen of herrie maken.»
Vader: "Het is een strenge discipline, en veel van die jonge gastjes zouden die discipline allicht niet aanvaarden op school. Maar hier bij de ploeg waar ze graag spelen, nemen ze die regels aan. Allemaal! Omdat ze gemotiveerd zijn. Omdat ze bezeten zijn van voetbal! Vraag het hier maar aan de ouders. Die hebben allemaal een kind dat altijd met een bal bezig is. Opstaan, bal aan de voet. Speelplaats, sjotten. Thuiskomen, huiswerk maken, en sjotten. Regent het, dan sjotten ze in huis. Met een prop papier, met een sinaasappel, met een kurk van een fles, met alles.»
Strijkijzers en niet-Belgen
Jeugdcoördinator: "Jonge spelertjes moeten een heel goeie opleiding krijgen, maar toch gaan we ervan uit dat jeugdvoetbal bij ons (=Beerschot) voor 90% sociaal werk moet zijn. Als wij ons alleen maar zouden bezighouden met de jongens die het mogelijk tot professional zullen schoppen, dan moeten wij ons niet met driehonderd maar hooguit nog met dertig kinderen bezighouden. Ons motto is: wie zich inschrijft, mag spelen. Wij zijn geen club alleen voor de besten. Zelfs strijkijzers (trage spelers) mogen hier blijven. Want een kind dat niet goed speelt en dat toch blijft komen, dat beleeft plezier, dat is graag in de club. En zo'n kind mag je niet de deur wijzen, want dan stort zijn wereld in. Ja, dat is jeugdwerk en jeugdopvang dat wij doen.
En dus zou ik willen dat het stadsbestuur ons financieel zou steunen. Maar de stad geeft ons amper steun. Terwijl er toch redenen genoeg zijn! Neem nog maar de grote rol die wij spelen als jeugdopvang voor de niet-Belgen! In onze ploegjes spelen bijna dertig procent allochtonen. En dan vraag ik u: hoeveel jeugdverenigingen, hoeveel scouts of Chiro's kunnen dat eggen? En die jeugdverenigingen worden wél gesubsidieerd!»
Jeugdcoördinator: "Er zijn ook clubs die bewust migranten weren. Een eersteklasseclub zag dat er in de jeugdreeksen te veel Marokkaantjes en Turkjes liepen, verhoogde haar lidgeld fors en de zaak was opgelost, ineens waren al die vreemde kinderen weg. Wij (=Berchem) doen iets voor de integratie en wij zien de zaken verbeteren. Marokkaanse vaders die naar de wedstrijd komen kijken en die een thee komen drinken in de kantine: dat was een betrokkenheid die voor enkele jaren ondenkbaar was.
Het is heel moeilijk om voor jeugdvoetbal steun te krijgen van het gemeentebestuur. Voetbal heeft geen opvoedende waarde, zeggen ze dan, dat is toch maar tegen een bal stampen. Maar ze zijn fout, zo'n ploeg jonge kinderen kun je veel leren. Je kunt ze leren dat ze voor elkaar moeten opkomen, dat ze elkaar niet moeten uitkafferen, dat ze verdraagzaam moeten zijn. Je kunt ze leren het gezag te aanvaarden van volwassenen, van een trainer, een délégué, of een arbiter. En ook hoe ze zich correct moeten uitdrukken tegenover die volwassenen als ze ergens niet mee akkoord gaan. En dat is toch anders dan op school, waar ze alleen maar mogen spreken als ze het juiste antwoord weten. Op school leren ze ook alleen maar iets met hun hoofd. Hier ontdekken ze dat ze ook iets kunnen met de rest van hun lichaam.»
FC Babysit
Jeugdcoördinator: "Ouders van nu voelen zich ook meer betrokken bij de vrije tijd van hun kinderen, maar je hebt ook ouders die ons als babysit beschouwen. Die kinderen worden hier gedumpt en anderhalf uur later weer opgehaald. Als ze het kind niet vergeten zijn! Want we hebben het al meegemaakt, moeder was gaan winkelen en was gewoon haar kind vergeten. 't Ventje heeft hier een uur voor de poort staan wachten in de gietende regen.
Ouders beseffen niet eens wat voor goedkope babysit wij zijn. 5.000 frank lidgeld en daarvoor zijn wij meer dan 320 uren per jaar met dat kind bezig. Dat is nog geen twintig frank per uur! En dan spreken we nog niet over het warm water, de shirtjes en de verplaatsingen met de bus, dat zit allemaal in het lidgeld! (Noot: clubs vragen aan jeugdspelers tussen 1500 en 7500 fr lidgeld.)»
Vader: "'t Is misschien goedkoop als babysit, maar als je je kind een goeie uitrusting wil geven en als je ook regelmatig mee op verplaatsing wil gaan, dan is het niet goedkoop. Mijn zoontje speelt bij de Duiveltjes. Wel, dat kost mij 20.000 frank per jaar. Aan lidgeld, truitjes, broekjes, twee paar shoes, een trainingsvest, een stage met Pasen en met de kerst, de tornooien her en der, het toegangsgeld als ze op verplaatsing spelen enzovoort. En als ik dan ook nog de autoverplaatsingen en de drankjes en hotdogs in de kantine erbij tel, dan kom ik aan 30.000 frank per jaar! Voor één voetballend kind!»
Jakkamakka
'Dat is gene van hier, dat ziet ge zo. Dat is weer zo'n bananenplukker van Jakkamakka. Ja, en 't is veel te groot om miniem te zijn. Twee koppen groter dan de rest, en zeker ook twee jaar ouder. Weer zo ene met ne valse geboortedatum op zijne pas. Dat krijgt ge natuurlijk als ge uwe pas in de brousse hebt gekregen.'
Vader: "Kinderen maken dat onderscheid niet tussen Belgen en niet-Belgen, die roepen niet zo gauw 'makak' naar een Marok-kaantje of een Turk. Meestal zijn het de ouders die daarmee beginnen en zo voor problemen zorgen.»
Trainer: "In mijn ogen is er meer racisme op de buiten dan in de stad. Onze club is van Burgerhout, en spelen wij in zo'n dorp, dan roept er al iemand binnen de vijf minuten: 'Makakken-ploeg! Ga maar terug naar uw makakken in Borgerokko!' Als je dan vraagt waarom ze zoiets zeggen, dan ben je al een dikke nek hé: 'Gij van 't stad moet niet denken dat gij het hier voor het zeggen hebt!' Ik vind dat vreselijk dat ze zulke dingen naar zesjarige kinderen roepen. Die komen dan in de rust naar mij en vragen: 'Mijnheer, wat is dat, een makakkenploeg?!»
Arbiter: "Je hoort het ook in luide discussies met de trainer, ouders gaan niet akkoord met de vervanging van hun zoon, en dan hoor ik ze roepen tot op het veld: 'Allez, waarom moet mijn kind eraf?! En dan nog voor nen bruine ook!'
Vader: "'t Is latent aanwezig, dat racisme, en het komt heel makkelijk boven als de ploeg aan het verliezen is. Vairbeeld: er zijn ouders met hun zoon Birger, en die ouders roepen heel de tijd: `Komaan Birger.' Wat verder zaten vier Marokkaantjes die voor de andere ploeg supporterden, en die na elke 'komaan Birger' op hun beurt 'komaan hamburger'! riepen. Kinderachtig gedoe, niet eens kwaadaardig, maar toen ze dat tien keer geroepen hadden, wilde een oudere supporter één van die kinderen bij zijn benen van de tribune sleuren, die kleine dreigde anderhalve meter omlaag te vallen. lk heb die twee uit elkaar moeten trekken. Kan je je `dat voorstellen, een vent van zeventig die een kind van twaalf aanvalt?!!» Jeugdcoördinator: "Ook scheidsrechters hebben soms racistische neigingen. Ik wik mijn woorden, maar je ziet dat hoe ze die vreemdelingetjes stiekem strenger aanpakken. Voorbeeld: Marokkaan is gekwetst, wordt verzorgd buiten de lijn, wil er terug in, maar mag er niet terug in. Pas na vier stilliggende fases en nadat ouders en trainer en délégué hebben staan roepen, mag hij er weer in. Nog een voorbeeld: arbiter fluit voor buitenspel, Marokkaan roept kwaad 'Allez arbiter' en hij moet van het veld. Die speler was goed bezig, die had zich niet misdragen, maar toch moest hij eraf. Op de koop toe in de negentigste minuut! En dan wachtte die arbiter drié minuten tot die speler helemaal verdwenen was, in de kleedkamer op 400 meter van het veld, om dan na 15 seconden de match af te fluiten. Dat zijn toch racistische pesterijen! En dan nemen ze het kwalijk dat die jongens soms opvliegend zijn en zich geviseerd voelen."
Arbiter: "Een scheidsrechter zou de laatste moeten zijn om zich racistisch te gedragen of racistische opmerkingen te dulden. In dat opzicht krijgen wij van de voetbalbond heel strenge richtlijnen. Bijvoorbeeld: als een gekleurde speler de bal heeft en als het publiek oeh!oeh!oeh!oeh! een aap begint te imiteren, dan hebben wij de taak het spel stil te leggen, en via de plaatselijke ploegafgevaardigde het publiek tot zwijgen te manen. Zolang dat niet gebeurt, wordt er ook niet voort gespeeld.»
Eenentwintig-nul
Laatste minuut van de wedstrijd. De stand is 1-1. Een kadet gaat alleen op doe af, hij heeft de 2-1 aan de voet, hij dribbelt de goalie en schuift de bal tegen de paai en buiten. Geen seconde later fluit de scheidsrechter af. Fuck! De aanvalier zakt verslagen ineen op het veld, trekt zijn shoes uit, gooit ze tien meter ver, staat op, pakt ze weer bij de veters en kwakt ze keihard tegen de ijzeren balustrade.
Arbiter: "Dat is toch iets dat me begint te verontrusten, die rauwe frustratie, dat niet meer kunnen verliezen bij die wat oudere gasten. Het is gelukkig nog niet doorgedrongen onder de zestien jaar, maar bij de (gewestelijke) juniores is er nu een nieuw fenomeen om midden in de match met z'n allen het veld te verlaten. Ze staan bijvoorbeeld 3-0 achter, ze krijgen een strafschop tegen, ze gaan niet akkoord en de hele ploeg trapt het af. Zo van, er is niks meer aan te doen, dus zijn we weg. Dat engagement om die wedstrijd tot het einde uit te spelen, is weg. En ik vind dat nefast voor de jongere kinderen. Want die juniores zijn hun voorbeeld, zij kijken op naar die juniores, en dan krijgen ze zo'n voorbeeld van Onsportiviteit te zien.»
Trainer: "Dat niet kunnen verliezen zie je ook heel sterk bij de. ouders. Het liefste wat ouders hebben is dat hun kinderen over de tegenpartij heen walsen! Zes-nul! Acht-nul! 'Amai, mannen, goed gespeeld!' Terwijl ze niet eens hun best hebben gedaan omdat het zo'n zwakke tegenstander was. Ik heb soms liever dat mijn jongens met 1-0 verliezen, dan hebben ze tenminste moeten knokken, dan hebben ze tenminste iets kunnen leren. Maar daar moet je bij de meeste ouders niet mee afkomen!»
Vader: "Ik geef het toe. Als vader zie je doodgraag dat de netten regelmatig worden bol gezet. En eigenlijk kunnen wij een lesje leren van die kleine gasten, want die kunnen meestal beter tegen hun verlies dan de ouders. Onlangs verloor het ploegje van mijn zoon met 21-0 alstublieft, en vijf minuten later hingen die gasten te tuimelen aan de omheining. Geen spatje verdriet meer. Pas op, als ze van het veld komen, hangt hun lip op hun kin, en bij sommigen staan hun ogen eerder op bleiten dan op lachen.
Die verliesmatchen zijn echt niet mals hé: 10-0, 20-1, 30-2. Beenhard is dat! Zelfs bij 49-0 zullen ze nog keihard naar de 50-0 spelen om die andere af te maken en in de grond te boren. Geen medelijden: zo zijn kinderen. Maar het is ook allemaal zo snel vergeten. Zeker wanneer het ploegje goed aan elkaar hangt, deemstert dat verlies nog sneller weg omdat ze elkaar geen verwijten maken. Ik ken jeugdploegjes die bijna tweehonderd doelpunten in hun bak hebben gekregen en die op het einde van de competitie nog altijd NUL punten hebben, en toch komen die jongens elke week opnieuw spelen. Want die kinderen willen voetballen hé, die willen spelen! Die willen op dat plein lopen, die willen drib-belen, die willen een tegenstander voorbijgaan, die willen een schot op doel geven, die willen tacklen en sliden en koppen, álles willen ze. En winnen willen ze natuurlijk ook, maar als ze verliezen, is dat geen drama voor hen. Het drama wordt altijd gemaakt door de volwassenen. Wij zijn de slechte verliezers!»
Langs de lijn van het jeugdvoetbal (1) : de voetbalvaders
In het topvoetbal wilden minstens twaalf zeer kapitaalrijke clubs zich afscheuren in een elitecompetitie, de Super League. Die gesloten competitie is huizenhoog verheven boven het spelen voor lokale supporters met hun druilerige hotdog, vanaf nu wordt het galactisch spelen voor honderden miljoenen televisiekijkers in hun lauwe zetel. Intussen is die Super League (bijna) aan duigen gevallen, maar de toon is gezet: topvoetbal komt in handen van de happy few, de andere clubs moeten tevreden zijn met minder planetaire krijtlijnen.
Al die topvoetballers en veel van die ambitieuze clubvoorzitters zijn ooit als jeugdspeler begonnen op kleine veldjes met vaak alleen een handvol ouders als publiek. Een wereld die lichtjaren af staat van dat topvoetbal, en toch ook niet. Ook op het niveau van kinderen is er geld, afgunst, onverdraagzaamheid, en een grote druk om te presteren. In 1998 was ik vele weekends onderweg om jeugdwedstrijden bij te wonen en om voetbalvaders (soms -moeders) bezig te horen.
Een luidruchtig verslag.
Humo februari 1998 -licht ingekort - © Jan Hertoghs
Staat zo'n vader daar te brullen tegen zijn kind van negen: Raakt 'm! Stampt 'm de poten vanonder zijn lijf !
Het is een beeld van de zondagmorgen. Er is amper verkeer, de wegen zijn zo goed als leeg, maar als auto's in één rij voor een stoplicht staan, dan kan je er kalk op innemen dat het vaders met voetbalzonen zijn. Achterin de wagen zit het vol jeugdige koppen. De haren fel gekamd, de rits tot hoog onder de kin gesloten. Jonge voetballers onderweg naar het gras hunner dromen. In België zijn zo'n 240.000 jonge voetballers aangesloten bij de Belgische Voetbalbond. 150.000 daarvan zijn jonger dan veertien. Dat zijn de Duiveltjes (6 tot 8 jaar), de Preminiemen (8 tot 10 jaar), Miniemen (10 tot 12 jaar) en Knapen/Kadetten (12 tot 14 jaar). Over die kinderen gaat het. Maar meer nog over de ouders van die kinderen: de voetbalvaders, en in mindere mate de voetbalmoeders en voetbalgrootouders. Die ouders langs de krijtlijnen die hun kind aanmoedigen, maar met even groot gemak de grasmat inboren. Die ouders - aldus sommige trainers- die zich menen te moeten moeien met de opstelling van de ploeg. Die ouders - aldus sommige scheidsrechters- die menen zich minder sportief te moeten gedragen dan de kinderen zelf. Die ouders - aldus andere ouders- die uiteindelijk maar één ding hopen, namelijk dat hun zoon ooit in eerste klasse zal spelen. De kans dat hem dat gouden schoentje past is... één op duizend.
*De reportage is gebaseerd op gesprekken langs de lijn van Antwerp, Beerschot, Lierse, Germinal Ekeren, Berchem, Tubantia Burgerhout, Schilde en "s Gravenwezel.
Vader: "Mijn zoon is negen. Hij traint twee keer per week en volgt nu ook de speciale keepersschool. Negen jaar zijn en al individuele training krijgen, dat is niet meer spelen, dat is presteren. Als vader ben ik daar niet voor: een kind van negen, dat moet zich ontspannen, dat moet zich amuseren. Maar hij WIL het doen en ik laat hem doen. Want wat doe je ertegen? Het hoort bij deze prestatiemaatschappij. Alles is tegenwoordig prestatie. En wie niet presteert, die kan gaan. Dus moet hij oefenen, dus moet hij trainen, dus moet hij beter zijn dan de anderen. Zelfs al op negen jaar.»
Een miniemenwedstrijd. Goal. Bal zuiver onder de keeper. De tienjarige doelman vloekt 'shit', gooit zijn handschoenen tegen de grond en trapt ze nog na terwijl ze op de grond liggen. De doelpuntenmaker zit intussen op één knie en trekt met gebalde vuist een denkbeeldig kanon af. Eén-nul!
Vader: "Als die kinderen scoren, dan weten ze wat ze moeten doen. Dansen bij de cornervlag, vliegtuigske spelen, op hun buik landen, schoenen poetsen, elkaar bij de enkels pakken en in kikkerpas over het veld huppen, je ziet het allemaal. Voor de profs uit eerste klasse is dat eventjes kinderachtig doen, voor die kinderen is dat eventjes de professionele uithangen.» Jeugdcoördinator: "Als je scoort, ben je de held. Ook bij de ouders. Er zijn spelertjes die honderd frank van hun ouders krijgen als ze scoren. En dan ook nog eens honderd frank van den bompa en vijftig frank van de nonkel. Wij zijn daar vierkant tegen en we zeggen dat ook duidelijk tegen de ouders: doe het niet, want zo worden de kinderen te individualistisch in hun spel.»
Vader: "In onze club is er een kind dat naar de Quick mag als het scoort. En als het twee keer scoort, krijgt het niet één maar twee hamburgers. Enzovoort! Wel, zijn spel zag je veranderen en hyper-individueel worden, want ja, dat ventje speelde voor zijn hamburgers."
Moeder: "Ik ken ouders die hun zoon-keeper hebben gezegd: als jij tot Kerstmis - er waren nog zestien matchen te spelen -geen enkel doelpunt binnenlaat, dan krijg je van ons vijfduizend frank (125 euro)! Veertien weken heeft die jongen het uitgehouden en toen kreeg hij d'r twee binnen. Zo'n druk leggen op een kind van tien jaar!»
Vader: "Je hebt ook al ouders die geld geven voor een assist! Vijftig frank voor een beslissende pass, waar zijn we dan mee bezig, zeg?!
Maar wat ik een nog kwalijker individualisme vind, zijn ouders van wie de ploeg gerust met 5- 1 mag verliezen, als hun zoon maar die ene goal heeft gescoord. De ploeg is bijzaak. Hun eigen kind, dat is de hoofdzaak.»
Jeugdcoördinator: "Ja, dat eigen kind, dat moet presteren. En soms kan dat niet rap genoeg gaan. Ik heb hier een vader gehad die powertraining gaf aan zijn zoontje van elf! Want hij vond dat zijn kind 'fysiek wat mankeerde'. En toen de trainer zei dat 'poweren' slecht was voor zo'n kind en dat hij daarmee beter zou wachten tot ie zestien was, zei die man:' Maar allez, dat kan toch geen kwaad? Twee gewichtjes van twee kilo aan zijn polskes en wat zwaaien met zijn armen !?»
Hij speelt in Nationale!
In het jeugdvoetbal heb je een opdeling in Gewestelijke, Provinciale en Nationale. Dus: bij de Miniemen van een club heb je Gewestelijke Miniemen, Provinciale Miniemen en Nationale Miniemen. Spelen de jongens Gewestelijk, dan spelen ze tegen teams uit de omgeving, spelen ze Provinciaal, dan spelen ze tegen teams uit de provincie, en spelen ze Nationaal, dan spelen ze tegen teams uit heel België. 'Nationale' jeugdspeler zijn bij een club is dus het hoogste niveau halen, en sommige ouders wensen meer dan vurig dat hun kind in 'Nationale' zou spelen.
Jeugdcoördinator: "Ouders zijn fier als hun zoon in die 'hoogste klasse' speelt. Mijn zoon is Nationale Miniem van Beerschot! Of, onze jongste is van de Gewestelijke naar de Provinciale Kadetten van Germinal gegaan! Zo wordt dat gezegd. En van mij mogen ouders daar fier op zijn, maar o wee, als hun kind `zakt'! Ik ken ouders die hun zoon met voetballen lieten stoppen omdat hij niet meer geselecteerd was voor Nationale. Die jongen speelde nog steeds bij Provinciale Miniemen van zijn club, die speelde daar zelfs heel goed, maar zij vonden dat maar niks en hij moest maar iets anders gaan doen, gaan tennissen of zo. Maar waarom hebben ze dat kind afgeschreven?! Kijk naar Jan Ceulemans. Die heeft altijd in Gewestelijke en Provinciale gespeeld. Die is nooit 'Nationaal' geweest. En dat is één van de beste spelers geworden die België ooit heeft gehad!"
De kantine. Plaveien op de vloer, tralies voor de vensters en blinkende bekers achter de toog. Vaders in rooie anorakken drinken een pint, moeders lichten het deksel van hun filterkoffie. En nog een preisoepke, een currysoepke, twee palmkes, een cola, en een thee. En Louis! Louis! Die journalist wil dat niet geloven van die moeder en die trainer! Louis komt erbij staan, jaja, in club Y stapte een 'gewillige' moeder al eens met de trainer in bed opdat de zoon van twaalf jaar toch maar in de eerste ploeg van de kadetten zou staan!
Vader: "Over het al dan niet in de ploeg mogen staan, doen veel verhalen de ronde. Mij zijn gevallen bekend van vaders die de trainer elke week wat geld toestoppen zodat hun jongen elke week zijn stek in de Nationale Knapen houdt. Een goeie manier om te maken dat je zoon elke week speelt, is sponsor worden van de jeugdafdeling. Dan stort je bij het begin van het seizoen 50.000 frank (1250 euro) in de kas van De Jeugd, en dan is het voor de trainer wel heel moeilijk om je zoon niet te zien staan, want hij is tenslotte 'de zoon van een sponsor'. Wat bij onze club bijvoorbeeld ook helpt, is jezelf opgeven als verzorger of ploegafgevaardigde. Dan ben je het soort vrijwilliger dat zijn hele weekend aan de club besteedt, en dat kan ook helpen bij de selectie van je kind.» Jeugdcoördinator: "Sommige ouders proberen het op een heel simpele manier: die gieten de trainer na de match flink wat pinten op.»
Moeder: "Dat zal bij onze club niet lukken. Trainers hebben de strikte opdracht na de match van de toog weg te blijven, onder andere om die beïnvloeding uit de weg te gaan.»
Vader: "Ik begrijp maar al te goed dat trainers niet te veel contact zoeken. Omdat de ouders zich nu meer met de selectie willen bemoeien dan vroeger. En ze schuwen niks. Sommige ouders lopen de deur plat bij het bestuur, andere hoor je op het veld hardop naar de trainer roepen. 'Zeg, dat kan toch niet dar onze Tom weer aan de kant staat! Als dat zo voortgaat, dan komt 'm niet meer, dan gaat 'm naar een ander ploeg!'»
De bankzittertjes
De preminiemenmatch wordt afgefloten. 2-0 gewonnen, en toch zijn drie moeders van de winnende ploeg niet tevreden. 'De mijne heeft maar tien minuten op het veld gestaan. De mijne maar vijf! De mijne helemaal niet! 't Is elke week hetzelfde. 't Zijn altijd dezelfde die mogen spelen. Dat is toch belachelijk van die trainer!'
Trainer: "Ja, de ouders gaan dan klagen hé. De ploeg heeft wel gewonnen, maar o wee, hun ventje zat er niet hij! 't Gaat zel-den om de ploeg. 't Gaat altijd over hun kind.»
Moeder: "lk vind dat erg voor die kleine gasten. Ze zijn negen jaar en ze zitten de hele match op de bank. Of ik dat ook tegen de trainer durf te zeggen? Nee, dat durf ik niet want dan mag hij volgende week helemaal niet meer meedoen, daar ben ik zeker van.»
Trainer: "Och, je hoort het zo vaak. Zodra een ploeg aan de winnende hand is - zelfs al gaat het maar om een Gewestelijk Miniemenploegje- , dan zal die trainer dat winnende team willen behouden. In theorie mag hij de hele match 'vliegende wissels' doorvoeren, kinderen mogen de hele tijd in en van het veld zodat iedereen kan meedoen, maar ze krijgen de kans niet. Ze komen er niet op. Of hoogstens de laatste vijf minuten. En dan krijg je dat: jongens die weken aan een stuk op de bank zitten en nooit aan spelen toekomen.»
Moeder: "Zo'n winnersploegje mag niet meer verliezen en kan op de duur ook niet meer verliezen. Zelfs het kleinste verlies kunnen ze niet aan. Ik heb elfjarigen van het veld zien komen, het was 0-0, en sommigen hadden de tranen in hun ogen!» Jeugdcoördinator: "Als zo'n ploegje in de running is voor een kampioenstitel, gaan de trainers echt beslag leggen op die elf goeie spelers. Ze moeten er altijd zijn, op elke training en bij elke match. En dat gaat soms ver. Het kind is geblesseerd - wat een zeer geldige reden is om afwezig te blijven - en toch gaan ouders het dwingen mee te spelen. Om de trainer toch vooral niet teleur te stellen. Want een teleurgestelde trainer, dat kan soms betekenen dat je zoon er de week daar-op niet bij mag zijn. Als straf! Voor hem, en voor die ouders ook natuurlijk."
De Goed Geprobeerd-Ouders
Twee vaders in gesprek aan de lijn. 'Ik weet niet wat 'm heeft tegenwoordig, maar hij is precies zijn shot kwijt. Bij 't begin van 't sei-oen schoot hij d'een bom na d'ander binnen, en nu is 't niks meer.' - 'Ja, jong, dat kan zo ineens weg zijn hé. Misschien wilt hij het te veel forceren, en dat is zo, als ge dat wilt forceren, dan gaat dat niet hé.' - 'Ja, 't is waar, hij zou dat niet mogen forceren.'
Vader: "« Of vaders echt iets van voetbal kennen, hoor je aan hun geroep tijdens de wedstrijd. Zo is het opvallend dat degenen die wel iéts van voetbal kennen, vrij weinig roepen, en dan nog meer in instructieve zin, zoals 'Bertje, speel volgende keer eens in de diepte' of `Komaan, Thomas, direct terug bij uwe man!' Dat noem ik de Richtlijn-Ouders. Die zijn in de minderheid, want de grootste groep ouders wordt gevormd door de 'Goed-Gedaan' en de 'Goed-Geprobeerd'-Ouders. Dat zijn ouders die alleen maar willen zien dat de ploeg op de goal afstormt. Alleen aanvallen telt, de rest van het spel is niet belangrijk, en die ouders schreeuwen hun kinderen letterlijk naar de muit. 'Vooruit! Voor-uit! Langs de lijn! Langs de lijn!' - 'Afgeven, die bal, afgeven!' -'Voor de goal zetten, voor de goal! Goed gedaan! Goed geprobeerd!'» Nog iets. Ouders die iets van voetbal begrijpen, die gaan ergens staan waar ze het spel kunnen overschouwen. Ouders die er weinig van begrijpen, gaan vaak gewoon in de buurt van hun kind staan. Speelt hij rechtsachter, dan staan papa en bompa ook rechts-achter. Kunnen ze direct roepen waar hij de bal moet trappen. Wat ook opvalt: hoe jonger het kind, hoe meer men alleen maar voor zijn-kind-schoon-kind! supportert. 'Vooruit Kevin! Komaan Kevin! Niet afgeven Kevin! Naar rechts Kevin!'Dat houdt niet op. Dat is geen kind meer, dat is een robotje, een Gameboy waarvan de ouders denken dat ze de afstandsbediening in de hand hebben. 'Naar rechts! Naar links! Vooruit! Schieten!' En hoe slechter hun kind speelt, hoe korter ze roepen. Dat begint met "Goed gespeeld, Kenny, goeien bal, Kenny, goed gedaan, Kenny.' En dat eindigt met 'KEN-NY', van die korte nijdige blafjes zoals je een hond tot de orde roept. Eigenlijk verstomt dat roepen van de ouders pas naarmate de jongens ouder worden - scholier en UEFA-junior- én naarmate ze niet meer in Gewestelijke maar in Nationale spelen. Want degenen die dan nog spelen zijn stuk voor stuk goeie spelers én hebben niks meer te leren van de ouders."
De papa of de trainer?
Een training van de Duiveltjes (6 tot 8 jaar). Bomma vraagt of Michael geen kou heeft. Nee, bomma. Ook niet aan uw billekes? Nee, bomma. Dan is 't goed, schat! Een andere moeder langs de lijn 'coacht' haar kind zonder ophouden. Komaan, Sean, lopen! Naar de witte kegel, Sean, niet naar den blauwe! Haast u, Sean, lopen, Sean, de anderen zijn al klaar, Sean, nu op uw poep zitten, Sean, op uw poep, Sean! Poep, Sean! En nu den bal pakken, Sean. Den bal pakken! Het kind draait zich om naar zijn mama, en naar welke kegel moet ik nu, mama? Ja, Sean, dan had ge maar beter naar de trainer moeten luisteren!
Jeugdcoöordinator: "Het ergste voor een kind op het veld is wanneer ouders en trainer mekaar tegenspreken. Voor de match zegt de trainer, 'Bert, jij blijft RECHTS', en dan begint de match en is er op links een zee van ruimte en dan roept papa: 'naar links, Bert, verdomme naar LINKS, ziede gij dat gat dan niet!' En wat moet die jongen dan doen? Naar zijn vader luisteren of naar de trainer luisteren?
Ik heb zo'n vader gehad. Die kleine hield zich strikt aan de richtlijnen van de trainer en die vader werd razend omdat dat kind niet naar hém luisterde. Na de match stapte die in zijn auto en reed in volle vaart naar huis. 'Zie maar dat ge alleen thuis geraakt' riep hij nog. Stond die kleine daar!»
Trainer: "Wij hebben ook zo'n vader gehad. Die jongen ging op het doel af, iedereen - de trainer, de délégué en de assistent- brulden dat hij moest passeren, en die vader brulde nog harder dat hij niet moest passeren. En in zijn koleire riep hij: `Naar wie zou hij godverdomme passeren, 't is den enige op 't veld die kan sjotten!' Je kan je dat voorstellen, die vader kreeg trainer en supporters tegen, die jongen kreeg zijn medemaats tegen, en op de duur - want dat herhaalde zich een paar matchen- was die jongen doodongelukkig. Ik heb hem een keer het veld zien afkomen, helemaal alleen, tot bij de afsluiting, waar zijn vader ook helemaal alleen stond, en die jongen liet zich op de grond vallen, zijn handen voor zijn gezicht, en snikken, snikken. Dat kind was kapot, dat kind heeft het seizoen niet uit gedaan.»
Arbiter: "Vaders die zich zo gedragen, hebben geen enkel besef van wat hun kind aan het doen is. Want hun kind is aan het leren. En als je iets leert, dan ben je fier als kind en dan wil je ook aan je ouders laten zien wat je kunt. Al die dingen die je van de trainer geleerd hebt. En dan staat die vader daar en dan wil die niet eens zien wat je geleerd hebt!»
Délégué: "Ouders die zo fanatiek zijn, vind je overal. Maar ik zou hen niet met de vinger wijzen: ouders gedragen zich pas fanatiek als ook de trainer fanatiek is. Ouders gaan pas hard roepen als ook die trainer luid naar die kinderen roept. Ik heb het al te dikwijls gezien. Ouders en trainer die zo staan te roepen en te blaffen dat de kinderen op het veld ineenkrimpen en soms met tranen in de ogen aan het spelen zijn. Helemaal verkrampt, helemaal in de war.»
Arbiter: "Ik merk het als kinderen schreiend op het veld lopen. Dan hebben ze naar doel geschoten en gemist, en dan is er naar hen gescholden door de trainer of de ouders. En dat kind weent dan omdat het niet kan voldoen aan die hoge verwachtingen van de trainer en van de ouders.»
Délégué: "En wat voor agressieve dingen vaders soms roepen, ook naar de allerkleinsten. Ik heb een vader naar zo'n zevenjarige horen roepen: 'Stampt dien andere de poten vanonder zijn lijf!' Daar ga ik als ploegafgevaardigde direct naartoe, en daar wil ik desnoods tien minuten mee praten tot die man bekoeld is.»
Vader: "Godverdomme, raakt 'm! stampt 'm tegen de grond! Dat heb ik een vader horen roepen tegen zijn zoontje van negen, omdat die kleine al twee of drie keer door een aanvaller gepasseerd was. Ik zei, mijnheer, weet gij wel wat gij zegt tegen dat kind? En zijn antwoord was: Hé boerke, gij komt van een boerengat, gij moet ons niet komen vertellen hoe wij hier moeten sjotten hé!» Délégué: "Trainers kunnen soms ook zo bruut zijn. lk zag een Duiveltje van zeven jaar een foute pass geven en die trainer vloog uit: 'Kijk uit uw doppen! Ge kunt er weer geen kloten van! Wacht maar tot woensdag, dan zal ik het u 'ns léren op de training.' Zo iemand geeft niet alleen een verschrikkelijk voorbeeld aan de ouders, zo iemand is ook een verschrikkelijke trainer.»
Vader: "Je hebt van die trainers: die kennen wel iets van een bal, maar die kennen niks van een kind. Die weten dat een bal altijd naar hen luistert, maar die begrijpen niet waarom een kind soms nièt naar hen luistert. Dat is één van de grote problemen van het jeugdvoetbal. Dat de trainers vaak te technisch en te balgericht zijn, en te weinig kindgericht.»
Arbiter: "Wat sommige vaders naar de kinderen roepen is vaak krek hetzelfde wat ze naar volwassen voetballers roepen. "Wat ge te klungelen in dat centrum?! Dekt nu eens die linkerkant af! Beweegt eens wat meer, lamzak!' Dat soort vaders kijkt niet naar een spel van kinderen, dat kijkt alsof daar een match van 'de groten' bezig is. En als dat kind nog maar een paar fouten maakt, beginnen ze vaak al te grommen. 'Hij staat weer te slapen vandaag. Hij ziet weer niks vandaag!' Met andere woorden: hij is weer geen grote voetballer vandaag. En dat is de grote ontgoocheling die bij veel vaders op de loer ligt: omdat zij mindere goden zijn geweest, omdat zij niet die jongensdroom-van-de-grote-voetballer hebben waargemaakt, willen ze van hun zoon een god maken. En als die god hen dan ontgoochelt, kunnen ze dat niet verdragen hé.»
De kapbeweging
Speler: "Er wordt door vaders nogal wat afgezaagd tijdens de match, maar wat ik ook erg vind, is het gezeur na de match, in de kantine. Dan krijg je het te horen hé. 'Het trok weer op niks! Ze hebben er weer hun kas aan geveegd! Ze kregen 'm er weer niet in! En d'r is geen ene die op zijn juiste plek staat! En den trainer trekt op geen ballen!' Altijd maar negatieve commentaar, zelden iets positiefs. Ik moet dat niet meer horen, ik mijd de kantine. Ik wacht in de kleedkamer tot de bus er is, en dan spring ik recht in de bus. De ouders denken nog al te vaak dat wij dat niet voelen, die commentaren op het veld en in de kantine. Ze denken dat wij met de jaren een dik vel hebben gekweekt. En voor een deel is dat zo, als ze 'lomperik' of 'lul' of 'sukkel' roepen, dan hoor je dat niet meer. Maar als ze je aanmoedigen, als iedereen roept en fluit en applaudisseert, dat voelen wij maar al te best, maar dat krijgen wij veel te weinig te horen.» Jeugdcoördinator: "Ouders weten niet wat ze hun kind soms aandoen met al die negatieve commentaar. Want als die jongen niet zo goed presteert op school, dan wordt daar al op hem 'gekapt', en als ze dan ook nog eens tijdens het voetballen (zijn uitlaatklep voor de school!) op hem beginnen te 'kappen', dat is wreed, dat is nefast voor zo'n kind!
Op het veld wordt gesakkerd, in de kantine wordt gekankerd en dan heb je nog van die huishoudens waar ook de barometer thuis door de match van het weekend bepaald wordt. En heeft de zoon slecht gespeeld, dan zit het ertegen, dan is het daar soms de hele week ruzie. Ik heb huwelijken weten afspringen omdat het voetbal zo de gezinssfeer beheerste, omdat alles om voetbal draaide, omdat over niets anders dan voetbal werd gesproken.»
Vroeger, och, vroeger!
Zijn kleinzoon speelt ginder, zegt hij, dat manneke met die wittekop. 't Is een goed spelerke, maar soms wat aan de trage kant. Hij heeft vroeger ook gespeeld. Niet te vergelijken met nu. Ze speelden met een harde geschilderde bal waar de verf in schilfers van het leer brak. En ja, ze gingen ook op verplaatsing. Met de fiets en met de boterhammen onder de snelbinder. En na de match geen douche, maar u wassen in een emaillen teiltje , het water ontdooide op uw blote borst.
Jeugdcoördinator: "Och, vroeger, dat is niet te vergelijken met nu! In de jaren zeventig hadden we hier op Beerschot vier trainers voor vijfhonderdtachtig kinderen. Al die kinderen oefenden her en der op een vierkantje van het veld en die trainers liepen rond en zagen ze iets verkeerds, dan floten ze en wandelden ernaartoe, "zo moet ge diejen bal amortisseren en nééje, dat is niet de binnenkant van uwe voet!' En pas op, de ouders vonden dat goed hé, geen enkele vader die reclameerde. En nu! Nu hebben we driehonderd kinderen en drieëntwintig trainers! Die zijn profes-sioneel hé, die hebben allemaal een opleiding gehad, maar... dan nog zijn sommige ouders niet content. 'Mijnheer, hij speelt in een groepke van zeventien, ik vind dat te groot, zo kan hij niks leren! Kan hij niet wat individuele begeleiding krijgen?'
Nog zoiets: vroeger waren er TIEN ballen voor die 580 kinderen, nu zijn er DRIEHONDERD ballen voor die driehonderd kinderen. Elk kind heeft zijn eigen lèren bal! Dat is ook mooi om zien, zo'n veld vol kinderen, en allemaal aan het lopen met die bal. Maar dan denk ik soms: als ik tegen die ouders zou zeggen dat er per tien kinderen maar één bal is... Jongen, ze werden stapelzot!»
Tienjarige profs
Vader: "Alles wordt 'professioneler'. Vroeger mocht je ze nog met de auto brengen. Maar nu gaan die tienjarigen al met de 'spelersbus' en wij ouders mogen dan als schapen achter die bus rijden. Die afzondering in de bus is goed voor hun concentratie, zegt de trainer. Kan je je dat voorstellen? Professionals van tien jaar!»
Speler: "Goed dat wij in een bus zitten. Daar kunnen we tenminste kaarten of lezen of onze walkman opzetten. Alle jongens waren het beu om met de auto mee te rijden, want als je verloor, begon pa zijn zaag te spannen in de auto.»
Vader: "Ja, het gaat er almaar professioneler aan toe. Vroeger lieten ze een kind gerust in een club, ze kwamen het pas wegkopen als hij zestien was. Nu komen eersteklasse-clubs de kinderen al scouten vanaf hun acht jaar: of ze niet naar een grotere club willen?!
In de provincie Antwerpen wordt nu zelfs al geronseld door Nederlandse eredivisie- en eerste-divisieploegen: NAC Breda, Feijenoord Rotterdam, PSV Eindhoven en Willem 11 Tilburg. En eigenlijk hebben die maar een ietsje betere opleiding te bieden dan de Belgische clubs, maar die 'naam' doet het natuurlijk bij de ouders: het idee dat hun kind mag spelen bij een 'grote' buitenlandse club! .»
Jeugdcoördinator: "Vroeger waren ouders minder te verleiden door al die aanbiedingen omdat niet de ouders maar de club alles te zeggen had over de transfers van de spelers. Maar sinds het decreet van '97 over de niet-professionele sportbeoefenaar zijn kinderen niet langer gebonden aan de club en staat het de ouders vrij met hun kind naar een andere club te gaan. Sommige ouders beginnen dan ook te marchanderen met hun kind, wat vroeger onmogelijk was. Die kleine speelt bij ons, bij Beerschot, maar ze vragen dan aan Germinal Ekeren of Lierse of hij daar eens mag komen testen, want dat vinden ze natuurlijk beter, dat die kleine bij een eerste-klasse-ploeg speelt. En oké, hij mag bij Lierse bij de Nationale Kadetten beginnen en dan zie je die ouders ineens veranderen hé! Zes jaar lang vonden ze het fantastisch bij ons, en ineens is er niks meer goed. Dat kind wil eigenlijk niet veranderen, dat heeft zijn vriendjes, dat is gelukkig bij ons, maar zijn ouders vinden dat hij moet veranderen. En waarmee ze dat kind dan paaien. 'Allez jongen, ge moet dat eens zien bij de Lierse, daar hebben ze douches met twee koppen, en bij Beerschot maar éne kop!'»
Vroeger had een club meer vat op die transfers, en was het rustiger rond het veld. Nu zijn de ouders nerveuzer geworden. Als zij vinden dat 'hun kleine' wat te weinig wordt opgesteld, gaan ze al op zoek naar een andere club.»
Jeugdcoördinator: "Veel clubs zijn tegen dat decreet, maar ik vind het niet zo'n slechte zaak. Vroeger kon een club een jongen heel lang aan zich binden zonder iets voor hem te doen. Nu is jeugdwerking een uitdaging. Nu moet je er iets voor doen om die jonge gasten in de club te krijgen en om ze erin te houden ook.»
Vader: "De grootste verlokking voor zo'n ouders is een aanbieding van een grote club. En dé max is natuurlijk als je kind bij het grote Anderlecht mag spelen. Sommige ouders hebben daar alles voor over. Ik ken zo'n tienjarige die van een kleine club naar Anderlecht is getransfereerd. Om halfvijf is de school gedaan, moeder of vader wacht voor de schoolpoort, boterham eten in de auto, huiswerk maken in de auto, trainen in Brussel, douchen, nog een cola drinken en om negen uur is die jongen thuis en moet die nog de rest van zijn huiswerk maken. Je hebt kinderen die tegen die stress bestand zijn, maar er zijn er genoeg die dat op die jonge leeftijd niet aankunnen.»
Trainer: "Grote ploegen hadden er vroeger ook geld voor over om een kind aan te trekken en de ouders over te halen dat het de kleinere club zou verlaten. Ouders die 15.000 frank per maand kregen, dat was de premie voor een miniempje. Maar die tijd is voorbij. Ouders en kinderen switchen nu zo gemakkelijk van de ene club naar de andere, en er staan tegenwoordig ook zoveel kinderen te dringen voor De Grote Poort, dat geen enkele club nog geld bovenop een aansluiting wil geven. Hoogstens een gratis abonnement voor de papa om te komen kijken naar de wedstrijden van de eerste ploeg.
Nu is het andersom, nu zijn het vooral de ouders die zich extrakosten op de hals halen om hun kind 'naar de top' te voeren. Ik ken ouders die een tweede auto kopen om hun zoon elke dag naar Brugge of Anderlecht te brengen. Als dat kind er dan op zijn veertiende of zestiende de brui aan geeft, stort de wereld van die mensen in.»
Jeugdcoördinator: "Het nadelige is soms ook dat die kinderen geforceerd worden bij die grote clubs. Want die willen wel élk jaar in de jeugdreeksen kampioen spelen en dus stellen ze een goeie speler week na week op. Ik heb kinderen van veertien gezien die compleet kapotgespeeld waren, die twee seizoenen na elkaar geforceerd waren geweest; en toen het niet meer ging liet die grote club ze gewoon vallen. Een jongen is hier naar zijn kleine club teruggekeerd met twee bouten in zijn knie... In kleine verenigingen kom je dat niet tegen. Vandaar dat ik altijd tegen de ouders zeg: haal ze niet te vroeg uit hun 'nest' weg, laat ze zolang mogelijk in een kleinere club blijven, want die 'professionele' jeugdopleiding van de grotere clubs, daar zijn niet alle kinderen tegen bestand . Het gebeurt ook heel vaak dat die grote ploegen kinderen aannemen en dat ze een maand later al zeggen dat 'ze hem niet kunnen gebruiken'. Dan staan die ouders daar, 5.000 frank lidgeld betaald, en ze moeten hun kind niet meer hebben!"
De miniemen komen van het veld, roodwit heeft gewonnen tegen blauwgeel. Onder de golfplaten van de kleedkamer zindert het 'Tsjikke-tsjakke-tsjikke-tsjakke heujheujheuj' en 'We Are The Champions, No Time for Losers'. En ook een treiterachtig refrein: 'Ze waren Beter! Ze Waren Beter!... Niet Gekomen! Niet Gekomen!' De terreinverzorger trekt de deur open en roept: 'EN DEZE KEER NIET MET DE SHOES IN DEN DOUCHE !!'
Deel 2: hoe verteer je 50-0 en oerwoudgeluiden?
Vogelspotten (2): blij met een levende mus
Nu het vogelspotten een hoge vlucht neemt (de woordspeling drong zich op), zullen we aandacht besteden aan een vogel die lang verguisd én verdelgd werd, maar die aan een revival bezig is; allicht omdat die gevederde volksvriend nog maar zelden te zien is. We hebben het over De Mus, de passer domesticus. Tot twintig jaar geleden mocht je die mus met jachtgeweer en nestroof belagen, sinds 2002 is ie beschermd.
We volgen de mus door de eeuwen heen, we sleuren er Dolly Parton bij en we gaan op bezoek bij een passionele mussenfilmer. Alles voor de Passer D!!
Humo april 2002 -licht ingekort © Jan Hertoghs
"Het zou kunnen dat de mus kapotgaat aan dezelfde kwaal als de mens: vereenzaming."
Onlangs werd op de redactievergadering geopperd of we geen aandacht konden besteden aan De Bedreigde Huismus?! Dat ik dit nog mag meemaken, riep ik verheugd. Want reeds in 1984 heb ik bij de heer Guy Mortier een voorstel ingediend om een reportage te maken over dit sympathieke gevogelte. De brief van toen heb ik teruggevonden: in navolging van de groeiende belangstelling voor de Gewone Man, pleitte ik toen al voor een artikel over de Gewone Mus, “zijnde de meest voorkomende én minst bestudeerde vogel van ons land.” Omdat losbandig gedrag altijd goed is voor de verkoop van een weekblad had ik ook gemeld dat de mus een heetgebakerde wipstaart is, “sommige bronnen spreken van 300 copulaties per dag!” Maar dat mocht niet baten, het voorstel werd niet aanvaard, maar nu achttien jaar later, nu moét het ervan komen. Want intussen is gebleken dat de huismus uit het gezichtsveld aan het verdwijnen is. Het pluimgewichtje is zelfs zo hard op de terugweg dat de Vlaamse regering beslist heeft om hem het statuut van Beschermde Vogel (BV) te verlenen. Humo dus op zoek naar de mus.-
Op internet kan je duizenden webbladzijden vinden over de mus, er is sprake van een echte mussenrevival, maar in 1984 was het géén onderwerp. Er waren toen naar schatting nog twee miljoen mussen in Vlaanderen en vijf miljoen mussen in België, dat is één mus per twee Belgen, daar keek dus niemand naar om. Zelfs bij de uitgesproken vogelvrienden van De Wielewaal (nu: Natuurpunt) kenden ze “in heel hun vereniging niemand die zich voor de huismus interesseerde". Het onderwerp werd “te groot, te bekend en te vulgair" genoemd. Erger nog, zij vergeleken interesse voor de mus "alsof je aan medici vraagt of ze zich met de verkoudheid bezighouden.”
Op het Departement Biologie van de UIA vielen ze ook uit de lucht: “In Engeland en de USA zijn er al studies geweest, maar in België is er geen onderzoek naar dat beest.“ Op het Instituut voor Natuurwetenschappen kwam ik vervolgens te weten dat de huismus “één van de weinige Belgische vogelsoorten was die nog nooit geringd was”, met andere woorden, ook al geen interesse. De enige die dat allemaal zéér spijtig vond, was Roger Arnhem van het toenmalige Coördinatiecomité voor Bescherming van Vogels: “Weet u wat het is? Onderzoekers vinden de huismus niet glorieus genoeg om er een studie aan te wijten. Er is trouwens geen geld voor onderzoek naar de passer domesticus. Want ja, wat heb je aan die mussen?! Ze zijn niet bedreigd, ze zijn heel talrijk, en ze leven vooral in de steden. Geen enkele ornitholoog doet graag onderzoek in een stad. Iedereen wil ver weg het veld in, als het kan naar de Himalaya! Daar gaan ze dan in moeilijke omstandigheden naar zeldzame vogels kijken. Een wetenschapper wil nu eenmaal geen vogel bestuderen die zich achter zijn keukenvenster bevindt!”
Zo was de situatie in 1984. Spreekwoordelijk gezien was er géén kat die zich voor de mus interesseerde. Ik gooide me dan maar op de vogelliteratuur, maar ook daar viel de mus compleet tussen de plooien. In vogelboeken uit de jaren vijftig en zestig worden amper alinea’s aan de huismus besteed. In enkele boeken is zelfs geen beschrijving van de mus terug te vinden (“een beschrijving is overbodig, iedereen kent wel zijn grauwe verenkleed”). Voor de ware vogelliefhebber zijn het zelfs ordeverstoorders (“de mussen verjagen met groot kabaal de jonge zwaluwen, wat niet leuk is voor mijn observatie”) en natuurlijk wordt ook zijn getsjilp maar schamper onthaald (“de soort is te onordelijk en te bandeloos om zich op muziek te concentreren (…) bedenkelijk gekrijs (…) ruig gekras en gekwetter ”)
Ja, vrienden, de mus was toen zowat de nozem van de schepping, de mod en de rocker van het vogelbestand; wat mij nog meer voor hem innam! Ook de buurten waar hij zich bewoog werden als ongepast beschouwd voor zo’n kleine vogel. “Waar veel mensen wonen, is hij alomtegenwoordig (…) zelfs in delen van de stad waar hevig tumult heerst. Op perrons waar wielen knarsen en fluitsignalen weerklinken en waar grote mensenmenigten zich bewegen, daar verschijnt zonder mankeren de huismus. Soms zien ze er op die plaatsen groezelig en verfomfaaid uit (…) Mussen houden noch van stilte noch van rust; haast altijd is er om hen heen een sfeer van relletjes, ruzie en rumoer.”
Kijk- en luisterplezier
Pas in de jaren zeventig ontstaat er wat prille interesse voor de huismus. De landbouw (die de mus als schadelijk beschouwt) boert achteruit, de milieugroepen winnen veld en plots is er vertedering voor de kleine overlever: “Veel boeren en tuinders -en ook huismoeders met hun witte was- zullen gloeiend zijn als ze dit lezen, maar ik zou die diertjes niet meer willen missen in de tuin.” (M. de Jong, 1976) Ook hun grauwe veren krijgen plots een andere tint, ineens is er sprake van het “kereltje met zijn grijze petje, wittige wangetjes en warmbruin pakje (…) een vogeltje waar net zoveel kijk - en luisterplezier aan te beleven valt als aan de meest bonte paradijsvogel.” (B. Garthoff, 1971). Het zijn de rooie jaren zeventig, de kleine proletariër moest aan het hart worden gedrukt.
In 1980 verscheen dan “De Huismus” van Minouk van der Plas-Haarsma (uitg. Het Spectrum). Het was het eerste nederlandstalige boek dat met zijn 151 bladzijden helemaal gewijd was aan die ene vogel. Schrijven over een huismus was niet vanzelfsprekend. De schrijfster spreekt zelfs over enige verwarring in de kennissenkring, “sommigen denken dat ik aan een boek werk over de thuiswerkende vrouw”. Voor mij was “De Huismus” een zeldzaam standaardwerkje. Ik leerde onder andere dat een mus tussen de 3100 en de 3600 veren telt, 28 à 30 gram weegt, en tegen een gemiddelde snelheid vliegt van 38,5 km per uur met een maximum van 50 km per uur. Dat laatste mag niet verbazen aangezien de mus zich vooral ophoudt binnen de bebouwde kom.
Hete mussen uit Salou!
Toen dit merkwaardige boekje verscheen, bleek het echter nog te vroeg voor een mussenrevival. Na twee jaar lag het al in de ramsj en ook de schrijfster hield er geen grote contacten aan over: “Akelig stil bleef het na de publicatie. Eén telefoontje heb ik maar gekregen, en dat was dan nog van een vent die allerlei zedeloze praat begon uit te kramen.”
Dat moet dan wel het gevolg zijn geweest van het hoofdstukje Copulatie, daarin stond opvallend feitenmateriaal over het seksleven van de mus. Zo presteert het mannetje minstens vijf en maximum twintig copulaties-na-elkaar als het vrouwtje paringsbereid is. “Bovendien doen ze het vaak op plaatsen waar ze goed zichtbaar zijn, zoals in dakgoten, op vensterbanken, of op boomtakken dichtbij een huis”. Al in de Middeleeuwen hadden mussen de reputatie verworven van onverdroten minnaars. Eén geleerde vermeldde zelfs “300 paringen op één dag” en andere middeleeuwse schrijvers weten de korte levensduur van de mus (gemiddeld twee jaar) vooral aan zijn “hete en onkuise natuur”.
Mussen als geil gevogelte, je zou het die grijssjilpers niet aangeven, maar de grote Aristofanes en de grote Shakespeare wisten ervan. In het blijspel Lysistrata komen op mannen beluste vrouwen de helling van de Akropolis afgereden “zittend op mussen” en in “Measure for Measure” zegt één van de acteurs dat er geen mussen onder zijn dak moeten nestelen “omdat ze overspelig zijn”. In de donkere middeleeuwen mocht het vlees van de mus zelfs niet genuttigd worden omdat het volgens sommige geleerden “een onkuisheid bevorderende uitwerking had”. Dat hadden de Chinezen natuurlijk weer goed gelezen: in China geldt het vlees van de (ring)mus nog altijd als potentieverhogend middel.
Blijkbaar is er ook in het buitenland nog altijd vraag naar Chinees mussenvlees, want in januari ’97 werd in de haven van Antwerpen een container ‘bevroren wild’ opengemaakt. Die bleek op doorreis naar Itelië en hij was geladen met 1,2 miljoen mussenbilletjes -en boutjes. De Nederlandse wildhandelaar voerde jaarlijks zo’n zes miljoen ringmussen in uit China, en hij liep voor dat ene transport een boete op van 20.000 Belgische frank (500 euro).
Kill! Kill! Kill!
De mus is nu beschermd, en de verdelging ervan is door de Vlaamse regering volledig verboden, maar vroeger mocht men de huismus gedurende zeven maanden van het jaar onbeperkt bestrijden. Vooral de boeren hadden het tot in de jaren zestig niet op de mus begrepen. De mus is geen vogel "om te observeren, maar om te elimineren", dat lees je in een boek uit 1957 met de overigens fijne titel “De vogels bij huis, in tuin en park” - “Op alle manieren heeft de mens al geprobeerd om de mussen de baas te worden, maar niets helpt! Vergiftigde tarwe, vangen met netten, nesten met jongen leeghalen, neerschieten, het is boter aan de galg.” De auteur geeft toe dat de mussen tijdens het grootbrengen van hun jongeren veel insecten en schadelijk ongedierte nuttigen, maar “dat staat niet in verhouding tot de grote schade die ze toebrengen aan boomgaarden, moestuinen, bloemperken en vooral graanvelden”. De auteur zet de mus en haar verdelging op dezelfde hoogte als de rat en haar bestrijding en raadt zijn lezers aan om systematisch mussennesten te vernietigen. Om niet met de witte hemdsmouwen onder de dakpannen te moeten wroeten, wordt aangeraden om nestkastjes op te hangen en die dan regelmatig te "zuiveren van mussenbroedsels”.
Met alle Chinezen
In grote graanlanden als China en Rusland was de (ring)mus vijand nummer twee. Op één stond het Amerikaanse imperialisme. De grote roerganger Mao riep in 1958 zelfs een nationale antimussen-campagne uit waarbij drie miljoen studenten, soldaten en kinderen gemobiliseerd werden. Het motto was: vijftig miljoen ringmussen stelen per jaar het voedsel van drie miljoen Chinezen, en drie dagen lang werden onafgebroken mussen gevangen en vergiftigd. Honderdduizenden mussen werden ook voortdurend opgejaagd en tot de dood uitgeput door constant geweren af te schieten en op gongen te slaan. Resultaat: alleen al in en rond de stad Beijing kwamen zo’n 800.000 ringmussen om. (Het gevolg was dat er na de mussenplagen op vele plaatsen insectenplagen ontstonden en dat men het ringmussenbestand weer heeft moeten herstellen,jh)
Ook in onze contreien was het de gewoonte dat boerenkinderen na schooltijd met kletterende pottendeksels langs de graanvelden liepen om zo de mussenzwermen weg te jagen. Er waren vroeger ook mussengilden die er gezamenlijk op uit trokken om mussen te verdelgen. Het gemeentebestuur reikte (kleine) premies uit per aangeboden kadavertje, een mens kon toen nog blij zijn met een dooie mus.
Mussencongres
In mijn eigen jeugdherinnering (jaren zestig en zeventig) waren mussen even onuitroeibaar als vliegen. Ook in de stadsrand waar we woonden. Overal waar je keek, zag je wel een mus. Ik heb ze als kind ook willen vangen. M’n mussenval was een constructie met een aardezeef en een stokje, als ik aan een touwtje trok, viel het stokje weg en zou de zeef als een vangnet op de troep mussen storten. Om ze te lokken had ik zeer mals Expobrood onder de zeef gelegd. In mijn ogen een aantrekkelijke Breugeltafel voor vogels, maar de mussen betrouwden het niet, geen één is op het feestmaal aangevallen.
En nu valt er niks meer te vangen en te verdelgen. De enige mussen die ik deze week in Antwerpen zag, zaten in de Zoo, nog net niet in kooien.
Ik vraag aan Jenny De Laet (50) hoe dat komt. Zij is doctor in de wetenschappen (specialisatie gedragsecologie) en ze heeft in ‘99 een boek geschreven: Mussen, een groene partij (VUB-Press). Daarmee is ze niet aan haar proefstuk, want in de reeks “Vogels Rondom ons” publiceerde ze ook : De Ekster in zwart en wit - Zwaluwen, dapper, frivool en bedreigd en De Roodborst, dichtbij en ver weg. Het zijn stuk voor stuk titels waar je broodkorsten voor opspaart, en als ik haar een hand geef, klein en tenger, heeft ze zelf ook wat van een vogeltje.
Humo: Hoeveel mussen zijn er nog in ons land? In 1972 zouden er nog vijf miljoen zijn geweest.
«Cijfers geven is moeilijk omdat de mus zovele jaren nauwelijks onderzocht is. Voor Vlaanderen waren er begin de jaren zeventig nog 715.000 mussenkoppels, en dat zouden er in 1985 nog maar 500.000 zijn geweest. Wat daarna is gebeurd, weten we niet: de nieuwe tellingen voor de Broedvogelatlas zijn nog aan de gang.
Dat er zo weinig cijfers zijn, komt omdat er nooit enige interesse voor de huismus is geweest. Maar nu die bescherming er is, nu hij zeldzamer dreigt te worden, is er plots wel interesse. Voor 2001 was er op het Labo voor Ecologie van de RUG niet één student die mee in mijn mussenproject wilde stappen, en dit jaar had ik er ineens tién! Dat zijn dus tien studenten-langslapers die twee weken om halfzeven opstaan om drie-vier uur naar het paargedrag van mussen te kijken; dat doen ze in de binnenstad van Gent.
Eerst hebben ze afgaande op het getsjilp een grote en een kleine kolonie mussen moeten zoeken, en dan hebben ze aan de bewoners moeten vragen of ze die mussen vanuit een tuinhuisje of een berghok mogen observeren. En overal zijn ze met open armen ontvangen, wat toch bewijst dat de mensen ermee begaan zijn.
De interesse is er nu ook internationaal. Midden april is er in Berlijn zelfs een Mussencongres, mét sprekers uit de hele wereld. De Duitse vogelverenigingen hebben de mus trouwens uitgeroepen tot Vogel van het Jaar!
Meer huizen, minder huismussen
Humo: Jullie doen in ons land ook beroep op duizenden vrijwilligers om de mus in kaart te brengen.
«Via Vogelbescherming Vlaanderen/België zijn we gestart met een nationaal Mussenprojekt. Voor dat project dat ik uitwerkte hebben we dertigduizend Musseninvulkaarten laten drukken waarop vrijwilligers de locatie kunnen aanduiden waar huismussen én ringmussen nog gezien worden. Ook als de vogel vroeger wel in je omgeving voorkwam en nu niét meer, kan je dat op de kaart invullen. Het zijn nu de beste maanden voor dat project, want in maart en april zitten de mannetjes vele uren te tsjilpen bij een nestplaats. Je kan ze dus gemakkelijk lokaliseren.
Humo: Waarom gaat de mus zo hard achteruit?
«Daarover is er geen eenduidigheid. Een eerste grote knik kwam er toen de paarden uit het straatbeeld verdwenen: geen resten van haverzakken meer op straat en ook geen paardenvijgen meer, met daarin nog onverteerde zaadjes. Daarvan heeft de mus zich kunnen herstellen, maar dan kreeg je de snelle mechanische graanverwerking in de landbouw, de tarwe bleef niet meer in schoven op de velden staan, maar werd met combined harvesters van het veld gehaald en meteen opgeslagen. Dat opdoeken van de graansupermarkten en de opkomst van de monotone maisvlaktes was een zware klap voor de mus, en vanaf de jaren zeventig zien we een geleidelijke daling. Zowel op het platteland als in de stad. En dat was onverwacht. Want aanvankelijk dacht men dat de mussen er met de voortgaande verstedelijking op vooruit zouden gaan, maar nu blijkt dat een mus toch ook niet kan leven van huizen alleen. Eens de jaren negentig eraan komen, gaat de mus zelfs met een steile curve bergaf. Men is dan ook gaan vaststellen dat mussen minder nestgelegenheid vinden omdat de mensen hun huizen en daken beter beginnen te isoleren, er zijn geen spleten en hoekjes meer voor het mussennest."
Loodvrij = mussensterfte
Humo: Vandaar dat men nu dakpannen kan kopen met speciale openingen zodat de mus nog onder het dak kan nestelen.
«Ja, in Nederland zijn aannemers zelfs verplicht om bij nieuwbouw holtes te laten voor holenbroeders. Maar ik vermoed dat een tekort aan nestgelegenheid niet de fundamentele oorzaak is. Ik denk dat de grote achteruitgang te wijten is aan het wegvallen van insecten. Als de jonge mussen uitkomen, worden ze gevoerd met insecten, -kevers, spinnetjes, bladluizen en rupsen- maar er zijn bijna geen insecten meer! Mijn moeder woont in Sint-Niklaas, die zet al enkele jaren geen vliegenraam meer, want er komen nog nauwelijks vliegen in huis! En die sterfte van insecten is dan weer te wijten aan de pesticiden in de landbouw, aan het “verstenen” van de tuintjes in de stad en aan het gebruik van loodvrije benzine.
Humo: Loodvrije benzine heeft dus een negatieve impact op het milieu?
"Om het octaangehalte van die benzine te verhogen worden er giftige additieven toegevoegd en dat doodt insecten en dat zorgt voor een achteruitgang van de huismus. Zeker dan in de steden waar veel opstoppingen zijn, en langzaam verkeer, dat zorgt voor onvolledige verbranding en voor giftige uitlaatgassen."
Humo: Dus beter diesel tanken dan. Slecht voor de lucht, maar goed voor de mus!
«We zouden beter de auto’s zoveel mogelijk uit de stad weren, ja! En dan is er nog iets. Het zou kunnen dat de mus in de stad aan dezelfde kwaal lijdt als de mens, namelijk vereenzaming. Er zijn zelfs hypotheses dat de mus daardoor in een fatale spiraal is terechtgekomen. Van nature is de huismus immers een sociale vogel die in kolonies leeft. Als die kolonies kleiner worden door de milieuvervuiling, verliest de vogel een stuk van zijn bestaansgrond. Neem de mannetjesmus. Die heeft de rivaliteit van andere mannetjesmussen nodig om tot een hogere paringsdrang te komen, maar als er alsmaar minder mussen en dus minder mannetjes komen, verliest hij zijn paringsdrang en raken er minder eieren bevrucht, en delft de mus in feite zijn eigen ondergang."
Humo: Straks moeten we nog voederplaatsen met insecten gaan installeren om ze in stand te houden in de stad.
« ‘t Is echt vreemd dat de mus zo kwetsbaar is geworden in de stad. Want er zijn nog vogels die van insecten leven, zoals merels, roodborstjes en winterkoninkjes- en die gaan niét achteruit in de stad. Maar die hebben een periode in het najaar dat ze zich verspreiden over een groot terrein, wat het foerageren bevordert. Maar de mus blijft binnen zijn vierkante kilometer “hangen”, en als daar geen insecten meer zijn, dan is het gedaan. Andere bronnen zeggen dan weer dat de mus aan een grootscheepse stadsvlucht is begonnen, en dat er op de buiten terug mussenrijke plaatsen ontstaan. Maar er moet nog veel observatie gebeuren om die hypothese hard te maken."
Ultieme mensenvriend
Humo: In Brussel en Wallonië was de mus al langer beschermd. Vlaanderen mankt wat achterop.
«Beter laat dan nooit. Want tot voor dat besluit was bijna elke verdelging toegelaten: ook met vuurwapens en zelfs zonder jachtverlof! Het vernielen van eieren, van jongen en nesten, het vangen met netten en kooien, dat was allemaal toegelaten van 1 maart tot 30 september. Ik heb een tekstje uit West-Vlaanderen waar men over “mussentrappen” (=vallen) spreekt die tussen de paardenvijgen worden opgesteld. Dat dateert van 1911, maar negentig jaar later mocht dat theoretisch nog altijd. Qua bewustmaking van de mensen is die bescherming een goeie maatregel, maar voor de mus zelf komt die maatregel eigenlijk te laat. Ik denk niet dat er nu meer mussen gaan komen omdat ze beschermd zijn. Wat ben je er immers mee dat je een beschermde vogel bent, als je biotoop en je voedsel nog alle dagen wordt aangetast?!
Er zullen offensievere maatregelen nodig zijn, zoals in Engeland. Daar is het mussenbestand zo dramatisch afgenomen dat ze een recovery officer hebben aangesteld om aan de boeren het nut van de mussen uit te leggen en ze te vragen om extra onkruidbermen te laten liggen als foerageterrein."
Humo: In gezonde omstandigheden kweekt de mus erop los. Voor hoeveel nakomelingen kan een gezond koppel mussen zorgen?
«Eén koppel kan op twee gezonde levensjaren voor zes broedsels van vijf jongen zorgen, dat maakt zo’n dertig mussen. Dat ze desondanks achteruitgaan, maakt het allemaal nog dramatischer."
Humo: Wat vindt u zo sympathiek aan een mus?
«Vorig jaar zaten hier nog tien mussen bij het huis, nu geen énkele meer en ik mis dat. Ik mis dat getsjilp om het huis, ik vond dat gezellig. En ik heb al vragen gehad van journalisten of dat nu zo érg is dat die mus er niet meer is in de stad, want zeggen ze: is een stad zonder mussen nu zo verschillend van een stad mét mussen? Maar ze zouden moeten beseffen dat de mus al bij de mens is vanaf het moment dat hij overstapte van een nomadisch bestaan naar een sedentair landbouwbestaan. Zolang wonen we al onder hetzelfde dak, dat is bijna veertigduizend jaar! Dat vogeltje is ons al trouw gebleven in àlle omstandigheden. In het koudste noorden en in de heetste woestijnen, overal is de mus ons gevolgd! En dat is een wederzijdse vriendschap geweest; heel veel landverhuizers hebben mussen meegenomen op hun bootreizen overzee omdat ze dat vogeltje niet graag wilden missen in de buurt van hun nieuwe thuis. De mus kan overleven in de ondankbaarste omstandigheden, ze hebben mussen gevonden in Noord-Zweden waar de wintertemperaturen dalen tot min 35. En ze hebben in Utah mussenouders gezien die hun jongen in leven hielden bij temperaturen tot min 25! Ze hebben mussen gevonden tot zeshonderd meter diep in Britse koolmijnen, levend van brood van mijnwerkers! Ze hebben mussennesten gevonden op oliepompen, van die grote ja-knikkers: om de vier seconden ging dat nest zestig centimeter op en neer, en dat wijfje bleef broeden. Dat is toch grandioos! En als dat overlevertje dat zich overal aanpast nu aan het verdwijnen is, dan schort er toch iets aan dat milieu waarin wij leven."
Jacky Vereecke, de mussenfilmer
De internationaal beroemde Britse mussenkenner D. Summers Smith zag zelfs mussen een nest maken in de uitlaat van een straaljager. En ooit was hij ook getuige van het in brand vliegen van een mussennest omdat het mannetje per ongeluk een (nog smeulende) sigaret als nestmateriaal had aangevoerd! Je zou veronderstellen dat er van zo’n spectaculaire vogel veel foto’s bestaan, maar het tegendeel is waar. Er bestaan amper foto’s van de mus omdat niemand ooit de moeite heeft gedaan om het plebs onder de vogels te vereeuwigen. Des te opmerkelijker is het dat ene Jacky Verheecke al in 1983 een 16-mm film draaide over de huismus. Verheecke (69) woont in Duinbergen bij Heist, was vroeger pasteibakker in Zeebrugge en besteedde al zijn vrije uren “aan het filmen van de natuur”. Volgens mussen-auteurs Jenny De Laet en Minouk Van der Plas is zijn film “een unicum in Europa”.
In 1984 had ik Vereecke ook al gecontacteerd, zeggende dat er een reportage van Humo op komst was. Toen dat niet doorging, had ik hem daarover ingelicht, maar blijkbaar had hij dat briefje nooit ontvangen, want vier maanden later schreef hij een brief: “Geachte Heer Hertoghs, ik verwacht U nog altijd. Ik heb al mijn vakantie uitgesteld om U te mogen ontvangen maar ik heb nog niets gehoord van U. De film van de Huismus staat klaar en we hadden U goed ontvangen. Hopende U toch nog te ontmoeten, Jacky Verheecke, natuurcineast.”
Achttien jaar later sta ik in zijn flat én de film van de huismus staat nog altijd klaar. Hij ontvangt me opgetogen tussen zijn schilderijen van koeien, tijgers, zwanen, meeuwen, aasgieren, uilen en futen (nee, mijnheer, dat is geen fuut, dat is een roodhalsduiker!), doeken die hij allemaal zélf heeft geschilderd. Het schilderen is zijn hobby, het filmen is zijn passie. Hij laat me in de slaapkamer en wijst op de stapels filmdozen bovenop de kast, “veel mensen hebben me al gezegd, Jacky, ‘t is al goud wat daar ligt!”
Ik lees de titels op de dozen: De Grauwe Kiekendief 30 min. Het Waterhoen 30 min. Het Koninkrijk der Zangers 30 min. Er is ook pellicule over De Roerdomp (“nu onvindbaar!”) en over De Bruine Kiekendief (“een heel moeilijke film om te maken, want dat is een schuwe patat!). En alles is gedraaid met de legendarische Zwitserse Bolex-camera, de beste die er is. In totaal heeft hij 92 films gemaakt, de laatste draaide hij nog in 2001 (Vogeleieren 30 min.)
De gordijnen worden dichtgetrokken, de loodzware bandopnemer met de klankband is aangesleept, en dan werpt de knetterende projector een helder licht op het oude filmscherm, De Huismus - Passer Domesticus staat er in zwierige letters, en de muziek komt van een harp. En dat de film één keer op de BRT te zien was, in het programma Allemaal Beestjes, en dat de mannen van de BRT ooit tegen hem gezegd hebben, mijnheer Vereecke, gij maakt magnifieke films, gij moet niet onderdoen voor ons! Dat had hem plezier gedaan.
En dat de huismus de tweede film was die hij draaide. “Dat was in 1983. En nogal wat mensen vonden mij zot als ze hoorden dat ik weer in de natuur ging filmen, ze zegden: Maar Jacky toch! Waar dat gij uw tijd en uw geld in steekt! Maar als ze nu mijn beelden zien, dan springen ze zo hoog (wijst tot het tafelblad).”
Het is een mooie film. De mus hipt op prikkeldraad, zit achter de wijfjes tussen gesnoeid wilgenhout, maakt een nest in een kerktoren en zelfs tùssen de takken van een bewoond ooievaarsnest in het Zwin!
Verheecke kijkt ernaar met een haast kinderlijk plezier, en als de mus een plonsbad neemt in een plas, klapt hij in zijn handen, kijk-gie, zo nat! Alsof ze een emmer water over hunder gekregen hebben! ‘t Zen sloebers wei! Na vijfendertig minuten mus verschijnt er Einde in sierlijk schrift, het licht is weer in de kamer, en als ik hem vraag wat hij in die mus ziet, komt het antwoord meteen “dat het een onverbeterlijke optimist is! En nu gaan ze hem beschermen, maar toen ze hem nog wilden verdelgen, bleef hij niet eens weg bij de mensen. Hij bleef verder tsjilpen en zijn nest maken onder hun dak! Alsof er niks gebeurd was! Ik zal het u zeggen, mijnheer, als er één je m’en foutist is onder de vogels, dan is het de mus! Ge kunt er wat van leren!” (…lees verder onder de illustratie)
Christus en Dolly Parton
Er zijn natuurlijk vogels die méér tot de verbeelding van kunstenaars hebben gesproken dan de mus. De zwanen hebben hun Zwanenmeer, de merel heeft zijn Blackbird van The Beatles, het roodborstje heeft zijn meezinger Roodborstje tikt aan het raam, tik-tik-tik. Daartegenover kan de mus niet veel adelbrieven voorleggen. En toch! Wie drukt Little Sparrow aan haar brede boezem? Dolly Parton! En dan spreken we nog niet eens over Edith Piaf, bij miljoenen bekend als De straatmus van Parijs. De naam sloeg niet op haar zangtalent, maar op haar kleine gestalte en frele voorkomen; Piaf was 1 meter 49.
Wat de meest mussenvriendelijke televisiezender betreft, daar haalt VTM het ruim van de VRT. Twee jaar lang bracht de zender een tekenfilmserie waarin een mus met een werkmanspet de hoofdrol speelde (Tsjilp De Mus, 1989-91) en daarnaast heeft de zender nog altijd een beroemde mus in dienst: de ook al enigszins bedreigde correspondent in Jeruzalem, ons aller Connie Mus!
En we mogen er ook de godsdienst bijhalen. Grote beschermer van de mus is Jezus Christus zelf. Die mens wist iets van vogels (“zij zaaien noch zij maaien!”) en die bekommerde zich wel degelijk om de mus. Lees maar bij Lucas 12:6: Kan men niet vijf mussen kopen voor twee stuivers? En toch vergeet God niet één van hen!
Dat staat in schril contrast tot de katholieke priester-dichter Guido Gezelle. Die had allicht teveel mussenplagen gezien op de wijde West-Vlaamse akkers, want hij heeft het over dievig muschgebroedsel. Dan liever de Nederlander Jan Hanlo (1912-1968). Die heeft in 1949 het ultieme mussengedicht geschreven, het is op een marmeren plaket vereeuwigd in een straat te Leiden en ik heb het ooit met welluidende stem horen voordragen op een Nacht van de Poëzie. Lichtjes ingekort gaat het als volgt: Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp- Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp - Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp! Tsjielp!
Vogelspotten (1): een vroege-vogel-wandeling en de eerste Belg die vogelzang op vinyl zette
De nieuwe lockdown aka "paaspauze" is een feit. En dus is het motto: in de eigen kotwoning blijven of de natuur en haar wandelgangen opzoeken.
Groot voordeel : zowel wandelend als huiskamerend kan je vogels observeren.
Ha, de vogelaar! Lange tijd werd ie voorgesteld als een sociaal incapabele en mensenschuwe mens (zie ook nog Sammy en Alain en hun Bende van de Bosklapper in de tv-serie Het Eiland anno 2004-2005). Dat is verleden tijd. Vogelspotten is de laatste jaren enorm populair geworden. Er was al het boek "De slimste vogelgids" van Jan Rodts dat meer dan 20.000 exemplaren verkocht, en er is ook "Fwiet! Fwiet! De passie van het vogelkijken" van Begijn Le Bleu dat evenzeer furore maakt. Met het lockdown-wandelen kreeg het vogelspotten nog meer aandacht en het VRT-programma #weetikveel besteedde er deze maand een hele uitzending aan . Zelf ook vogeltuurder zijnde (al sinds 1962) hip ik natuurlijk mee met deze hype.
In deze reportage twee delen: een ochtendlijke wandeling met een Kempense vogelkenner (Humo juni 1994) en een interview met de man die tussen 1955 en 1988 vogelgeluiden op vinyl zette. De prehistorie van het hedendaagse vogelen! (Humo juni 2004).
© Jan Hertoghs
De baardman met de laarzen en de veldtelescoop die nu naast mij staat, had het mij in 1977 beloofd: ooit zou hij me een keer meenemen om te vogelen. En nu in 1994 is het zover. Het is kwart na zes in de ochtend, de nevel hangt stil en dicht boven het land, en de eerste honderd meter van de veldweg is het puur opschrijven van de vogels die we horen en zien. Vink, kievit, tjiftjaf - die drie kan ik nog zelf herkennen-, maar dan volgen fitis, fluiter, grasmus, wulp en grutto. Vogels die ik nog nooit gezien heb, maar namen die mij bekend in de oren klinken van toen het nog 1962 was.
Voor mijn verjaardag had ik toen het boek "Vogels Van Europa" gekregen. Ik wilde immers ornitholoog worden, keek dagelijks naar vogels als ik naar school fietste, en verschanste me elke vrijdagavond in de halfduistere huiskamer met de stem van de heer Edgar Kesteloot. Hij presenteerde mijn favoriete radioprogramma "Echo's uit de natuur": een kwartier aan een stuk niks anders dan vogelgeluiden. "Dit, dames en heren, was de boskarekiet en dan nu -op verzoek van enkele trouwe luisteraars- de roerdomp!” Ook ik -jonge luisteraar- kon een geluid aanvragen. Het volstond een gele briefkaart te sturen naar het gekende adres!
Een eeuw later sta ik met vogelgids Jan Thys (36) in de buurt van het Turnhoutse "Zwart Water". Ik sta niet in een afgesloten natuurgebied, ik sta op een voor iedereen toegankelijke veldweg die langs een landbouwgebied annex natuurreservaat loopt met aan beide kanten "vochtige weilanden grenzend aan heide met vennen".
Jan spitst zijn oren in de lichte wind: "We zijn al wat laat. Waren we om vijf uur gekomen, dan hadden we de vogels één voor één horen beginnen met zingen. Nu zingen ze allemaal door elkaar." Dat is de wat spijtige vaststelling als je vroeg op bent gestaan, dat het toch niet vroeg genoeg was. En dus vraag ik of je om te vogelen altijd vroeg uit de veren moet.
Thys: "Nee, overdag kan het net zo goed. We zijn vandaag vroeg omdat het mei is en broedseizoen en we zangvogels willen horen en die zijn 's morgens het actiefst. Maar wil ik roofvogels, dan ga ik in de voormiddag omdat ze dan volop aan het foerageren zijn. Wil ik moerasvogels zoals de waterral en de snor, dan ga ik tegen de avondschemering omdat ze dan opduiken om hun insectenvoer te vangen."
Terwijl een vink haar slag slaat en een grutto om het mij gemakkelijk te maken gruttogruttogrutto roept, geeft Jan zijn verrekijker: "Op dat weidepaaltje, een roodborsttapuit. In Ierland zie je ze als mussen. Kijk, hij blijft poseren zoals wij zeggen. Hij blijft zo rustig zitten dat je hem in alle glorie kan bewonderen."
HUMO: Je had die tapuit zo gauw herkend omdat je weet dat ie hier zit, hé.
Thys: "Ja, ik kom hier al vijftien jaar. Ik ben deze weg misschien al duizend keren gegaan. Toen ik nog dichterbij woonde, gebeurde het dat ik hier elke dag stond. Om 17 uur gedaan met werken, om halfzes hier. Het is een passie hé. Een gewone wandelaar zal hier één keer een grutto zien en content zijn dat ie 'm gezien heeft, ik wil die vogel wel duizend keren opnieuw zien. Zien vliegen, zien landen, zien broeden, zien baltsen en paren, alles, tot de intiemste gedragingen toe. Als ik mensen zo zou begluren, dan werd ik opgepakt. (lacht) Maar met vogels mag het. En ik geniet ervan. Als ik ze door mijn kijker volg, is het net of ik naar een natuurfilm op tv kijk. Neem nu die grutto, daar kan ik verliefd op worden, zo gracieus, zo sierlijk. Die grutto, dat is voor mij ook de lente. Jaar na jaar arriveert die hier steeds op dezelfde dag, steeds op 28 februari."
Een wulp wiekt over ons hoofd gevolgd door twee grutto's met kort flapperende vleugels en scherpe kreten: "Dat is hun alarm. Hun jongen zullen zich nu wel plat tegen de grond drukken." De zon houdt zich nog koest in de mist, de honderden spinragjes op het gras rillen nog van de dauw, maar één veldleeuwerik stijgt al kwinkelerend ten hemel en wat verderop wipt een graspieper op de prikkeldraad met insecten in zijn bek. We passeren een ontkiemend maisveld. "Die boeren en hun mais! Dat is zo'n eenzijdige teelt, daar vind je niks, geen insecten, geen vogels, als biotoop is dat waardeloos."
Ik volg net een scholekster - zwartwit verenkleed en oranje waadpootjes- als Jan zijn kijker bruusk naar ogen trekt. Zelf zie ik alleen een donkere schicht met pijlvormige vleugels maar Jan roept: "Een koekoek! Verdorie, dat is bijzonder, die is zo schuw, die krijg je slechts heel zelden te zien." Om zeker te zijn bladert ie in zijn vogelgids waar het vluchtsilhouet van alle vogels getekend staat, en inderdaad, one flew over. Amper bekomen van deze schichtige cuculus canorus, dwarrelt een zeldzame patrijs op de dichtstbijzijnde akker. Ondertussen roept een fazant in de wei, stijgt een kneu uit het braamhout en landt een kwikstaart op het karrespoor. Jongens, wat een volière! Op de terugweg zien we nog eens haast alle voornoemde vogels plus een kraai die een paar houtduiven verjaagt, een koppel bergeenden bij het vennetje, een grote bonte specht tussen de dennen en een zwartkop om af te sluiten. Het is acht uur, op honderd meter afstand schuiven de Nissan Bluebirds in rijen naar school en werk.
HUMO: Moet je nu niet alles op kaartjes noteren wat we vanmorgen gezien hebben? 24 mei 6h36: roodborsttapuit.
"Ik maak straks mijn aantekeningen met datum, locatie, weersomstandigheden en de vogels die we gezien hebben, maar dat is gewoon voor eigen plezier. Hadden we nu echt iets bijzonders waargenomen zoals een korhoen of een grauwe klauwier, vogels die hier vroeger gebroed hebben en die uit dit gebied verdwenen zijn, dan had ik dat doorgestuurd naar het Wielewaal-huis."
HUMO: Hoelang begeef je je al onder de vogels?
"Van toen ik twaalf was, dus al 24 jaar. Eerst op mijn eentje met een vogelgidsje en de verrekijker van mijn vader, later in groep met de Wielewaal-jongeren. Dan ga je hele dagen, hele weekends vogeltjes kijken, dan blijf je slapen in het bos als 't moet. Met een gezin en kinderen doe je het wat kalmer aan, geen ruige trektochten op de Hybriden meer, maar toch plan ik mijn weekends en zeker de jaarlijkse vakantie nog altijd in functie van de vogels. Enkele jaren geleden was ik in het Oostduitse Muritzsee. In dat natuurgebied huizen onder andere visarenden, zeearenden en kraanvogels. Dan zit ik me vooraf werkelijk te verbeiden dat ik heel waarschijnlijk zo'n zeearend te zien ga krijgen. Zoals in de Pyreneeën, toen had ik aan mijn kameraden beloofd dat ik mijn (lange) baard zou afscheren als we een gier mochten zien. 's Avonds kon ik al beginnen scheren, de gier was er minder zeldzaam dan ik dacht. Pas op, het moeten voor mij niet altijd spectaculaire vogels zijn, ik kan met evenveel plezier naar de capriolen van een mus of een merel kijken."
HUMO: Je zeearend-vakantie doet me wel denken aan mensen die naar het optreden van een vedette gaan. Ze hebben al zoveel over Bruce-de-Zeearend gehoord en gelezen en nu eindelijk gaan ze 'm live te zien krijgen.
"Het is een vedette in die zin dat het de grootste Europese vogel is en dat ie zeldzaam is. Maar vergelijk het niet met een optreden, daarvoor is zijn verschijnen te onberekenbaar. Je kan niet om half negen 's morgens aan een meer gaan zitten, ladies and gentlemen!, de zeearend! Nee, je zal hem misschien dagen niet te zien krijgen en ineens zal hij dichtbij zijn. Ineens zie je hem over het water scheren en met zijn klauwen een vis grijpen en weer opstijgen. Als je dat te zien krijgt, dat is ook show, dat is ook een optreden, maar zo uit de natuur gegrepen dat het een ontmoeting is, een ontmoeting met "iemand" waar je lang hebt op zitten wachten. Vogelaars onder mekaar vertellen voortdurend over dergelijke "ontmoetingen", over die keren dat ze een vogel in een wondere omstandigheid gezien hebben."
HUMO: Maar je gaat echt naar die Muritzsee met de gedachte: nu ga ik naar de zeearend.
"Nee, want dan zou ik ook naar de zoo in Antwerpen kunnen gaan, daar zit er ook eentje. Nee, ik ga naar dat natuurreservaat om de hele streek te zien, de hele natuur te beleven: het meer, de vogels, de herten, de bloemen. Ik heb een passie voor vogels, ik bewonder vogels, maar ik zie ze nooit los van de omgeving. Ik weet dat ik alleen maar een verscheidenheid aan vogels kan waarnemen in een natuur die ook verscheiden is en die bijvoorbeeld niet verminkt is door intensieve land-, bos- of wegenbouw. België staat niet bepaald bekend als een natuurland, maar toch hebben wij in die kleine driehoek van Europa een heel rijke verscheidenheid aan landschappen en biotopen. Die moeten we bewaren en daar zal ik me ook voor inzetten.(Jan is coördinator voor natuur- en milieu-educatie van het jeugdcentrum De Hoge Rielen,jh)
HUMO: Als natuurbeschermers een bepaald landschap willen beschermd zien, halen ze er vaak een of ander zeldzaam gorsje bij om de waarde van het landschap aan te tonen.
"Ja, met een mug of een ander insect moet je politiek niet afkomen. Insecten appelleren niet bij de politici en de publieke opinie. De vogel wel. Vogels spreken direct tot de verbeelding van de mensen omdat zij door de natuur bewegen, omdat ze het landschap tot leven brengen. Vogels zijn een direct zichtbare link met ons leefmilieu. Zie je een grote variëteit aan vogels, dan heb je te maken met een gezond en gevarieerd landschap. Zie je weinig vogels en weinig variëteiten, dan zal je die monotonie ook in het landschap terugvinden."
De Vogellijn
HUMO: Heb je vogels op plaat, CD of cassette ?
"Op CD en op cassette. Dat is voor onderweg in de auto, kan ik een beetje swingen en pogoën op de tonen van de tjiftjaf. Nee, serieus, ik heb tal van vogels op cassette en ik neem die mee op reis om uitheemse soorten beter te kunnen identificeren. Je hoort ergens een geluid zonder de vogel te zien, je piekert je suf wat het is, je komt terug op de camping, je duwt het cassetje in en dan weet je het weer, het porseleinhoen!"
HUMO: Voor veel mensen is een vogelaar een man met ringbaard en parka die als bleke wijsneus door bos en hei schoffelt, klaar om elk veertje op papier te zetten. De vogel-boekhouder.
“ Onder "vogelaars" heb je uiteenlopende categorieën. De grootste groep zijn mensen zoals ik. Wij genieten van de natuur, wij beleven de natuur en daarbinnen hebben we een voorliefde voor vogels. Maar je hebt de freaks, de zogenaamde twitchers die alleen op zeldzame vogels kicken. Je hebt gezien dat ik in mijn gids de vogels aankruis die ik ooit ergens gezien heb. Wel, zij willen hun gids vol kruisjes zetten, zij rusten niet voor ze alles hébben. Die gasten bellen naar de Vogellijn, -een antwoordapparaat dat dagelijks melding maakt van ongewone waarnemingen in België en Nederland- en als er ergens een rariteit gelokaliseerd is, dan springen ze in de auto en rijden in één weekend duizend kilometer om die rariteiten in het vizier te krijgen. (Voor dinsdag 24 mei meldde de grensoverschrijdende Dutch Birding Vogellijn de niet te missen verschijning van een witvleugelstern, een kwartelkoning, een zwarte wouw en nog enige andere.jh) Niet dat ik géén rariteiten wil zien. Want toen ik ooit hoorde dat een verdwaalde zeearend in het Verdronken Land van Saeftinge was neergestreken, ben ik ook gelijk vertrokken. Maar dat is eenmalig, die twitchers crossen heel het jaar rond om hun rare "postzegeltjes" te verzamelen."
HUMO: Het doet me denken aan paparazzi die achter de zeldzaam opduikende Lady Di jagen.
"Je kan ze ermee vergelijken, want waar ze staan, staan ze met een slagorde aan fototoestellen en telescopen. In Amerika heb je zelfs twitchers die om ter meest vogels tellen in tv-series en twitchers die wedstrijden organiseren om gedurende één dag zoveel mogelijk zeldzame vogels te turven. Daar gaan ze met een helicopter tegen een klif hangen om een vogel te kunnen opschrijven, deurwaarder erbij! Met dergelijke excessen wil ik niet op één lijn gesteld worden, dat heeft nuldebotten met natuurbeleving te maken."
HUMO: De natuur herbergt rare species. Nog andere variëteiten?
"Op die veldweg van vanmorgen heb ik één keer een exhibitionist waargenomen. Kenmerken: jas open, jas toe. En in de staatsbossen van Ravels waar we op een avond met de boswachter op pad waren, hebben we naast een nachtzwaluw ook een blote man met zijn broek onder de arm in het bos zien wegvliegen toen de boswachter een controle deed van een eenzame auto langs de weg. Een eenzame aangedampte auto, dat moet gezegd."
HUMO: Minister Sauwens vogelt al veertig jaar. Eén van zijn mooiste herinneringen was een Jazz Bilzen "van jaren geleden. De belichting was toevallig gericht op de kerktoren toen twee kerkuilen uit de toren vlogen met grote opengesperde ogen. Een prachtig beeld, er ging mij een rilling door de leden." Zoiets zie ik jou ook overkomen. Maar wat bevalt je nu meest in vogels? Dat ze kunnen vliegen, iets wat de mens niet kan? Of is het hun fluitende opgewektheid?
"Een vogel draagt vrijheid in zich, dat hoef ik niet uit te leggen, maar ik val ook voor zijn zang, zijn roep, zijn beweeglijk gedrag, de afwisselende kleuren van zijn verenkleed. Ik kan uren op één plaats staan en de ene vogel na de andere in mijn vizier nemen zonder dat ooit moe te worden. Vogels in al hun verscheidenheid zijn voor mij als de wereld in al zijn verscheidenheid. Vogels zijn ook overal, tot in de stad temidden van de huizen. Daar waar weinig natuur te zien is, maken zij de natuur toch zichtbaar door er aanwezig te zijn. Als ik op een plaats zou komen waar ik geen vogels zag, waar ik geen vogels hoorde, dan zou ik die plek als zeer onheilspellend ervaren. Geen vogels, dat is tegennatuurlijk, dat is de leegte."
“Voo zes minuten zuivere nachtegaal zijn we vijf jaar op pad moeten gaan. “
In 2003 interviewde ik een zeer bijzondere vogelspotter. Hij was de eerste vogelaar in België die vogels met zijn microfoon en bandopnemer(!) achtervolgde om hun zang op te nemen. Ik had hem allang willen spreken. Al in 1984 knipte ik een krantenstuk uit waarin stond dat zijn vogelzang-vinylplaat een gouden plaat behaalde. Toen ik in 2004 een serie maakte over mensen die heel afgelegen woonden in Vlaanderen, was het moment gekomen om hem te interviewen. Hij zou zeker wel afgelegen wonen!
De man van de vogels, en ook: de man van de stilte.
Een huiskamer dichtbij de Vlaamse Ardennen. De staande klok tikt de uren weg, het zijn trage slagen van ijzer alsof een zeis moeizaam door de tijd gaat. Voor mij zit Erik de Hoog (67), de man met de meest gespitste oren van Vlaanderen. Samen met zijn vader Wim heeft hij van 1959 tot 1988 vogelgeluiden verzameld in de stilste en dus meest afgelegen gebieden van Vlaanderen. De collectie werd op een langspeler gezet ("De Zang der Vogels) met onder meer een nachtegaal (6'42"), een roodborstje (3'), een winterkoninkje (2'42"), een spotvogel (3'13"), een tuinfluiter (3'O7"). Later is nog een tweede LP gevolgd en in 1992 is van de twee LP's een cd gemaakt met in totaal 111 minuten vogelgeluid. Het verhaal van vader en zoon die in het rumoerige Vlaanderen op zoek gingen naar the sound of silence.
«Eerst duidden we op stafkaarten afgelegen natuurgebieden aan, vervolgens schreven we naar boswachters en plaatselijke afdelingen van De Wielewaal om te weten welke zeldzame zangvogels er nog voorkwamen en daarna gingen we op prospectie om te horen of het werkelijk stil was in dat gebied. Uiteindelijk zijn we de vogels gaan opnemen in één Oost-Vlaams en in vier Limburgse gebieden: de bossen van Melsen (nabij Merelbeke), het domein van Bokrijk, de vennen van Zonhoven, de heide bij Neerpelt en het natuurgebied rond de wijk Het Fonteintje (bij Koersel).
Het was pionierswerk dat we deden. Zeker in de beginjaren toen er nog geen batterijen bestonden. Dan gingen vader en ik 's morgens observeren waar een zangvogel zat te fluiten, en de daaropvolgende nacht hingen we dan -mét een touwtje!- een microfoon nabij die tak waar die vogel zat. De microfoon verbonden we met een bandopnemer die in de dichtstbijzijnde boerderij stond opgesteld; dat gebeurde met drie snoeren van honderd meter. Verder dan driehonderd meter mocht die boerderij niet zijn want hoe langer de draad, hoe groter het verlies aan geluidskwaliteit. Als de vogel dan kwam, duwden we de knop van de bandopnemer in, maar die ouwe bandopnemers met gloeilampen hadden zo'n anderhalve minuut nodig om op te warmen en tegen dat ie warm was, was de vogel vaak al gaan vliegen! De vogel moest ook binnen een straal van anderhalve à twee meter nabij die microfoon zingen, zat ie verder, dan was het geluid onzuiver of dan waren er teveel bijgeluiden van andere vogels. Het gebeurde ook dat de vogel niét kwam opdagen, tja, dan zat je daar met een microfoon en een lege boom hé!
De opnames werden makkelijker met de opkomst van de draagbare recorder op batterijen en de paraboolmicrofoon, maar dan nog bleef het aartsmoeilijk om stilte te vinden in Vlaanderen. Eigenlijk konden we alleen maar opnemen in de ochtend van zaterdag op zondag, zo tussen halfvier en vijf uur. De vogels zingen natuurlijk nog later dan vijf uur, maar na vijf uur heb je de uitgaande jongelui die met hun auto's en knetterende bromfietsen huiswaarts keren. Als het ergens stil is, hoor je elk geluid. Een chauffageketel die 25O meter verder aanslaat, die woemmm, die hoor je. Ook met vliegtuigen hadden we last. Je hoort een Boeing gedurende zeven à acht minuten "aankomen" en als het geluid dan helemaal aangezwollen is, duurt het opnieuw zeven à acht minuten eer dat vliegtuig volledig weggestorven is. Al die passerende vliegtuigen werden door ons in een timetable gezet en in de stille periodes tussen twee vluchten probeerden we ons werk te doen.
Op zo'n "opnamenacht" gingen we meestal om acht uur slapen en om halftwee stonden we op om naar Limburg te rijden. We zaten stil op een vouwstoeltje en om zeker geen geluid te maken, droegen we geen ringen die ergens tegenaan konden tikken. We hadden ook nooit papier, sleutels of losse geldstukken op zak. Vader en ik praatten ook niet met mekaar, we gebruikten alleen gebarentaal.
Soms waren zelfs de dieren zich niet bewust van onze aanwezigheid. Egels kropen over onze schoenen, eekhoorns kwamen op één meter zitten en reeën liepen op vijftien meter voorbij. Ik hield ervan om met mijn vader in zo'n ontwakend bos te zitten.
Het ideale weer voor ons was mistig weer; mist maakt het timbre van de zang warmer en houdt de zang ook langer vast, de tonen blijven hangen in een vochtige atmosfeer. Een kale reis was voor ons als het begon te regenen, dat Belgische geluid was er teveel aan! Als ik reken dat vogels voornamelijk in het voorjaar zingen en dat we sommige ochtenden door regen niet konden opnemen, dan hadden we uiteindelijk maar acht à tien zondagen per jaar met de ideale omstandigheden.
Sommige vogels krijg je ook amper te horen omdat ze zo zeldzaam zijn, zo hebben we de putter en de boomleeuwerik van ons lijstje moeten schrappen. De zeldzame snor hebben we wél gecapteerd nabij Neerpelt, en dat is een bijzonder souvenir, want volgens de krant zou de snor intussen al uitgestorven zijn in ons land. Ook een moeilijke was de nachtegaal: voor 6,42 minuten zuivere nachtegaal zijn we ongeveer vijf jaar op pad geweest. En dan heb je nog van die vreemde vogels, zoals het wijfje van de koekoek, dat scheert je voorbij, en hè-hè-hè, dat lacht je echt uit hé!
Eén keer heb ik een Europese kanarie achtervolgd tot in een tuin. Om 'm niet te missen was ik over de tuinmuur gekropen, en toen stond ineens een man met een tweeloop voor mij, ja, als vreemden om vier uur over je muur kruipen, denk je eerder aan inbrekers dan aan vogelgeluiden.
Ik vind onze platen nog altijd een nuttig instrument bij de vogelobservatie. Veel zangvogels zijn erg klein en moeilijk te observeren. Als je hun zang kent vanop de plaat, dan heb je een auditief doelwit, dan kan je ze eerst op het gehoor traceren en nadien met de verrekijker. Van die LP's en die CD zijn intussen vijftigduizend exemplaren verkocht. Minister Poma heeft er ons een gouden plaat voor gegeven, en de pastoor van Gavere draaide onze LP zelfs voor de zondagsmis. Hij vond vogelgezang een vorm van kerkmuziek, maar naar het schijnt zaten er veel kerkgangers omhoog te kijken, naar waar die vogels zaten.
"Ik ben blij dat we die opnames gemaakt hebben in die jaren. Vooral in de jaren tachtig hadden we dat gevoel, we moeten het nù doen, want straks is het nergens meer stil. En ik heb gelezen dat minister Vera Dua een stiltegebied heeft geopend in het Pajottenland, maar daar moet ze niet mee afkomen bij mij: de pure stilte dat je in de verste vérte niks hoort, die is al twintig jaar weg uit Vlaanderen.
Ik observeer nog altijd vogels. En ik hoor nog altijd even scherp. Dat komt door mijn vader, vanaf m'n acht jaar heeft hij mijn zintuigen gescherpt en "opgevoed". Zelfs wanneer ik in Gent door de Veldstraat loop, dan hoor ik boven de auto's en de trams het knisperende geluid van een zwarte roodstaart die bovenop de C&A zit. Ik kan die knop van dat straatrumoer omdraaien, ik kan dat lawaai helemaal uitschakelen en mij zuiver op die vogel richten. Ja, zoals ik zullen er niet veel door de stad lopen.
En mag ik ù nu iets vragen, mijnheer? U maakt die reportage over mensen die afgelegen wonen, en u zal allicht mensen ontmoeten die op zoek zijn naar rust en stilte, maar weet u dat de blijvende stilte niet in de omgeving maar diep in jezelf verscholen zit?! Wat is een mens? Dat is een wezen dat met een schreeuw ter wereld komt, een heel leven praat en uiteindelijk zijn laatste adem blaast. Ooit waren we in de stilte van de kosmos, dan zijn we heel even een geluid dat aanzwelt en weer uitsterft, en daarna keren we terug naar de stilte van de kosmos. Zo is het toch. Het heeft dus geen zin om in de afgelegenheid van verre zandwegen en dichte bossen de stilte te zoeken. Dat is rust maar geen blijvende rust, dat is stilte maar geen blijvende stilte. De échte stilte zit in jezelf, de échte weg die je moet inslaan is de weg naar binnen en naar wie je écht bent. Dié zoektocht moet een mens aanvatten als hij gelukkig wil zijn."
De laatste dagen van Doel: kroniek van een aangekondigde dood
Enkele dagen geleden liet de Vlaamse regering weten dat ze onderzoekt of het dorp Doel “een nieuw leven kan krijgen”; een studie moet nagaan of het zelfs “heropgebouwd kan worden” (aldus VRT.NWS). Wat toch wel een zeer wrang maneuver moet zijn voor die duizend inwoners die begin 1998 te horen kregen dat het nieuwe Deurganck-containerdok "Doel onleefbaar zou maken". Waardoor ze de facto uit hun huis werden gejaagd. Het overgrote deel van de bevolking verliet zijn huurhuis of verkocht zijn eigendom aan de Vlaamse overheid. Die verlaten huizen werden ook onmiddellijk gesloopt of zo bewust gehavend dat ze verder verkommerden. Met als enige motivatie: de overblijvers te intimideren.
Op dit moment blijven nog enkele tientallen inwoners over in Doel en die krijgen nu te horen dat de klok van het slopen en verkommeren mogelijk wordt teruggedraaid...
Een terugblik op het jaar van de menselijke drama's, het jaar dat het zwarte doek viel over het polderdorp.
Humo febr 1998 - herwerkt - © Jan Hertoghs
"Mensen staan hier te wenen-wenen in onze winkel. "
Op 20 januari 1998 viel de beslissing dat Het Deurganckdok met zijn containerkade er komt en vlakbij het dorp Doel. De krap duizend inwoners moeten niet weg, zei minister van Ruimtelijke Ordening Baldewijns, "niemand zal verplicht worden om te vertrekken, maar... Doel zal onleefbaar warden"
Dat was de waarschuwing, maar voor het dorp klonk het aldus: het ultieme verzoek om gratie is afgewezen en de doodstraf is uitgesproken.
Intussen zijn we een maand verder. De aangekondigde dood kruipt in alle kleren.
De bakker: "Zondag liep het hier vol ramp- en andere toeristen. 't Was mooi weer en de mensen hadden blijkbaar zin om eens naar dat veroordeelde dorp te komen kijken waarover ze al zoveel gehoord hadden. Volgens de krant liepen een paar duizend mensen langs de Schelde. Ik heb al gedacht, als het zondag opnieuw mooi weer is, ga ik met ijsroom op de dijk staan. Heb ik toch nog een voordeel aan die miserie.»
De boer: "Kwamen ze hier op mijn erf parkeren. Wat krijgen we nu, zei ik. En ze schrokken dat ze mij zagen komen. Oei meneer, zegden ze, woont gij hier nog? Wij dachten dat alleman hier al onteigend was! Bij een andere boer waren ze op het erf gegaan en stonden ze met hun neus aan het venster. Precies alsof dat hier uitgestorven was! Precies alsof dat hier Bokrijk was!»
De pastoor: "Ik werd onlangs dringend weggeroepen van een vergadering. Aan de pastorie stonden twee dames uit Mechelen die vroegen of ze de biechtstoelen al konden kopen!»
De juf van de basisschool: "Mijn vader, die vroeger bij de fanfare speelde, kreeg een telefoontje van een orkestleider uit Antwerpen: of hij de instrumenten van de fanfare tegen een prijsje kon hebben! Sommige buitenstaanders denken echt dat ons dorp al dood en opgevouwen is.»
Voor de kinderen kwam de beslissing van de minister ook als een harde slag.
De juf: "Ik zat met mijn acht leerlingen van het vijfde en zesde bij de radio te luisteren. Elk uur naar het journaal. En zo hebben we het vernomen dat de terminal er komt. Die dinsdag zelf leek het niet tot hen door te dringen, maar woensdagmorgen stelde één van de kinderen al voor 'of ze iets mochten schrijven over hun dorp?' En zes van de acht leerlingen hebben toen een gedicht gemaakt. (zie enkele stukjes in het kader) Ik was daar zelf van verschoten hoe ze dat zo goed hadden kunnen uitdrukken. Je voelt dat, die kinderen zijn nu nog meer gehecht aan hun huis en hun dorp dan vroeger. Op donderdag was er een meisje dat zei: 'Juf, ik heb nooit beseft dat ik in zo'n mooi huis woon. De zon scheen op ons huis en ik keek ernaar en ik dacht: zo'n mooi huis als dat van ons, dat gaan we nergens meer vinden.' Ze vroegen zich natuurlijk ook af of de school zou blijven en of zij op de school konden blijven. Dat zijn ze me ook snel komen zeggen: 'Juf, ik mag blijven van ons mama. Ik mag blijven tot ik mijn zesde jaar gedaan heb!' Dat die dingen hetzelfde blijven, dat ze met hun vriendjes in de klas kunnen blijven zitten, dat is echt belangrijk voor die kinderen. En het gaat toch om veel kinderen. In de kleuter- en basisschool zitten samen zo'n negentig leerlingen.
Nu is het minder, maar die eerste week konden de kinderen daar amper over zwijgen. Dan kwam mijn zoontje thuis en hij vroeg: mama, wanneer gaan wij weg, wanneer gaan wij verhuizen? Jongen, zei ik, dat weten we nog niet. En 's avonds was het er weer: mama, IEDEREEN gaat verhuizen, IEDEREEN gaat weg, en IEDEREEN weet al waarnaartoe. Iedereen behalve ik! En toen heb ik hem gerustgesteld dat het zo'n vaart niet zou lopen. Maar dan begon mijn dochtertje weer: en als wij dan gaan verhuizen, mama, mag mijn bed dan mee? En mag mijn kast dan mee? En gaan we onze deuren ook meenemen? Zie je, die kinderen betrekken dat op hun eigen kleine wereld: dat huis en dat kamertje, zal ik dat wel kunnen behouden?
Ik denk wel niet dat ze wakker liggen zoals hun ouders. Zodra kinderen door hun ouders gerustgesteld zijn, deemstert die angst wel weg. Maar ondertussen liggen wij wel wakker. Die eerste nacht na die beslissing hebben we geen oog dichtgedaan. Om vijf uur 's ochtends kon mijn man het niet meer uithouden: ik ga wat wandelen op de dijk, zei hij. En toen hij terugkwam, vertelde hij dat in zeker driekwart van de huizen nog licht brandde... Je zag het de volgende dag ook aan de mensen. Ik had de indruk dat iedereen gebukt liep. Met een last op zijn schouders.»
Niemandsgraf
De juf: "Ik vermoed dat mensen van buiten Doel soms niet beseffen welke sociale drama's dit allemaal meebrengt. Mijn grootmoeder die mij vraagt: als ik sterf, zal ik dan ergens anders begraven worden dan in Doel? Die kan zich dat niet voorstellen hé. En de moeder die haar dochtertje van elf vorige zomer begraven heeft, vraagt zich ook af: hoe lang zal ik nog naar dat grafje kunnen gaan? Families die rond de tafel zitten en die elkaar bekijken en die in stilte denken, hoe lang gaan we elkaar nog zo zien? Hoe zal dat zijn als we niet meer samen in dit dorp wonen? Want hier wonen hele families hé. Ooms, tantes, neven en nichten, allemaal in één en hetzelfde dorp.»
Haar man heeft ook een taverne. Met 's zondags flink wat dagjesmensen; ze komen van ver, van Lier, Gent en Brussel. Zijn dat vermaledijde ramptoeristen of voelen ze ook medeleven?
«De meesten zijn eigenlijk gewone toeristen. Die hier soms al jaren een terrasje komen doen als het mooi weer is. En die mensen zijn ons genegen. Maar er zijn ook van die ongezonde nieuwsgierigen en sommigen zijn ronduit brutaal. 'Ha, en jullie zeggen dat Doel niet meer leefbaar is! Zie dat café hier maar eens vol zitten! Jullie zijn binnen voor de rest van jullie leven! Eerst nog goed jullie zakken vullen in dit café en dan nog een onteigeningspremie erbovenop!' Dat is verschrikkelijk om te horen. Maar er zijn ook mensen die hier binnenkomen en die zeggen: "Madammeke, ge moet u niet alleen voelen hé! Want heel België leeft met u mee! Dat doet dan weer goed.»
Over mijn lijk
Sylvia Dejaeger (28) en Koen Germonpré (29) zijn vijf jaar geleden in Doel komen wonen. In '93 hebben ze de enige bakkerij van het dorp overgenomen. Een florissante zaak was het toen.
Sylvia: "Mijn tante woonde hier al bijna vijftien jaar, die wist dat de bakkerij over te nemen was, en zo zijn we vanuit Ruddervoorde (West-Vlaanderen) naar hier verhuisd. We hebben niet snel beslist, uit tien over te nemen bakkerijen in Oost- en West-Vlaanderen, kwam Doel er als beste uit, met een goed omzetcijfer en een redelijke overnameprijs. We hadden hier ook een toekomst. Het aantal inwoners steeg, er werd volop gebouwd in de nieuwe wijk én we waren de enige bakkerij in dat dorp met zijn duizend mensen.»
Koen: "Van uitbreiding van de haven was toen absoluut geen sprake, integendeel, de gemeente stond klaar met een flinke renovatiepremie want Doel was een herwaarderingsgebied. En Doel was toch ook beschermd door de `wet-Chabert en de lijn De Bondt' (daarin worden de gemeentegronden op de Linkeroever en de landbouwgronden tussen Doel en Kieldrecht afgeschermd, jh). Dus niemand, maar dan ook niémand maakte zich ongerust. Neem 1994: toen stond hier geen enkel huis te koop. Men wilde hier echt kopen hé. Mensen kwamen hier een huis huren in afwachting dat ze iets konden kopen. Het was hier loéren op een huis! Wilde je kopen, dan moest je voorspraak hebben bij de eigenaars, dan moest je al een goeie vriend of kennis zijn! En dat is zo tot in de zomer van "95 gebleven, tot dat eerste bericht van de containerterminal in de krant stond. Maar toen nog waren er mensen die een nieuw huis hebben gebouwd; zelfs in '97 zijn nog mensen in hun nieuw huis getrokken!»
Sylvia: "Wij waren ook snel aanvaard. lk heb me hier heel vlug thuis gevoeld. Van West-Vlaanderen naar hier komen, was geen aanpassing. Maar hier ooit weggaan, dát zal een vrese-lijke aanpassing zijn. Want Doel is nog zo'n rustig dorp zonder auto's, dat is hier zo stil als honderd jaar geleden. En er is hier nog heel veel burenhulp. Als het druk is in de winkel en ik niet op tijd aan de kleuterschool kan zijn, brengt een ander de kinderen automatisch mee. Nooit zorgen maken, er was altijd wel iemand. En zo stond het voor ons ook vast. Hier blijven we! Hier bouwen we ons leven op!»
Uittocht uit de polder
Koen: "Eerst had je de krantenberichten in 1995, daarna kreeg je de hoorzittingen en de betogingen en de zwarte vlaggen, en in de winkel werd over niks anders meer gesproken. Het was elke dag van terminal zus, en terminal zo, en ik heb dit gelezen, ik heb dat gehoord, en hebt ge gisteren Delwaide (de havenschepen van de stad Antwerpen, jh) op tv gezien? Het hield nooit op.»
Sylvia: "De mensen raakten verdeeld. Want dan was er een vergadering of een betoging, en degenen die er waren, werden dan kwaad op degenen die er niet waren. Soms was er zelfs in de winkel ruzie. Gewoon omdat de ene zei: die terminal komt er toch. Waarop een ander dan begon te roepen: over mijn lijk ja!»
Koen: "Ik heb hier nog een vrouw tegen een journalist horen zeggen dat ze nooit ofte nooit uit Doel weg zou gaan. Ze moeten op die terminal maar een containerke méér zetten, zei ze, 'dan ga ik daar wel wonen!'»
"Intussen gingen de zaken slechter voor de middenstanders. Wij zijn dat gaan merken na de zomer van '97, maar de timmerman bijvoorbeeld had het al veel eerder gevoeld. Na de zomer van '95 kwam niemand nog bij hem voor nieuwe deuren of nieuwe ramen. Niemand deed nog iets aan zijn huis en voor hem was er zo weinig werk dat hij zijn werkman moest ontslaan.» Sylvia: "Ons viel het op dat we bepaalde gezichten niet meer in de winkel zagen. En dan had je de mensen die de gewoonte hadden om na hun dagtaak hun brood te komen halen en die ineens zegden: mijn brood moet ge niet meer opzijleggen...»
Koen: "Dat waren de huurders die als eerste weggingen. Vaak gezinnen met kinderen die een spaarpotje hadden aangelegd om hier een huis te kopen en die het nut van te blijven niet meer zagen.»
Op 20 januari 1998 viel dan de definitieve beslissing.
Koen: "In eerste instantie was dat een opluchting. Eindelijk verlost van die verschrikkelijke onzekerheid! Eindelijk verlost van die ondraaglijke spanning. Want ik kon er niet meer tegen. Elke klant in de winkel begon erover. Wat gaat gijlie doen? Wat zijt gijlie van plan? Ik kon het niet meer horen! Ik kreeg er hoofdpijn van als ze nog maar begonnen.» Sylvia: "We dachten allemaal: nu weten we tenminste waar we aan toe zijn. Maar het enige wat we weten, is dat de terminal er komt. Wat ze met ons gaan doen, daar weten we nog altijd niks van. En zo is er nieuwe onzekerheid en nieuwe spanning bij de mensen ontstaan. Wanneer komt dat sociale begeleidingsplan? Wanneer zullen we iets weten over de onteigeningen? En hoeveel geld zullen we krijgen? Zullen ze voor ons huis de prijzen geven van voor de beslissing? Mogen we hopen dat ze gaan kijken naar de prijzen van de huizen in de omliggende dorpen? En zal ik met dat geld van de onteigeningen wel een ander huis kunnen kopen? En hoe zit dat dan met mijn hypotheek? En wanneer zullen we iets weten? In juni misschien? In september? En gaan ze ons nu weer zo lang aan het lijntje houden?
Al die vragen beginnen opnieuw. Die stress begint opnieuw. Ga maar in het café, of de taverne, of bij de slager. Overal praten ze over niks anders. En als de mensen iets over hun mi-serie vertellen, dan schiet hun gemoed zo gauw vol. Ja, er wordt hier vaak geweend in de winkel.»
Koen: "Wenen dat ik al gezien heb! Wenen-wenen. De laatste weken zijn er door den Doel al meer tranen dan Scheldewater gelopen!»
Sylvia: "Vooral oudere mensen kunnen het niet aan. E'n ik woon hier al mijn hele leven. 't Is het huis van mijn ouders! En nu gaan ze dat afbreken! En waar moet ik nu naartoe?»
Koen: "De huizenprijzen zakten in elkaar. Een huis met een geschatte waarde van twee miljoen werd hier openbaar ingezet voor een half miljoen. Daar kwam niet één koper op af!»
Sylvia: "En de huurhuizen komen ook allemaal leeg te staan. Hier staan zeker dertig huizen zichtbaar léég! Niemand wil nog huren. En wie huurt, wil weg. Er is sprake dat huurders een verhuispremie kunnen krijgen, maar daar wordt zelfs niet meer op gewacht. Als huurders weg kunnen, zijn ze weg. Op 20 januari viel de beslissing, wel, op 21 januari waren er al mensen die zich in Vrasene gingen inschrijven op de wachtlijst van de sociale woningen. Eén eigenares heeft haar eigendom, dat niet meer verhuurd raakte, zelfs helemaal in de steek gelaten, ze heeft de sleutel in het slot gedraaid en ze is elders gaan wonen. Ze kon het niet meer aanzien.»
Ik ga deze keer niet wenen, ma !
Sylvia: "In de loop van '97 begon de terugloop van de klanten en de omzet. Er waren minder klanten om brood te kopen en de klanten die nog brood kochten, kochten geen patisserie meer. Zo is het hier in Doel. Feestdagen en verjaardagen, dat wordt veel minder gevierd, want iedereen houdt zijn geld bij, iedereen wil sparen voor als het echt gaat nijpen.»
Koen: "Een half jaar later zit ik met schulden aan mijn leveranciers die ik slechts mondjesmaat kan betalen, met afbetalingen aan de bank die ik niet kan afbetalen en met een serieus achterstal aan sociale bijdragen. Om kort te gaan, ik heb bijna twee miljoen nodig om alles te vereffenen: 600.000 frank aan sociale bijdragen en 1,2 miljoen aan zo'n twintig verschillende leveranciers. Ik probeer er niet aan te denken, maar ik kan heel de dag aan niks anders denken. Ik zit heel de dag te rekenen én te tellen en nog eens te tellen.
En wat zijn mijn vooruitzichten? Dat mijn klandizie afneemt! En dat mijn schulden oplopen! Andere mensen in Doel zitten bang af te wachten wat het met hun huis wordt, maar die mensen hebben tenminste nog hun werk en hun inkomen. Ons pakken ze ons huis en ons inkomen af!
lk ben al naar het OCMW geweest om te polsen of ik geen voorschot kan krijgen op het geld van de onteigening. Ze zouden het onderzoeken, zegden ze. Ik ben ook naar mijn sociale kas geweest om een jaar vrijstelling te krijgen van mijn bijdragen aan de sociale zekerheid. Maar ik heb het niét gekregen.»
Sylvia: "Omdat we achterstaan met die sociale bijdragen, krijgen we ook geen kindergeld meer: wij moeten nog 80.000 frank (2000 euro) kindergeld krijgen. En die krijgen we pas als onze schulden vereffend zijn.»
Koen: "Ik heb naar de politici geschreven. Naar de burgemeester, naar Baldewijns, naar Marc Van Peel, naar Wivina Demeester, naar Miet Smet, en allemaal schrijven ze dat ze mijn brief goed hebben ontvangen en dat mijn probleem 'hun volle belangstelling geniet'. Daar ben ik vet mee! Ja, Freddy Willockx heeft mij ontvangen, maar die krijgt tegenwoordig de hele polder over zijn vloer.
Ik ben er ziek van. Ik sta soms met koorts op mijn lijf te bakken in de bakkerij. Heel mijn maag en mijn darmen liggen overhoop. Daar liggen de pillen, zie. Pillen tegen de stress. Pillen tegen het braken. Pillen tegen de diarree.»
Sylvia: "En je slaapt bijna niet meer. Terwijl hij 's nachts in de bakkerij staat, lig ik wakker of slaap ik zo onrustig dat ik bij de minste beweging van de kinderen wakker schrik. En zo raak je oververmoeid en prikkelbaar, je kan niks meer verdragen, je weent heel makkelijk. Dan belt mijn moeder en dan spreek ik af: 'Ma, ik ga deze keer niet wenen', maar elk telefoontje zit ik toch weer te huilen met mijn moeder aan de lijn.»
Koen: "En dan komen hier toeristen in de bakkerij en die zeggen: och, ge zijt nog jong! sluit die bakkerij en begin toch ergens anders! Maar ik kan toch geen andere bakkerij overnemen en daar weer schulden maken als ik hier nog zoveel schulden heb! Ik moet dus hier blijven. Ik moet hier werken en hier afbetalen. En dat is nog het ergste: dat ik dag in dag uit moet werken om een bakkerij af te betalen die ze binnen een paar jaar tegen de grond gaan smijten!!»
Sylvia: "Voor zulke gevallen zou er toch een ombudsman moeten zijn. Maar er is géén ombudsman! Er is géén sociaal plan! Er zijn alleen maar beloftes over een 'humane regeling', dat is alles wat we hebben. Beloftes! Hoe ze die terminal gaan aanpakken, dát weten ze perfect, fase één en twee en drie, alles staat op plan! Maar hoe ze de mensen gaan aanpakken, daarvan staat niks op hun plan!» Ook onze kinderen weten ervan. Maarten is zes en nogal gevoelig en op een dag kwam hij van de kleuterschool en hij zei dat er kindjes uit Doel gingen verhuizen. En waarom gaan die verhuizen, mama? En wat gaan wij dan doen, mama? Ook verhuizen, mama? En waar gaan we dan wonen, mama? En hebben wij dan geen bakkerij meer, mama?»
Koen: "Gelukkig is er de familie, en de buren, en de andere mensen van het dorp die met ons meeleven. En ook mijn leveranciers hebben begrip. Maar voor de rest is de toekomst één zwart gat.»
De bulldozer is door de kerk
Volgende zondag zal hij hier zeventien jaar pastoor zijn, zegt Christiaan Verstraete (67), maar hoelang hij nog in Doel mag blijven weet hij niet. En hij zit met nog iets in zijn maag. Eén van de volgende weken is de restauratie van de kerk ten einde en zal ze plechtig ingehuldigd moeten worden. Het wordt misschien wel een stille inwijding, zegt hij, de mensen zouden het kwalijk nemen als ik er een feest van zou maken. Hun hoofd staat niet naar groot vertoon.
De kerk in Doel is een verhaal apart. Van in 1978 is de kerkraad ermee bezig een restauratiedossier in te dienen, met architecten en studiebureaus, met dossiers die geschreven en herschreven moesten worden ("een hele bibliotheek vol papier"). En toen kwam het fiat van de gemeente, dossier goedgekeurd, maar nog geen halfjaar na die beslissing kwam het eerste nieuws van de containerterminal. Maar de aanbesteding was gebeurd en dus gingen de werken hun gang: herstel van de dakgoten, het houtwerk, de vloeren, de plafonds en de buitengevel. En als over enkele weken de brede poorten van de mooie neo-classicistische Onze-Lieve-Vrouw-kerk (1856) weer opengaan, is er 38 miljoen bfr (=bijna 1 miljoen euro) besteed aan de restauratie van een kerk die mogelijk binnen enkele jaren wordt afgebroken. De grootste kost is dan nog opgeslorpt door een nieuwe fundering onder de toren. Vijfen-zestig houten pijlers met stalen kern werden in de poldergrond gedreven om verzakking van de toren tegen te gaan. Prijs van die pijlers: tien miljoen Bfr (250.000 euro). Al dat geld van de restauratie, het heeft ineens kwaad bloed gezet in het dorp.
Verstraete: "Nogal wat mensen zeggen dat ze die 38 miljoen beter zouden besteden aan sociale zorg voor de onteigenden, maar zo gaat dat niet bij de overheid. Het restauratiedossier is één dossier, en de onteigeningen zijn een ander dossier. De overheid hevelt zomaar geen geld over van het ene dossier naar het andere. En trouwens, toen de restauratie was goedgekeurd was er absoluut nog geen sprake van de komst van die terminal.»
Op het kerkhof zijn de voorbije twee weken twee bejaarden begraven: een man van 74 met een hartstilstand en een man van 63 die zich verhing. Volgens veel inwoners, enkele kranten én de paters Luc Versteylen, Phil Bosmans en Karel van Isacker zijn dit 'de eerste twee doden' als gevolg van de containerterminal.
Verstraete: "Ik ken allebei de families, en ik weet: zij willen niet dat anderen dat zomaar in verband brengen met die terminal. De families wensen gerust gelaten te worden in hun rouw. Op de zeventien jaar dat ik hier ben, was dit pas de derde zelfmoord. Al wat ik kan zeggen is dat die twee mensen die onteigeningen in hun kop hebben gestoken. Maar dat doet iedereen hier. Iedereen zit met die onteigeningen in zijn kop. Ik doe elke dag verschillende huisbezoeken en dan merk ik het bij de oudere mensen. Die spanning, die woede, die koleire. En die onrust hé: zullen we hier wel kunnen blijven tot het einde van ons leven? We moeten niks anders hebben, zeggen ze. Wij wonen hier goed. En dat zegt toch alles over Doel. Die oudere mensen wonen in een klein huis zonder luxe, die wonen in een dorp dat afgelegen ligt, dat midden in de industrie ligt, dat maar een paar winkels telt, en toch willen ze hier niet weg. En ik ken hun schrik. Het is de schrik om dat dorp te verliezen waar ze Sooike en Mariette heten. De schrik om te moeten verhuizen naar een straat en een gemeente waar ze koudweg `mijnheer en madame van de geburen' zijn.»
Verhuizen in een kist
Hoe hard de komende onteigeningen de inwoners zullen treffen, was vijfentwintig jaar geleden al na te gaan. Toen vond een aantal onteigeningen plaats in de gehuchten rond Doel en ook toen moesten oudere mensen huis en goed opgeven.
Dr. Jaak Vandemaegdenbergh (huisarts van Doel-Kallo, in de Artsenkrant van 10 februari) «In de periode 1972-1973 stelde men vast dat verschillende ouderen overleden na hun verhuis. Want zo is het gezegde ook: oude bomen verplant men niet zomaar. In die periode deden zich ook verschillende gevallen van volledige decompensatie voor die leidden tot dementie.
Nu is de grote verhuis nog niet begonnen, maar de gevolgen van de beslissing van 20 januari doen zich toch al voelen op medisch vlak. Stress is daarbij de grootste boosdoener. Dat uit zich vooral in cardiovasculaire klachten. Ik heb de laatste dagen en weken merkelijk meer mensen naar de cardioloog moeten doorverwijzen dan gebruikelijk. Een verhoogde bloeddruk en een verhoogd hartritme stelde ik zelf al meermaals vast. En het aantal kalmeermiddelen dat in januari is voorgeschreven, ligt waarschijnlijk ook veel hoger dan in de vorige maanden. Vorige week overleed ook een man van 74 jaar die tot dan toe volledig gezond was. Het verband met het bericht over de terminal is natuurlijk niet empirisch vast te stellen, maar ik denk toch dat het geen toeval is.»
Het is stil op zo'n dinsdagmiddag in Doel. Sneeuwklokjes groeien bijna hoorbaar in de tuin van de pastoor. Bejaarden steken op hun sloffen de straat over. Zonder omzien, want doodgaan van een ver-keersongeluk is wel het laatste wat je hier overkomt. Volgens Sylvia, vrouw van de bakker komt haar dorp nooit meer terug: "Ik kreeg zoiets van: nu moeten we foto's nemen van alle straten van het dorp en van de bakkerij en van de kamers waar de kinderen slapen. Want alles verdwijnt. Alles gaat weg. Wij kunnen later niet tegen onze kinderen zeggen: hier hebben jullie gewoond, en hier hebben jullie nog gespeeld toen jullie klein waren. Dat gaat niet meer. Want wij wonen in een dorp waar we later nooit meer kunnen komen.•
Altijd wind mee: fietsenmakers over de demarrage van de elektrische fiets
In het coronajaar 2020 is flink wat gewandeld en gefietst. Ook elektrisch! Dat bleek uit de kranten van vorige week: 1 op 5 Belgen heeft in 2020 een elektrische fiets gebruikt. Gaande van “af en toe" tot "dagelijks". Tegelijk is het aantal elektrische fietsers verdubbeld tegenover vijf jaar geleden.
Dat is aan de verkoopcijfers te zien. In 2019 werden in ons land 470.000 fietsen gekocht en de helft daarvan was elektrisch. In heel Europa gingen 3,7 miljoen e-bikes de winkel uit. In 2030 verwachten experts een Europese jaarverkoop van 30 miljoen e-fietsen.
Zowat acht jaar geleden stond de elektrische fiets op de drempel van de doorbraak, de twintigers en dertigers begonnen toen die “bejaardenfiets” te kopen.
We spraken toen met fietsenmakers over hun "elektrische klanten".
Humo juli 2013 - licht ingekort- © Jan Hertoghs
"Het is een godsgeschenk. Zonder de elektrische fiets hadden veel fietsenhandels hun deuren moeten sluiten"
Na de elektrische stoel, het elektrische mes en het elektrische deken hebben we nu ook de Elektrische Fiets. Het gemaksrijwiel dat steeds meer veld wint en straatbeeld inpalmt. Fietsersbond noch Federvelo weten hoeveel e-fietsers ons land telt (80.000? 100.000? meer?), maar na zijn populariteit bij 70-plus, raakte de e-fiets ingeburgerd bij 60-plus, en nu is hij ontdekt door de dertigplussers die hem aanwenden voor een woon-werkverkeer zonder files.
Vijf fietsenmakers/verkopers vertellen over hun elektrische klanten. Met hun soms vreemde vooroordelen bij 70-plus ("kan zo'n fiets op hol slaan?"), hun schuldgevoelens bij 50-plus ("moet ik mij nu al laten voorttrekken door een moteurke?"), en het pragmatisme bij 30-plus ( "met de fietskilometervergoeding van één jaar is die e-fiets van 1800 euro rap terug verdiend.')
Het is voorlopig nog een wat controversiële tweewieler, onder andere omdat hij zo'n gat kan slaan in een portefeuille. Maar dat kan de opkomst blijkbaar niet afremmen. Iedereen wil in de boter trappen.
Fietsenmaker Rik herkent ze direct als ze voor een elektrische fiets komen, want allemaal hebben ze een punthoofd. "Avondenlang hebben ze op internet zitten lezen en dan hebben ze ook nog wat 'tips gekregen van den Eddy, ne wielertoerist'. Alsof dat een expert is!"
Ann «Allemaal hebben ze vragen en allemaal hebben ze vooroordelen. Ouderen denken wel eens dat zo'n ding ineens kan vooruitschieten gelijk een op hol slaand paard. Dat is dan bij een vriendin gebeurd, ineens schoot die fiets weg en 'zo is ze gevallen, en nu komt ze d'r niet meer op'.
Peter «Die fiets die ineens wég rijdt, die story blijft zich maar herhalen, terwijl het een fabeltje is. Je moet nog altijd zelf beginnen trappen eer die fiets elektrische ondersteuning geeft."
Rik «Nog zo'n vooroordeel. Dat je slechter stuurt en dus makkelijker valt als die motor op het voorwiel zit. Sommigen beweren zelfs dat dat voorwiel gaat patineren in los zand. Allemaal flauwekul! Maar hoe gaat dat. Joske is gevallen. Ah ja, natuurlijk, zijne moteur zit vanveur. Dat is een kwakkel die een eigen leven is gaan leiden. Komaan zeg! Denk jij dat een fabrikant zo'n gevaarlijk tuig zou blijven produceren ?! In Nederland zijn er honderdduizenden met de motor op het voorwiel, en daar leeft die discussie hoegenaamd niet! Alleen in ons land hebben ze d'r schrik van. Ik zeg het u: daar is geen verschil tussen de motor op het voorwiel, op de trapas of achteraan."
Enzovoort, enzoverder. Eén waarschuwing: wie voor valavond thuis wil zijn, die zwijgt beter over de mogelijke nadelen van de motor op het voorwiel. Want de polemiek is oud (3500 voor Christus) én eindeloos. De meeste fietsenmakers zeggen dat er geen verschil is, maar we troffen er ook die de voorwielmotor afraden aan oudere fietsers "omdat zo'n model meer stuurvastheid vergt".
Ann «Heel die fiets is een voorwerp van polemiek. Met twee kampen. De ene groep vindt die fietsen fantastisch, de andere vindt het rommel. Die hebben in familie of kennissenkring ooit één iemand met een serieus mankement gehad, - vaak met een goedkoop model van den Aldi of uit China, en die gaan dan alle elektrische fietsen over dezelfde kam scheren.
Scherpenheuvel
HUMO Leggen jullie eens uit hoe zo'n fiets aanvoelt?
Ann «Ik zeg altijd: denk aan een tandem. Jij zit vooraan, en achteraan zit iemand geweldig te géven op die pedalen, en al wat jij moet doen is gewoon wat mee peddelen met de voetjes. “
Peter «Met de motor vooraan is dat alsof je lichtjes voortgetrokken wordt. Met de motor achteraan is dat alsof je een duwtje in de rug krijgt, en met de motor op de trapas, voel je de stuwing in de pedalen. Maar het blijft natuurlijk wel een beperkte ondersteuning. Ik heb zo'n zestiger gehad die een e-fiets kocht om beter mee te kunnen met zijn groepje wielertoeristen. Na een paar weken staat hij hier terug: 'wat een slecht model hebt gij mij verkocht?! Boven vijfentwintig per uur valt die stil. Hoe kan dat nu?!' Hij dacht dat die fiets altijd maar power ging geven, naar de dertig, vijfendertig en meer. Maar dat is niet zo. Wettelijk is dat zo afgesteld: boven de vijfentwintig slaat die batterij af en trap je nog zuiver op eigen kracht."
Rik «Ik laat iedereen een lange proefrit maken. Dan kunnen ze alles ervaren. Dat afremmen op 25, en ook het geluid. Sommigen kunnen die ronk of zoem makkelijk verdragen, maar anderen die gevoelig zijn voor geluid, willen dat ding zo geruisloos mogelijk."
Stephan «Ik relativeer ook de actieradius. Als de handleiding zegt dat je d'r 180 km mee kan doen, maak er dan maar 160 van. Die 180 haal je alleen als je in de laagste ondersteuning rijdt, met hard opgepompte banden, met niet teveel bergop, met niet teveel wind tegen, en met geen te groot lichaamsgewicht."
Ann «Die actieradius! Allemààl vragen ze ernaar! Ook de zeventigers en tachtigers die nooit verder dan veertig km rijden, willen ineens honderd km ver kunnen geraken. Zo van: ik ga daar veel voor betalen, dan moet ie maar presteren ook."
Peter «In het begin vinden zeventigplussers een actieradius van veertig kilometer méér dan genoeg, want verder rijden ze toch niet. Maar een half jaar later staan ze hier terug: 'ons groepke van de gepensioneerden wil naar Scherpenheuvel, gaat die batterij dat trekken?!' Nee natuurlijk, dan hadden ze een zwaardere accu moeten kopen."
Ann «Scherpenheuvel is dé magische bestemming. Om daar een kaars te branden en een wafel te eten. Dat ligt op vijftig km van hier, heen en terug honderd km. Daar wil alleman naartoe. En o wee, als je niet tot in Scherpenheuvel kan geraken, dan heb je geen fatsoenlijke elektrische fiets gekocht! "
Are friends electric?
HUMO Binnen die groepjes van de gepensioneerden schijnt de e-fiets voor wrevel te zorgen. De 'elektriekers' mogen naar het schijnt niet vooraan rijden omdat ze een te hoog tempo aanhouden. Ann «Vroeger reed dat groepje 15-16 per uur en nu rijden ze een tempo van 18-19. Dat lijkt weinig, maar als aangehouden gemiddelde is dat een groot verschil."
Stephan «Dat is zo. Die ondersteuning is zo gemakkelijk, je moet zo weinig moeite doen, dat je je niet meer kàn inbeelden dat er anderen in de fietsgroep zijn die die snelheid uit hun eigen benen moeten halen, en die dus wél moeite moeten doen."
Peter «Er zijn fietsgroepjes die uiteenvallen omdat sommigen het 'elektrische' tempo niet meer kunnen volgen. Dat komen ze hier dan vertellen: jong, ik rij mij in het zweet en die anderen zweten niks en die blijven maar gààn, die willen zelfs amper stoppen onderweg. En omdat ze genoeg hebben van dat gejakker, haken ze af. Dat is al in veel groepjes zo: het is afhaken of ook een e-fiets kopen."
Stephan «Sommige van die seniorenclubjes zijn al voor driekwart elektrisch, sommige nog meer."
Bob «Ze steken mekaar aan. De zwakste van de groep kan niet meer volgen, hij koopt een e-fiets en ineens is hij de sterkste van de groep. Hup, de tweede zwakste van de groep koopt hetzelfde en hij is ineens ook bij de beste. En zo moet iedereen volgen. Ik ken gepensioneerden die bewust niét willen volgen, die bij niet-elektrisch blijven zweren. En onderweg maar roepen: hé, ik rij 22, en zonder ellentriek! Maar na zo'n tochtje liggen ze wel met hun benen omhoog, die zijn dood, die kunnen niet meer. Het is hard dat ik het zo moet zeggen. Maar: wil je als zeventigplusser nog sociaal contact hebben en nog buiten kunnen komen, dan moet je een e-fiets hebben. Anders moet je thuisblijven."
Humo: 1500 à 2500 euro is toch een fikse uitgave voor een gepensioneerde.
Ann «Ja, maar dat is een generatie die nog een spaarpotje heeft, en redelijk kapitaalkrachtig is. Het mag dus "iets kosten". Je zal ze niet met camelot zien fietsen!"
Rik «Het zijn de vrouwen die er eerst mee beginnen. De mannen stellen dat zo lang mogelijk uit. Die zitten nog met dat vooroordeel: zo'n fiets is voor luieriken! Maar met de tijd draaien ze wel bij. En vaak begint dat na een 'verrassing': Daarstraks heb ik zo'n ellentrieke gepensioneerde willen inhalen, en ik geraakte d'r niet over!' Dat is het begin (lacht).
Peter «Mannen en competitie! Mijn oudste klant was tweeënnegentig toen hij zijn e-fiets kocht. Hij was toen nog de allereerste in zijn clubje van gepensioneerden, en de dag na zijn eerste tochtje stond hij hier: hé Peter! op de brug van de autostrade heb ik ze d'r allemaal af gereden!"
20 cent per km
Ik begin ze overal te herkennen: aan de dikke naaf, het geblokte frame en de display-doos op hun stuur. Maar ook hun tred is opvallend gezwind. Lieden met een gewone fiets trappen moeizamer en slingeren enigszins van de inspanning. De elektrische fietsers zitten rechtop in het zadel; het zijn die anderen die zich dieper naar het stuur moeten buigen; dat zijn nog de dwangarbeiders van de weg. Zij zijn de koningen van de weg, en ze worden met de dag jonger.
Rik «Er is een opvallende switch naar jongere kopers. Twee-drie jaar geleden mocht het niet gezien worden als je onder de zeventig met een e-fiets reed. De batterij moest onzichtbaar zijn, liefst weggestopt onder de fietstassen of ingewerkt in het frame. Vijftigers en zestigers waren beschaamd, die wilden niet dat mensen hen zagen met zoiets, want dat was synoniem van: ik ben oud, ik kan zelf niet meer trappen. Maar nu! Nu zijn de mensen fier. Nu zouden ze een t-shirt aantrekken met in grote letters Ik FIETS ELEKTRISCH!"
Stephan «Vijf jaar geleden zakte dat naar vijfenzestig, zestig en vijftig; en de laatste twee jaar zitten we aan de dertigers. Eigenlijk staat er geen leeftijd meer op."
Rik «Ik heb dertigers die ermee naar het werk rijden. Met niks dan voordelen: ze zitten niet meer in de file en ze trekken de fietskilometervergoeding. Iemand die tweeëntwintig km van zijn werk woont, zei me: 'Ik zou er vroeger niet aan gedàcht hebben om met mijn fiets te gaan. Dan kom ik pomp-af op mijn werk.' Maar met zo'n e-fiets doet hij die 44 km heen en terug alsof het niks is."
Peter «Mijn jongste klant is dertig en doet elke dag bijna zestig km als woon-werk. Hij had een koersfiets kunnen kopen, maar dat bezweet aankomen wou hij niet, "want er is geen douche op mijn werk".
HUMO Waarom kopen ze dan geen brommer?
Peter «Omdat je dan geen fietsvergoeding krijgt. Reken maar uit. Jij woont op dertig km van je werk, zestig heen en terug en je gebruikt die fiets honderdvijftig dagen op een jaar. Met een vergoeding van 20 cent per km maakt dat 1800 euro belastingvrij. Dus op een jaar tijd heb je die e-fiets al terugverdiend! “
Ann «Voor sommigen is die e-fiets genoeg reden om hun tweede wagen weg te doen. Al die autokosten, van verzekering tot benzine, worden in één keer uitgespaard! En zelfs als ze die tweede wagen houden, dan gaan ze met die e-fiets nog altijd benzine kunnen uitsparen. Ja, de mensen beginnen na te denken."
Peter «Men denkt meer en meer economisch. Het financiële voordeel speelt, eerder dan het milieubewuste aspect van de fiets."
Ann «Ook hun éigen gezondheid speelt mee. Dat ze daardoor meer in beweging zijn, vinden ze een pluspunt. "
Peter «Ik moet die verjonging nu ook niet gaan overdrijven, vijfennegentig procent van mijn cliënteel zijn nog altijd 55-plussers."
Stephan «Bij mij maken die 'jongeren' toch al vijftien procent van de e-fietsenverkoop uit, en dat is nog maar het begin! Er bestaan nu ook al plooifietsen met een accu, speciaal voor de treinpendelaars."
Serieus meubel
Een goede raad: als je e-fietsers wat wil vragen nabij een fietsknooppunt, begin dan tijdig stopgebaren te maken, want als ze in hun high of boost zitten, vliegen ze je zo voorbij.
Linda is vijfenzestig en in haar 65-plus-vriendenkring heeft "tachtig procent" al een e-fiets. Na drie jaar kan ze niet meer zonder, als deze fiets wat mankeert, dan koopt ze "direct-direct" een andere!
Mathilde (73) "Dat is nen droom, zo'n fiets. En fietsen is geen inspanning meer, dat is nu een echte ontspanning. 't Is alsof ge altijd wind mee hebt!"
Geert is nog geen zestig, en hij fietst "vanwege zijn zwaarlijvigheid". Zijn twee eerste e-fietsen kwamen van Decathlon, ze kostten zevenhonderd euro, maar beide motoren waren "op enkele maanden kapot", nu heeft hij een model van 1400 euro. Aanvankelijk schaamde hij zich, "is het al zover gekomen dat ik mij moet laten voorttrekken?!" Maar nu denkt hij anders: "Vroeger deed ik per uur maximum twintig kilometer en was ik moe. Nu doe ik op anderhalf uur veertig kilometer en ik ben nog oké. Ik zit langer op de fiets, ik trap langer, ik blijf langer in beweging."
Uit de verte naderen een klak, een rooie zakdoek met witte bollen en een blauwe boerenkiel. Ook de Bokrijkgeneratie rijdt elektrisch en blijkt Jos te heten: " Ik ben een zware astmalijder en zonder deze fiets zou ik niet meer buiten kunnen." Drie jaar geleden hebben hij en zijn vrouw er ieder eentje gekocht, "een serieus meubel van drieduizend euro". En op die drie jaar heeft hij al 8660 km gereden, "nooit verweg, allemaal in de buurt." Jos schudt wel zijn hoofd dat ook dertigers elektrisch rijden, "hebben die dan geen beenspieren meer?!"
Vic (70) weet te melden dat hij tijdens deze lange winter en dat kille voorjaar toch al 2660 km heeft gedaan! Van die kilometerstand schakelt hij onverhoeds naar het verlies van zijn vrouw, nu drie maanden geleden. "Gisteren en eergisteren heb ik weer twee dagen zitten schreeuwen, en de dokter maar zeggen: 'ge moet u herpakken. Ga nog eens fietsen!' En ja, dat fietsen is plezant, maar dat thuiskomen, dat is moeilijk. Want dan zit ge daar, met vier muren als enig gezelschap." Vic laadt elke nacht z'n batterij op, maar geen accu is opgewassen tegen de surplace die eenzaamheid heet.
Tegenligger!
HUMO Hoofdstuk blikschade. Klopt het dat er iets meer ongevallen zijn met elektrische fietsen?
Rik «Ik hoor weinig van ongevallen."
Stephan «Misschien wel meer bij ouderen. Al jàren rijden ze niet rapper dan vijftien per uur en dan hebben ze die e-fiets en dan is de goesting groot om 'm eens open te draaien op zijn rapste, naar 20 - 25 per uur, maar dan komt er een bocht met wat grint en dan liggen ze d'r. Omdat ze die snelheid niet goed kunnen hanteren. Ik fiets vaak in m'n vrije tijd, en dan zie ik hoe onzeker veel van die groepen zijn. Want als ik eraan kom, dan fluit de leid(st)er fwiit fwiit - tegenligger! en dan moet je dat zien! Dan zitten ze al met hun stuur te bibberen en heen en weer te schudden omdat ze niet meer naast mekaar maar kort achter mekaar moeten rijden! 't Is lelijk om te zeggen over je eigen klanten, maar voor mij mogen ze rijlessen invoeren voor die oudere e-fietsers."
Ann «Die reflexen bij de oudsten zijn niet altijd aangepast aan die nieuwe snelheden."
Peter «Die e-fietsers zijn ook nonchalanter in groepsverband. Een gewone fietser moet inspanningen leveren, die kan niet heel de tijd gezellig babbelen. Die gaat hijgen, een droge mond krijgen, en door die inspanning vanzelf voor zich uit kijken. Maar die elektrische fietsers moeten amper nog inspanningen leveren. Die komen naast iedereen rijden, die babbelen honderduit, die kijken vrijelijk rond, die zijn ontspannen, maar als er voor hen iemand bruusk moet stoppen, dan hebben ze dat niet gezien en dan vliegen zij er bovenop. Omdat ze zo relaxed zijn."
Zwaargewicht
Stephan «Och, ongevallen. Er zijn zoveel meer mensen van wie de gezondheid vooruit gaat. Ik heb een klant met twee knieprotheses. Kon niet meer volgen met de fietsclub, en nu rijdt die terug mee."
Rik «E-fietsen zijn ook goed voor de relatie. Je kent dat verhaal: de man doet geen fietstochtjes meer omdat "zij te traag is" en de vrouw fietst niet meer graag "omdat hij altijd te rap rijdt." Verzuring! En dan kopen ze een e-fiets voor de vrouw en dan kunnen ze weer samen op stap. En dan komen ze hier zeggen: verdekke, Rik, dat hadden we al drie jaar eerder moeten doen!"
HUMO Zo'n fiets weegt tussen de 21 en 27 kg. Dat maakt 'm toch niet voor iedereen hanteerbaar.
Rik «Alstublieft geen te zwaar model. Dat vragen ze allemaal. Maar zo'n e-fiets weegt nu eenmaal meer dan een gewone fiets. Dat moet je gewoon worden."
Stephan «Oudere mensen vinden het moeilijk om naast zo'n zware fiets te gaan, bij het oversteken van het zebrapad of het nemen van een stoep, of het stallen tegen een gevel. Daarvoor zijn er de luxemodellen met parkeerhulp-instelling. Jij gaat te voet, en die fiets geeft zichzelf een aandrijving van zes km per uur."
Rik «Wij noemen dat: een gazzeke of een boosteke bijgeven. Met die zes km kan je ook uit je ondergrondse garagehelling geraken."
HUMO Naast dat gewicht is er nog een nadeel, een batterij is na plusminus vijf jaar op, en een nieuwe is erg duur.
Rik «Ja, zo'n 550 euro. En dan verschieten ze natuurlijk, zoveel geld! Niet vergeten, zeg ik dan, dat dat moteurke u voor die prijs vijf jaar heeft voortgetrokken. En ook niet vergeten dat je voor vijfhonderdvijftig euro maar vier of vijf keer uw naftbak kunt volgooien. En hoelang was je blij met die 'naftbakken'? Vijf weken, tien weken? In elk geval geen vijf jaar!"
HUMO Een fietsenmaker mailde me dat àlle fietsenmakers problemen hebben met de e-reparaties: "batterijen en laders die het vroegtijdig begeven, motoren en sensoren die stuk gaan, bekabeling inwendig onderbroken, kontakten die niet goed doorgeven, enz". Hij beweerde dat het zowel bij de duurdere merken gebeurde als bij de "goedkope import". Tegelijk blijken herstellingen aan e-fietsen duurder te zijn dan bij gewone fietsen.
Stephan «Dat klopt, toch wat de gesofisticeerde modellen betreft. Omdat zo'n fiets na een herstelling opnieuw aan de computer moet: elke vijs moet tot op de millimeter aangetrokken zijn, elke sensor moet juist afgesteld zijn, of je krijgt een foutmelding. En dat vraagt extra tijd, dat finetunen. "
Peter «Wat die technisch-elektrische problemen betreft, bij Aldi-fietsen of bij Chinese import heb je die toch rapper. Maar ja, bij Aldi kost zo'n fiets 699 euro, terwijl mijn goedkoopste 1750 euro is, daar moét dus een kwaliteitsverschil zijn."
Rik «Mijn goedkoopste is 1999 euro. Ik verkoop geen brol, ik wil mijn klanten nog in de ogen kunnen kijken."
Ann «Maar 'klanten' komen wel vragen of wij hun brolfiets kunnen repareren. En zij hebben die fiets natuurlijk niet gekocht bij die goedkope keten. Neenee, dat is altijd 'gewonnen met een tombola'.
Rik: "Of gekregen van een tante ergens in de Vlaanders. Dat is liegen hé. Voor zo'n klanten heb ik geen respect, want die hebben voor mij ook geen respect."
The Original
Eén van de eerste elektrische fietsers was de Kempenaar Louis Donkers (87). Hij bouwde al in 2000 een elektrische fiets, op basis van zijn herenfiets. "Dat voorwiel dreef ik aan met de motor van de ruitenwisser van een autobus. Later heb ik dat geperfectioneerd: met de motor van een wasmachine".
En natuurlijk hadden andere gepensioneerden in Kasterlee met hem gelachen toen hij daarmee op de weg kwam, "en ze lachten nog harder toen ik zegde dat de elektrische fiets de toekomst was. En zie ! Al die lachers van toen, rijden nu ook met een elektrische. (lacht) Maar dat zijn zotten natuurlijk. Want zij betalen 3000 euro voor hun fiets, terwijl mijn model maar tweehonderd euro kost, gewoon de prijs van de batterijen." Eén nadeel: zijn fiets met de vier accu's en wasserij-onderdelen weegt veertig kilo, "och, dat voelt ge niet als ge rijdt!"
Dit is een link naar een filmpje van de krasse Louis met zijn vintage e-bike.
En Louis had het goed gezien, de e-fiets heeft toekomst, en zo denken de fietsverkopers er ook over.
Rik «Vijftig procent van m'n omzet wordt nu gemaakt door de e-fiets. Zelfs met dat kille voorjaar blijft mijn verkoopcijfer op peil, dankzij die e-fietsen. Nederlandse fabrikanten hebben het mij gezegd: jij denkt dat de zaken hard gaan nu, maar ze zullen nog harder gaan; dat gaat nog meer boomen dan nu het geval is."
Peter «Het is een godsgeschenk. Als de e-fietsen er niet waren geweest, dan hadden veel fabrikanten én fietsenwinkels hun deuren moeten sluiten. Elke vertegenwoordiger die hier komt, zegt dat. De verkoop van de e-fiets compenseert de verkoop van de gewone fietsen, die al een paar jaar stagneert of achteruit gaat."
Bob «Iedereen zit te wachten op de boom die naar hier gaat komen. Maar in Nederland is de hype al voorbij. Daar hebben ze dit voorjaar een terugval van 20 à 25 % beleefd. "
Stephan «Dat is geen terugval, dat is de markt die verzadigd raakt. Hier moet de hype in elk geval nog beginnen."
Rik «Ik zie het nog gebeuren, dat bedrijven aan hun werknemers ook elektrische bedrijfsfietsen gaan aanbieden; dan zijn we vertrokken!"
Ann «Wat intussen wel is weggevallen als segment is de communicantenvelo, de grote fiets die je traditioneel kreeg bij je plechtige communie. De jonge gasten van nu vragen geld voor een tablet, smartphone of laptop. Een fiets, dat is geen cadeau meer. Dat komt door al die wedstrijden: overal worden fietsen als prijs weggegeven. Je koopt een pakje boter en je krijgt er een fiets bij. Hoe kan dat dan nog een geschenk zijn?!"
HUMO Maar straks brengen ze allicht e-fietsen voor kinderen op de markt.
Peter «E-kinderfietsen? Die worden bij mijn weten nog niet gemaakt. Maar in Nederland rijden scholieren van vijftien jaar en ouder met e-fietsen voor volwassenen. In Nederlands-Limburg met zijn heuvels rijdt een pàk scholieren ermee. Mijn importeur gaat daar hopen fietsen lossen voor minderjarigen."
Rik «E-fietsen voor kinderen? Het kan dat kinderen aangetrokken worden door die snelheid en dat gemak, want de fysieke conditie van die gastjes is niet goed. Ik zie ze hier staan, twaalf jaar, en ze krijgen maar moeizaam dat been over dat zadel. Computerfysiek hé! Van het vele stilzitten. Als je ze dan ook nog eens een motortje gaat geven om naar de school te geraken... dat is erover hé. Dan zitten ze op school én thuis stil en ook nog eens op die fiets!"
Diefstal per brief: Bpost wil de postzegel in Belgische frank doen verdwijnen
Vandaag maakte De Tijd bekend dat een belangrijk erfgoed dreigt te verdwijnen. Bpost wil de postzegel in Belgische frank - die nog altijd geldig is als frankeermiddel- definitief doen verdwijnen vanaf 1 januari 2023. Aldus een ontwerp van Koninklijk Besluit. Als dat ontwerp wordt goedgekeurd, is dat een vorm van "diefstal". De Nationale Bank aanvaardt toch nog altijd haar oude bankbiljetten, waarom zou Bpost haar officiële betaalmiddel dan ongedaan willen maken?!
Radio 2 (De Inspecteur) had er vanmorgen (23/2/21) een item over. Volgens hun bron zijn er daardoor “honderdduizenden kleine verzamelaars gedupeerd”, de impact wordt vergeleken “met het dossier Arco” - zie item op de website van De Inspecteur:
Bpost treft mij hier in het hart, want al bijna tien jaar frankeer ik de meeste van m'n brieven met die zegels die zoveel mooier zijn dan de neutrale euro-zegels: die hebben amper de uitstraling van een klever van de mutualiteiten.
Aanleiding genoeg dus om die miskende "frank-zegels" alsnog in uw collectief geheugen onder te brengen.
Humo juni 2011 -licht herwerkt - © Jan Hertoghs
"Ik ga mijn postzegelcollectie van 200.000 frank toch niet in de stoof steken?!"
Een toenemend aantal filatelisten houdt zijn hobby voor bekeken, aldus de kranten (in 2011). En dus brengen ze hun collecties naar de postzegelhandelaar waar hen een grote teleurstelling wacht. Hun zuurverzamelde reeksen zijn allerminst een goede belegging geweest. Ooit zijn ze met een pincet keurig opgeborgen, nu eindigen ze roemloos als doordeweekse frankering op brieven. Dat is het tweede leven van die goedbewaarde zegels: dat sommige bedrijven en particulieren niet langer eurozegels op hun briefwisseling kleven, maar wel de goedkopere zegels in Belgische frank. Het uitzicht van die BFR-zegels is compleet gedateerd én absoluut passé én schromelijk uit de tijd en toch is er niks mooier dan zo'n anachronisme in de rechterbovenhoek.
Humo over de échte oude stempel en de terugkeer van de ouwe trouwe tember.
De Antwerpenaar David De Beul zit al sinds het begin van de jaren zestig in de postzegelhandel en hij zegt dat de 'comeback' van de BFR-zegel al veel langer bezig is. Meer nog: die oude postzegels zijn nooit weg geweest omdat het onder verzamelaars geweten was dat je de BFR-zegels mocht blijven kleven, ook nadat de euro was ingevoerd. En of ik zo'n frankeeretiket eens wil zien, want die maken zij al vele jaren. Hij legt een zelfklevend etiket op de toonbank met meerdere zegels in Bfr naast elkaar, en zo'n klever vervangt dus de standaard eurozegel voor briefport.
Om te weten of een oude zegel nog in aanmerking komt om geplakt te worden, wijst hij in de onderhoek. Met het blote oog is het nauwelijks te zien, maar met een vergrootglas kan ik een zeer minuscuul jaartal lezen: het jaar van uitgifte van die postzegel. De Post is met die datering gestart in 1962, en de geldende regel is dat alle postzegels vanaf 1962 nog steeds op een brief mogen.
En! Ze kosten je minder dan de zegels in het postkantoor! Want aan het loket kost één postzegel Binnenland 71 eurocent en als je d'r tien tegelijk koopt, dan krijg je ze voor 6,1 euro of 61 cent per stuk. Hier in de postzegelwinkel (of bij de verzamelaar) betaal je voor tien BFR-klevers vijf en een halve euro! Dat is tién procent winst! Dat wil zeggen dat ik m'n brieven kan versturen voor 55 cent.
Ik koop een vel van tien klevers om te beginnen. Op elke klever zitten vier zegels: twee van 1,5FR, één van 9FR en één eurozegel van 42 eurocent, die combinatie volstaat voor de frankering van een brief binnenland. En wat zo geweldig is voor die 55 cent: geen enkele klever is hetzelfde. Het zijn uiteenlopende pêle-mêles met onder andere de Sint-Ludgeruskerk van Zele (1986), De Moeder-Maagd met Het Kind Jezus en De Druiventros (1970) en de kerstzegel uit 1971 voorstellende Jozef en Maria Vluchtend Naar Egypte. Niet dat het allemaal zo christelijk is, ook de socialistische voorman Camille Huysmans (1970) zit erbij, samen met een nogal mottige Maanvlinder uit de Antwerpse Zoo (1971) die verkocht werd ten voordele van de Multiple Sclerose patiënten.
Dé blikvanger is toch wel de zegel uit 1971 met betrekking tot de toen Voltooide Automatisering - Automatisation Integrale van de RTT, voorstellende een massief telefoontoestel met dikke ouwelijke toetsen, dat was toen state of the art.
En ja, er valt natuurlijk nog flink wat BFR te plakken als je ziet wat er bij De Post verschenen is tussen 1962 en het jaar dat de euro werd ingevoerd, dat zijn zo'n 1850 verschillende postzegels, dat is een Wunderkammer aan beeld en illustratie. Ik heb er de Officiële Postzegelcatalogus van België op nageslagen, en dan zie je een lange stoet van schilders, politici en uitvinders, van gehandicapte kinderen en vaderlandslievende soldaten, van jonge moeders en luchtvaartpioniers, en ook niet te vergeten: het grote scala aan bruggen, kerken, kathedralen en kunsttapijten. Je weet niet wat je ziet. En ik kan het vanaf nu zomaar op een omslag meppen. Een Boem Paukenslag vergeleken met dat éne armtierige eurozegeltje.
Retro look
Maar wie zijn eigenlijk de gegadigden van die ouwe plakkers? Volgens postzegelhandelaar Luk Vanduffel zijn het vooral zelfstandigen. Neem nu z'n eigen boekhouder. Die geeft hem een paar honderd enveloppes en hij "plakt alles in Belgische frang." Vanduffel denkt dat het ideaal is voor direct marketing: "brieven met schone zegels, die zullen de mensen nog opendoen. Dat gooien ze niet weg omdat het er niet uitziet als seriedrukwerk."
Handelaar De Beul telt onder zijn kopers vooral burelen, verenigingen en kleine en middelgrote ondernemingen. En zij doen dat "natuurlijk niet voor de retro-look, dat is honderd procent voor het profijt." Hij heeft wel filatelie-collega's die hopen dat mensen door het zien van die zegels "ineens goesting gaan krijgen om postzegels te verzamelen." Maar daar lacht hij eens mee, dat is wishful thinking.
Ik ben in elk geval blij met de retro én met het profijt. Toen ik nog student en gewetensbezwaarde was, "knutselde" ik voor mezelf al een soort nultarief. Van twee afgestempelde postzegels scheurde ik het gestempelde gedeelte weg, en zo kon ik één nieuwe zegel maken. Ik verstuurde ook brieven met kortingzegels van Fort en Valois, ik fotocopieerde al eens echte zegels en zelfs die zwartwit copie passeerde zonder problemen. Zo ook het vierkante lipje van een Lipton-theebuiltje.
Het plakken van de BFR-zegels leunt daar enigszins tegenaan, het is een klein protest op de vierkante centimeter. Een tegenzet tegen die hele Bpost met zijn afslanken van postbodes en postbussen, en dito liberalisering.
En nog iets. Ik vind dat postzegels hun financiële waarde moeten aangeven. Ik moet die eurozegels niet met hun idiote frankering van 1, 2 en 3. Die cijfers dienen zogezegd voor het gemak van de consument, maar eigenlijk dienen ze voor het gemak waarmee de Post zijn prijsstijgingen camoufleert.
Genoeg ideologie! Handelaar De Beul legt uit dat er nog grotere kortingen te krijgen zijn als ik de zegels niet op zelfklevende etiketten koop, maar in losse aantallen. Dan kan ik m'n eigen "postzegelhoekje" samenstellen. Stel dat ik de briefpost van 71 cent (zijnde 29 BFR) wil samenstellen met vijf zeven zegels van een verschillende frankering in BFR, dan kan dat. Voorwaarde voor die "losse verkoop" is wel dat ik elke 'coupure' met honderd zegels tegelijk koop. De bonus is dan dat een zegel Binnenland mij geen 71 cent maar nog amper 46 cent zal kosten!! Dat is al 35 procent korting aan de pomp!
En hoeveel 'coupures' mag ik op een brief kleven? Mag ik negenentwintig zegels van één frank kleven? Geen erg, ik mag de hele omslag vol kleven als er maar plaats blijft voor bestemmeling en adres.
Zottekesspel
Ik zie me al beginnen. Hele reeksen van flora, fauna, spoorweg en scheepvaart in huis halen. De hele jaren zestig en zeventig terug. Met gebouwen die mogelijk al afgebroken zijn: erfgoed dat ik opnieuw de wereld zal insturen. Je ziet mensen opgewekt worden als ze een Opel Kadett op de snelweg zien. Ik zie de gezichten van onze postbedienden en mijn bestemmelingen al opklaren als ze mijn brieven zien: eindelijk nog eens een oldtimer in de bovenhoek!
Ik heb geen papier in handen, ik heb oud goud in handen. Met onder andere: Het Wereldkampioenschap op de Weg in Zolder! Vijftig jaar Astrid en Leopold! De Bevrijding van de Scheldemonding! Vijftig Jaar Vrouwenstemrecht! Enzovoort en zo prachtig verder!
Maar toen stelde ik de Iets Te Veeleisende Vraag. En als u ook een postzegelhandelaar naar zijn hoofd wil zien grijpen, dan moet u deze vraag stellen:: kan ik die postzegels à la carte krijgen? Kan ik mijn eigen rechterbovenhoek samenstellen met een mix van treinen, zeeschepen en oude vliegtuigen? Wie weet zelfs met zegels van toen Antwerp FC honderd jaar bestond?! Want zo zie ik mijn homemade frankering: dat moet een mooie affiche, dat moet mail art zijn!
Vanduffel nam zoals gezegd zijn hoofd in beide handen: "Oh nee, nee! Toch niet zo'n zottekesspel! Stel dat er mensen zijn die alleen rooie zegels willen. Of alleen groene! God nee, daar beginnen we niet aan!"
Ook De Beul zàg het niet. "Gij wilt dus honderd treinen en honderd boten. Dakannie! Da-goa-nie!" Toch zeker niet tegen die goedkope prijs. Als ik méér wilde betalen, dan wilde hij wel eens gaan zoeken en sorteren, maar "niemand vraagt daarnaar. De mensen willen alleen maar goedkoop plakken, punt! Niemand staat daarbij stil of die combinatie schoon of esthetisch is!" Het probleem is: zij gooien die zegels in bakskes bij elkaar, niet per thema, maar per frankering. Dus geen treinen bij elkaar, maar alles van drie frank bij elkaar. Hun systeem is de grabbelton, "dat kan toch ook schoon zijn!?"
200.000 fr in de stoof
Enfin, ik was ermee weg. Vanaf nu plak ik alleen nog in BFR. Maar er moést een keerzijde aan de medaille zijn, en die was er ook. Want achter dat plezier van het oldtimers plakken, schuilt het verdriet van de trouwe postzegelverzamelaar. Pol Alenis is 87 en hij verzamelt postzegels sinds 1950.
«Ik was een "filatelie-abonnee" van De Post en van 1950 tot 1990 heb ik elk jaar alle nieuwigheden gekocht. In drievoud! En als ik die albums nu vastpak, dat is om te wenen. Na vijftig jaar zijn die zegels nog allemaal gaaf en postfris, maar ze zijn nog amper wat waard.
In 1990 heb ik de optelling gemaakt, toen was mijn verzameling (in drievoud) zo'n 300.000 frank waard. Dat is catalogusprijs, niemand betaalt die, laat ons zeggen dat ze 200.000 frank (5000 euro) waard was. Maar nu krijgt ge naar het schijnt zelfs de frankeerwaarde niet meer terug! Ik heb geen idee van wat de waarde nog is. Eigenlijk wil ik ervanaf voor de prijzen nog meer instorten. Als er iemand 30.000 fr voor geeft, dan doe ik ze direct weg.
Humo: En als ze maar een tiende van 200.000 frank waard zijn?!
Alenis: «Dat kan toch niet! Er zitten speciale poststukken bij én takszegels én militaire zegels én zegels van de buurtspoorwegen. Maar ik ben op mijn hoede; twee jaar geleden hebben ze me al eens bang gemaakt. Ik heb toen een handelaar aangeschreven, jaja mét een brief, of hij een offerte kon maken voor die collectie 1950-1990. En hij belde me op, doe de moeite niet van ze te verkopen, zei hij, want ge gaat verschieten hoe weinig ge nog krijgt. Moet ik ze dan in de stoof steken als vuur voor de winter heb ik gevraagd, maar daarop heeft hij niet geantwoord.
Och ja, misschien moet ik ze maar bijhouden en me troosten met het plezier van ernaar te kijken. Gewoonlijk doe ik dat eens om de vijf jaar, maar nu durf ik die albums nog amper vast te pakken, al die moeite en al die zorgen die ge hebt gedaan om dat proper te bewaren. En àl dat geld dat erin is gestopt, het is allemaal voor niks! Die postzegels liggen me nauw aan het hart. En dat ik ze voor een habbekrats weg moet doen, daar heb ik hartzeer van."
Zuidpoolhondjes
Pol vindt het goed dat ik navraag doe om te weten wat z'n collectie nog waard is. Handelaar De Beul moet niet lang nadenken. Een collectie van 1950 tot 1990? In drievoud ? Daarvan kan hij "niks gebruiken tenzij de blokskes 30 en 31 ", dat zijn de zogenaamde blokvelletjes Koekelberg (1952) en de Belgische Zuidpoolexpeditie (1957), ook wel de zuidpoolhondjes genoemd; voor die combinatie wil hij nog 190 euro betalen. Maar dan moeten ze wel "in perfecte-perfecte staat zijn!"
Ik zeg dat m'n verzamelaar ook nog takszegels en militaire zegels en zegels van de buurtspoorwegen heeft. Hij knikt geduldig, maar het maakt niks uit, ook die zegels zijn "niks meer waard." Het komt er dus op neer dat Pol dankzij die twee blokvelletjes (in drievoud) nog 570 euro kan krijgen en dat is dan de waarde van zijn collectie die hij twintig jaar geleden nog op 5000 euro schatte.
Pol wist dat het kon tegenvallen, maar hij is toch nog verrast als ik de schatting van zijn collectie meedeel :"Dus heel die verzameling van veertig jaar is maximum 570 euro waard? Dat is nog geen vijf frank per zegel! En ze weten dat alles postfris is? En toch maar zo weinig geven?! En eigenlijk zijn ze maar in twee blokjes geïnteresseerd?! Stel dat ik een fiets verkoop, en de koper is alleen maar geïnteresseerd in de bel en het achterlicht, dat is toch belachelijk! Ik kan toch moeilijk mijn verzameling waardeloos maken omdat die meneer maar twee onderdelen wil kopen?! "
Ik loop opnieuw langs bij David De Beul. Hoe vaak krijgt hij te maken met oudere verzamelaars die komen polsen wat hun collectie nog waard is.
De Beul: "Elke dag staan ze hier! ELKE DAG! Met dozen, albums en mappen. En soms is die collectie aangetast door roest of schimmel, maar vaak zijn die zegels nog postfris. En dat zijn niet de ouwe mensen zelf die tot hier komen, dat zijn hun kinderen die zo'n collectie na een overlijden aantreffen. Of die van hun vader te horen krijgen: ik heb nog een appeltje voor de dorst, wilt ge dat eens naar de winkel brengen. En dan moet ik ze dus teleurstellen.
Vandaar dat ik ook altijd vraag of de eigenaar nog in leven is, en zo ja, of hij een kwakkele gezondheid heeft. En dat ze dan moeten oppassen met eerlijk te zeggen wat de opbrengst is, want anders kunnen ze die mens wegdragen hé."
Belegging
Humo: Bij het publiek is het blijkbaar nog niet doorgedrongen dat postzegels geen goede belegging meer zijn. Maar wanneer is dat idee dan ontstaan dat het wél een goede belegging was?
De Beul: "In de jaren zestig. Kijk, het verzamelen zelf bestaat al lang, maar begin de jaren zestig is daar een doorbraak geweest omdat de mensen meer loon in handen kregen. In de jaren vijftig volstond een pree van een werkman of bediende eigenlijk alleen maar om de huur, het eten en de verwarming te betalen. Postzegels, dat was een luxe. Mijn vader verzamelde al zegels in de jaren vijftig. Maar als die een mooi blokje van twintig frank wilde kopen, dan moest die kiezen: of sigaretten of die postzegel kopen. En kocht hij die postzegel, dan had hij een week geen rookgerief.
Maar in de jaren zestig gingen de lonen omhoog en konden de mensen elke maand geld opzij leggen. En omdat men uit de spaarzame jaren vijftig kwam, werd dat niet opgesoupeerd, maar in iets degelijk gestoken. Niet in aandelen, dat betrouwde men niet, dat was ook niks voor de kleine man. Maar men ging sparen bijvoorbeeld, een spaarboekje bracht toen drie procent op. Maar de postzegel bracht nog meer op.
Ik kocht begin 1960 bijvoorbeeld een blokje van 12 frank aan het loket. Wel, op het einde van het jaar was dat twintig frank waard. Dat was een winst van 66 procent. En als je d'r honderd had gekocht, dan had je ineens een pak centen in handen. Pas op, dat was niet met alle zegels zo. Maar gemiddeld kon je zeggen dat een zegel 10 à 15 procent per jaar opbracht, dus veel méér dan die 3% van het spaarboekje.
Gevolg: elke maand kwamen er verzamelaars bij. Want dat ging van mond tot mond. Postzegels verzamelen, dat brengt op! En nog geen klein beetje! En zo'n nieuws ging rond hé. Alle vaders, grootvaders en nonkels begonnen postzegels te kopen, met heelder vellen tegelijk. Ik zag die zeepbel aankomen als handelaar, en ik verwittigde de mensen dat zoiets tot een inflatie zou leiden. En dat bomen niet eindeloos de lucht in kunnen groeien. Maar ja, dan werden ze kwaad op mij. Dan was het alsof ik hun geen profijt gunde, alsof ik niet wilde dat zij ook toegang kregen tot de goudmijn.
De Post was natuurlijk ook in dat gat gesprongen. Van sommige uitgiftes -en dan vooral de toeslagzegels- werd een miljoen stuks gedrukt voor nog geen honderdduizend verzamelaars! Zij ging er dus vanuit dat elke verzamelaar van elke nieuwe uitgave wel tien exemplaren zou kopen, dat was te zot natuurlijk! Maar ja, de post zag grote inkomsten, en dus speelden zij in op die drang om te beleggen, waardoor ze dus die inflatie zelf in de hand hebben gewerkt. In 1967 is die zeepbel al een eerste keer gesprongen, toen zakten de prijzen min tien procent.
En van dan af is het met ups en downs gegaan in de jaren zeventig, tachtig en negentig. Waren er weer wat veel verzamelaars die hun zegels op de markt brachten, dan zakten de prijzen weer een tijdje. Maar wat we sinds een jaar of zeven meemaken, dat is nooit gezien. Er zijn geen "ups" meer, alles is in vrije val. "
Kapotscheuren
Humo: Je sprak me over een bijzondere reeks van de jaren vijftig die zo gegeerd was dat ze van van 100 naar 12.500 frank ging (= van 2,5 euro naar 312 euro). Als een verzamelaar die nu binnenbrengt, wat krijgt hij dan nog?
De Beul: "Een tas koffie. Om die mens te troosten dat ik ze niet eens meer ga aankopen. Cru gezegd, ik moet ze niet hebben. Als brave mens zou ik daar nog tachtig euro voor kunnen geven, maar dat maakt mijn stock gewoon groter, want ik ga dat nooit meer kunnen verder verkopen. Ik kan beter zeggen dat ik 'm niet moet hebben dan dat ik er een rotprijs voor geef. Want als ik 'm aankoop tegen een rotprijs, dan is er altijd de verdenking dat ik zo weinig betaal om er zelf goeie winst op te maken. Dus koop ik niks en dan zijn de mensen toch al van één ding gerust. Dat ze niet bedrogen worden.
De enige toegeving die ik nog doe, is zaken in depot nemen. Dan komen ze op een veiling terecht. En geraken ze daar verkocht, des te beter. Is er geen verkoop, dan geven we ze terug aan de eigenaar."
Humo: En als mensen zeggen: hier is mijn collectie. Gebruik ze maar om op BFR-etiketten te kleven.
De Beul: "Dan zal ik eerst zien of de zegels nog ongestempeld zijn, of ze gaaf en postfris zijn, of de achterkant nog gom heeft, en als dat allemaal goed zit, dan geven we 40% van de frankeerwaarde."
Die verkoop is dus geen vetpot voor de verzamelaar. Voor de 43 reeksen die hij bijvoorbeeld in 1966 kon aankopen voor circa 5 euro, daar krijgt hij nu hoop en al twee euro voor: "Het is dus beter dat zo'n verzamelaar zelf zijn zegels op brieven gaat plakken. Dan verliest hij niks van de frankeerwaarde."
Is Pol geneigd om delen van zijn collectie op brieven en kerstkaartjes te plakken? Dat ziet hij niet zitten. "Dan zou ik een Boudewijn van 20 frank moeten combineren met wat kleine coupures, maar die zitten vaak in een reeks van vier of tien zegels, en zo'n reeks kapotscheuren, dat is zo pijnlijk. Die reeks is ook niks meer waard vanaf het moment dat er eentje in dat geheel ontbreekt."
Ad infinitum?
Als ik aan de handelaars vraag hoeveel zegels er nog achter zijn van de miljoenen die tussen 1962 en 2002 gedrukt zijn, dan hebben ze d'r geen enkel idee van: "niemand weet zelfs maar bij benadering wat er nog allemaal in kasten en laden ligt".
Intussen is er al een internetbedrijfje dat voor de frankering in oude zegels kan zorgen: de BFR-zegel is dus ook online te krijgen. Tegelijk is het afwachten hoelang De Post die geldigheid van die BFR-zegels nog gaat garanderen. ("Stel dat bpost verkocht wordt aan een buitenlands postbedrijf, dan is het maar de vraag of dat nieuwe bedrijf die geldigheid wil overnemen.") In Duitsland, Oostenrijk en Luxemburg is het al afgeschaft. In België, Frankrijk en Nederland bestaat het nog, maar niemand kan voorspellen hoelang.
Handelaar Luk Vanduffel vindt zelfs dat ik de post onnodig wakker maak met dit artikel: "Als ze dat willen, dan zetten ze de politiek in beweging en dan komt er een Koninklijk of Ministerieel Besluit om die geldigheid op te doeken".
Dat zou dan wel een heel lelijke streek zijn. Een postzegel is papiergeld. En als de Nationale Bank nog de papieren biljetten van de Belgische frank ad infinitum blijft aanvaarden, dan moet de post hetzelfde doen. Niemand zou aanvaarden dat de Nationale Bank die geldigheid intrekt. Van de post mag dus hetzelfde verwacht worden. Zij heeft jaren aan die zegels verdiend, een "zegel-ontwaarding" zou zeer ongepast zijn. En als bpost het toch zou wagen, dan richten we een actiegroep op. En de naam hebben we al. Frank Bakkes! Franc Parler!
Nieuwe Schaarste
Maar hoe moet het nu verder met de postzegelverzamelaar? Hij die decennia lang dat stempel droeg dat hij met een saaie, maar zo goed als onverwoestbare hobby bezig was? In dat imago is een deuk gekomen, dat blijkt uit de cijfers. Als er in de jaren zestig nog bijna honderdduizend verzamelaars waren, dan schat men hun aantal nu op "twintig à veertigduizend". En voor die kleine groep brengt bpost jaarlijks zo'n honderdtwintig nieuwe zegels uit. Wat maakt dat hun hobby er zeker niet goedkoper op is geworden.
Ik bel met Pol. Hij gaat zijn collectie niét naar de winkel dragen, zegt hij, want hij heeft van andere verzamelaars deze theorie gehoord: dat ze nu overal te horen krijgen dat hun collecties niks meer waard zijn, maar dat dat een gewiekste manier is om al die collecties "naar het oud papier en de stoof te doen verdwijnen". Zodat er een nieuwe schaarste kan ontstaan en zodat de prijzen in de filateliekringen weer kunnen stijgen. En dus is het devies: gooi niks weg, hou alles bij, want binnen x aantal jaren gaan die zegels wel uit dat dal klimmen. Maar zegt hij filosofisch, "ik ben 87, die remonte ga ik niet meer meemaken."
De Beul moet lachen met die theorie: "Ze mogen van mij alles bijhouden en op een stijging van de prijzen wachten, maar dan kunnen ze làng wachten. Er zijn Romeinse munten die 1600-1700 jaar oud zijn en die nog altijd maar vijf euro waard zijn. Hoelang gaat dat dan duren eer dat papier uit de jaren zestig terug wat waarde heeft!?"
Voorwaar, geen goed vooruitzicht voor de Oude Belgen.
De marathonwinter van 1962-1963 (2) : de bevroren zee
Humo december 2012 - licht ingekort - © Jan Hertoghs
"Ik zag eenden en meeuwen ter plekke vast vriezen aan het ijs!"
De winter van 1962-63 was de strengste sinds de metingen in 1833. Over die winter hangt in mijn herinnering een snoer van sneeuwdagen, en een slee was wat ik als tienjarige verlangde! Maar die aankoop ging de familiale koopkracht te boven en dus besloot ik er zelf één te maken. Ik kon al met zo'n fragiel figuurzaagje een vogel uit een stuk triplex zagen, en ja, nù zou het echte werk beginnen. Als ik twee planken zaagde en onder een oude rietstoel nagelde, dan had ik een slee (zoals gezien in een album van Kwik en Flupke). Maar ze heeft nooit willen glijden. Zelfs niet toen ik een 'skipunt' aan die planken kerfde. Dat hout bleef stroef haperen in de sneeuw. Zo'n sledes maken ze nu niet meer, en zo'n winters evenmin.
Het is 18 januari 1963 en in Boezinge bij Ieper komt bakkerszoon René Grimmonprez voor een bijtende verrassing te staan.
"Ik deed mijn dagelijkse ronde met mijn gemotoriseerde triporteur en in die broodkar zaten zo'n dertig verse broden. Ik kwam van een klant en toen ik weer bij m'n kar kwam, zat er een groot beest onder die halfopen klep, die had dat brood geroken natuurlijk. En dat vloog op met geweld en sloeg zijn vlerken tegen mijn kop en tegen mijn oren. Het hakte ook naar mijn ogen, en een geluk dat ik een bril droeg, zijn bek ketste af op het glas, maar die twee glazen waren toch gebroken. En dan weer klauwde en snavelde hij naar m'n nek, maar met zijn klauwen verstrikte hij zich in de kraag van mijn vest en zo heb ik hem bij z'n nek kunnen pakken en overmeesteren. Maar een sterke vogel dat dat was, die twee vleugels samen meer dan een meter! En geschrokken dat ik was, ik was wit van 't verschot.
Enfin, ik had 'm bij zijn nek en zijn vlerken en zo ben ik ermee naar de bakkerij van m'n ouders gelopen. En daar hebben we hem in de veranda gestopt en goed bekeken, hij had lange groene poten en een grote dikke bek. Een rare kwast, 'k had nog nooit zoiets gezien.
De beenhouwer is ook komen kijken. Die heette Roger Vindevogel, en ja, met zo'n naam kom je natùùrlijk kijken! En Roger kwam één stap te dicht in die veranda en dat beest vloog op hém, en ook weer naar zijn ogen hakken, zo'n snéé in zijn wenkbrauw. 't Was groot nieuws in het dorp, d'r is veel volk naar komen zien, en iemand beweerde zelfs dat zulke vogel in staat was om met zijn klauwen een baby uit een wieg te pakken en ermee weg te vliegen. Overdreven natuurlijk. Ook de burgemeester is komen kijken, en de baron en de barones -mijnheer en mevrouw de Thibault de Boesinghe- zijn van 't kasteel gekomen. Mevrouw had een boek over vogels en volgens haar was het een butor (= roerdomp) die uit Siberië kwam. En 't heeft dan in verschillende kranten gestaan hoe ik aangevallen was, en allemaal op het eerste blad. Ineens was ik een Bekende Vlamink!
We hebben hem brood en stukjes vis gegeven, maar je zag dat ie op 't eind van z'n krachten was, en zaterdag lag hij dood in de veranda. Die dag zijn er dan nog specialisten van de Dierenbescherming geweest, helemaal uit Antwerpen, en zij hebben de naam van die vogel hier op dit papier geschreven. Het is een Botaurus Stellaris (= roerdomp, een zeer schuwe moerasvogel die al vrij zeldzaam was in de jaren zestig, jh).
Die roerdomp heb ik ook laten opzetten, hij is her en der tentoongesteld geweest, maar van één expo is hij niet meer teruggekomen. En daar heb ik dik spijt van. Dat ik hem kwijt ben."
René's "schermutseling met de reuzevogel uit Siberië" staat op minstens drie Vlaamse voorpagina's. En op dezelfde kophoogte: de overwinning van Reinier Paping in de Elfstedentocht. Die editie van de Tocht der Tochten werd ineens ook de meest legendarische. De voorzitter van de tocht had het ook zo aangekondigd: "Geen ritje voor sierschaatsers. Enkel de harden zullen de eindstreep halen." Het werd een "apocalyptische calvarietocht met de meest schrikwekkende beproevingen". De starttemperatuur was min achttien en gedurende de dag moesten de rijders opboksen tegen een opeenvolging van zware mist, stuifsneeuw, een ijzige en stormachtige oostenwind, en scheuren en hobbels in het ijs die de schaatsen kromtrokken en de ontreddering totaal maakten. "Men kon nooit regelmatig schaatsen: twee streken en dan was het weeral ploeteren door de ijsgeworden sneeuw." De blessures waren legio: bevroren voeten en oren, gebroken ledematen en sneeuwblindheid. Ook veel snijwondes: van armen en benen die bij valpartijen door het schaatsijzer van anderen gesneden werden ("de sneeuw was op vele plaatsen doordrenkt van het helrode bloed.") Van de 578 wedstrijdrijders wisten er slechts 57 aan te komen binnen de twee uur na de winnaar. En van de bijna tienduizend toerrijders haalden er slechts negenenzestig de eindstreep. De meeste toerrijders gaven op of werden onderweg van het ijs gedwongen door politie en rayonhoofden omdat de route te slecht werd en de omstandigheden "met het uur levensgevaarlijker werden".
Kinderen mogen niet doodvriezen
In Temse staan op 18 januari rijen nieuwsgierigen bij de Schelde "om het dichtvriezen van de rivier gade te slaan". In Baasrode is het al zover en "hebben sommigen zich aan de overtocht van de stroom gewaagd". In het Engelse Windsor vriest de Theems dicht - voor het eerst sinds 1897- en aan de Hongaarse-Oostenrijkse grens kunnen vluchtelingen ("gehuld in witte lakens") van Oost naar West vluchten omdat de mijnen en versperringen van het Ijzeren Gordijn bedolven zijn onder een dik pak sneeuw. In Zweden wordt het legerreglement aangepast en mogen soldaten een baard laten staan "omdat het hen beter beschermt tegen de kou". Ook in Zweden hebben arenden "twee huiskatten gedood en verslonden".
Gazet Van Antwerpen start op 21 januari een spoedcampagne voor de minstbedeelden: onder de naam Operatie Antivries worden geld, kolen, dekens en voedsel verzameld. Er verschijnen reportages over bejaarden die dag en nacht onder de dekens liggen te rillen ("hun enige verwarming") en over gezinnen die in krotten leven "waar de wind door de gebarsten ramen blaast". De verslaggever spreekt met een jong gezin, zij hebben een baby en een peuter naar het ziekenhuis gebracht "omdat zij anders zouden doodvriezen". De journalist is resoluut: "Wij voelen ons beschaamd. Terwijl wij over de ongemakken van sneeuw en ijs mopperen, wordt in dit land met zijn uitdagende luxe van honderdduizenden auto's en televisies nog honger en koude geleden."
De 48-urige werkweek bestond toen nog, maar in de bouw lag alles plat. Honderdvijftigduizend bouwvakkers zitten werkloos thuis wegens vorstverlet en "zorgen voor lange rijen aan de doplokalen". Dagelijks gaan stempelen was toen nog verplicht.
De Noordzee bevriest
Op zondag 20 januari rijden duizenden dagjestoeristen "over spiegelgladde en moeilijk berijdbare wegen" naar de kust om daar een "ongezien en grandioos spektakel te aanschouwen." De zee is bevroren. André Blontrock was toen op internaat in Oostende: "Elke middag wandelden wij met de studiemeester naar die bevroren zee. Hij bleef op de dijk staan en wij mochten dan tussen die ijsbergen spelen. Dat waren geen bergen natuurlijk, maar die grootste waren toch zo groot als een strandhuisje, zeker twee meter. En wij kropen daarop en sprongen van de ene naar de andere. Er waren ook vlakke stukken ijs, daar hebben we nog gevoetbald omdat dat ijs eerder ruw was, niet zo glad als je zou denken. 't Was een belevenis, die winter. 's Nachts bleef de verwarming branden op de slaapzaal, wat heel ongewoon was, en dan nog was het zo koud dat we twee extra dekens kregen. En in de klas zaten we met een extra dikke trui aan. Ook daar brandde de verwarming, maar het blééf koud binnen de muren. "
Jaak Mahieu werkte in het Zeepreventorium van Den Haan, en hij zag dat ijslandschap ontstaan: "Dat begon met ijsblokken en schotsen die op het zeewater dreven. En met hoogtij waren er blokken die achterbleven op het strand, en elke keer dat het hoogtij was, spoelden er meer ijsblokken aan, en die stapelden zich op tot torens en muren. Een strand met zand was er niet meer. Er was alleen nog zo'n dikke poreuze koek van korrelijs en ijsschotsen. Op sommige plaatsen was die koek dertig centimeter dik, en dan kon je daarop wandelen, honderden meters ver, in de richting van de zee. Niet dat die ijskoek altijd betrouwbaar was, soms was die ineens dun en bros en schoot je daar zo doorheen. "
Het leidde al vlug tot waarschuwingen van kranten en politie dat dat strandijs niet veilig was. Op 17 januari moest de Oostendse brandweer een jongetje uit het ijs redden en op 24 januari hoorden wandelaars op de zeedijk in Den Haan "plots hulpgeroep" van een meisje dat zich te ver had gewaagd, ze was via het korrelijs op "gevaarlijke ijsschotsen terechtgekomen" en dreigde in het zeewater te verdrinken. De wandelaars konden "het uitgeputte kind" op het droge brengen.
In korte broek
Zeewater dat bevriest, het blijft een zeldzaam natuurfenomeen. Want eer dat zoutwater stolt, moet het water zelf minimum twee graden onder nul zijn (zeker als er wind staat en er stroming is op het water). Dat de temperatuur van het Noordzeewater naar min twee of kouder zakt, is hoogst uitzonderlijk, want in normale winters is de temperatuur van ons zeewater zés graden.
Frieda Moeyaert woonde toen vlakbij de dijk van De Panne, en heeft ook op dat ijs gelopen: "Dat was wel vreemd, want hier en daar hoorde je dat zeewater nog klotsen en kloppen onder dat ijs. En volk dat er kwam kijken! Vooral op zondag was er een toeloop. De mensen kwamen van overal, van het binnenland, maar ook van Frankrijk, Rijsel, Duinkerke en Tourcoing. "
Michel Dewulf was in de zomer als fotograaf begonnen op de zeedijk in De Panne ("ik maakte portretten van vakantiegangers") en plots bracht ook de winter fotowerk mee: "Toen dat ijs zich begon te vormen, ben ik elke dag naar de zee gaan kijken. En op de duur was dat strand overdekt met ijsvelden, ijsmuren en ijsbergen. Dat waren honderden meters ijs die zich ook kilometers in de breedte uitstrekten. Vanaf midden januari waren die bergen op hun hoogst, ongeveer zo hoog als een plafond van een huiskamer, dus zo'n tweeënhalve à drie meter. Naar ik later hoorde, was dat natuurfenomeen het sterkst in De Panne.
Ik heb tientallen foto's genomen, ze zitten samen in een album, en zelfs nu nog komen mensen naar afdrukken vragen. Het moet toch zijn dat die winter indruk heeft gemaakt. " (Onderaan de reportage vind je meerdere foto’s uit het bevroren-zee-album van Michel Dewulf).
Volgens Gazet van Antwerpen is de kust veranderd in "een poollandschap" en gelijkt het Zwin zelfs op "een woeste toendra". Ook bleek de zee geen golfslag meer te hebben. Het enige geluid bij opkomende tij was "het schuren van de met ijs beladen golven over de dikke ijslaag die al op het strand aanwezig was: een dof en onheilspellend gegrom."
De vijftienjarige Bernard Staelens verbleef toen op internaat in Oostende: "Ken je dat dok waar de Mercator ligt? Daar heb ik vogels zien vastvriezen op het ijs. Eenden en meeuwen kwamen aangevlogen, ze landden op dat ijs, en je zag die zwemvliezen beginnen kleven, die vogels begonnen te trekkebenen en die konden niet meer weg. En wij keken toe met de kameraden, wij vonden dat curieus en zelfs plezant! Niemand die compassie had, niemand die d'rbij stilstond dat die gingen doodvriezen. Och here nee, d'r waren veugeltjes genoeg toen! (Noot: een getuige uit De Haan ging elke middag langs het strand om vastgevroren meeuwen van het ijs los te maken!)
En ik zie ons nog op tocht gaan met de Chiro. Het vroor min vijftien, het was zo koud dat we onze slaapzakken rond onze hals droegen. En toen we op dat boerenhof aankwamen, waren onze pistolets bevroren in de rugzak! En omdat het in de schuur te koud was, mochten wij in de achterkeuken van die boerderij slapen. Maar ook daar was het koud, wij konden de slaap niet vatten! Niet dat wij dat erg vonden hé, wij vonden dat tof! Ik zie me nog lopen met de kameraden, en wij droegen een korte broek hé! Maar mijn benen waren wel ingesmeerd met kattenvet zodat ze niet zouden 'springen' van de kou."
Tunnels onder de sneeuw
Heel die winter heb ik een korte broek gedragen. Ik had niet eens een lange broek op m'n tien jaar. Want zo werd je groot: als je kon afzien, als je naar school fietste en met die 'tartan' van blauw en rode vlekken op je benen toch nog deed alsof die huidpijn normaal was.
Voor en aantal Waalse schoolkinderen was 21 januari een benarde dag. Ondermeer in het dorp Les Tailles dat op zeshonderd meter ligt en het hoogste dorp van België is, vlakbij de Baraque de Fraiture. Wij leerden toen over deze Ardeense Hoogte die wij steevast de Barak Frituur noemden. En terwijl wij in de banken zaten, raakte daar een schoolbus geblokkeerd in de sneeuw.
Henri Delré was elf. Hij liep school in Houffalize en zat elke dag op die bus. "Les Tailles was zowat de verste bestemming en ik denk dat we op het eind van die rit nog met een tiental jongens en meisjes waren. Buiten woedde een geweldige sneeuwstorm, dat waaide en huilde, je kon dat horen tot in de bus. En in het begin kon onze chauffeur nog door een aantal sneeuwduinen ploegen, maar die duinen werden groter en ineens zat hij vast. Ik weet niet hoelang wij geblokkeerd hebben gezeten, het was gewoon niet te doen om uit te stappen in dat weer. Maar omdat er geen gsm's waren en met zo'n weer toch niemand ter hulp kon komen, zijn wij dan maar zelf door die sneeuwstorm naar het dorp gestapt, de grote kinderen voorop. Of wij bang waren? Maar nee meneer! Ik heb het meegemaakt dat ons dorp door sneeuwmuren dagenlang van de buitenwereld was afgesloten. En wij groeven tunnels in die sneeuwmuren. Als kinderen speelden wij onder tonnen sneeuw! Dus nee, wij waren niet bang. Ik ben ook geboren op een dag in 1952 dat hier meer dan twee meter sneeuw lag. Mijn ouders moesten een trap in de sneeuw graven om uit hun huis te klimmen!"
Antoine Piron en zijn vader gingen met de tractor de bus ontzetten: "Wij zijn pas laat gealarmeerd, wij kwamen daar pas tegen zeven uur 's avonds ter plekke. Die bus stond er dan al bijna drie uur en de kinderen waren net vertrokken, op eigen houtje naar het dorp.
Die bus stond op een smalle hellende weg en ze stak tussen twee sneeuwduinen in. Ze stond ook dwars op die weg en die chauffeur kon geen kant meer uit: nog één keer manoeuvreren en hij was over de wegrand geraakt en met die kinderen van de talud geschoten.
Het was geen weer. Het vroor verschrikkelijk, die sneeuw sloeg in vlagen in ons gezicht, en we konden amper wat zien in het licht van de tractoren. Er was ook nog een tweede boer met een tractor en tot half elf 's nachts zijn we met kabels en kettingen bezig geweest om die bus veilig weg te trekken."
Felix Guillaume en z'n vrouw Marthe wonen in het gehucht Collas waar de bus vast zat. Hij weet nog van de bus en dat zijzelf toen ook in hun huis geïsoleerd zaten: "Overal waren sneeuwduinen, je kon niet buiten komen. Dat gebeurde wel meer in de winter. Met de grote sneeuwstorm van 1 februari 1953 waren we zelfs drie weken afgesloten van de buitenwereld. Iedereen was op dat isolement voorzien: we bakten zelf brood, we hadden vlees van ons eigen varken, en opgelegde groenten en fruit in glazen weckbokalen.
Onze facteur was ook een dappere! Die kwam los door de bossen gestapt als de wegen dicht zaten. Faut le faire, want dat is hier geen park hé, dat zijn hier wel de dichte bossen van de Baraque de Fraiture! Och, wij hebben al zoveel gezien in de winter. De Slag om de Ardennen, die gebeurde aan onze deur! Als kind zagen wij soldaten, gesneuveld en bevroren in de sneeuw liggen. Ik ging naar school naast een veld waar een hand uit de sneeuw stak. Alle kinderen gingen erlangs, de mensen deden boodschappen, de mensen gingen naar de mis, allemaal làngs die hand. Pas na een week is die soldaat opgegraven, 't was een Duitser."
Bibberen in de klas
Europa Blijft Een Frigo, dat is één van de krantenkoppen op 22 januari. En dat is letterlijk te nemen: het Bodenmeer is voor het eerst sinds 1880 helemaal dichtgevroren en in Duitsland is scheepvaart nog amper mogelijk. In West-Vlaanderen verspert zware sneeuwval de wegen tussen Brugge en de kust. " Sommige automobilisten rijden dan maar via het kanaal Damme-Sluis naar de kust. Het ijs kon het gewicht van hun wagens makkelijk dragen."
In datzelfde Brugge kunnen de grafdelvers nog amper delven met hun spaden en houwelen, de aarde is na al die weken vorst meer dan een halve meter diep bevroren: "Er wordt overwogen om drilboren in te zetten. Werktuigen die gewoonlijk gebruikt worden voor het slopen van betonnen gebouwen."
De vorstschade aan de wegen bedraagt intussen één miljard Belgische frank. De zeevisserij en de binnenscheepvaart liggen nagenoeg stil, en de tuinbouw telt verliezen die in de honderden miljoenen Bfr belopen. De groenten zijn nog amper te betalen, en kruidenierwinkels worden van overhand gesloten omdat ze woekerprijzen vragen voor basisprodukten.
Op 23 januari betogen honderdtachtig leerlingen van het Koninklijk Atheneum in Mechelen omdat ze les moeten volgen in klaslokalen waar het "maar vijf à zeven graden is".
Op 25 januari schrijft mevrouw T. uit Berchem een lezersbrief naar Gazet Van Antwerpen. Aan de minister van Onderwijs vraagt ze "om de scholen te sluiten tot die barre koude voorbij is. Ik heb zaterdag mijn kleindochter van negen jaar van de school gaan halen. Ze kwam rillend naar buiten, haar handjes waren verkleumd en ze ligt nu met hoge koorts in haar bedje. Ze zegde dat de kinderen zaten te beven in de klas en dat ze hun gekruiste armpjes bijna niet vaneen durfden doen om hun vinger op te steken."
De Schelde is nu helemaal dichtgevroren tussen Temse en Dendermonde en op zondag 27 januari wordt er geschaatst op de gestolde rivier.
Op 28 januari is er opnieuw hevige sneeuwval en de 25-jarige Leon François ziet zijn dorp Hatrival insneeuwen. In Le Soir stond dat sneeuwmuren van vier meter het dorp afsloten: "Dat moet in de holle wegen zijn geweest. Die waren gevuld met sneeuw. Ik herinner me dat onze stallingen nog geen stromend water hadden, de koeien moesten buiten gaan drinken uit een waterbak die door een bron gevoed werd. En wij moesten voor die beesten een soort loopgraaf uitgraven, anders konden ze niet bij die drinkbak komen. "
De pantserwagen van 1944
In Luik springt de hoofdwaterleiding op 1 februari. De Place de la République en alle zijstraten overstromen met duizenden liters drinkwater. Voetpaden en rijwegen krijgen een dikke ijslaag, "alle verkeer van voetgangers en voertuigen is onmogelijk."
Begin februari gaat de allereerste James Bondfilm (met Sean Connery) in Belgische première: "Geheim Agent OO7 tegen Dokter No" is de titel van toen. Iets minder filmisch: soldaat Antoine Piron 'ligt' in de kazerne van Namen en ziet vandaar de Maas dichtvriezen: " Het was verboden op dat ijs te lopen, maar de mensen deden het toch. Wij moesten buiten op wacht staan met alleen een vuurkorf die na twee uur al uit ging! Ook binnen was het koud. In alle kazernelokalen en in onze slaapzaal brandde wel een kachel, maar om tien uur moesten de lichten én alle vuren uit en lagen we daar te bibberen onder één deken en met onze overjas aan. De officieren deden toen een geste, we kregen une couverture supplémentaire!"
In heel Europa volhardt de winter. In de Italiaanse Abruzzen komen "uitgehongerde wolven van de heuvels naar de bewoonde streken: zij vallen honderden schapen en koeien aan." Op één plaats zien bewoners zelfs een gevecht "tussen enkele beren en een horde wolven die elkaar een kadaver betwisten." In het Oostenrijkse Karintiê zijn al vijftienduizend herten van honger omgekomen.
Op 4 februari is paus Johannes XXIII verkouden. Geen toeval, want de kerkvader had 's nachts "voor het open slaapkamerraam gestaan om het in Rome te zien sneeuwen, wat erg zeldzaam is".
Twee dagen later wordt Groot-Brittannië voor de zoveelste keer geteisterd door sneeuwstormen: tweehonderd hoofdwegen raken volledig geblokkeerd. Ook treinen raken ingesneeuwd en over hun passagiers heeft men "urenlang geen nieuws." Eén trein uit Wales komt met achttien uur vertraging in Londen aan.
In België wordt "de aangifte gevierd" van het één miljoenste tv-toestel in ons land. Bonanza, Echo, Het Manneke en Schipper Naast Mathilde zijn op dat moment de succesprogramma's van de Vlaamse Televisie. Van een medialandschap is nog nergens sprake.
Op 7 februari voorspelt Ukkel voor de eerste keer in zes weken een temperatuur boven nul. In Laag-België welteverstaan. Lang duurt de vreugde niet want vijf dagen later wordt heel België getroffen door een enorme sneeuwval.
Leon François (Hatrival) : "Die winter bleef maar duren. En heel die tijd waren de wegen slecht: de mensen gingen dan maar te voet. Dat gaf problemen thuis toen een koe moest kalven en er zich een verwikkeling voordeed. De veearts moest dringend komen, maar omdat de weg onberijdbaar was, was het grote paniek. Wij hadden toen zes melkkoeien en als er één stierf, dan betekende dat het verlies van één zesde van ons bezit. Mijn vader heeft dan een houtslee achter een paard gespannen en zo is hij die veearts gaan ophalen die al tot in het dorp was geraakt. Er waren ook afgelegen boeren die met een pantserwagen reden, zo'n ding met ijzeren rupsbanden! Na het Ardennenoffensief was hier vanalles blijven rondslingeren, dus als je dat in de schuur had gezet, dan kwam dat goed van pas!"
Witte marathon
Op 12 februari komt het straffe nieuws dat er in de streek van Bouilon wolven zijn gesignaleerd. Dat meldt de krant L'Avenir du Luxembourg. Een schepen van Bouillon had "twee dieren gezien" en ook boswachters zagen duidelijke sporen van de "kenmerkende tenen en de staart die over de grond sleept".
Een dag later maakt de Londense smog opnieuw slachtoffers: driehonderdveertig in totaal.
Heel België verlangt naar dooi, maar op 18 februari wordt weer vorst voorspeld. De voetbalvelden zijn intussen bijna zeven weken onbespeelbaar, en een aantal bioscopen en theaterzalen hebben de deuren gesloten omdat er amper volk komt opdagen.
Nog altijd komen vogels om van honger en kou. René Grimmonprez (Boezinge) merkt hoe uitgehongerd sommige wel zijn: "In de tuin smeet ik elke dag oud brood en daar kwamen kladden meeuwen op af, op een dag zelfs honderdtwintig! Eén keer zat er een Jan-van-Gent bij, een grote zeevogel. Hij kon niet meer opvliegen en stuikte door zijn poten. We konden hem zo pakken en we hebben hem in een doos bij de warme bakkersoven gezet. Een paar uur later was hij bekomen en kon hij weer vliegen. Dat zo'n zeevogel die alleen vis eet zover naar het binnenland komt om brood te eten, dat zegt wel hoe slecht de vogels het toen hadden. "
Ook in de tweede helft van februari kachelt de winter verder. Begin maart is er wel minder vorst en sneeuwval, de hoofdwegen worden beter berijdbaar, maar de binnenvaart heeft het nog altijd moeilijk. De ijsbrekers kunnen de ijskorst op bepaalde vaarwegen nog altijd niet breken "en op sommige kanalen doen genietroepen het ijs met dynamiet ontploffen."
In Europa telt men intussen vijftienhonderd winterdoden. In Engeland gewaagt een Britse klimatoloog van de koudste winter sinds 1740. In Nederland raamt men de economische schade op dat moment al dubbel zo groot als bij de watersnoodramp van 1953.
Op 13 maart is er opnieuw een felle sneeuwval in Hoog-België en op 20 maart wordt er nog altijd geskied in Ovifat. De luttele Ardeense skibanen di er toen waren, zijn vier maanden onafgebroken open geweest.
Dat het een witte marathon was, kan tractor-sneeuwruimer Marcel Moinet (Bastogne) getuigen: "De eerste sneeuw heb ik geruimd op 11 november 1962, de laatste sneeuw heb ik geveegd op 28 maart 1963. Zo lang heeft die winter geduurd. "
Ook de bevroren zee hield nog lang stand, zegt Michel Dewulf (De Panne): "Die dooi kwam pas in maart goed op gang en was ook nog spektakulair. Het stromende zeewater holde die ijsbergen uit en vormde hangende bruggen die na een paar uur instortten. En dan zag je dat ijs afdrijven, dat dobberde als kleine ijsbergen in de zee. De laatste klompen zijn pas in april weggedreven."
In al die maanden ben ik het woord strooizout amper tegengekomen in de kranten. Slechts één keer is er expliciet sprake van en dan nog wel bij het Belgisch Kampioenschap veldrijden in Gavere op 3 februari '63. Toen lag vijfduizend kilo zout klaar "om het parcours berijdbaar te maken".
In de winter van 2012-2013 lag er zo'n 177 miljoen kg strooizout klaar “om de winter door te komen”.
Enkel voor de snelwegen en de gewestwegen en Brussel niet eens meegerekend,
Nog enkele foto’s van de bevroren Noordzee. Copyright: fotograaf Michel Dewulf - De Panne
De marathonwinter van '62 -'63: de koudste winter sinds 1833
Je dacht dat er geen einde aan kon komen, aan die grijze sombere winter van 2020-2021. Maar kijk, plots ligt er een pak sneeuw en staan er een rij ijsdagen te wachten. Dat zijn dagen dat het kwik ook overdag niet boven de nul geraakt. Sommige voorspellingen spreken al van 9 opeenvolgende ijsdagen of meer. Dat is in de voorbije zestig jaar maar drie keer voorgekomen, zo’n lange aaneengesloten periode onder nul. Slechts in drie winters gebeurde dat, - in 2012, 1997 en 1963 - en in de twee laatste vond een Elfstedentocht plaats.
Er is dus Winter op komst. Aanleiding genoeg om terug te blikken naar één absolute recordwinter, die van 1962-1963.
De koudste van allen was hij.
Humo december 2012 licht ingekort © Jan Hertoghs
"Die ijsregen was levensgevaarlijk. Dikke takken en boomtoppen braken af boven m'n kop!"
Het is vijftig jaar geleden dat het land kreunde onder De Strengste Winter sinds het begin van de metingen. En die eerste metingen dateren van 1833. Dat is way back in time, Napoleon stak nog maar elf jaar in de grond! En al die tijd piekt die sixties-winter er als een ijsberg bovenuit. Nu is één sneeuwdag al voldoende om van winterellende te spreken, toen was er winterellende die meer dan drie maanden duurde! Ik was tien jaar en voor mij was die Kleine Ijstijd één groot avontuur. Als ik nu die vergeelde knipsels lees, bekruipt me nog de opwinding van toen. Schelde en Maas vroren dicht. De binnenvaart lag stil. Dorpen in de Ardennen én zelfs in de Antwerpse polder raakten van de buitenwereld afgesloten. De kust zag eruit als de zuidpool en in Hoog-België werden zeearenden en zelfs wolven gesignaleerd. Legendarische faits d'hiver!
Soms begint een winter met een vermoord kind. Het is 22 november 1962 en in Sint-Job-in-'t-Goor werd het zesjarige knaapje André Brepoels begraven, zijn klasgenootjes zijn aanwezig, en in Gazet Van Antwerpen lees ik dat het "koud was" en dat "de sneeuw neder dwarrelde. Het was de eerste sneeuw die we zagen. De vlokken vielen op de lijkwade van het kistje, bleven even schitteren en smolten dan weg". Zo begint die winter. Op bladzijde vijf staat een Poëtische Winterfoto, op de sportbladzijden zie je de trainende Rode Duivels vrolijk met sneeuwballen gooien, en niemand die toen vermoedde hoe hard en lang die winter nog ging zijn. In de Ardennen was de sneeuw nog vroeger gevallen, daar ging die winter al op 11 november van start.
En meteen is er ook een gure aanloop naar de kerstdagen. Op vijf december is er ijzel en hevige mist, tientallen weggebruikers belanden in het ziekenhuis, en wat zeker ook de voorpagina's haalt, is de aanhoudende smog in Londen en andere Britse grootsteden: door het koude windstille weer blijft een combinatie van mist en giftige industrierook op straatniveau hangen. Na vier dagen "van gelige zwavelsmook" komen zevenhonderdvijftig mensen om. Ook het verkeer is door de ijzel en de zéér beperkte zichtbaarheid totaal ontredderd: honderden wagens worden "door wanhopige chauffeurs" kriskras achtergelaten op de autowegen.
Londen zelf is "een ijskoude spookstad" waar men geen hand voor de ogen ziet. Chauffeurs moeten aan hun passagiers of aan voetgangers vragen om stapvoets voor hen uit te lopen en zo de weg te wijzen. Bewoners verdwalen in de buurt van hun eigen woning, en een schoolbus met kleuters is een avond en een nacht spoorloos omdat de chauffeur zijn normale traject niet terugvindt. Gangsters met "onopvallende smogmaskers" stappen een bank binnen, maken 1.400.000 Bfr buit, en verdwijnen vanzelfsprekend in de mist.
Zo begint die koude winter dus, met een ontreddering aan beide kanten van de Noordzee.
Er was ook al een kille herfst aan vooraf gegaan. In oktober-november 1962 was het de Cubacrisis en ik kan me de radio en z'n vele onheilsberichten over een mogelijke wereldoorlog tussen Amerika en Rusland nog herinneren: op de speelplaats keken we naar de lucht, de oorlogsvliegtuigen konden elk ogenblik over onze koppen scheren! Het was dus niet alleen winter, het was ook volop Koude Oorlog.
Met de kerstvakantie in aantocht wijden de kranten ook grote kolommen aan het begrip 'wintersport" en "wintervakantie', wat toen nog een bijzondere nieuwigheid was, want weinig mensen gingen in de winter op reis. Aan de ski-amateurs wordt gevraagd om "belangrijke tips in acht te nemen": dat je pas "na vier dagen gymnastiekoefeningen" op de pistes mag en dat je geen auto mag besturen "met skischoenen."
Met Kerstmis 1962 zijn de voorpagina's niet meer te houden: "Europa Kraakt Van De Strenge Vorst", en de Duitsers mogen zich aan een dichtvriezende Rijn en een Siberisch Kerstfeest verwachten: de Stille Nacht/Heilige Nacht wordt er eentje "tot min vijfentwintig."
Dertig december is opnieuw een ijzeldag in België. Voetgangers binden kettinkjes, schuursponsen, "sokken en vodden" onder hun schoenen om toch maar op de been te blijven. Voor de autobestuurders is er geen doorkomen aan, "haast alle wegen zijn onberijdbaar". Gent kent een plotse sneeuwval: de stad ligt onder zo'n 30(!) centimeter sneeuw. In Engeland doen blizzards de sneeuwduinen opwaaien tot drie à zeven meter hoog. Honderden dorpen raken afgesloten en "heel Zuid-Engeland is een kerkhof van bedolven wagens: de bestuurders moeten hun toevlucht zoeken in boerderijen en dorpsherbergen." Twee bestuurders die geen uitweg meer zien, stikken in hun langzaam insneeuwende wagen.
De langste dag
En dan is het oudejaarsavond. In de cinema's kan je de oorlogsfilm "De Langste Dag" zien en de BRT zendt een dansgala uit "met medewerking van Rocco Granata en het BRT- amusementsorkest onder leiding van Francis Bay". En terwijl er in Brussel aan stijldansen wordt gedaan, woeden er meerdere sneeuwstormen over het land en raakt de Antwerpse polder afgesloten van de buitenwereld.
Albert Devree en z'n verloofde willen met de bus van Lillo naar Zandvliet rijden, maar dat is onmogelijk: "Ik ging oudjaar vieren bij m'n toekomstige schoonouders, maar onderweg viel die bus stil. De mazout was in de leiding bevrozen, zei de chauffeur. Met nog enkele passagiers hebben wij het dan gewaagd om te voet verder te gaan. Joenges, wat voor bergen sneeuw dat er lagen. Op sommige plaatsen waren er hopen opgewaaid die wel twee-drie meter hoog waren! En die wind! Die floot en stormde, dat had gene naam! En zo zijn wij tot aan de Blauwhoef gegaan, dat was een café annex stelplaats waar je kon overstappen op de bus naar Antwerpen of naar Berendrecht en Zandvliet. Daar begon zogezegd de grote steenweg, maar ook die steenweg was ondersteboven gesneeuwd. En de bussen stonden er allemaal stil, niks bougeerde nog. Wij zagen zelfs mensen afkomen, van wie wij hoorden dat ze hun auto in de sneeuw hadden moeten achterlaten. Eén grote chaos was dat daar."
"Alleman wilde blijven schuilen in dat café, maar wij zijn te voet naar Zandvliet gestapt. Dat was toch nog zeven kilometer, een afstand waar we ùren over gedaan hebben. Er waren plaatsen waar wij tot onze nagelenbuik (navel) door die sneeuw moesten kruipen, echt gerellig! Maar ja, wij waren een jong koppel, wij hadden een warm hart en gene kou hé! Voor ons was dat een fantastisch avontuur!"
Een eerder bang avontuur werd het voor Fons Mees en zijn vrouw. Zij zaten op de lijnbus van Antwerpen naar Zandvliet, met een dochtertje van amper twee: "Wij gingen oud en nieuw vieren bij m'n schoonouders in Zandvliet en toen we in Antwerpen vertrokken, waaide en sneeuwde het al heel hard. We hadden ons kleintje op de arm en we hadden haar in een extra dik deken gewikkeld.
Onderweg had die bus al grote moeite om door kleinere sneeuwhopen te passeren, en we zagen ook dat de chauffeur het niet betrouwde: zijn koplampen schenen alleen maar op die vallende sneeuw en op die sneeuwhopen, hij zag nog amper de baan. Die weg door de polders was op zich al gevaarlijk, een smalle steenweg met daarnaast diepe grachten. En hij lag er ook sukkelachtig bij omdat de havenuitbreiding aan de gang was en de stad de polderwegen verwaarloosde. Iedereen in de bus hield zijn adem in, iedereen vreesde dat die bus zou gaan schuiven en in de gracht zou kantelen. Wij waren zo mogelijk nog benauwder dan de andere passagiers, want wij waren de enige met zo'n jong kindje.
En ineens reed die bus zich vast in de sneeuw, en al direct viel die motor stil en werd het ijskoud in die bus. Wij wilden ons niet laten insneeuwen, geen denken aan, en wij zijn dan door die sneeuwjacht naar dat café geploeterd. Met grote schrik natuurlijk, stel dat we in de gracht sukkelen met ons kindje! Stel dat ze in die kou een longontsteking krijgt! Dan waren we verloren natuurlijk, want er was niemand om je naar een ziekenhuis te voeren, in zo'n nacht en in zo'n verloren uithoek. Je liep daar door een sneeuwvlakte waar geen ziel meer woonde. Alle boerderijen in die omtrek waren onteigend en verlaten. Een geluk dat we café De Blauwhoef konden bereiken. Daar was een overhoop van volk, overal zaten en stonden mensen die met de auto of de bus gestrand waren. "
Trappers van het Hoge Noorden
Buiten raast de storm verder. Er is die nacht sprake van "huizenhoge sneeuwhozen die in razende vaart over de wegen trekken", er worden windsnelheden tot negentig per uur gemeten, en de Antwerpse provinciegouverneur kondigt de noodtoestand af. Nabij de Blauwhoef stranden ook drie autocars van de firma Verplancke uit Zwijndrecht. Het zijn bussen met 'nieuwjaarvierders' die onderweg zijn naar de zaal Martinushoeve in Zandvliet. Een aantal van hen (ook kinderen) hebben de nacht in die ijskoude cars doorgebracht, nog anderen sukkelen naar het café. Ze waren er "niet op gekleed," ze droegen "dunne kostuums en feestjurken" en sommige vrouwen komen in het café gewankeld op "bevroren voeten vanwege hun hoge hakken en open balschoentjes". Er zijn ook 'feestvierders' die kost wat kost de feestdis in Zandvliet willen bereiken. Ze wagen zich aan een barre voettocht, "en men zag ouders die hun kinderen moesten dragen omdat ze niet op de been konden blijven in de poolsneeuw en de ijzige oostenwind." Het stond nergens in de kranten, dat relaas komt van de firma Verplancke zelf, "wij zullen die nacht vanzeleven nooit vergeten."
Fons Mees blijft met vrouw en kind wijselijk in het café De Blauwhoef: "Er was daar één telefoon, ge kunt u dat voorstellen, dat was een gevecht om te kunnen bellen! Ik heb dan toch mijn broer kunnen bereiken en die is er 's morgens in geslaagd om via omwegen tot daar te geraken en ons naar Zandvliet te brengen. Het was toen acht uur, wij hadden bijna tien uur vast gezeten in dat café. Onderweg hebben wij tientallen auto's in sneeuwhopen zien steken. In sommige auto's zaten nog mensen! Die hadden daar de nacht doorgebracht omdat ze hun wagen in die sneeuwstorm niet hadden durven verlaten. Welke schrik hebben die mensen doorstaan?! Die hadden kunnen doodgaan in die kou! Later hebben mensen ons nog gezegd dat het een echt kerstverhaal was, zo'n koppel met een jong kindje dat plaats zocht in de herberg. Wij hebben daar zelf geen seconde aan gedacht, wij hebben teveel angsten uitgestaan. "
Het Nieuwsblad schrijft dat de polderdorpen "bijna twee dagen geïsoleerd waren lijk Eskimodorpen aan de Noordpool". Het lokale weekblad De Polder schimpt op de "de grote heren" van de stad die de polderdorpen "schandelijk" in de kou hebben laten staan. Het blad bedenkt zelfs een nieuwe naam voor zijn bewoners: "wij zijn de trappers van het Hoge Noorden!"
Dood naast de kachel
Op 1 januari is er op tv het traditionele skischansspringen vanuit Garmisch-Partenkirchen, maar wie uit het raam kijkt, ziet al sneeuw genoeg: "Heel Europa ziet wit. Er ligt een sneeuwtapijt van Schotland tot Midden-Italië."
De feestdagen zijn pas achter de rug als de ijzel van 3 januari de wegen "tot schaatsbanen maakt". Het Nieuwsblad beschrijft de Brusselse voetgangers: "Voetje voor voetje, glijdend, wankelend, vallend en opstaand, alsook breed met de armen zwaaiend, zo hebben zij alle wetten van evenwicht en zwaartekracht getart om zich naar tram en trein te begeven." Op de weg ontstaan evenwel geen files omdat niemand zich bij zo'n weer op de wegen waagt. Er waren toen nog geen winterbanden en er werd ook amper gestrooid of sneeuw geruimd. De schaarse vrachtwagens die uitrijden doen er vijf uur over om van Brussel naar Gent te geraken. In sommige delen van Wallonië ligt er nu al "zés dagen ijzel op de weg".
Er zijn in binnen- en buitenland al meerdere 'winterdoden' te betreuren en sommigen komen op een wel heel ongelukkige manier om het leven. De 28-jarige Henri S. uit Wilrijk "wilde spreeuwen gaan jagen en de man gleed uit op het ogenblik dat hij zijn jachtgeweer uit de auto nam. Hij raakte de trekker en het schot trof hem in volle borst."
In een huis op de Antwerpse Italiëlei hebben "de kleren van de 89-jarige Anna W. vuur gevat toen zij ingevolge de kou te dicht bij haar kachel ging zitten. De ongelukkige overleed aan haar brandwonden." Op de Belgische jukeboxen en hitparades staan twee nieuwkomers die tot evergreen zouden uitgroeien: Elvis Presley met Return to Sender en Petula Clark met Coeur Blessé. Allerminst evergreen zijn de voetbalvelden in eerste klasse. Die zijn gewoon onbespeelbaar volgens dit krantenverslag: Berchem ("een spiegel"), Lierse ("een ijsbaan"), Brugge ("20 cm sneeuw"), Daring-Brussel ("vele ijsklompen"), Beringen ("een ijsvlakte"), Anderlecht ("sneeuw op ijs, zeer gevaarlijk").
Het Noordfranse kuststadje Wissant (op 70km van de Belgische grens) is ingesloten door de sneeuw en twintig Belgen zitten er opgesloten in hun hotel. De groep wilde "enkele kerstdagen" doorbrengen aan de Cap Gris Nez, maar alle toegangswegen raken versperd door drie à vier meter hoge sneeuwduinen. Pas op 5 januari en na een "kerstweekend" van tien dagen kunnen bulldozers het dorp "bevrijden".
Ijsregen en dynamiet
Op diezelfde vijfde januari valt een pak sneeuw in wat toen nog Opper-België werd genoemd: "Op sommige Ardense wegen waren alleen nog sledes te zien en geen enkele auto". In andere Ardense dorpen valt een ijsregen die zich aan de telefoon- en elektriciteitsdraden hecht.
Guy Maquet was toen bediende van de RTT (Regie der Telefonie en Telegrafie) en hij woonde in Bourcy (nabij Bastogne): "Die lijnen van de telefoon hadden een dikte van een halve centimeter en door die ijsregen werden dat kabels van vijf centimeter, tien keer de normale dikte! Langs het traject van de spoorlijn Bastogne-Bourcy stonden overal telefoonpalen en die knapten allemaal af, op de sporen! Overal was er die wirwar van houten palen en los slingerende kabels, er was geen doorkomen aan, geen trein kon nog verder.
Wij hebben toen zes dagen zonder stroom gezeten omdat ook de palen van de elektriciteit afknapten. Dat ware géén houten palen hé, dat waren betonnen pylonen van de hoogspanning! Ik was onderweg naar m'n werk en ik kon het horen, die palen in gewàpend beton waren aan het kràken onder dat gewicht. En toen ik van m'n werk kwam, waren die pylonen gebroken."
Jean Lambert woont nog altijd nabij Michamps, een dorp met tweehonderd inwoners dat toen acht dagen zonder stroom zat. Jean heeft de ijsregen zién vallen. "Ik was die namiddag in een naburig bos, het vroor min zes en ineens begon het te stortregenen, jamais vu bij zo'n vriesweer. En zogauw dat regenwater iets raakte, veranderde het binnen de seconde in solide ijs. Dat was een geruis van klinkend en brekend ijs, als een storm die opstak! Om mij heen braken takken en toppen van jonge sparrenbomen af, ik heb het op een lopen gezet, want er braken alsmaar dikkere takken af, claq! claq! claq! levensgevaarlijk was dat daar. Wat ik meemaakte, was het zeldzame fenomeen van de surfusion (=onderkoeling). Heel zuiver water kan vloeibaar blijven tot min vijf graden, maar als het een schok krijgt, dan bevriest het ogenblikkelijk! Ken je dat verhaal van het Ladoga-meer in Rusland? Dat water was nog onbevroren en roerloos bij min vijf, er springen paarden in die op de vlucht waren voor een brand, en op slag zijn ze omringd door zwaar ijs en zo sterven ze ook, als standbeelden in het ijs! Dat leerde ik in de lessen fysica op de universiteit!"
Lambert vlucht het bos uit naar huis, maar daar is alles donker; de stroom is uitgevallen. "Telefoon, tv, wasmachine, wasdroger, niks deed het nog. Alleen de transistorradio op batterijen, die werkte nog. Er waren hier toen enkele boerengezinnen die al een diepvriezer hadden, en die mensen begonnen hun ingevroren vlees en groente buiten te zetten, het vroor 's nachts toch tot min twintig. Maar onze dorpselektricien had een nog beter idee, iedereen moest alles weer in zijn diepvriezer laden, hij stapelde alle frigo's in de laadbak van zijn camion en hij is ermee naar een ander dorp gereden, waar nog wel stroom was, en in een school heeft hij ze bijeengezet op de speelplaats en daar opnieuw aangesloten."
"Als je nu zo'n lange stroompanne zou hebben, met al die computers, centrale verwarming en elektrische kookvuren, dan was dat een catastrophe geweest. Maar toen hadden de mensen nog een kolenkachel of een open haard en een fornuis dat je met hout kon stoken. Dat was een geluk."
De stroompanne in Michamps duurde uiteindelijk acht dagen en al die tijd hebben de inwoners "bij kaarslicht en de petroleumlamp gezeten." Tientallen Ardense dorpen hebben geen elektra meer, en dat voor meerdere dagen. Volgens Le Soir was de toestand "zo onverwacht en zo penibel dat men terugdacht aan de winter van het Von Rundstedt-offensief, die rampzalige winter van de Slag om de Ardennen (tussen kerst 1944 en januari 1945 lag er een dik pak sneeuw en slechts op twee dagen was het overdag boven de nul graden, jh)".
Jean Lambert: "De elektriciteitsmaatschappij wilde tijdelijke houtpalen zetten om daarop de leidingen te leggen. Maar ze kregen geen put in die diepbevroren grond! Ze hebben de bodem met dynamiet moeten opblazen om putten te kunnen graven."
Skiënde postbode
Terwijl de stroom hersteld wordt, zijn er andere Ardense dorpen waar de wegen dagenlang geblokkeerd zijn door de sneeuw. Rudi Giet was postbode in de Hoge-Veendorpen Elsenborn en Sourbrodt, hij moest elke dag improviseren: "Als er in de holle wegen sneeuwdriften liggen van één à twee meter hoog, dan is er geen doorkomen aan! Ik ging als facteur dan maar door de velden, daar was de sneeuw eerder weg gewaaid, daar was het soms beter begaanbaar dan in die holle wegen. Ook boeren zaten dan in de rats omdat de melkcamion niet tot bij hen kon komen. Eén boer had zijn melkkitten op paarden gebonden, dertig kitten op vijf paarden, en zo was hij los door de velden naar het dorp gestapt waar de camion wel kon komen. En aan mijn postoverste had hij gezegd dat zijn boerderij 'bereikbaar' was, dat de facteur maar in het spoor van de paarden moest stappen. Enfin! Ik ben geen paard hé, ik kon niet in de putten van die poten stappen, zo vér uiteen en zo diep. Ik ben toen bij iemand ski's gaan lenen en zo ben ik toch naar die boerderij gehobbeld. Als facteur moest je improviseren. Mijn zakken met post die ik van de trein haalde, heb ik zelfs op een slee getrokken. Ik deed vanalles om bij de mensen te geraken. Ik deed autostop, ik liftte mee met camions van het leger die hier op kamp waren in Elsenborn, en zo kon ik toch bij sommige huizen geraken en daar mijn post brengen. Wie verderaf woonde, kon dan naar dat 'postpunt' komen om zijn brieven op te halen. Ik reed ook mee met de micheline, een dieselmotrice die hier op het spoorlijntje liep, en onderweg was zo'n gehucht met een halte die niet meer gebruikt werd, en terwijl de trein daar passeerde, smeet ik m'n postbundel door het raam, in dat schuilhuisje, en dan kon iemand van dat gehucht daar ook de post ophalen en verder verdelen, c' était la débrouille hein! Er was toen ook nog postbedeling op zaterdag, maar die nam ik mee naar de zondagsmis, dan stond ik bij de kerkdeur de brieven en de gazetten uit te delen. Hoe dan ook, de mensen hadden toen geduld en begrip, ze wisten dat een winter het werk overhoop kon halen. Toen wachtten ze dagen op hun post, nu kunnen ze geen uur meer wachten."
Niemand had winterbanden
In de tweede week van het nieuwe jaar is het Albertkanaal in Wijnegem dichtgevroren met vier kilometer pakijs. De binnenvaart ligt stil en die ijsblokkade zal nog vijf weken duren.
Op 11 januari steekt de winter nog een tandje bij. De gemiddelde temperatuur (= temperatuur van dag en nacht samen) komt in gans België niet boven de min tien. In heel wat dorpen springen de water- en gasleidingen en de inwoners zitten dagenlang zonder kookvuur, gasverwarming en stromend water. In de krant spreekt men over "een Siberische ijskast die ons een poolklimaat serveert".
In Vielsalm komen de meeste leerlingen van de middelbare school niet meer opdagen omdat de wegen zo slecht zijn. Twee leerlingen die de school toch bereiken, stellen vast dat de inkt in hun vulpennen onderweg bevroren is.
Eén tiende van de rijksscholen sluit de deuren voor enkele dagen: "de klaslokalen zijn gewoon niet warm te krijgen". Scholen en huizen waren toen nog slecht geïsoleerd, en ramen hadden gewoon nog enkel glas. In de meeste gezinnen werd verwarmd met kolen, maar die voorraden geraken uitgeput; bij de steenkoolmijnen staan vrachtwagens en camionettes in lange rijen: eens de kolen boven de grond komen, worden ze gelijk naar de kolenhandelaars en de verbruikers gebracht. Terwijl stijgt ook de prijs van de groenten fors: de serres vragen extra verwarming en er is ook een daling van het aanbod omdat de openluchtgroenten "zelfs met een houweel niet meer los te kappen zijn".
Het Ijsselmeer (1100 km2) vriest dicht en kan met auto's bereden worden. Ook prins Albert en prinses Paola maken met de arreslee een toer op dat ijsmeer.
In de kleine dorpen rond Bastogne is de enige sneeuwruimer vijf dagen zonder onderbreken op de baan geweest. Marcel Moinet was boer, houthakker en loonwerker en van 1950 tot 1966 was hij de "sneeuwman" in die kleine dorpen: "Op 11 november heb ik al de eerste sneeuw geruimd. En in december en januari is dat crescendo gegaan. Ik had een Fordson-tractor 75 PK, met kettingen om de wielen, en met vooraan een ploegmes om de sneeuwmassa te splijten. Achter mij sleepte ik une sorcière een zware ijzeren wig die de sneeuw verder in de talud moest duwen. De sneeuw lag zo dik dat ik de tractor zwaarder moest maken, daarvoor schroefde ik betonblokken op de velgen van m'n tractorwielen.
Met die opstuivende sneeuw tegen mijn voorraampje zag ik amper de baan. Om de weggebruikers te waarschuwen voor mijn 'gevaarte' had ik vooraan een oranje zwaailicht plus het rode achterlicht van een motocyclette. Zelf kon ik dat verkeer slecht zien, zij moesten maar achteruit rijden, zij moesten maar maken dat ze weg kwamen. Enfin, je moest al dapper zijn om met de auto op de weg te komen, niemand had winterbanden.
Ik moest altijd klaar staan, dag en nacht. Als de kantonnier (= de lokale wegbeheerder) belde, dan moest ik vertrekken. Die tractor was een diepvriezer. Ik had alleen maar een kleine voorruit en twee zijruitjes om mij tegen de wind te beschermen, in mijn rug was alles open. Op m'n kop had ik een passe-montagne (een bivakmuts) en oorbeschermers, en als overjas had ik zo'n kaki capote van het Amerikaanse leger, souvenir van Bastogne 1944.
Aan m'n voeten had ik sokken en pantoffels en zo stapte ik in mijn grote rubberlaarzen. En nog bevroor ik elke dag in die cabine. Als ik m'n werk gedaan had, kon ik mijn kaki jas op de grond zetten; hij bleef staan, hij was stijf bevroren.
Het moeilijkste is bergop rijden, omdat die machine dan de neiging heeft om achteruit te schuiven en je dan minder kracht kan zetten op die sneeuwmassa. Er waren ook twee wegen die ik met geen manier kon ruimen. Dat waren holle wegen, waar ik de sneeuw niet ver genoeg opzij kon duwen. Ik kon geen ruimte scheppen, die sneeuwmuren kantelden altijd terug op de baan.
Ik was elke dag minimum acht uren onderweg om zo'n vijftig km te ruimen. Rond tien januari is er een periode geweest dat ik vijf dagen op de baan was. Je dacht dat je gedaan had, en het begon weer te sneeuwen, vijf dagen heb ik mijn bed niet gezien. Achter mij op die wig stonden de kantonnier en een werkman, die moesten me soms in m'n rug porren omdat ze zagen dat ik in slaap viel en scheef begon te rijden."
KMI: "een recordwinter"
Het KMI kan alleen maar bevestigen dat de winter van '62-'63 een uitblinker is qua kou en gestrengheid.
Luc Debontridder: "Een winter kan streng zijn qua duur, aantal ijsdagen of dagen dat de bodem bedekt is met sneeuw en op al die terreinen is 62-63 veruit de strengste die we ooit hebben meegemaakt. Om je een idee te geven: een winter is normaal als hij zes ijsdagen kent, dat zijn dus dagen dat het kwik noch 's nachts noch overdag nul graden haalt. In die winter waren er zevenendertig ijsdagen. Dat is niet meer uitzonderlijk of zeer uitzonderlijk, maar uitermate uitzonderlijk. Die temperaturen zijn ook gemeten in Ukkel. In Hoog-België en de Hoge Venen was het nog kouder.
Januari 1963 was een ijskoude maand met een gemiddelde temperatuur (dag en nacht samen) van min 4,6. Normaal voor januari is plus 2,5°. Het is de koudste januarimaand ooit. Ook frappant: op 4 februari lag er op de Botrange vierentachtig centimeter sneeuw, niet bijeen gewaaid, puur neergedwarreld. “
Humo: De ontwrichting van het socio-economische leven zou nu veel groter zijn?
«Zeker! Stel dat het nu de winter van '63 wordt, dan zitten we diep in de shit. Er waren toen iets meer dan één miljoen voertuigen op de weg. Nu zijn er 6,7 miljoen. Er zijn veel meer mensen die zich verplaatsen, dus die ontwrichting zou massaal zijn. Nog afgezien van alle problemen met luchtvaart, scheepvaart en energievoorziening, want op al die terreinen zijn we kwetsbaarder geworden."
Schieten op zeearenden
In de tweede week van januari duiken alsmaar meer berichten op over vogels die in kladden omkomen van de kou. Vooral watervogels en zangvogels zijn er erg aan toe. In de kranten verschijnen oproepen om "onze gevlerkte zangers" van voedsel en drinkwater te voorzien. Er duiken "noorderse" en "siberische" vogelsoorten op die maar zelden gezien worden in ons land. Zo meldt Gazet Van Antwerpen "zingende zwanen die afkomstig zijn uit Siberië en Lapland", en ook kleine wilde zwanen "die in de fjorden van Noorwegen leven". Ik herinner me dat ik dat bericht als kind gelezen heb, en mijn verbazing van toen dat er wintervogels van Siberië tot in ons land waren gevlogen. Siberië, dat was bijna zo ver als de maan.
Le Soir meldt op 13 januari dat er "zeearenden" gezien zijn in de Ardennen. Aan de jagers wordt gevraagd om clementie te betonen met deze zeldzame en uitgehongerde roofvogels. De volgende dag meldt Gazet Van Antwerpen dat er in de Ardennen "zeer zeldzame zeearenden geschoten zijn".
In Nederland zijn al "duizenden dode watervogels" gevonden en moeten zwanen worden afgemaakt omdat ze niet meer te redden zijn, "sommigen hebben een toegevroren bek". Er komt een nationale hulpactie op gang "om het gevederde volkje van de hongerdood te redden". Schoolkinderen verzamelen brood en graan en sportvliegtuigjes droppen dat voedsel op plaatsen waar de vogels met duizenden bij elkaar kleumen. Ook aan onze kust is het "verijsde strand bespikkeld met talloze zwarte plekjes: allemaal dode vogels."
In Limburg maakt Maaseik FC van de nood een deugd. Het bestuur laat zandruggen aanbrengen rond het voetbalterrein en met het spuitwater van de pompiers heeft de club een ijsbaan. Meteen ook een muziekinstallatie erbij en er worden "gouden zaken gedaan".
Op 14 januari is er opnieuw "overvloedige sneeuwval in gans het land". In Verviers valt zestig centimeter. In Spa splijten oude kastanjelaars met een knal uit elkaar omdat ze het gewicht van de sneeuw niet langer kunnen dragen. De Maas tussen Dinant en de Franse grens is intussen "volkomen bevroren."
Op 16 januari opent Prins Albert het 42ste Autosalon waar onder andere de Opel Kadett, de Simca 1000 en de BMW 1500 worden voorgesteld. Een Fiat 500D kost op dat ogenblik 39.900 Bfr, een Citroën 2PK heb je voor 44.950 Bfr (= zowat 1100 euro, maar daar moest een bediende toen wel een half jaar voor werken,jh.)
Op 17 januari telt men al duizend winterdoden in Europa. Armand Pien, de beroemde weerman van de BRT, meldt geen beterschap in zijn weerbericht. Het kille hogedrukgebied dat zich boven een groot deel van Europa uitstrekt zal nog lange tijd aanblijven, meer nog, hij zegt dat de " winter nog maar pas begonnen is!"
Deel 2: de bevroren zee